Ons Erfdeel. Jaargang 5
(1961-1962)– [tijdschrift] Ons Erfdeel–
[pagina 69]
| |
Tijdschriften en boeken‘Nieuwsbulletin van het lectoraat in de nederlandse taal- en letterkunde en beschavingsgeschiedenis aan de staatsuniversiteit te Rijsel’Ga naar voetnoot+Het eerste nummer van dit nieuwsbulletin, dat tevens een dubbelnummer is, geeft, zoals de lektor Dr. Walter Thys in zijn inleiding schrijft, ‘een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen van het voorbije akademisch jaar en kondigt ook reeds het programma aan van de Nederlandse leergang voor het akademisch jaar 1961-62’. ‘Wij hebben gemeend,’ aldus Dr. Walter Thys, ‘dat het voor personen en instellingen in Frankrijk, België en Nederland die bij de werking van het Nederlandse lektoraat aan de Staatsuniversiteit te Rijsel betrokken zijn, nuttig zou zijn om op geregelde tijden op de hoogte te worden gesteld van de bijzonderste activiteiten van het lektoraat.’ Dit overzicht van de belangrijkste aktiviteiten van het Nederlands lektoraat te Rijsel is indrukwekkend! Gedurende het akademische jaar 1960-61 hebben 16 studenten de Nederlandse leergangen gevolgd. Twee studenten van het Nederlandse lektoraat zijn in juni 1961 bij Prof. Brachin aan de Universiteit te Parijs geslaagd voor het examen van het ‘Diplôme d'Etudes Néerlandaises’. Het is ook de eerste maal dat studenten van het Nederlandse lektoraat in Rijsel aan dit examen deelnemen. Drie studenten van het Nederlandse lektoraat hebben ook een beurs, ten bedrage van f 350, ontvangen om van 10 tot 30 augustus 1961 de zomerkursus in de Nederlandse taal en kultuur aan de Rijksuniversiteit te Utrecht bij te wonen. Mej. Jeanne Leveugle uit Roubaix, studente aan het Nederlandse lektoraat, heeft de roman ‘De Klinkaart’ van de Vlaamse romancier Piet van Aken in het Frans vertaald. Voordien had zij reeds hetzelfde gedaan met Marnix Gijsens verhaal ‘Van een wolf die vreemde talen sprak’. Ingevolge een verzoek van zijn studenten heeft Dr. Walter Thys bij de voorzitter van de Handelskamer te Rijsel de inrichting bepleit van een examen tot het verkrijgen van een ‘Diplôme Commercial de Néerlandais’, naar het voorbeeld van de reeds bestaande diploma's voor Engels, Duits en Spaans. Dr. Walter Thys heeft er in zijn verzoek op gewezen ‘dat de ligging van Rijsel als commercieel en industriecentrum van het noorden en zijn betrekkingen met Vlaanderen en het Beneluxgebied in zijn geheel van die aard zijn, dat vele jonge Fransen uit het noorden erbij zouden winnen zo ze naast een Duits of een Engels ook een Nederlands handelsdiploma bezaten’. Dr. Walter Thys meent dat er reden is om aan te nemen dat zijn verzoek gunstig zal worden beantwoord. Het Nederlands lektoraat bezit thans ook een elektrofoon. Het is reeds in het bezit van platen en het lektoraat hoopt dit in de toekomst sterk uit te breiden. Van 17 tot 20 mei 1961 ondernam Dr. Thys met enkele studenten een studiereis door Nederland. In afwachting van de regeling, die het behalen van het ‘Certificat d'Etudes Néerlandaises’ aan de Universiteit te Rijsel mogelijk zal maken, kunnen de studenten deze leergang volgen en na twee jaar het examen aan de Universiteit te Parijs afleggen. Met het oog daarop wordt het programma voor het akademisch jaar 1961-62 aanzienlijk uitgebreid. Op initiatief van Dr. Walter Thys werd op 3 en 4 september 1961 in ‘Het Oude Hof’ (Nuffic) in Den Haag het eerste Colloquium van hoogleraren en lectoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse Universiteiten gehouden. Uit dit alles dat wij zo getrouw mogelijk uit het Nieuwsbulletin van het Nederlandse lektoraat te Rijsel hebben overgenomen, valt een opvallende ontwikkeling te ontdekken. Wij zijn Dr. Thys biezonder dankbaar omdat hij ons thans aan de hand van het Nieuwsbulletin in staat stelt kennis te maken met de belangrijkste aktiviteiten van het Nederlandse lektoraat te Rijsel. We zijn hem ook dankbaar voor het vele werk dat hij aldus voor de Nederlandse kultuurverspreiding in Noord-Frankrijk verricht. Jozef Deleu | |
[pagina 70]
| |
Nederlandse poezie in Duitse vertalingEen in Duitsland werkend Neerlandikus heeft er onlangs op gewezen, dat er de laatste tien jaar bij onze Oosterburen slechts één proefschrift over 'n Nederlands onderwerp verscheen. Vanuit 't verre Amerika en Australië kwamen daarentegen sinds 1954 verschillende dissertaties en essays over Nederlandse dichters. Zo schreef bijvoorbeeld Rosalie L. Colie over Huygens (‘Some Thankfulnesse to Constantine’) en Walter Lagerwey over Bilderdijk (‘Bilderdijk and the German Enlightenment’). De buurlanden Engeland (o.a. met Russell en Kaye) en Frankrijk (prof. Brachin) leverden eveneens belangrijke bijdragen. Ook 't aantal vertalingen van moderne Nederlandse poëzie in 't Duits stak tot voor kort biezonder ongunstig af bij wat er al in 't Engels en Frans bestond. Vorig jaar werd de achterstand echter voor 'n belangrijk deel ingehaald door 't verschijnen van twee bloemlezingen: Jérôme Decroos: ‘Niederländische Gedichte aus neun Jahrhunderten’Ga naar eind(1) en Heinz Graef e.a.: ‘Flämische Lyrik. Flämisch-Deutsch’Ga naar eind(2). De vaak gehoorde mening, dat 't vertalen van Nederlandse poëzie in 't Duits heel wat eenvoudiger is als bijvoorbeeld in 't Frans, is onjuist. Rainer Maria Rilke, die in 1915 poogde 'n gedicht van Gezelle in 't Duits over te zetten, stelde vast ‘dasz die Sprachen einander zu nahe stehen’ en Rudolf Pannwitz, die verzen van Verwey vertaalde, wees erop dat men woorden, woordvolgorde en rijm niet graag prijsgeeft, evenmin als de klank en 't ritme, maar dan ‘weichen die Bedeutungen ab oder die Silbenzahl oder der Vokal’. Jérôme Decroos, die in West-Vlaanderen geboren werd en al jaren lektor in de Franse taal aan de Universiteit van Münster is, geniet grote bekendheid door z'n vertalingen van Engelse, Franse en Nederlandse poëzie in 't Duits. Hij streeft er daarbij steeds naar dat de vertaling zelf 'n nieuw gedicht wordt, dat wel nooit 'n spiegelbeeld van 't oorspronkelijke vers zal zijn, maar dat er ook geen karikatuur van mag vormen. ‘Niederländische Gedichte aus neun Jahrhunderten’ dwingt alleen al door de omvang grote bewondering af: 't bevat ongeveer 375 verzen van meer dan 200 dichters! De bloemlezing begint met 'n prachtige vertaling van 't ‘Lied van Halewijn’ en eindigt met dichters van de ‘Criterium’-groep als Hoornik en Franquinet en hun Vlaamse generatiegenoten Hensen en Van Wilderode. Met uitzondering van enkele geestelijke dichters van vóór 1880, die door Decroos al opgenomen werden in z'n ‘Niederländischen Psalter’, zijn alle belangrijke en talrijke minder bekende lyrici vertegenwoordigd. 't Merendeel met één of twee verzen. Terecht werd voor 't werk van Hooft, Vondel, Luiken, Gezelle, Boutens en Van de Woestijne meer plaats ingeruimd. 't Lijkt ons minder juist dat dit ook voor Perk en Moens gebeurde. De aard en de waarde van Decroos' vertalingen loopt nogal uiteen. Soms zijn vorm en inhoud van vertaling en origineel vrijwel identiek, meestal zijn er kleine betekenisverschillen en 'n enkele keer is de afstand zo groot, dat de overzetting 't begrip van 't oorspronkelijke vers belemmert. In 't algemeen is Decroos er echter uitstekend in geslaagd de belangrijkste elementen van de verzen in de andere taal over te brengen. 't Zwakste deel van 't boek vormt de inleiding die aan de bloemlezing voorafgaat. De indeling die Decroos van de Nederlandse dichtkunst geeft is al te globaal. Hij onderscheidt namelijk slechts: ‘Von den Anfängen bis zur Reformation’, ‘Wider und Für die Reformation’ en ‘Von der Renaissance bis Heute’. De laatste ‘periode’ is weer onderverdeeld in ‘Holland’ en ‘Flandern’. De volgorde der gedichten korrespondeert hiermee. De inleiding beperkt zich praktisch tot 't geven van zeer korte karakteristieken van 'n honderdtal dichters. Meer dan eens is zo'n typering aanvechtbaar. Alleen bij Gezelle wordt wat langer stilgestaan. Aan hem wordt zelfs meer aandacht besteed als aan alle grote Renaissancisten samen! Minder gelukkig is ook de scheiding die Decroos tussen de Zuid- en Noordnederlandse dichters maakt. De verzen van Van Mander en Coornhert, die bij elkaar hadden moeten staan, worden in dit boek door 150 bladzijden gescheiden. Dit is ook 't geval met de poëzie van onze eeuw. De argumenten die Decroos voor deze verdeling geeft, zijn niet biezonder sterk. Hij noemt de Vlaamse poëzie ‘wärmer, farbiger und auch temperamentvoller’ als de ‘Hollandse’, die ‘stiller und inniger’ is. Daarnaast is er de tegenstelling tussen 't individualistische Noorden en 't meer ‘volkse’ Zuiden. Natuurlijk is dit heel in 't algemeen wel ergens juist. De uitzonderingen op de regel aan beide kanten van de rijksgrens zijn echter zo talrijk - speciaal bij de oude kalvinistische en de moderne Vlaamse dichters én bij de katholieke dichters uit 't Noorden - en de overeenkomsten tussen Noord en Zuid zijn zoveel belangrijker en groter als de verschillen, dat de scheiding door vrijwel niets gerechtvaardigd lijkt. Door 't gebruik bij de indeling van 'n kriterium, dat meer geografisch als zuiver poëtisch bepaald is, liggen vergissingen voor de hand: de uit Nederlands Limburg afkomstige dichters Jacques Schreurs (Sittard) en Hilarion Thans (Maastricht) plaatst Decroos bij de Vlamingen. | |
[pagina 71]
| |
De bloemlezing ‘Flämische Lyrik’, samengesteld door Heinz Graef en de Vlaamse letterkundigen J.L. de Belder en Jan Vercammen, vormt voor 'n gedeelte 'n aanvulling op 't werk van Decroos. De opzet ervan is beperkter; de antologie wil ‘een kleine keuze (geven) uit het werk van levende Vlaamse dichters’. Ze opent evenwel met poëzie van ‘drie grote doden’: Gezelle, Van de Woestijne en Van Ostayen. Ook verzen van de na-oorlogse dichtergeneratie, die bij Decroos ontbreekt, zijn hier opgenomen: van Cami en De Haes tot Scarphout en Snoek. 't Grootste deel van de 76 vertalingen nam Graef zelf voor z'n rekening. Een twintigtal zijn van Wolfgang Cordan. Nog vier andere vertalers dragen één of twee gedichten bij. Hieronder bevinden zich twee schitterende vertalingen van de grote Duitse dichter Rudolf Alexander Schröder, die reeds in 1916 in 't Duits 'n bloemlezing van Gezelle publiceerde. Over 't algemeen staat 't vertaalwerk van Graef en Cordon op 'n hoog peil. Toch zullen velen aan de meer poëtische overzettingen van Decroos de voorkeur geven. In z'n vertalingen van enkele heel goede verzen laat Graef soms nogal veel verloren gaan. De bekende regels uit ‘Het Huwelijk’ van Willem Elsschot: ‘Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid...’
vervlakt Graef tot: ‘Er schlug sie nicht tot. Zwischen Traum und der Tat.
Stehn Abgründe auf, die den Willen beschweren,
Und seltsame Wehmut...’
‘Flämische Lyrik’ sluit met 'n korte verantwoording en bondige biografische gegevens over de opgenomen dichters. Vermeldenswaard is ook 't feit, dat Heinz Graef steeds naast de vertaling 't originele vers afdrukt. Aan dit belangrijke principe heeft Decroos zich niet gehouden. Verwarrend en onjuist is de ondertitel van ‘Flämische Lyrik’: ‘Flämisch-Deutsch’. Vooral voor Duitsland, waar zelfs nog veel intellektuelen geloven in 't bestaan van 'n afzonderlijke ‘Vlaamse’ en ‘Hollandse’ kultuurtaal. Al onze kritiek doet weinig af aan de grote bewondering en dankbaarheid die men moet voelen voor de vertalers, samenstellers en initiatiefnemers, die voor de totstandkoming van deze bloemlezing zorgden. Voor de Duitssprekenden hebben ze de poort geopend tot de moderne Nederlandse poëzie. En dat is geen geringe verdienste! Onderstaande vertaling door Jérôme Decroos van 'n gedicht van Marsman, geeft 'n goede indruk van de voortreffelijke wijze waarop de vertalers in 't algemeen hun moeilijke taak volbrachten. Phoenix
Vlam in mij, laai weer op;
hart in mij, heb geduld,
verdubbel het vertrouwen -
vogel in mij, laat zich opnieuw ontvouwen
de vleugelen, de nu nog moede en grauwe;
o, wiek nu op uit de verbrande takken
en laat den moed en uwe vaart niet zakken;
het nest is goed, maar het heelal is ruimer.
Phönix
Flamme in mir, brenne wieder heiter;
Herz in mir, erneue dein Vertrauen,
Vogel in mir, öffne wieder breiter
Deine Schwingen, die nun müden, grauen;
Schwebe dort, wo blaue Himmel blinken,
Lasz deinen Mut, lasz deinen Flug nicht sinken,
Das Nest ist gut, das Weltall aber weiter.
Frits Niessen | |
‘Europese opvoeding’Ga naar voetnoot+In zijn boek ‘Europäische Erziehung’ geeft Friedrich Schneider, bekend pedagoog en lid van het ‘Kuratorium der Europia-Union’ in Duitsland, een uitstekend, diepgaand overzicht van de historische ontwikkeling van de Europese gedachte tot heden. De kern van zijn betoog ligt echter in de verbinding ‘Europa et Schola’, d.w.z. het aankweken van een Europees bewustzijn bij de jeugd door middel van het | |
[pagina 72]
| |
onderwijs. Voor de praktische mogelijkheden hiertoe wijst F. Schneider op een betere koördinatie van de nationale onderwijsstelsels én op de kennis van de moderne talen. In tegenstelling met zoveel andere ‘Europäer’ pleit hij ook voor het onderwijs in de kleinere talen. Hij verwijst naar de voorbeeldige houding van de Zwitserse overheid en stelt vast dat geen enkel volk de eigen taal aan de andere volkeren mag opleggen als dé Europese taal. ‘Voorlopig staat er de Europeanen niets anders te doen als de talen van de buurvolkeren te leren.’ Op blz. 68 houdt de schrijver nogeens een pleidooi voor de andere Europese talen als het ‘übliche’ Engels en Frans, waartoe veel opvoeders zich beperken. Om ook de letterkunde in Europese geest te behandelen wil Schneider aan de jonge Europese generatie, van ieder land minstens één groot kunstenaar voorgesteld zien. Zij aan zij met Victor Hugo voor Frankrijk, Samuel Johnson voor Engeland. Adam Mickiewicz voor Polen, verschijnt Vondel als vertegenwoordiger van het literaire Nederland. Op blz. 128 laakt de schrijver het ontbreken van pedagogische afdelingen aan de Europese instituten, zoals het Europa-Kollege in Brugge en de tweetalige universiteiten van Saarland. Dit verwijt geldt helaas ook voor alle andere universiteiten in de aangesloten landen. ‘Europa’ als ‘Unterrichtsprinzip’, dus niet als onderwijsvak, is aan veel scholen nog steeds niet verwezenlijkt. Over de universitaire lerarenopleiding voor de verschillende schooltypen zegt F. Schneider o.a.: Aan de universiteiten in Duitsland mag men het Nederlands niet buiten beschouwing laten. ‘Het zou zinvol zijn als de universiteiten rekening hielden met hun geografische ligging, wanneer dus Kiel en Hamburg zich speciaal met de Skandinavische talen, Berlijn met het Russisch en de andere Slavische talen, de universiteiten in het westen van de Bondsrepubliek zich met het Nederlands en Spaans bezighielden.’ De reeds bestaande Europese scholen, waarbij de plaats van het Nederlands in hun programma, bespreekt de auteur aan het voorbeeld van de Europese school in Luxemburg. Hij geeft vervolgens talrijke praktische wenken voor de school der toekomst, de Schola Europaea. F. Schneider zijn vermaning komt op tijd. Zij blijft aktueel. Josef Kempen | |
Jaarverslag van het Algemeen Nederlands Verbond over 1960Ga naar voetnoot+De jongste tijd geniet het ANV een vernieuwde belangstelling. De doelstellingen van het ANV ‘een hechte band te leggen en te onderhouden tussen Nederlanders, tussen hen en onze stamverwanten en allen van Nederlandse afkomst, waar ook ter wereld, met het doel de saamhorigheid te bevorderen en een gerechtvaardigde trots op land en volk aan te kweken’ maakten het onderwerp uit van belangwekkende beschouwingen van Dr. Willemsen uit Utrecht in het verbondsorgaan ‘Neerlandia’. Het blijkt duidelijk uit het jaarverslag 1960 dat het ANV, nadat het versterkt werd met honderden leden van de afdelingen van het Vlaamse Erasmusgenootschap, krachtdadig en beslist de weg opgaat van vernieuwing, aktie en verjonging. In de ‘Algemene Beschouwingen’ wordt de nadruk gelegd op de versteviging van het onderlinge kontakt der Nederlandstaligen en wordt de aanwerving van jonge leden een voortdurende zorg van het ANV-bestuur genoemd. Over het in mei 1960 te Gent gehouden 34e Nederlandse kongres, het eerste sedert 1912, wordt in een in het dagblad ‘De Standaard’ verschenen beschouwing naar voren gebracht dat het ANV dezelfde betekenis moet krijgen voor de Nederlandstaligen als de ‘Amitiés Françaises’ voor de Franssprekenden. Het ANV staat klaar om deze bindende en overkoepelende taak te vervullen maar moet op een bredere steun kunnen rekenen. Zijn ‘polsstok is te kort om ver te springen’. Dit jaarverslag geeft een merkwaardige opsomming van de werkzaamheid van het ANV in Nederland, Vlaanderen, Frans-Vlaanderen, Zuid-Afrika en andere landen. Verder worden de Visser-Neerlandiaprijzen die in 1960 ruim f 100.000 (1.400.000 BF) bedroegen vermeld. De oprichting van een redaktie voor ‘Neerlandia’ noemt het verslag de vervulling van een reeds lang gekoesterde wens. Met een overzicht van de boekverspreiding van het ANV eindigt dit alleszins indrukwekkend jaarverslag. Het is onze oprechte wens dat de ‘vleugelslag’ en de ‘polsstok’ van het ANV groter en veerkrachtiger zouden worden. Na een al te rustige periode krijgt het ANV de oude levenskracht terug en wordt het zich bewust van de blijvende noodzaak om de kontakten tussen de kultuurverwanten zo innig mogelijk te maken. Dàt is een grote taak! Jozef Deleu |
|