Ingezonden.
Het zij mij veroorloofd, nu de heer Godthelp meent, dat mijn beoordeling van de Schets der Westeur. Letterk. getuigt van wanbegrip, enkele kanttekeningen te maken bij zijn verdediging.
1. Ik zou hem een dilettant genoemd hebben. Maar dat is niet in mij opgekomen! In mijn slotwoord sprak ik de verwachting uit, dat het boekje niet in de school zou gebruikt worden door de collega's van den heer G., dat zijn de Neerlandici, voor wie het boekje bestemd is volgens het openingswoord Aan de Collega's. Ik hoopte, dat alleen dilettanten het zouden lezen, d.w.z. zulke mensen, die na hun schooltijd nog belang stellen in literatuurgeschiedenis, en als ‘aangename wetenschap’ aanvaarden, dat De Edda's bestaan uit heroïsche liederen en saga's, die vertellen van grootgrondbezittende boeren en edelen, van Vikingen van Zweden, Denemarken en Jomsborg, van de Völsungen en de Nibelungen (pag. 10 in de Schets).
De heer G. intussen noemt zich zelf graag dilettant, d.w.z. in de letterlijke betekenis van 't woord. Maar hij weet ook wel, dat ‘dilettant in de wetenschap’ genoemd worden geen compliment is. Iemand, die een hoofdstukje over De Edda's vult met mededelingen als boven vermeld, heeft waarschijnlijk de Edda, d.w.z. de Liederedda, niet gelezen. Van zulke voorlichting hoop ik, dat onze leerlingen verschoond blijven.
2. De heer G. vraagt me, wien en wat ik bedoel met ‘afromen door een onbevoegde’. Wel, mezelf en alle Neerlandici, die zichzelf aanmatigen zouden de voornaamste kunstwerken uit de Europese letterkunde te behandelen en als gids op te treden op terreinen, die toevertrouwd zijn aan de collega's in Fr., Hd. en Eng.
Ik meende, dat de heer G. nog kort bij 't vak was en in zijn geestdrift de drang niet kon weerstaan om van alles wat hij zelf had genoten en gelezen de jeugd deelgenoot te maken. Maar nu hij zegt, dat hij reeds twintig jaar leraar is, komt het oordeel des onderscheids wel wat laat, vooral bij iemand, die indertijd bleek de fout opgemerkt te hebben bij sommige jeugdige collega's, die meenden hun academische taalkennis te moeten overhevelen in hun discipelen.
A. ZIJDERVELD.