het afzweren van alle innovaties voor een meer traditionele richting.) Bepaalde jaartallen vormen de as waaromheen het panorama, dat een heel andere belichting krijgt, zal draaien. In een soort van parodie worden soms nog vormen, handelingen, procédés van een vorige strekking overgenomen en dan geneutraliseerd in het nieuwe zuurbad. Neem nu dat jaar 1958, evenzeer een wonder jaar als 1947 was voor de Amerikaanse gestuelen. 1958 (en daaromtrent): Rauschenberg die met de Schwung van de action painting tot zijn Combine paintings komt en daarmee (ondanks de eerste schijn) midden in de Pop Art staat. 1958: Europa - Duitsland om het scherper te stellen - en de Zero-beweging. Mensen (Piene, Mack, Uecker) die ‘aan den lijve’ ervoeren dat hun gestueel gebaar stremde, stolde tot nietszeggende acties en wisten dat alleen de weg van de dematerialisering de goede voor hen was. Europa-Engeland, met zijn zeer eigen Pop Art; Frankrijk met zijn Nouveau Réalisme. Er zijn slechts enkele figuren die vanuit een consequent avant-gardisme (en we weten nu dat dit de innovatie is ter wille van wat eventueel de diepste traditie van de avant-garde kan worden genoemd) over en weer snellen tussen de nieuwe strekkingen: Klein en Fontana zullen Zero van in het begin voorbeelden en parallellen tonen; met Arman en Armando zullen zij bindtekens vormen tussen Pop, Zero en Nouveau Réalisme. Met Spoerri en Arman zal Klein de Franse aanhang van Zero vormen. Wat Fluxus in de New Yorkse kring met Kaprow, Oldenburg, Dine e.a. vond, in Duitsland met o.m. Vostell en Beuys, zal Klein in Parijs leveren. Klein zal medewerker zijn van Tinguely en hem sterk beïnvloeden, in die zin dat hij hem ‘uitdaagt’ om ook het extreme niet te schuwen. Langs de eigen lijnen van snelle geleidelijkheid zal Yves Klein met zijn anthropométries (zoals César en Chamberlain met hun accumulaties) een eigen bijdrage aan het
Nouveau Réalisme leveren. En buiten alle verbindingslijnen en knooppunten blijft Yves Klein, tot de dag van zijn vroegtijdige dood, gelaarsd en gespoord om nieuwe bijdragen voor nieuwe avant-gardes te leveren.
Wie hem aandachtig volgde van zijn eerste monochromen (1949), over zijn blauwe periode, zijn eerste ‘immateriëlen’, aërostatische plastieken, lege ruimten, naar de ‘anthropométries’, sponsreliëfs, vuur-en-water-fonteinen, vuurbeelden en ten slotte zijn luchtarchitectuur,