Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die riddere metter mouwen (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die riddere metter mouwen
Afbeelding van Die riddere metter mouwenToon afbeelding van titelpagina van Die riddere metter mouwen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.11 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Editeurs

B.C. Damsteegt

M.J.M. de Haan

Ludo Jongen

Marijke J. van der Wal



Genre

poëzie

Subgenre

ridderroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die riddere metter mouwen

(1983)–Anoniem riddere metter mouwen, Die–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 52]
[p. 52]

Vanden riddere metter mouwen ende Sephalus

 
Nu gewaget daventure,aant.Ga naar voetnoot446
 
Daer hi sciet ter selver ureGa naar voetnoot447
448[regelnummer]
Vanden roden riddere, dat hi
 
In een dal quam daer bi,Ga naar voetnoot449
 
Daer hi gemoette ene joncfrouwe,
 
Dine met hare op grote trouweGa naar voetnoot451
452[regelnummer]
Leide ende herberge oec boet,Ga naar voetnoot452
453[regelnummer]
Dies hi hare seide danc groet,Ga naar voetnoot453
 
Ende voer met hare te hare hove,Ga naar voetnoot454
 
Daer hi was met groten loveGa naar voetnoot455
456[regelnummer]
Ontfaen vander maisniden daer.Ga naar voetnoot456
 
Si beval hen allen daer naer,
 
Dat si sijns wel namen ware.Ga naar voetnoot458
 
Doe quam haer broeder oppenbareGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
Vorden riddere saen na desenGa naar voetnoot460
 
Ende hitene willecome wesenGa naar voetnoot461
 
Ende neech hem neder toten voeten.Ga naar voetnoot462
 
Die joncfrouwe dede met goeder moetenGa naar voetnoot463
464[regelnummer]
Den riddere ontwapinen ter stedeGa naar voetnoot464
 
Ende een paer cleder bringen mede,
 
Dat si hem bat ane te doene.Ga naar voetnoot466
 
Een gordel gaf si den riddere coene,Ga naar voetnoot467
468[regelnummer]
Dat al was van fijnre side.
[pagina 53]
[p. 53]
 
Hi dankes hare sere tien tiden.Ga naar voetnoot469
 
Doen hi hadde die cleder an
 
Docht hen een die scoenste manGa naar voetnoot471
472[regelnummer]
Die si nie hadden gesien.Ga naar voetnoot472
 
Om hem worden pensende mettienGa naar voetnoot473
 
Alle die joncfrouwen vandaer binnen.Ga naar voetnoot474
 
Alle begeerden si sire minnenGa naar voetnoot475
476[regelnummer]
Ende Egletine, harre alre vrouwe,Ga naar voetnoot476
 
Pensde: ‘Here God, ende oft mi trouwe
 
Dese riddere nu wilde houden,Ga naar voetnoot477-478
 
Soe waric van minnen sere in vrouden.Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Hoe mochtic hem dit nu doen verstaen?’Ga naar voetnoot480
 
Mettien so gincmen ginder dwaenGa naar voetnoot481
 
Entie riddere ende Egletine gemeneGa naar voetnoot482
 
Gingen tere taflen sitten allene.
484[regelnummer]
Ga naar margenoot+Hare joncfrouwen entie knapen satenGa naar voetnoot484
 
Tere andere taflen ende aten.
 
Daer was gedient wel ende gereet.Ga naar voetnoot486
 
Eglentinen broder sneetGa naar voetnoot487
488[regelnummer]
Vorden riddere ende voer hare.
 
Die joncfrouwe bat den riddere daernare
 
Over haren broder, dat hi wesenGa naar voetnoot490
 
Mochte sijn knape. Hi seide te desen:aant.Ga naar voetnoot491
492[regelnummer]
‘Joncfrouwe, ic ontfaene gerne, Godweet.’Ga naar voetnoot492
[pagina 54]
[p. 54]
 
Dus atmen daer; daer na gereetaant.Ga naar voetnoot493
 
Dedemen die taflen van daer.Ga naar voetnoot494
 
Men sanc, men speelde daernaerGa naar voetnoot495
496[regelnummer]
Ende scone avonturen oec metGa naar voetnoot496
 
Seidemen daer. Daer na, dat wet,aant.Ga naar voetnoot497
 
Dedemen den riddere slapen gaen
 
Op een bedde wel gedaen.Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Dien nacht reste hi sonder pine,Ga naar voetnoot500
 
Maer die joncfrouwen ende Egletine
 
Pensden om hem dicke dien nacht,
 
Maer dat dede der minnen cracht.Ga naar voetnoot503
504[regelnummer]
Dus hadden si van haren gasteGa naar voetnoot504
 
Van minnen pine ende onraste,Ga naar voetnoot505
 
Daer hi niet af ne weet.Ga naar voetnoot506
 
Smargens stont hi op gereetGa naar voetnoot507
508[regelnummer]
Ende wapende hem ende wilde riden.Ga naar voetnoot508
 
Egletine quam tien tiden
 
Ende boet den riddere goeden dach.Ga naar voetnoot510
 
Hi dancte hare, doe hise sach,
512[regelnummer]
Der herbergen die si hem dede,Ga naar voetnoot512
 
Ende nam orlof al daer ter stede.Ga naar voetnoot513
 
Ende Cephalet quam daer gegaen.Ga naar voetnoot514
 
Doe bevalne sijn suster saenGa naar voetnoot515
516[regelnummer]
Den riddere daer, op sine trouwe.Ga naar voetnoot516
 
Doe seide die riddere metter mouwe:
 
‘Ic sal hem gelijc mi selven doen.’Ga naar voetnoot518
[pagina 55]
[p. 55]
 
Cephalus seide: ‘Edel baroen,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Op ene vorwaerde varic met u,Ga naar voetnoot520
 
Dat gi mi riddere sult maken nu
 
Binnen enen jare, teneger stont,Ga naar voetnoot521-522Ga naar voetnoot522
 
Opdat ics verdine.’ ‘Ic doet u cont,’aant.Ga naar voetnoot523
524[regelnummer]
Sprac die riddere, ‘dat willic anegaen.’Ga naar voetnoot524
 
Dies gaf hi hem sine trouwe saen.Ga naar voetnoot525
 
Doe beval si den broder daer nare,Ga naar voetnoot526
 
Dat hi altoes gedienstech wareGa naar voetnoot527
528[regelnummer]
Ende si leverde hem wapine ende part.Ga naar voetnoot528
 
Si namen orlof metter vard.Ga naar voetnoot529
 
Cephalus voerde sijn spere ende scilt.Ga naar voetnoot530
 
Si reden henen met groter gewiltGa naar voetnoot531
532[regelnummer]
Ende quamen gereden sonder waenGa naar voetnoot532
 
Daer een cruce was gestaen.Ga naar voetnoot533
 
Doe seide Cefalus: ‘Live here,
 
Dit foreest vruchtic sere.Ga naar voetnoot535
536[regelnummer]
En was nie man diet leet,Ga naar voetnoot536
 
Hine haddere scade in, Godweet.Ga naar voetnoot537
 
Percheval, Walewain ende Lanceloet,
 
Ductalas ende Erec, met ere conroetGa naar voetnoot538-539
[pagina 56]
[p. 56]
540[regelnummer]
Wilden si dore dwout riden,Ga naar voetnoot540
 
Si worden gescoffirt daer tien tiden.Ga naar voetnoot541
 
Si liten haer helme ende haer swerde daerGa naar voetnoot542
 
Ende worden gewont oec, dats waer.
544[regelnummer]
Met pinen mochten si ontgaen,aant.Ga naar voetnoot544
 
Ga naar margenoot+Sine waren doet ofte gevaen.Ga naar voetnoot545
 
Dit hetet tFelle Woud sonder Genade.Ga naar voetnoot546
 
Here, wat es nu in uwen rade?’Ga naar voetnoot547
548[regelnummer]
Doe antwerde die riddere metter mouwe:
 
‘Node keric bi mire trouwe,Ga naar voetnoot549
 
Ende blodelike dar ic oec varenGa naar voetnoot550
 
Daer dus gode ridders te barenteert waren.Ga naar voetnoot551
552[regelnummer]
Nochtan willic proven min geval,Ga naar voetnoot552
 
Wat mi hier af comen sal.Ga naar voetnoot553
 
Vare henen vaste te woude ward.’Ga naar voetnoot554
 
Doe hoerden si ropen metter vard:aant.Ga naar voetnoot555
556[regelnummer]
‘Her riddere, hoerdijt, metter mouwen,Ga naar voetnoot556
 
Keert weder oft het sal u rouwen!
 
Comdi int Wout sonder Genaden,Ga naar voetnoot558
 
Gine lidet heden sonder scaden.’Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Doe sach hi comen enen knecht.
 
Ende ene joncfrouwe vore hem recht,Ga naar voetnoot561
[pagina 57]
[p. 57]
 
Die beide dreven rouwe groetGa naar voetnoot562
 
Ende van allen clederen waren bloet.Ga naar voetnoot563
564[regelnummer]
Die joncfrouwe hadde haer scone lede
 
Met enen rise gedect ter stede.Ga naar voetnoot565
 
Si sprac: ‘Wat es mi gesciet,
 
Ellendech wijf! Dus magic nietGa naar voetnoot567
568[regelnummer]
Comen, daer mi ieman sien mach.’Ga naar voetnoot568
 
Metten selven datse Cefalus sachaant.Ga naar voetnoot569
 
Ende warp hare sine cappe anGa naar voetnoot570
 
Ende den knecht gaf hi dan
572[regelnummer]
Sijn sorcoet. Doe quam geredenaant.Ga naar voetnoot572
 
Sijn here blide was der hovescheden,Ga naar voetnoot573
 
Die Cefalus daer hadde gedaen.
 
Hi grote die joncfrouwe saen,Ga naar voetnoot575
576[regelnummer]
Die hem riet dat keren sere,Ga naar voetnoot576
 
Oft hi behouden wilde sijn ere.Ga naar voetnoot577
 
Doe vertelde si hem saen,
 
Hoe si quam an enen naen,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Dien si om Arture vragede daer.Ga naar voetnoot580
 
‘Ende hi wisede mi daer naer,Ga naar voetnoot581
 
Dat ic al desen wech vore ter linden;Ga naar voetnoot582
 
Ic soude Arture noch tavont vinden.Ga naar voetnoot583
[pagina 58]
[p. 58]
584[regelnummer]
Ende doe wi quamen ter linden, here,
 
Soe vervaerdem min knecht so sere,Ga naar voetnoot585
 
Dat hi seide, al sonder waen,Ga naar voetnoot586
 
Dat ons verraden hadde di naen.Ga naar voetnoot587
588[regelnummer]
Mettien quam een donderslach,
 
Dat ic ne horde noch en sachGa naar voetnoot589
 
Ende die minen knecht ende min part
 
Ter neder sloech met ere vard.Ga naar voetnoot591
592[regelnummer]
Ende doe wi waren vercomen,Ga naar voetnoot592
 
Hebwi enen groten riddere vernomenGa naar voetnoot593
 
Ende een groet deel knapen daer naer,Ga naar voetnoot594
 
Die swerd hadden huud ende haer.Ga naar voetnoot595
596[regelnummer]
Si hadden dogen blakende roet,Ga naar voetnoot596
 
Die tande lanc die monde groet.
 
Die minste was merre dan I gygant,Ga naar voetnoot598
 
Elc hadde I geessele in die hant
600[regelnummer]
Ende een swerd vorde elc gemene.Ga naar voetnoot600
 
Sine hadden andere wapine gene;
 
Haer huud harder dan stene waren.Ga naar voetnoot602
 
Daerna quam een naen gevaren,
604[regelnummer]
Dise bedwanc soe ter steden,Ga naar voetnoot604
 
Dat si beefden met alden leden.
 
Ga naar margenoot+Doen quam een riddere die seide te mi:
 
‘Joncfrouwe, mi es leet dat giGa naar voetnoot607
608[regelnummer]
Hier sijt ende u knecht mede.Ga naar voetnoot608
[pagina 59]
[p. 59]
 
Ic woude gi waerd in ere ander stede.Ga naar voetnoot609
 
En ware ic, gi waerd verloren.Ga naar voetnoot610
 
Om ere wille, die mi te vorenGa naar voetnoot611
612[regelnummer]
Van minnen bringet menech gepens,Ga naar voetnoot612
 
Magic, ic sal u enechsinsGa naar voetnoot613
 
Hulpen.’ Doe seide ic: ‘Gods loens hareaant.Ga naar voetnoot614
 
Daer gijt om doet.’ Ende saen daer nare,aant.Ga naar voetnoot615
616[regelnummer]
Her riddere, so quam die felle naen
 
Ende alle die andere op mi saenGa naar voetnoot616-617
 
Ende begaetden mi, alse gi siet.Ga naar voetnoot618
 
Die riddere dogede groet verdrietGa naar voetnoot619
620[regelnummer]
Eer hi mi verloeste al daere.’
 
Die ridder metter mouwen vrachde hare,
 
Twi si den coninc soeket nu.Ga naar voetnoot622
 
‘Bi Gode, her riddere, ic segt u:
624[regelnummer]
Mijn stiefvader wilt mi algader
 
Tgoet nemen, dat mi liet min vader,Ga naar voetnoot624-625
 
Daer C ridders wel horen aneGa naar voetnoot626
 
Ende CC leenknechte. Vordane,aant.Ga naar voetnoot627
628[regelnummer]
Seit hi, hets algader sine.
 
Mine vrient hebbenre gedaen pineGa naar voetnoot629
 
Om mi te hulpene. Dan seget hi,aant.Ga naar voetnoot630
[pagina 60]
[p. 60]
 
Welet ieman becorten alse riddere vri,Ga naar voetnoot631
632[regelnummer]
Jegen hem hi come ende wint,aant.Ga naar voetnoot632
 
Anders en geeft hijs mi niet en twint.Ga naar voetnoot633
 
Mine vrient beswiken mi ter ure.Ga naar voetnoot634
 
Dus soekic den coninc ArtureGa naar voetnoot635
636[regelnummer]
Ende soude hem bidden WalewaineGa naar voetnoot636
 
Tenen vogede oft Ywaine,aant.Ga naar voetnoot637
 
Oft Percheval, ofte Lanceloet.
 
Haddicker ene, in hadde gene noet.’Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
¶ Doe seide die riddere metter mouwen:
 
‘Scone maget, bi mire trouwen,Ga naar voetnoot641
 
U toren es mi harde leet.Ga naar voetnoot642
 
Gi selt hier nu bliven, Godeweet;Ga naar voetnoot643
644[regelnummer]
Mijn sciltknecht sal bliven bi u.Ga naar voetnoot644
 
Ic sal in geen wout varen nuGa naar voetnoot645
 
Ende proven min geval al daer.Ga naar voetnoot646
 
Magic keren, wet vor waer,Ga naar voetnoot647
648[regelnummer]
Ic sal u bat beraden echt.Ga naar voetnoot648
 
Blivic doet, so bevelic minen knecht,aant.Ga naar voetnoot649
 
Dat hi van u en scede niet,
 
Vore dat hi u bat tgereke siet.’Ga naar voetnoot651
652[regelnummer]
Cefalus seide doe: ‘Here, twaren,
[pagina 61]
[p. 61]
 
Ic sal ember met u varen.’Ga naar voetnoot653
 
‘Gine sult,’ sprac die ridder metter mouwe,
 
‘Gi moet bliven bider joncfrouwen.’
656[regelnummer]
Hi sprac: ‘Ic moet doen u gebot.’
 
Die joncfrouwe sprac: ‘Alselp mi Got,Ga naar voetnoot657
 
Her riddere, mi es leet u scade.’Ga naar voetnoot658
 
‘En holp niet nu, datmens mi bade.’Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Mettien nam hi spere ende sciltGa naar voetnoot660
 
Ende voer in ward met gewelt.Ga naar voetnoot661
 
Si baden alle drie daer sere,
 
Dattene bescermen moeste onse HereGa naar voetnoot663
664[regelnummer]
Ende hi selve riep met trouwenGa naar voetnoot664
 
Genaden op onser soeter Vrouwen.Ga naar voetnoot665
 
Hi reet int wout, eer iet lanc,Ga naar voetnoot666
 
Ga naar margenoot+Daer hi hoerde der vogeline sanc,Ga naar voetnoot667
668[regelnummer]
Ende hem quam doe in sinen sinneGa naar voetnoot668
 
Starkelike Claretten minne.Ga naar voetnoot669
 
Hi sach doe optie mouwe wit.Ga naar voetnoot670
 
‘Ay Clarette, gi gaeft mi ditGa naar voetnoot671
672[regelnummer]
Ende hiet mi pensen om die doget. E Ga naar voetnoot672
 
U gichte heeft mi soe verhoget,Ga naar voetnoot673
[pagina 62]
[p. 62]
 
Dat mi soe fier es nu die sin,Ga naar voetnoot674
 
Dat ic en weet waer ic bin.’Ga naar voetnoot675
676[regelnummer]
¶ Nu quam min vrouwe ver Venus vord,Ga naar voetnoot676
 
Ga naar margenoot+Doen si verhord heeft dese word,aant.Ga naar voetnoot677
 
Ende plante in hem enen boem na des,Ga naar voetnoot678
 
Die nine verdroget, waer hi es.Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Hi draget blomen over jaer.Ga naar voetnoot680
 
Maer hi ware den genen swaerGa naar voetnoot681
 
Te dragene, die nine bekinnenGa naar voetnoot682
 
Die treken van gerechter minnen.Ga naar voetnoot683
684[regelnummer]
Maer die werelt es nu soe cranc,Ga naar voetnoot684
 
Dat si al laet der minnen bedwanc.Ga naar voetnoot685
 
Maer nochtan der minnen crachtGa naar voetnoot686
 
Maect menegen coene ende gevet macht,Ga naar voetnoot687
688[regelnummer]
Minne haet al dat es loes;Ga naar voetnoot688
 
Haer boem draget vrucht altoes.Ga naar voetnoot689
 
Deen telech draget melthede,Ga naar voetnoot690
 
Dander reine oetmodechede,Ga naar voetnoot691
692[regelnummer]
Terde sin ende wijshede,Ga naar voetnoot692
 
Tfierde pine ende arbede,Ga naar voetnoot693
 
Tfifte bliscap, tseste rouwe,aant.Ga naar voetnoot694
[pagina 63]
[p. 63]
 
Tsevende doget, dachtende trouwe,Ga naar voetnoot695
696[regelnummer]
Dat negende ene bedachtechede,Ga naar voetnoot696
 
Dat tiende grote hoveschede,Ga naar voetnoot697
 
Dellefste pense, twelefste vruchten, E Ga naar voetnoot698
 
Tertienste beven, tfirtienste suchten.aant.
700[regelnummer]
Dat XV vasten ende waken,Ga naar voetnoot700
 
Tsestiende word met soeter spraken,Ga naar voetnoot701
 
Tseventiende reinen moet,Ga naar voetnoot702
 
Dachtiende geluc ende spoet,Ga naar voetnoot703
704[regelnummer]
Dat XIXde lange quale,Ga naar voetnoot704
 
Dat twentechste verdinen wale. E Ga naar voetnoot705
 
¶ Dit ende meer moten si bekinnen,Ga naar voetnoot706
 
Die herte, daer die boem van minnen
708[regelnummer]
In sal wortelen ende dragen.Ga naar voetnoot708
 
Die minne mach haer sere beclagenGa naar voetnoot709
 
Over die gene die wanen minnenGa naar voetnoot710
 
Ende te vriene dan beginnen.Ga naar voetnoot711
[pagina 64]
[p. 64]
712[regelnummer]
Menech der minnen onrecht doet,
 
Mare het ware al jegen spoet,Ga naar voetnoot713
 
Wildic dat berechten hierGa naar voetnoot714
 
Den swerten riddere, die nu tfierGa naar voetnoot715
716[regelnummer]
Van Claretten minne ontstac.Ga naar voetnoot716
 
Men seit datse Lanceloet van LacGa naar voetnoot717
 
Minde. Dat was sceren ende een blijf:aant.Ga naar voetnoot718
 
Hi minde Genevren Arturs wijf.
720[regelnummer]
Ende Gastolus vanden gronen daleGa naar voetnoot720
 
Dogede om haer minne grote quale.Ga naar voetnoot721
 
Ende Carados vander riviren
 
Voer in alle lande torniren,Ga naar voetnoot723
724[regelnummer]
Daer hi hogen prijs verwarf;Ga naar voetnoot724
 
Om haer minne hi sint starf.Ga naar voetnoot725
 
Amelant minnetse oec, sijt seker das,Ga naar voetnoot726
 
Die here vander Montaengen was.
728[regelnummer]
Soe dede Marchelijs, als wijt vinden,Ga naar voetnoot728
 
Ga naar margenoot+Die oec here was vander linden
 
Die winter ende somer was even grone,aant.
 
Alst Gode mogende was te doene.Ga naar voetnoot731
732[regelnummer]
Menech ander minnese met.Ga naar voetnoot732
 
Die riddere metter mouwen, dat wet,Ga naar voetnoot733
 
Behoeft te hebbene goet geval,Ga naar voetnoot734
 
Sal hi dese maken alGa naar voetnoot735
736[regelnummer]
In Claretten herte onmareGa naar voetnoot736
[pagina 65]
[p. 65]
 
Ende selve sijn gemint van hare.Ga naar voetnoot737
 
Jahi wel, ans nu Venus,Ga naar voetnoot738
 
Dine hier an heeft bracht aldus.Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
‘Ay mi,’ seit hi, ‘wats mi gesciet;Ga naar voetnoot740
 
Ic pense ende hets al om niet.Ga naar voetnoot741
 
Al waric here van al kerstenhedeGa naar voetnoot742
 
Ende van heidenesse oec medeGa naar voetnoot743
744[regelnummer]
Ende daer toe een die scoenste manGa naar voetnoot744
 
Die ridders name ie gewan,Ga naar voetnoot745
 
Ende alle herten waren ene,Ga naar voetnoot746
 
Die van dorperheiden waren rene,Ga naar voetnoot747
748[regelnummer]
Ende die herte dan ware mijn,Ga naar voetnoot748
 
Nochtan waendic te dulde sijnGa naar voetnoot749
 
Te pensene om selke minne,Ga naar voetnoot750
 
Die ic onwetende nu beginne
752[regelnummer]
Bi rade van minen dommen sinne.Ga naar voetnoot752
 
Nu neme, dat icker ane winne,Ga naar voetnoot753
 
Dat sal int inde sijn die doet.’Ga naar voetnoot754
[pagina 66]
[p. 66]
 
Een fel riddere ende een groetGa naar voetnoot755
756[regelnummer]
Quam ridende sere te hemward.aant.Ga naar voetnoot756
 
Hi riep sere op hem ter vard:Ga naar voetnoot757
 
‘Her riddere, vander witter mouwen
 
Ende van uwen orsse, bi mire trouwen,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Salic u scire quite maken.’Ga naar voetnoot760
 
Die riddere en horde niet der spraken.Ga naar voetnoot761
 
Dander riep doe anderwarf:aant.Ga naar voetnoot762
 
‘Biden Here, die nie bedarf,Ga naar voetnoot763
764[regelnummer]
Het sal u tonneren vergaen.’ E Ga naar voetnoot764
 
Noch en heeft hijs niet verstaen.Ga naar voetnoot765
 
‘Hordijt? Sprect!’ Ende hi niet.aant.Ga naar voetnoot766
 
Mettien die rode riddere lietGa naar voetnoot767
768[regelnummer]
Lopen ende stac den swerte soe,Ga naar voetnoot768
 
Dat hi opward keerde doe
 
Die been ende hi daer medeaant.Ga naar voetnoot769-770
 
Sijn gepens vergat ter stedeGa naar voetnoot771
772[regelnummer]
Ende riep: ‘Live Here, wats mi gesciet?’
 
Mettien hi vore hem houden sietGa naar voetnoot773
 
Den roden riddere, dine af stacGa naar voetnoot774
 
Hi spranc op manlike ende sprac:aant.Ga naar voetnoot775
[pagina 67]
[p. 67]
776[regelnummer]
‘Bi Gode, onsen Here van hemelrike,
 
Gi staect mi harde dorperlikeGa naar voetnoot777
 
Van minen orsse sonder plecht.’Ga naar voetnoot778
 
‘Oft u andet, so nemes recht.Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
Hier met sone lidijt hedenGa naar voetnoot780
 
Dat gi van overmodecheden E Ga naar voetnoot781
 
Niet en wout spreken jegen mi,
 
Doen ic u driewarf riep; bediGa naar voetnoot783
784[regelnummer]
Balgic mi te meer op u.’Ga naar voetnoot784
 
‘Weltijt riepti mi?’ ‘Rechte nu,aant.Ga naar voetnoot785
 
Vor dien dat ic u tumelen dede.’Ga naar voetnoot786
 
‘Omblide werdic mire lede,Ga naar voetnoot787
788[regelnummer]
Hordic u heden ofte sach,
 
Vore dien dat ic op deerde lach.’
 
‘In achts niet. Daet oft gi mocht.Ga naar voetnoot790
 
Gi hebbet dire gnoech becocht,Ga naar voetnoot791
792[regelnummer]
Gi hebter ombe u ors verloren,
 
Noch seldijs hebben merren toren.Ga naar voetnoot793
 
Kiest, ic sal u deilen een spelGa naar voetnoot794
 
Ende eer gi kiest, bepinst u wel:Ga naar voetnoot795
796[regelnummer]
Uwen voet oft u ene hant
 
Oft u oge moet wesen u pant.Ga naar voetnoot797
[pagina 68]
[p. 68]
 
Soe mogedijs togen teken wel,Ga naar voetnoot798
 
Dat gi waerd int Wout Fel.Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Dus mogedijt goden coep liden.Ga naar voetnoot800
 
Ende wildire oec iet jegen striden,Ga naar voetnoot801
 
Soe wee uwen hovede.’ ‘Jaic, en trouwen,’aant.Ga naar voetnoot802
 
Sprac die riddere metter mouwen,
804[regelnummer]
‘Dese tol ware mi oec te swaer.Ga naar voetnoot804
 
Bi Gode, in gave u niet een haer.Ga naar voetnoot805
 
Ende dat gi mi taent nu dus sere,Ga naar voetnoot806
 
Dat ant mi, bi onsen Here.Ga naar voetnoot807
808[regelnummer]
Ende dreiget. Waerdi te voet,aant.Ga naar voetnoot808
 
Ic sout becorten, des sijt vroet.’Ga naar voetnoot809
 
Doe beette saen ElyconasGa naar voetnoot810
 
Ende trac sijn swerd ende ginc na dasGa naar voetnoot811
812[regelnummer]
Opten swerten riddere slaen
 
Ende die swerte op hem saen.
 
Hi sloech den roden riddere soe,
 
Dat hi ter eerden boech doe.Ga naar voetnoot815
816[regelnummer]
Elc sloech den anderen sinen scilt
 
Ontwee, oft ware een vilt.Ga naar voetnoot817
 
Hare helme ende haer halsberge metGa naar voetnoot818
 
Slogen si al te sticken, dat wet.Ga naar voetnoot819
[pagina 69]
[p. 69]
820[regelnummer]
Dus vochten si tot over none.Ga naar voetnoot820
 
Haer ne geen en was so coene,Ga naar voetnoot821
 
Hine hadde met gode geleeft al bloetGa naar voetnoot822
 
Dore eens kins bede niet groet.Ga naar voetnoot823
824[regelnummer]
Si vielen beide in onmacht daer
 
Ende lagen ene halve mile daernaer,Ga naar voetnoot825
 
Eer haerne geen daer verquam.Ga naar voetnoot826
 
Te lest die swerte riddere vernamGa naar voetnoot827
828[regelnummer]
Die mouwe die hem gaf Clarette,Ga naar voetnoot828
 
Doe spranc hi op sonder letteGa naar voetnoot829
 
Ende was altemale vercomen,Ga naar voetnoot830
 
Ende heeft sijn swerd daer genomenGa naar voetnoot831
832[regelnummer]
Ende es tElycanase gegaen
 
Ende keerdene ende hitene op staen.Ga naar voetnoot833
 
Entie rode stont op ter vard
 
Ende nam in sine hant sijn sward,
836[regelnummer]
Maer hine conde hem verweren niet.Ga naar voetnoot836
 
Die swerte riddere, als hi dit siet,
 
Sloechine soe met sinen swerde,Ga naar voetnoot838
 
Dat hi neder viel op deerde.Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Ende doe hi daer ter neder lach,
 
Verdonkerde hem saen die dachGa naar voetnoot841
[pagina 70]
[p. 70]
 
Ende donderde ende blixende mede.Ga naar voetnoot842
 
Het ward so sere donker ter stede,
844[regelnummer]
Dat hi nine sach een twint.Ga naar voetnoot844
 
Daerna hi den dach bekint.Ga naar voetnoot845
 
Doen hordi ropen sonder waen:Ga naar voetnoot846
 
‘Mijn broder werd gewroken saen;Ga naar voetnoot847
848[regelnummer]
Dat gine sloget, hoe dorstijt doen.’Ga naar voetnoot848
 
Met hem quam lopende een lyoen;Ga naar voetnoot849
 
Si lipen beide te hem ward.Ga naar voetnoot850
 
Ga naar margenoot+Hi seinde hem ende ward vervard.Ga naar voetnoot851
852[regelnummer]
Wat wondere waest? Hi haddem te voren E Ga naar voetnoot852
 
Mode gevochten ende verlorenGa naar voetnoot853
 
Ors ende helm ende sinen scilt.
 
Ane sijn swerd, dat hi in di hant hilt,
856[regelnummer]
Stont sijn toverlaet algaderGa naar voetnoot855-856
 
Naest Gode, onsen hemelscen Vader.
 
En hadde gedaen nochtan di minne,Ga naar voetnoot858
 
Hi hadde geweest al tende sinne.Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Si maectene so coene, wet vor waer,Ga naar voetnoot860
[pagina 71]
[p. 71]
 
Dat hi ne hadde genen vaer.Ga naar voetnoot861
 
Amelant maecte groet geclach,Ga naar voetnoot862
 
Doe hi sinen broder doet sach:
864[regelnummer]
‘Gi waerd, broder, meer vermaerdGa naar voetnoot864
 
Ende meer ontsien ende onvervaerdGa naar voetnoot865
 
Dan ic was, ende holpt mi dwout E
 
Te recht houden met uwer gewout.Ga naar voetnoot867
868[regelnummer]
Nu bevelic u ziele gemeinlikeGa naar voetnoot868
 
Allen den heilegen van hemelrike.’
 
Doe reet hi opten riddere daer
 
Ende sijn lyoen oec daer naer.Ga naar voetnoot871
872[regelnummer]
Hi stakene dor den luchteren arm,Ga naar voetnoot872
 
Dat trode bloet ut ran al warmGa naar voetnoot873
 
Entie lyoen waende hem welGa naar voetnoot874
 
Hebben gescoerd halsberch ende vel.Ga naar voetnoot875
876[regelnummer]
Maer neen, hi niet; hi scorde hem afGa naar voetnoot876
 
Die mouwe die hem Clarette gaf,Ga naar voetnoot877
 
Dies ward hi erre ende hi verdroechGa naar voetnoot878
 
Dat swerd, daer den lyoen met sloechGa naar voetnoot879
880[regelnummer]
Half sijn hoeft entie vote voren.Ga naar voetnoot880
 
Nu heeft Amelant verloren
 
Die hulpe van sinen lyone,
 
Daer hi te voren op was coene.Ga naar voetnoot883
884[regelnummer]
Doe sprac Amelant: ‘Nu es min torenGa naar voetnoot884
[pagina 72]
[p. 72]
 
Meerre dan hi was te voren.Ga naar voetnoot885
 
Ic hatene diet mi heeft gedaen.’
 
Hi beette neder ende es gegaenGa naar voetnoot887
888[regelnummer]
Ten riddere ward ende sloech bedichteGa naar voetnoot888
 
Op hem na sijn bloet ansichte,Ga naar voetnoot889
 
Maer die riddere die slogene wederGa naar voetnoot890
 
Op helm, op scilt, vord ende neder,Ga naar voetnoot891
892[regelnummer]
Dat al te sticken es gespleten.Ga naar voetnoot892
 
Haddi doe op sijn ors geseten,Ga naar voetnoot893
 
Hi hadde gevloen, wetic wel.Ga naar voetnoot894
 
Int leste den riddere daer gevel,Ga naar voetnoot895
896[regelnummer]
Dat hi Amelante enen slach gaf
 
Op sinen arm, dat hi vloech af.Ga naar voetnoot897
 
Doe bat Amelant saen genade.
 
Die riddere seide: ‘Het es te spade.’Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Amelant seide: ‘Ic segt u nu:
 
Spaerdi mi, soe spaerdi u,Ga naar voetnoot901
 
Want mine man, die mi sijn hout,Ga naar voetnoot902
 
Dier ic hier menege hebbe int wout,Ga naar voetnoot903
904[regelnummer]
Souden u doden; dat ware scade.’Ga naar voetnoot904
 
‘Nu zegt mi dan bi wat radeGa naar voetnoot905
 
En mach hier nieman dore liden
[pagina 73]
[p. 73]
 
Ende wie es hier here nu ten tiden?’
908[regelnummer]
‘Ic ben here daer af,’ sprac hi, ‘algader.Ga naar voetnoot908
 
Van minen tienden oudervaderGa naar voetnoot909
 
Eest aldus verstorven op miGa naar voetnoot910
 
Ende oit heeftment gehouden vri.Ga naar voetnoot911
912[regelnummer]
Ga naar margenoot+Want soe wie datter in quam,Ga naar voetnoot912
 
Dat hire selke scade in nam,Ga naar voetnoot913
 
Waest riddere ofte oec joncfrouwen,Ga naar voetnoot914
 
Dat hen mochte haer leven rouwen,Ga naar voetnoot915
916[regelnummer]
Al mochten si behouden dleven,Ga naar voetnoot916
 
Daer sijnre C doet in blevenaant.Ga naar voetnoot917
 
Jegen enen dire ontgingen.Ga naar voetnoot918
 
Onlancs sijn gesciet die dingen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dat hier Percheval ende Walewain
 
Ende Lanceloet waren int plainGa naar voetnoot921
 
Ende andere vele gesellen mede,Ga naar voetnoot922
 
Die met pinen ontdrogen haer lede.Ga naar voetnoot923
924[regelnummer]
Hier bi hetet tFelle Wout. E Ga naar voetnoot924
 
Ic hebbe noch XL ridderen stout
[pagina 74]
[p. 74]
 
Ende C gygante oec wel;Ga naar voetnoot926
 
Nieman sach gene so fel.Ga naar voetnoot927
928[regelnummer]
Serpente, draken ende lyoneGa naar voetnoot928
 
Hebbic oec te minen doene,Ga naar voetnoot929
 
Die mi onderdanech sijn al.Ga naar voetnoot930
 
Enen naen hebbic, dien dit getalGa naar voetnoot931
932[regelnummer]
Dient ende ontsiet al sonder wanc; E Ga naar voetnoot932
 
Hi hevetse alle in sijn bedwanc.Ga naar voetnoot933
 
En leeft oec nieman nu ten stonden, E Ga naar voetnoot934
 
Die so wel can ane wonden.Ga naar voetnoot935
936[regelnummer]
Wildi an minen rade staen,Ga naar voetnoot936
 
Soe mogedi metten live ontgaen.’Ga naar voetnoot937
 
‘Jaic,’ sprac die ridder metter mouwen,
 
‘Wildi mi sekeren bi uwer trouwenGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Te werkene al bi minen rade,Ga naar voetnoot940
 
So salic uwes hebben genade.’Ga naar voetnoot941
 
Hi sekeret hem bi sire trouwen.Ga naar voetnoot942
 
Doen sprac die riddere metter mouwen:
944[regelnummer]
‘Soe moetti nu beteren saenGa naar voetnoot944
 
Ere joncfrouwen dier es mesdaenGa naar voetnoot945
 
In dit wout ende sere mesmaect.aant.Ga naar voetnoot946
 
Ic ontmotese heden, al naectGa naar voetnoot947
[pagina 75]
[p. 75]
948[regelnummer]
Ende deetse beiden oec na mi.Ga naar voetnoot948
 
Minen sciltknecht litic haer bi.’Ga naar voetnoot949
 
Amelant seide: ‘Dat willic doen,Ga naar voetnoot950
 
Maer laet mi tirsten, edel baroen,aant.Ga naar voetnoot951
952[regelnummer]
Minen naen hier doen comen,
 
Dat hi onser wonden moge gomen.Ga naar voetnoot953
 
Ic weet wel, vint hi minen armGa naar voetnoot954
 
Metten verschen blode al warm,Ga naar voetnoot955
956[regelnummer]
Hi salne eer drie dage al genesen.’Ga naar voetnoot956
 
Die swerte riddere seide na desen:
 
‘Het es mi lief.’ Doe riep hi saen:aant.Ga naar voetnoot958
 
‘Fellon, Fellon!’ Doe quam die naenaant.
960[regelnummer]
Op een starc ors gereden.Ga naar voetnoot960
 
Daer sach hi doet licgen ter stedenGa naar voetnoot961
 
Elyconas ende sinen here
 
Amelande gewont wel sere.Ga naar voetnoot963
964[regelnummer]
Hi riep: ‘Acharme! her Amelant,Ga naar voetnoot964
 
Hoe eest u dus gegaen in hantGa naar voetnoot965
 
Heeft dese riddere allene dit gedaen? E
 
Dies en gelovic niet.’ ‘Sonder waen,Ga naar voetnoot967
968[regelnummer]
Fellon, het dede dese selve man.’
 
‘Godsat heb hi diet clage dan.Ga naar voetnoot969
 
Gi plaget te sine scip ende roderGa naar voetnoot970
 
Van ridderscape, gi ende u broder.
972[regelnummer]
God en wils u nember onnen,Ga naar voetnoot972
[pagina 76]
[p. 76]
 
Ga naar margenoot+Want een ridder heeft u beiden verwonnen
 
Ende uwen lyoen. Dits wonder groet:aant.
 
Mi droemde tnacht uwes broder doet,Ga naar voetnoot975
976[regelnummer]
Want mi droemde, dat een arenGa naar voetnoot976
 
Verwonnen hadde II sparewaren.Ga naar voetnoot977
 
Dats dese riddere sonder waen.
 
Dat sal hi becopen harde saen.Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Nochtan waerd jamber ende scade,Ga naar voetnoot980
 
Die hem enegen lachter dade.’Ga naar voetnoot981
 
Amelant seide doe: ‘Felloen,
 
Gine moget den riddere niet mesdoen;Ga naar voetnoot983
984[regelnummer]
Die hem mesdade, hi daet mi.’Ga naar voetnoot984
 
‘Bi Gode, here, sint meer dat siGa naar voetnoot985
 
Die vede versoent tuschen hem ende u,Ga naar voetnoot986
 
Soe es si van mi versoent oec nu.’Ga naar voetnoot987
988[regelnummer]
‘Jasi, Fellon waent ons genesen.’Ga naar voetnoot988
 
Fellon antwerde saen te desen:
 
‘Mochtic wel ende dorstict laten,Ga naar voetnoot990
 
God hi mote mi nu verwaten,Ga naar voetnoot991
992[regelnummer]
Oftic minen here genase,Ga naar voetnoot992
 
Amelante, den bloden hase.Ga naar voetnoot993
[pagina 77]
[p. 77]
 
Mi donke, hi es geseten hedenGa naar voetnoot994
 
Optie bloetheit vander coenheden E Ga naar voetnoot995
996[regelnummer]
Ende vanden gevalle op dongeval,Ga naar voetnoot996
 
Dat lange met hem wesen sal,
 
Ende opten lachter vander eren.
 
Hine darf hem nembermer bekeren,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Daerne goet man met ogen ansiet.’Ga naar voetnoot1000
 
‘Fellon, noch begeefdi nietaant.Ga naar voetnoot1001
 
Uwer onseden? Comes af, ic raet u,Ga naar voetnoot1002
 
Oft ic saels mi belgen nu.’Ga naar voetnoot1003
1004[regelnummer]
Doen beette saen neder FelloenGa naar voetnoot1004
 
Ende ontwapende sinen here doen,Ga naar voetnoot1005
 
Die doe hadde menege wonde,
 
Die hi verbant alle tier stonde.Ga naar voetnoot1007
1008[regelnummer]
Hi verbant oec mede den armGa naar voetnoot1008
 
Metten verschen blode al warm.Ga naar voetnoot1009
 
Een vingerlijn hadde FelloenGa naar voetnoot1010
 
Daer met seindi die wonden doen. E Ga naar voetnoot1011
1012[regelnummer]
Daer was een steen in gewracht;Ga naar voetnoot1012
 
Die steen hadde sulke cracht,
 
Al hadde een man doetwont gewesen,Ga naar voetnoot1014
 
Seindine daer met, hi ware genesen.Ga naar voetnoot1015
1016[regelnummer]
Nu hiet Amelant Fellon daer na,Ga naar voetnoot1016
[pagina 78]
[p. 78]
 
Dat hi ten swerten riddere gaGa naar voetnoot1017
 
Ende hine genese op sine trouwe.Ga naar voetnoot1018
 
Den riddere gedachte metter mouwe,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Dat hem Clarette hadde verboden,Ga naar voetnoot1020
 
Dat hi genen naen noch rodenGa naar voetnoot1021
 
Geloven soude. ‘Dit geloefdic u,Ga naar voetnoot1022
 
Clarette, edele joncfrouwe, ende nu
1024[regelnummer]
Stervic, doe ic u gebot.Ga naar voetnoot1024
 
Ende banderside, alse hulpe mi Got,Ga naar voetnoot1025
 
Soe doe ic node jegen uwen raet;Ga naar voetnoot1026
 
Nochtan min leven an hem staet.’Ga naar voetnoot1027
1028[regelnummer]
Dus pensdi vort ende weder, E Ga naar voetnoot1028
 
So lange dat hi viel ter neder
 
In onmacht. Doe riep Amelant:aant.
 
‘Fellon, com hare te hant;Ga naar voetnoot1031
1032[regelnummer]
Hier sterft di beste riddere eenGa naar voetnoot1032
 
Die de sonne nie besceen.Ga naar voetnoot1033
 
Ga naar margenoot+Fellon ginc daer ende Amelant
 
Ende ontwapenden den riddere thant.
1036[regelnummer]
Ende vonden over hem XV doetwonden;Ga naar voetnoot1036
 
Die heeft hem die naen verbonden.aant.
 
Amelant waende dat hi doet ware.Ga naar voetnoot1038
[pagina 79]
[p. 79]
 
Hi verquam ende sprac daer nare:Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
‘Ellendech man, wats mi gesciet.Ga naar voetnoot1040
 
Wacharme, in mach genesen niet,Ga naar voetnoot1041
 
En si dat ic der scoenre raetGa naar voetnoot1042
 
Verhore, na dien dat mi staet.’Ga naar voetnoot1043
1044[regelnummer]
Dit horde Amelant entie naen
 
Ende hebbenre beide bi verstaenGa naar voetnoot1045
 
Dat hi minde. Hi stont op te hantaant.Ga naar voetnoot1046
 
Ende alsi hem ontwapent vantGa naar voetnoot1047
1048[regelnummer]
Ende sine wonden saechte gebonden,Ga naar voetnoot1048
 
Doe sprac hi ten selven stonden:
 
‘Clarette minne, dit es gesciet,
 
Maer, bi Gode, in wist niet,Ga naar voetnoot1051
1052[regelnummer]
Dies moettijd mi, scone, vergeven.’Ga naar voetnoot1052
 
Fellon, die hem stont beneven,
 
Vrachdem hoes hem behagede nu.Ga naar voetnoot1054
 
‘Wale. Her Amelant, nu biddic u,aant.
1056[regelnummer]
Dat wi ter joncfrouwen scire gaen.’Ga naar voetnoot1056
 
Amelant seide: ‘Dat werd gedaen.’Ga naar voetnoot1057
 
Si wapenden hem ende gingen daer
 
Die joncfrouwe lach, wet vor waer,
1060[regelnummer]
Ende haer knecht in knigebedeGa naar voetnoot1060
 
Ende daden oetmodelijc haer gebede
 
-Ende Cefalus met goder trouwen-Ga naar voetnoot1062
 
An onsen Here ende onser Vrouwen.
1064[regelnummer]
Mettien sagen si comen gegaenGa naar voetnoot1064
[pagina 80]
[p. 80]
 
Haer here, Amelante enten naen.
 
Doen die joncfrouwe den naen sach,
 
Viel hare op therte een swaer slach.Ga naar voetnoot1067
1068[regelnummer]
Si waende van hem verraden wesenGa naar voetnoot1068
 
Gelijc si was onlancs vor desen,Ga naar voetnoot1069
 
Ende Cefalus mesliet hem sere,Ga naar voetnoot1070
 
Doen hi sach sinen here,
1072[regelnummer]
Om dat hi quam also te voet,Ga naar voetnoot1072
 
Ende dat hem so onsiende stoetGa naar voetnoot1073
 
Ende alle sine wapine waren dor houwenGa naar voetnoot1074
 
Ende al bebloet mochtmense bescouwen.Ga naar voetnoot1075
1076[regelnummer]
‘Ay mi,’ sprac hi menechfout,
 
‘Mi donct gi waerd int Felle Wout
 
Dat noit man leet sonder toren.Ga naar voetnoot1078
 
Dit was u wel geseit te voren.’Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Die joncfrouwe mesliet haer sere,
 
Doe sine sach gewont dus sere.
 
Doe sprac die riddere metter mouwen
 
Tote Cefaluse enter joncfrouwen:
1084[regelnummer]
‘Ens niet so scone als goet verdrach,Ga naar voetnoot1084
 
Daer mens gebeteren nine mach,Ga naar voetnoot1085
 
Want men mach qualijc ontflienGa naar voetnoot1086
 
Eneger dinc die moet gescien.’
1088[regelnummer]
Vord sprac hi: ‘Her Amelant,
 
Dese joncfrouwe die bi u es gescant,Ga naar voetnoot1089
[pagina 81]
[p. 81]
 
Haer verdriet moetti nu twarenGa naar voetnoot1090
 
Beteren ende daer na varenaant.Ga naar voetnoot1091
1092[regelnummer]
Tote min here, den coninc Arture,
 
Ende vertelt hem mine aventure.Ga naar voetnoot1093
 
Hem seldi beteren u mesdade;Ga naar voetnoot1094
 
Ga naar margenoot+Hi sal oec uwes hebben genade.’Ga naar voetnoot1095
1096[regelnummer]
Doen spranc vord Fellon, die naen:
 
‘Waendi dus min here vaen?
 
Ic soudere vore setten eer min leven,Ga naar voetnoot1098
 
Erickene aldus sere liet sneven.Ga naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Ic rade u wel, dat gijs swiget stille.Ga naar voetnoot1100
 
Wildi iet anders dan ic wille,
 
Soe speelt vord tuwen besten.Ga naar voetnoot1102
 
Ic salle voren tsire vestenGa naar voetnoot1103
1104[regelnummer]
Ter Montangen, in geen wout,Ga naar voetnoot1104
 
Al waerdi noch alse stout.
 
En heeft hi niet gnoech verlorenGa naar voetnoot1106
 
An sinen broder hier te voren,Ga naar voetnoot1107
1108[regelnummer]
Die in gene wout doet leget?’
 
Die riddere metter mouwen seget:
 
‘Fellon, al waerd u noch alse leet,Ga naar voetnoot1110
 
Hi sal voldoen sinen eetGa naar voetnoot1111
1112[regelnummer]
Ende quiten sine trouwe daer af,Ga naar voetnoot1112
 
Die hi mi heden te pande gaf,Ga naar voetnoot1113
[pagina 82]
[p. 82]
 
Ende varen met mi ende gi mede
 
Ende sal breken desen onsede,Ga naar voetnoot1115
1116[regelnummer]
Oft ic salre om sterven saen.’
 
Fellon es tsinen hoerne gevaenGa naar voetnoot1117
 
Ende wilde blasen daer te hant.
 
Doe seide te hem Amelant:
1120[regelnummer]
‘Fellon, oft gi meer begeert,Ga naar voetnoot1120
 
Dat ic u lijf hebbe ende weertGa naar voetnoot1121
 
Ende hulpe wilt van mi gewinnen,Ga naar voetnoot1122
 
Soe laet ons nu varen met minnenGa naar voetnoot1123
1124[regelnummer]
Mettesen riddere in sire genade.’Ga naar voetnoot1124
 
‘En holpe niet datmens mi bade,Ga naar voetnoot1125
 
Here; en hadde u gebot gewesen,Ga naar voetnoot1126
 
Wine hadden nu wat doen van desen;aant.Ga naar voetnoot1127
1128[regelnummer]
Ic haddene doet inden woude.Ga naar voetnoot1128
 
Maer ic liet dore uwe houde.Ga naar voetnoot1129
 
Nu willic blasen ende doen comen na desen
 
Vanden woude alle die resen.
1132[regelnummer]
Ic sal blasen, oft gine vliet;Ga naar voetnoot1132
 
In wille langer letten niet.Ga naar voetnoot1133
 
Gi hebt an ons dat bejaget,Ga naar voetnoot1134
 
Datmen nembermer verdragetGa naar voetnoot1135
1136[regelnummer]
Man no wijf bi onsen Here!’Ga naar voetnoot1136
 
Des balh hem die swerte so sere,Ga naar voetnoot1137
 
Dat hi seide: ‘Ic mote vervaren,Ga naar voetnoot1138
[pagina 83]
[p. 83]
 
Oftic u iet langer sal sparen,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Want gi sijt arger dan Judas.’
 
Doen trac hi sijn swerd na dasGa naar voetnoot1141
 
Ende Fellon waende hebben geblasen nu.Ga naar voetnoot1142
 
Het was te spade, secgic u:
1144[regelnummer]
Den horen liet hi vallen daer
 
Ende vinc te sinen swerde daer naer.Ga naar voetnoot1145
 
Si gingen hem onderslaen bedechte:Ga naar voetnoot1146
 
Dus began weder dat gevechte.
1148[regelnummer]
Fellon was starc van sire groethedeGa naar voetnoot1148
 
Noit hadde man so starke lede.Ga naar voetnoot1149
 
Haddi op sijn part gewesen,
 
Die riddere en wars niet genesen.Ga naar voetnoot1151
1152[regelnummer]
Hi was te trage op sine been;Ga naar voetnoot1152
 
Om dit ontspranc hem al in eenGa naar voetnoot1153
 
Die riddere ut sinen slagen saen.
 
Amelant hadde gerne sinen naen
1156[regelnummer]
Ga naar margenoot+Geholpen, maer hine dorste niet:
 
Hi duchte te hebbene daer af verdriet.Ga naar voetnoot1157
 
Ende Cefalus was oec in dien,Ga naar voetnoot1158
 
Haddi Amelante gesienGa naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Dat hi sinen here hadde willen deren,
 
Hi had hem coenlijc hulpen weren.Ga naar voetnoot1161
 
Si vochten lange, dies geloeft.
 
Ten lesten sloech di riddere op thoeft
1164[regelnummer]
Fellone toten tanden toe;
[pagina 84]
[p. 84]
 
Daer bleef Fellon doet alsoe.Ga naar voetnoot1165
 
Ic waenne daer di duvel scinde;Ga naar voetnoot1166
 
Quaet lijf es sculdech quaden inde.Ga naar voetnoot1167
1168[regelnummer]
Dit sach Amelant ende bat genade
 
Ende seide: ‘Mijns naens overdadeGa naar voetnoot1169
 
En treckic te mi ward niet.Ga naar voetnoot1170
 
Ic vare met u, alse gi gebiet,Ga naar voetnoot1171
1172[regelnummer]
Toten coninc Arture
 
Ende genite der aventure,Ga naar voetnoot1173
 
Weder hi mi doet oft sal vaen.Ga naar voetnoot1174
 
Mare dat mi naest sal gaen,Ga naar voetnoot1175
1176[regelnummer]
Dats van Claretten, alsi mi kint,Ga naar voetnoot1176
 
Want ic hebse lange gemint.Ga naar voetnoot1177
 
¶ Doe pensde di riddere metter mouwe:
 
‘So minne wi beide ene joncfrouwe;aant.
1180[regelnummer]
Dies ons lettel es te bet.Ga naar voetnoot1180
 
So menech spreiter om sijn net.Ga naar voetnoot1181
 
Woudesi mi minnen, sekerlike,
 
In coerre niet vore Arturs rike.Ga naar voetnoot1183
1184[regelnummer]
Ay, God geve mi tharre minnen spoet.’Ga naar voetnoot1184
 
Vord seidi: ‘Amelant, nu doet
 
Alse gi segt, in eysche el nietGa naar voetnoot1186
 
Ende dese joncfrouwe die gi hier siet.
1188[regelnummer]
Ic wane dat haer beter si,Ga naar voetnoot1188
 
Dat si nu vare met mi.’
[pagina 85]
[p. 85]
 
‘Ic vare gerne met u here,
 
In dien dat ic behoude min ere.Ga naar voetnoot1191
1192[regelnummer]
In hadde noit man, no amijs,Ga naar voetnoot1192
 
Noch in begers in gere wijs.’Ga naar voetnoot1193
 
Cefalus die quam doe vordGa naar voetnoot1194
 
Ende sprac tsinen here dese word:Ga naar voetnoot1195
1196[regelnummer]
‘Here, waer wildi varen nu?’
 
‘Te woude ward, dat secgic u,
 
Ende doen dat ic mi hebbe vermeten.’Ga naar voetnoot1198
 
‘Bi Gode, here, ic doet u weten:
1200[regelnummer]
Quaemdi inder resen gemoetGa naar voetnoot1200
 
Met Amelande, sine daden u nemmer goet.
 
Al haddi hondert manne cracht,Ga naar voetnoot1202
 
Gine verlevet nember den nachtGa naar voetnoot1203
1204[regelnummer]
Ende daertoe sidi ter doet gewont.Ga naar voetnoot1204
 
Mijn raet ware wel nu ter stont,
 
Dat wi te mire suster varen.
 
Ic sal u daer wel doen achterwarenGa naar voetnoot1207
1208[regelnummer]
Den besten meester die mach wesen,Ga naar voetnoot1208
 
Ende als gi wel sijt genesen,
 
Salic u wapine gnoech doen maken,
 
Ende waer gi wilt na die sakenGa naar voetnoot1211
1212[regelnummer]
Henen riden, ic vare met u.’
 
Die riddere hi bepensde hem nu:Ga naar voetnoot1213
 
‘Dese raet mi wel ende wale;Ga naar voetnoot1214
 
Ic wille volgen te desen maleGa naar voetnoot1215
[pagina 86]
[p. 86]
1216[regelnummer]
Sijns raets.’ Dus keerdi daer
 
Ga naar margenoot+Met Cefaluse te sire suster naer.Ga naar voetnoot1217
 
¶ Nu waren si alle daer te voet.aant. E
 
Die riddere verloes sijn ors goetGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Int wout; so dede oec Amelant.aant.
 
Entie joncfrouwe die hi daer vant,
 
Verloes haer part ende haer gewaden.
 
Dus waren si alle omberaden.Ga naar voetnoot1223
1224[regelnummer]
Die swerte riddere sat na desenGa naar voetnoot1224
 
Op dors dat Fellons hadde gewesen,
 
Ende nam vore hem Amelant.Ga naar voetnoot1226
 
Cefalus nam die joncfrouwe te hant
1228[regelnummer]
Vore hem ende reden tsamen,
 
Dat te sire suster quamen.Ga naar voetnoot1228/29Ga naar voetnoot1229
 
Doent Egletine hadde verstaenGa naar voetnoot1230
 
Heefsese blidelike ontfaen
1232[regelnummer]
Ende doe si wiste, hoe hadde gevaren
 
Die riddere, was sijs so blide twaren,Ga naar voetnoot1232/33Ga naar voetnoot1233
 
Dat si en wiste haer hoe gelaten.Ga naar voetnoot1234
 
Hem was gedient wel utermaten.Ga naar voetnoot1235
1236[regelnummer]
Si waren ontwapent scire:Ga naar voetnoot1236
 
Men brachte hem cledere dire
 
Enter joncfrouwen ende haren gerssoenGa naar voetnoot1238
 
Dedemen gode cleder an doen.
1240[regelnummer]
Men diende hen so wel utermaten,
 
Dat si al haers leets vergaten,
 
Maer Amelant was drove, sonder waen,
 
Om sinen broder ende omden naen.
1244[regelnummer]
Sijn herte en verblijdde niet
 
Om die feeste die hi daer siet.Ga naar voetnoot1245
[pagina 87]
[p. 87]
 
Nu latic di tale hier af blivenGa naar voetnoot1246
 
Ende sal u vanden resen scriven.Ga naar voetnoot1247
voetnoot446
daventure: zie vs. 1; gewaget: vertelt; het ld. vw. hierbij is de zin die in vs. 448 met dat hi begint.
voetnoot447
Daer: toen; sciet: wegreed, afscheid nam (o.v.t. van het sterke ww. sceiden); ter selver ure: tezelfdertijd; deze bepaling behoort bij de ld. vw. zin dat hi ... enz.
voetnoot449
daer bi: daar in de buurt.
voetnoot451
Dine: zie vs. 383; op grote trouwe: in goed vertrouwen.
voetnoot452
herberge: onderdak.
voetnoot453
Dies: waarvoor.
voetnoot454
te hare hove: naar haar kasteel.
voetnoot455
met groten love: met veel eer.
voetnoot456
vander maisniden: door de huisgenoten.
voetnoot458
Dat ... ware: dat zij goed voor hem zouden zorgen.
voetnoot459
oppenbare: waar iedereen bij was.
voetnoot460
Vorden riddere: naar de ridder toe.
voetnoot461
hitene willecome wesen: heette hem welkom.
voetnoot462
neech hem: boog voor hem; toten voeten: diep.
voetnoot463
met goeder moeten: rustig, op z'n gemak.
voetnoot464
ontwapinen: de wapens afleggen; ter stede: daar.
voetnoot466
Dat: die (antecedent cleder; zie Stoett par. 55).
voetnoot467
coene: dapper, fier.
voetnoot469
dankes (= dankede es): dankte daarvoor; tien (= te dien) tiden: toen.
voetnoot471
Docht (= docht et) hen: leek het hun; een die scoenste man: een van de mooiste mannen (zie Stoett par. 103).
voetnoot472
nie: ooit (zie Stoett par. 233).
voetnoot473
worden pensende: begonnen te denken (zie Stoett par. 257).
voetnoot474
vandaer binnen: die daar waren.
voetnoot475
sire minnen: zijn liefde (gen. afhankelijk van begeerden).
voetnoot476
harre alre vrouwe: hun aller gebiedster.
voetnoot477-478
trouwe (...) houden: trouw zijn.
voetnoot479
sere in vrouden: erg gelukkig.
voetnoot480
doen verstaen: te kennen geven.
voetnoot481
Mettien: dadelijk daarop; ginder: daar.
voetnoot482
gemene: met z'n tweeën, samen.
margenoot+
168rc
voetnoot484
knapen: schildknapen.
voetnoot486
Daer ... gereet: er werd goed en snel bediend.
voetnoot487
sneet: sneed de spijzen voor (MNW IX, 1090).
voetnoot490
Over haren broder: ten gunste van haar broer.
voetnoot491
te desen: als antwoord hierop.
voetnoot492
ontfaene (= ontfae ne): neem hem in dienst; Godweet = God weet et.
voetnoot493
Dus: aldus; gereet: snel.
voetnoot494
Dedemen ... daer: ruimde men de tafels weg.
voetnoot495
speelde: vermaakte zich met een spel.
voetnoot496
oec met: ook.
voetnoot497
Seidemen: vertelde men; dat wet: weet dat wel.
voetnoot499
wel gedaen: keurig, schoon.
voetnoot500
reste: sliep; sonder pine: aangenaam.
voetnoot503
der minnen cracht: de macht van de liefde.
voetnoot504
Dus: op deze wijze; van: door.
voetnoot505
pine ende onraste: verdriet en zieleleed.
voetnoot506
niet: niets.
voetnoot507
gereet: snel.
voetnoot508
riden: wegrijden.
voetnoot510
boet (...) goeden dach: zei goedendag.
voetnoot512
Der herbergen: voor het onderdak; dede: had verschaft.
voetnoot513
nam orlof: nam afscheid; al daer ter stede: terstond.
voetnoot514
quam daer gegaen: kwam daar aanlopen.
voetnoot515
bevalne: beval hem (in zijn zorg) aan.
voetnoot516
op sine trouwe: op zijn erewoord.
voetnoot518
Ic ... doen: ik zal hem evenzo behandelen als mijzelf.
voetnoot519
baroen: ridder.
voetnoot520
varic met u: ga ik met u mee.
voetnoot521-522
nu / Binnen enen jare: binnen een jaar.
voetnoot522
teneger (= te eneger) stont: op de een of andere tijd.
voetnoot523
Opdat ics verdine: mits ik het verdien; Ic doet u cont: ik verzeker het u.
voetnoot524
anegaen: op me nemen.
voetnoot525
Dies: daarom; sine trouwe: zijn erewoord; hi verwijst naar Cephalus.
voetnoot526
beval: drukte op het hart; daer nare: daarna.
voetnoot527
gedienstech: dienstvaardig; ware: zou zijn.
voetnoot528
leverde: gaf; wapine ende part: een wapenrusting en een paard.
voetnoot529
namen orlof: namen afscheid; metter vard: terstond.
voetnoot530
voerde: droeg.
voetnoot531
met groter gewilt: met grote snelheid.
voetnoot532
quamen gereden: kwamen aanrijden; sonder waen: voorwaar.
voetnoot533
Daer: (daar) waar; was gestaen: stond.
voetnoot535
foreest: woud; vruchtic: vrees ik.
voetnoot536
En (= het en) was nie: er was nooit; leet: doorreed.
voetnoot537
Hine haddere scade in: of hij ondervond er nadeel van.
voetnoot538-539
Percheval ... Erec: proleptisch onderwerp bij vs. 540-541; conroet: groep gewapende mannen.
voetnoot540
si: herhalend onderwerp.
voetnoot541
worden gescoffirt: werden verslagen; tien tiden: bij die gelegenheid.
voetnoot542
liten: lieten achter, verloren.
voetnoot544
Met pinen: met moeite.
margenoot+
168va
voetnoot545
Sine: als ze niet.
voetnoot546
tFelle: het verschrikkelijke, gevaarlijke.
voetnoot547
wat es nu in uwen rade: wat bent u nu van plan.
voetnoot549
Node: ongaarne, met tegenzin; bi mire trouwe: op mijn erewoord.
voetnoot550
blodelike: (slechts) vol vrees; dar (inf. dorren): durf.
voetnoot551
gode: dappere; te barenteert: verslagen. Meestal als één woord geschreven; zie MNW II, 584 en VIII, 124.
voetnoot552
Nochtan: toch, niettemin; proven min geval: mijn geluk beproeven.
voetnoot553
Wat ... sal: hoe het mij hierdoor ook zal vergaan.
voetnoot554
vaste: snel.
voetnoot555
metter vard: zie vs. 529.
voetnoot556
hoerdijt: hoort u het.
voetnoot558
Comdi: als u komt.
voetnoot559
lidet (= lidet et): trekt het door; sonder scaden: ongedeerd.
voetnoot561
vore hem recht: recht voor hem uit.
voetnoot562
dreven rouwe groet: erg jammerden, luid weeklaagden.
voetnoot563
bloet: beroofd.
voetnoot565
rise: tak met bladeren; ter stede: op dat moment.
voetnoot567
Ellendech wijf: ongelukkige vrouw; Dus: zo; magic: kan ik.
voetnoot568
daer: waar.
voetnoot569
Metten selven datse Cefalus sach: op hetzelfde moment zag Cephalus haar. Vgl. Stoett par. 325.
voetnoot570
cappe: mantel; an: toe.
voetnoot572
sorcoet: overkleed.
voetnoot573
Sijn here: ondw. bij Doe quam gereden en blide was. Zie Stoett par. 220 (apokoinou-constructie); hovescheden: wellevendheid, hoffelijkheid.
voetnoot575
grote: groette.
voetnoot576
Die hem riet dat keren sere: die hem sterk aanried terug te keren.
voetnoot577
Oft: indien.
voetnoot579
quam an: had ontmoet; naen: dwerg.
voetnoot580
Dien: aan wie; om: naar.
voetnoot581
wisede: gaf de aanwijzing; mi: overgang in de direkte rede.
voetnoot582
vore (= voere): zou rijden; ter linden: tot (bij) de linde.
voetnoot583
Ic soude: dan zou ik.
voetnoot585
vervaerdem (= vervaerde em): werd bang.
voetnoot586
al sonder waen: voorwaar.
voetnoot587
verraden: door valse raad in het ongeluk gestort.
voetnoot589
Dat: zodat.
voetnoot591
Ter neder sloech: op de grond wierp; met ere vard: onmiddellijk.
voetnoot592
vercomen: bijgekomen, tot onszelf gekomen.
voetnoot593
Hebwi: hebben we (zie vL. I par. 49g); groten: reusachtige.
voetnoot594
een groet deel knapen: een groot aantal knechten.
voetnoot595
swerd: zwart; voor de constr. zie Stoett par. 18 (ook voor de vzn. 596 en 597).
voetnoot596
dogen: de ogen; blakende roet: gloeiend rood.
voetnoot598
minste: kleinste; merre: groter; gygant: reus.
voetnoot600
vorde: droeg; elc gemene: iedereen, elkeen.
voetnoot602
waren: de pv. congrueert met stene.
voetnoot604
bedwanc: in bedwang had; ter steden: op dat moment, toen.
margenoot+
168vb
voetnoot607
mi es leet: het doet mij verdriet.
voetnoot608
mede: ook.
voetnoot609
gi waerd in ere ander stede: dat u ergens anders was. Voor het ontbreken van het voegwoord zie Stoett par. 301.
voetnoot610
En ware ic: als ik er niet was, zonder mij.
voetnoot611
Om ere wille: om de wil van iemand; te voren: voor de geest.
voetnoot612
Van minnen: bijv. bep. bij menech gepens.
voetnoot613
Magic, ic sal: zal ik, als ik kan; enechsins: op de een of andere manier.
voetnoot614
Gods loens (= lone es) hare: moge God er haar voor lonen; Gods is een anticiperende verschrijving.
voetnoot615
Daer (...) om: om wie.
voetnoot616-617
quam (...) op mi: vielen mij aan. Voor enk. quam zie Stoett par. 208.
voetnoot618
begaetden (inf. begaden): mishandelden.
voetnoot619
dogede groet verdriet: had heel wat te verduren.
voetnoot622
Twi: waarom.
voetnoot624-625
algader Tgoet: alle bezittingen.
voetnoot626
Daer (...) horen ane: waartoe (...) behoren; wel: minstens.
voetnoot627
leenknechte: leenmannen.
voetnoot629
hebbenre: hebben (er); -re is vrijwel betekenisloos; vrient is mv..
voetnoot630
Dan: verder; seget: zegt.
voetnoot631
Welet (= wele et) ieman becorten: wil iemand er een tweegevecht om leveren; wele: bijvorm van wilt; vri: edel.
voetnoot632
Jegen hem hi come ende wint (= winne et): laat hij dan tegen hem strijden en winnen; hem: nl. de stiefvader.
voetnoot633
hijs (= hij es): hij ervan; niet en twint: helemaal niets (en is het lidw.).
voetnoot634
beswiken: laten in de steek; ter ure: nu.
voetnoot635
Dus: daarom.
voetnoot636
soude (...) bidden: zou (...) willen verzoeken.
voetnoot637
Tenen vogede: als een beschermer.
voetnoot639
Haddicker ene: als ik één van hen zou hebben; in = ic en; noet: moeilijkheden, zorgen.
voetnoot641
bi mire trouwen: op mijn woord van eer.
voetnoot642
U toren ... leet: uw leed doet mij veel verdriet.
voetnoot643
selt: moet.
voetnoot644
sal: zal.
voetnoot645
geen: dat.
voetnoot646
proven min geval: mijn geluk beproeven.
voetnoot647
Magic: ben ik in staat.
voetnoot648
bat beraden: beter met raad en daad bijstaan; echt: daarna.
voetnoot649
Blivic doet: sterf ik.
voetnoot651
bat tgereke: in een betere toestand.
voetnoot653
ember: in elk geval.
voetnoot657
Alselp (= also [h]elp): zo helpe.
voetnoot658
scade: onaangename toestand; de jonkvrouw doelt hier op de toestand, waarin de RmM zich op dat moment bevindt.
voetnoot659
En holp ... bade: het zou niet helpen dat men er mij om smeekte, nl. het niet te doen. Dit zegt de RmM. metter Mouwen.
voetnoot660
Mettien: onmiddellijk daarop.
voetnoot661
in ward: het bos in; met gewelt: snel.
voetnoot663
Dattene (= dat ene): dat hem; moeste: zou.
voetnoot664
met trouwen: vol vertrouwen.
voetnoot665
Genaden ... Vrouwen: (riep) Maria aan hem genadig te zijn.
voetnoot666
int wout: het woud in; eer iet lanc: spoedig.
margenoot+
168vc
voetnoot667
Daer: waar.
voetnoot668
in sinen sinne: in zijn gedachte.
voetnoot669
Starkelike: in sterke mate; Claretten minne: de liefde voor Clarette.
voetnoot670
sach: keek; optie: naar de.
voetnoot671
gaeft: hebt gegeven.
voetnoot672
hiet ... doget: beval me te denken aan de riddereer (zie vs. 177 vgl.).
voetnoot673
gichte: geschenk; verhoget: verblijd.
voetnoot674
fier: trots; sin: hart, gemoed.
voetnoot675
Dat ... bin: dat ik buiten mezelf ben (van vreugde).
voetnoot676
quam vord: verscheen; min vrouwe ver Venus: vrouwe Venus; er is hier sprake van een dubbele aanspreekvorm: ver is de verkorte vorm van vrouwe.
margenoot+
Minne
voetnoot677
verhord heeft: hoorde (zie Stoett par. 247b); word: woorden (zie vL. I par. 12ε).
voetnoot678
in hem: in zijn hart (vgl. vs. 707); na des: daarna.
voetnoot679
nine: nooit; waer hi es: waar hij (ook) staat.
voetnoot680
over jaer: gedurende het gehele jaar.
voetnoot681
swaer: moeilijk.
voetnoot682
bekinnen: begrijpen, kennen.
voetnoot683
treken: handelwijze; gerechter: oprechte.
voetnoot684
cranc: slap, futloos.
voetnoot685
al: geheel; laet: verzaakt, zich niets gelegen laat liggen aan; der minnen bedwanc: de macht van de liefde.
voetnoot686
nochtan: niettemin.
voetnoot687
macht: geestkracht.
voetnoot688
loes: bedrieglijk.
voetnoot689
vrucht: vruchten (eigenlijk enkelvoud).
voetnoot690
Deen telech: de eerste tak; melthede: mildheid.
voetnoot691
Dander: de tweede; oetmodechede: nederigheid.
voetnoot692
Terde: de derde; sin: verstand.
voetnoot693
pine ende arbede: moeite en inspanning.
voetnoot694
bliscap: vreugde; rouwe: verdriet.
voetnoot695
doget: deugdzaamheid.
voetnoot696
ene bedachtechede: vastberadenheid.
voetnoot697
hoveschede: wellevendheid.
voetnoot698
pense: gepeins; twelefste: twaalfde; vruchten: vrezen.
voetnoot700
waken: wakker zijn.
voetnoot701
word met soeter spraken: aangenaam klinkende woorden.
voetnoot702
reinen moet: rein gemoed.
voetnoot703
spoet: voorspoed.
voetnoot704
lange quale: langdurige kwelling.
voetnoot705
verdinen: zich verdienstelijk maken. - Daar elke syntactische eenheid in de vzn. 691-704 bestaat uit een ondw., de telkens weer samengetrokken pv. draget en een ld. vw. in de vorm van een zelfst. nmw. (resp. gesubst. infinitief) of zelfst. nmw. groep, is in vs. 705 een overeenkomstige structuur te verwachten. De pv. verdinet is onmogelijk; de emendatie van BvdS met verdriet is weinig aannemelijk, omdat al in vs. 694 van rouwe en in vs. 704 van quale sprake is. Bovendien is het bijw. wale dan moeilijk verklaarbaar. Daarom lijkt ons emendatie met verdinen - daarbij is maar één letter betrokken - aangewezen.
voetnoot706
bekinnen: hebben leren kennen; si is proleptisch ondw., het eig. ondw. is Die herte.
voetnoot708
dragen: vruchten voortbrengen.
voetnoot709
haer: zich.
voetnoot710
wanen: menen (infinitief zonder te: zie Stoett par. 279).
voetnoot711
vriene dan beginnen: dan onmiddellijk met een aanzoek voor de dag komen (vriene = vriëne).
voetnoot713
jegen spoet: vergeefs, vruchteloos.
voetnoot714
berechten: vertellen, uiteenzetten.
voetnoot715
die nu tfier: bij wie nu het vuur.
voetnoot716
ontstac: in alle hevigheid ontbrandde.
voetnoot717
datse: dat haar.
voetnoot718
sceren ende een blijf: onzin.
voetnoot720
gronen: groene.
voetnoot721
Dogede: verdroeg; haer minne: liefde voor haar; quale: leed, kwelling.
voetnoot723
Voer (...) torniren: ging deelnemen aan toernooien.
voetnoot724
Daer: waar; hogen prijs: veel roem.
voetnoot725
haer minne: liefde voor haar; sint: later.
voetnoot726
minnetse (= minnede se): beminde haar.
voetnoot728
als: zoals; vinden: beschreven vinden.
margenoot+
169ra
voetnoot731
Alst ... doene: als God bij machte was het te doen.
voetnoot732
minnese = minnede se; met: eveneens.
voetnoot733
dat wet: weet dat wel.
voetnoot734
Behoeft: moet (eig. heeft nodig); goet geval: geluk, voorspoed.
voetnoot735
Sal hi: wil hij; al: allen.
voetnoot736
onmare: niet in tel, van geen betekenis.
voetnoot737
sijn: worden; van hare: door haar.
voetnoot738
Jahi wel: zeer zeker, zo is het ongetwijfeld; ans (= anne es): moge het gunnen.
voetnoot739
hier an: op dit punt; bracht: gebracht (zie vL. I par. 52d en Stoett par. 286).
voetnoot740
wats = wat es.
voetnoot741
om niet: tevergeefs, zonder resultaat; pense: zit maar te peinzen.
voetnoot742
al kerstenhede: het gehele gebied waar christenen wonen.
voetnoot743
heidenesse: het gebied waar heidenen wonen.
voetnoot744
daer toe: bovendien; een die scoenste man: een van de knapste mannen (zie Stoett par. 103).
voetnoot745
ie: ooit; gewan: verwierf.
voetnoot746
Ende ... ene: en al waren alle harten één (hart).
voetnoot747
dorperheiden (dat. enkv. van -heide): laagheid, gemeenheid; rene: niet bezoedeld door.
voetnoot748
die herte: dat hart. Dit vs. is evenals vs. 746 een bijz. toegeving.
voetnoot749
Nochtan waendic: dan zou ik nog denken (voor de inf. zonder te zie Stoett par. 279); dulde: onaanzienlijk.
voetnoot750
om: aan, over.
voetnoot752
Bi rade: op raad van; sinne: hart, gemoed.
voetnoot753
neme: laat ik nu maar voor lief nemen (adhortatieve conj. zonder onderw.; zie Stoett par. 5); dat ... winne: wat ik erbij win.
voetnoot754
int inde: tenslotte.
voetnoot755
fel: niets ontziend, wreed, driftig; groet: krachtig; voor de woordvolgorde zie Stoett par. 137.
voetnoot756
sere: snel; te hemward: op hem toe.
voetnoot757
sere: luid.
voetnoot759
bi mire trouwen: op mijn erewoord.
voetnoot760
scire: vlug, spoedig; quite maken: beroven.
voetnoot761
der spraken: (gen. enkv.) wat hij zei (voor de gen. zie Stoett par. 167 III).
voetnoot762
anderwarf: voor de tweede keer.
voetnoot763
die nie bedarf: die nooit zal sterven, die eeuwig is.
voetnoot764
u tonneren (= te onneren) vergaen: schandelijk met u aflopen.
voetnoot765
hijs (= hi es): voor de gen. zie Stoett par. 167 III.
voetnoot766
Hordijt (= hort i et): hoort gij het; Ende hi niet: en (of: maar) hij zei niets.
voetnoot767
Mettien: terstond; liet / Lopen: gaf zijn paard de sporen.
voetnoot768
soe: zo.
voetnoot769-770
Dat ... / Die been: dat hij met de benen in de lucht op de grond terecht kwam; voor het mv. been zie vL. I par. 12.
voetnoot771
ter stede: dadelijk.
voetnoot773
houden: staan.
voetnoot774
af stac: uit het zadel stootte.
voetnoot775
manlike: dapper; zoals het een man past.
voetnoot777
harde dorperlike: op een zeer schandelijke manier.
voetnoot778
sonder plecht: zonder dat ik er aanleiding toe gaf (MNW VI, 474).
voetnoot779
Oft (= of et): als het; andet: ergert, boos maakt; nemes (= neem es) recht: neem er dan wraak over.
voetnoot780
sone lidijt (= lijt i et): komt gij er niet af (MNW IV, 504; so is expletief).
voetnoot781
van overmodecheden: uit hoogmoed.
voetnoot783
bedi: daarom.
voetnoot784
Balgic mi: maakte ik me kwaad.
voetnoot785
Weltijt: wanneer; Rechte nu: nu net.
voetnoot786
Vor dien dat: voordat.
voetnoot787
Omblide ... lede: ik mag sterven (eig. rampzalig worden wat mijn lichaam betreft; zie MNW V, 290).
voetnoot790
In ... niet: daar geef ik niets om, dat kan me niets schelen. (In = ic ne; achts = acht es); Daet (= dade et): gij zoudt het (ook) doen (het ondw. gi is verzwegen); oft: als; mocht: kon.
voetnoot791
dire gnoech: zeer duur.
voetnoot793
seldijs (= selt i es): zult gij ervan; merren toren: meer leed.
voetnoot794
deilen een spel: de keus geven (MNW II, 113).
voetnoot795
bepinst u wel: denk er goed over na.
voetnoot797
u pant: uw pand.
voetnoot798
Soe: zo, d.w.z. door het afstaan van het pand; mogedijs (= moget i es) togen teken: kunt gij er het bewijs van laten zien.
voetnoot799
waerd (= waert): zijt geweest; Fel: zie vs. 546.
voetnoot800
goden coep: goedkoop; liden: vgl. vs. 780.
voetnoot801
wildire: wilt gij er; iet: ook maar enigszins.
voetnoot802
Jaic, en trouwen: ja, beslist; de ridder beaamt hiermee, dat hij zal strijden.
voetnoot804
Dese tol: deze tol, schatting.
voetnoot805
in ... haer: ik zou u helemaal niets geven.
voetnoot806
taent: tergt, prikkelt.
voetnoot807
ant: ergert (van anden).
voetnoot808
Ende dreiget: nevenschikking met dat gi mi taent (vs. 806).
voetnoot809
becorten: de twist in een tweegevecht beslissen; des sijt vroet: weet dat wel.
voetnoot810
beette: steeg af.
voetnoot811
na das: vervolgens.
voetnoot815
ter eerden boech: voorover boog.
voetnoot817
een vilt: een stuk vilt of wollen stof (zie Stoett par. 96b).
voetnoot818
halsberge: maliënkolders; met: ook, eveneens.
voetnoot819
al te sticken: helemaal kapot; dat wet: weet dat wel.
voetnoot820
tot over none (= noene): tot na het middaguur, d.i. drie uur. Vgl. MNW IV, 2483 vgl..
voetnoot821
Haer ne geen: geen van hen.
voetnoot822
Hine ... al bloet: of hij zou de strijd eenvoudigweg gestaakt hebben (zó zwaar was het gevecht). Met gode (= goede) leven: in vrede leven (zie MNW II, 2044).
voetnoot823
Dore ... groet: op het verzoek van een klein kind.
voetnoot825
ene halve mile: een hele tijd, eig. de tijd om een halve mijl te gaan.
voetnoot826
Haerne geen: een van hen (onlogische ontkenning; zie Stoett par. 235); verquam: bijkwam, tot zichzelf kwam.
voetnoot827
vernam: zag.
voetnoot828
gaf: gegeven had.
voetnoot829
sonder lette: dadelijk.
voetnoot830
altemale: geheel en al.
voetnoot831
heeft (...) genomen: nam; zie Stoett par. 247b. Evenzo es gegaen in vs, 832.
voetnoot833
keerdene: draaide hem om; hitene: beval hem.
voetnoot836
hem: zich.
voetnoot838
Sloechine: sloeg hij hem.
voetnoot839
hi duidt de rode ridder aan, evenals hi in vs. 840.
voetnoot841
Verdonkerde hem die dach: werd het donker voor zijn ogen; hem duidt de RmM aan.
voetnoot842
donderde, blixende: het gebruikelijke loze ondw. het ontbreekt hier. De vzn. 842-844 doen denken aan Matth. 27: 45 en 51.
voetnoot844
hi duidt de zwarte ridder (de RmM) aan, evenals hi in vs. 845 en 846; nine (...) een twint: helemaal niets.
voetnoot845
bekint: ziet (praes. historicum); dach: (dag)licht.
voetnoot846
sonder waen: zonder twijfel, zeker.
voetnoot847
werd: zal worden.
voetnoot848
Dat ... doen: lett. dat u hem hebt gedood, hoe hebt u het durven doen. De gemoedsbeweging van Elyconas' broer, die deze zin uitspreekt, vindt haar uitdrukking in de proleptische plaatsing van het ld. vw. bij dorst (Dat ... sloget).
voetnoot849
hem verwijst naar E. 's broer.
voetnoot850
hem duidt de RmM aan, evenals Hi en hem in vs. 851.
margenoot+
169rc
voetnoot851
seinde hem: maakte een kruisteken; vervard: bevreesd. Zie voor de volgorde van de mededelingen Stoett par. 363.
voetnoot852
Wat wondere waest (= was et): was het vreemd; te voren: zoëven.
voetnoot853
Mode: moe.
voetnoot855-856
Ane sijn swerd (...) / Stont ... algader: zijn zwaard was zijn enige toeverlaat.
voetnoot858
En ... minne: zonder de liefde echter.
voetnoot859
tende (= te ende) sinne: ten einde raad.
voetnoot860
Si verwijst naar di minne in vs. 858.
voetnoot861
vaer: vrees.
voetnoot862
maecte groet geclach: weeklaagde zeer.
voetnoot864
waerd = waert.
voetnoot865
ontsien: gevreesd.
voetnoot867
Te recht houden: de orde handhaven (in); gewout: kracht.
voetnoot868
bevelic: draag ik op; gemeinlike: gezamenlijk (bep. bij vs. 869).
voetnoot871
oec daer naer: vervolgens ook.
voetnoot872
stakene (= stak ene): stak hem; luchteren: linker.
voetnoot873
Dat: zodat; ut ran al warm: en warm uitstroomde. Behalve in dit vs. komt al warm, in rijmpositie met arm, als epitheton bij bloet voor in de vzn. 955 en 1009.
voetnoot874
waende (...) wel: was vast van plan.
voetnoot875
Hebben gescoerd: open te rijten; halsberch: maliënkolder.
voetnoot876
scorde (...) af: scheurde af.
voetnoot877
gaf: gegeven had.
voetnoot878
erre: woedend; verdroech: hief op.
voetnoot879
daer (...) met: waarmee hij; sloech: afsloeg.
voetnoot880
Half sijn hoeft: de helft van zijn kop; vote voren: voorpoten.
voetnoot883
op was coene: op rekende, staat op maakte.
voetnoot884
toren: woede, toorn.
voetnoot885
Meerre: groter.
voetnoot887
beette neder: steeg af; es gegaen: ging (zie Stoett par. 247b).
voetnoot888
bedichte: herhaaldelijk.
voetnoot889
bloet ansichte: onbeschermd gelaat.
voetnoot890
slogene weder: sloeg hem terug.
voetnoot891
vord ende neder: overal; deze ongebruikelijke verbinding is wel een contaminatie van up ende neder en vort ende weder.
voetnoot892
Dat (= dat et): zodat het allemaal.
voetnoot893
Haddi: -i verwijst naar Amelant.
voetnoot894
hadde gevloen: zou gevlucht zijn.
voetnoot895
gevel: overkwam het, gebeurde het.
voetnoot897
dat hi vloech af: zodat die eraf vloog.
voetnoot899
spade: laat.
voetnoot901
u: uzelf.
voetnoot902
man: mannen (zie voor het mv. vL. I par. 19); hout: toegewijd.
voetnoot903
Dier: waarvan (afhankelijk van menege; zie Stoett par. 104).
voetnoot904
scade: jammer.
voetnoot905
bi wat rade: volgens welk voorschrift, gebod.
voetnoot908
algader: geheel en al, volstrekt (hier niet meer dan een stoplap; zie ook de opmerking in MNW I, 338).
voetnoot909
minen tienden oudervader: mijn voorvader van tien geslachten terug.
voetnoot910
verstorven: door erfenis overgegaan.
voetnoot911
oit: altijd, steeds; vri: in (volle) eigendom (MNW IX, 1319).
margenoot+
169va
voetnoot912
soe wie datter: wie er ook maar, alwie er (zie Stoett par. 321).
voetnoot913
Dat hire selke scade in nam: ondervond er zulk nadeel, liep er zulk letsel op; Dat is expletief voegwoord.
voetnoot914
Waest (= was et): of het nu was; joncfrouwen: de -n wegens het rijm.
voetnoot915
Dat hen mochte haer leven rouwen: dat ze het zouden kunnen betreuren dat ze leefden; sluit aan bij vs. 913.
voetnoot916
mochten: konden.
voetnoot917
C: 100; doet (...) bleven: gestorven, omgekomen.
voetnoot918
enen: een; het mv. ontgingen waarschijnlijk onder invloed van C.
voetnoot919
sijn gesciet die dingen: is het gebeurd.
voetnoot921
int plain: ter plaatse.
voetnoot922
andere vele gesellen: vele anderen die hen vergezelden.
voetnoot923
met pinen: met moeite, ternauwernood; ontdrogen haer lede: zich in veiligheid wisten te stellen, het vege lijf wisten te redden.
voetnoot924
Hier bi: daarom; tFelle: zie vs. 546.
voetnoot926
gygante: reuzen; oec wel: bovendien, eveneens.
voetnoot927
gene so fel: zulke geduchte personen.
voetnoot928
Serpente: slangen; lyone: leeuwen.
voetnoot929
te minen doene: tot mijn beschikking.
voetnoot930
al: allemaal.
voetnoot931
naen: dwerg; dit getal: deze menigte.
voetnoot932
ontsiet: heeft ontzag voor, vreest; al sonder wanc: zonder een spoor van weifeling, zonder enige aarzeling.
voetnoot933
bedwanc: macht.
voetnoot934
ten stonden: op dit moment.
voetnoot935
so wel can ane: zoveel verstand heeft van.
voetnoot936
an minen rade staen: mijn raad in acht nemen.
voetnoot937
metten live ontgaen: het er levend afbrengen.
voetnoot939
sekeren: beloven; bi uwer trouwen: op uw erewoord.
voetnoot940
Te werkene al bi minen rade: u helemaal door mij te laten leiden.
voetnoot941
uwes hebben genade: u genadig zijn.
voetnoot942
sekeret = sekerede et.
voetnoot944
beteren: verbetering brengen in de situatie van.
voetnoot945
dier es mesdaen: tegenover wie misdaden begaan zijn.
voetnoot946
[die] sere [es] mesmaect: die ernstig mishandeld, toegetakeld is.
voetnoot947
al: geheel.
voetnoot948
beiden (...) na: wachten op.
voetnoot949
haer bi: bij haar.
voetnoot950
willic: zal ik.
voetnoot951
tirsten (= te irsten, eersten): eerst; baroen: ridder.
voetnoot953
Dat: opdat; gomen: zorgen voor (met gen.).
voetnoot954
wel: zeker; vint hi: als hij aantreft, onder handen krijgt.
voetnoot955
al warm: zie vs. 873.
voetnoot956
eer drie dage: binnen drie dagen; al: helemaal, volledig.
voetnoot958
lief: goed.
voetnoot960
starc: krachtig, sterk; gereden: aanrijden.
voetnoot961
Daer (...) ter steden: daar.
voetnoot963
gewont wel sere: ernstig gewond.
voetnoot964
Acharme: wee.
voetnoot965
dus: zo; gegaen in hant: vergaan.
voetnoot967
Dies: dit (gen. bij gelovic); Sonder waen: zeker.
voetnoot969
Godsat (= Gods hat)... dan: vervloekt zij hij die erover klaagt.
voetnoot970
plaget te sine: placht te zijn; scip ende roder: hoofd, leidsman.
voetnoot972
nember: nooit meer; onnen: vergunnen, toestaan.
margenoot+
169vb
voetnoot975
Mi droemde: ik droomde van (onpers. constr.; zie Stoett par. 186 en 240).
voetnoot976
aren: arend.
voetnoot977
sparewaren: sperwers.
voetnoot979
becopen: boeten voor.
voetnoot980
waerd jamber ende scade: zou het zonde en jammer zijn.
voetnoot981
Die hem: indien iemand hem (zie Stoett par. 62.).
voetnoot983
niet: niets.
voetnoot984
Die ... mi: wie hem kwaad zou doen, zou het mij doen (daet = dade et).
voetnoot985
sint meer dat: nu eenmaal, aangezien; si: is (conj. in rijmpositie).
voetnoot986
vede: twist; versoent: bijgelegd.
voetnoot987
Soe: expletief (daarom); van mi: van mijn kant.
voetnoot988
Jasi: ja (dat is ze); het enclitisch pron. verwijst naar die vede; waent ons genesen: genees ons (zie Stoett par. 350).
voetnoot990
Mochtic ... laten: als ik het werkelijk zou kunnen en durven nalaten.
voetnoot991
God hi mote: dan moge God; verwaten: vervloeken, verdoemen.
voetnoot992
Oftic: als ik.
voetnoot993
den bloden hase: de lafaard.
voetnoot994
donke: bijvorm van dunke; es geseten: is overgegaan (eig. is van het een op het andere gaan zitten).
voetnoot995
bloetheit: lafheid.
voetnoot996
gevalle: geluk.
voetnoot999
darf: mag; hem bekeren: ergens heengaan.
voetnoot1000
Daerne: waar hem; goet man: een man van eer; met ogen ansiet: aankijkt, in de ogen kijkt.
voetnoot1001
noch begeefdi niet: houdt u nog niet op?
voetnoot1002
onseden: lompe handelwijze; Comes af: kom ervan terug; ic raet u: ik beveel het u.
voetnoot1003
Oft ... belgen: of ik zal er erg boos om worden.
voetnoot1004
beette (...) neder: steeg af.
voetnoot1005
ontwapende: ontdeed van zijn wapenuitrusting.
voetnoot1007
tier stonde: op dat moment.
voetnoot1008
oec mede: ook nog.
voetnoot1009
al warm: zie vs. 873.
voetnoot1010
vingerlijn: ring.
voetnoot1011
seindi: sloeg hij een kruis.
voetnoot1012
gewracht: gezet.
voetnoot1014
Al ... gewesen: dat, al zou iemand dodelijk gewond zijn; dit vs. is een bep. bij vs. 1015.
voetnoot1015
Seindine daer met: als hij daarmee een kruis over hem sloeg.
voetnoot1016
hiet: beval.
voetnoot1017
ga: zou gaan.
voetnoot1018
genese: zou genezen; op sine trouwe: op grond van zijn belofte van trouw (aan Amelant).
voetnoot1019
Den riddere gedachte: de ridder herinnerde zich (onpers. constr. met de datief).
voetnoot1020
verboden: op het hart gedrukt.
voetnoot1021
roden: roodharige; zie vs. 186.
voetnoot1022
Geloven: vertrouwen; geloefdic: heb ik beloofd.
voetnoot1024
doe ic u gebot: als ik mij aan uw gebod houd.
voetnoot1025
banderside: anderzijds; alse hulpe mi Got: zo waarlijk helpe mij God.
voetnoot1026
Soe: expletief; node: met tegenzin; raet: gebod.
voetnoot1027
Nochtan: niettemin; an hem staet: is van hen afhankelijk.
voetnoot1028
vort ende weder: herhaaldelijk, nu eens dit, dan weer dat.
voetnoot1031
hare: hierheen.
voetnoot1032
di beste riddere een: een van de beste ridders (zie Stoett par. 103).
voetnoot1033
nie: ooit (zie Stoett par. 233).
margenoot+
169vc
voetnoot1036
over hem: over zijn hele lichaam; doetwonden: dodelijke wonden.
voetnoot1038
waende: was bang.
voetnoot1039
verquam: kwam bij bewustzijn.
voetnoot1040
Ellendech: rampzalige.
voetnoot1041
Wacharme: wee mij.
voetnoot1042
En si: tenzij; der scoenre raet: gebod van de schone vrouw (Clarette).
voetnoot1043
Verhore: in de wind sla; na dien dat mi staet: onder de gegeven omstandigheden.
voetnoot1045
hebbenre ... verstaen: hebben er beiden door begrepen.
voetnoot1046
minde: een vrouw liefhad.
voetnoot1047
alsi ... vant: toen hij zich van zijn wapenrusting ontdaan zag; zie vs. 1005.
voetnoot1048
saechte gebonden: zorgzaam verbonden.
voetnoot1051
in wist (= wist et) niet: ik wist het niet.
voetnoot1052
moettijd (= moet i et): moge u het; scone: Clarette.
voetnoot1054
hoes (= hoe es)... nu: hoe het nu met hem ging, hoe hij zich nu voelde.
voetnoot1056
scire: spoedig.
voetnoot1057
werd gedaen: zal gebeuren.
voetnoot1060
in knigebede: geknield te bidden.
voetnoot1062
Ende: en ook; met goder trouwen: in alle oprechtheid.
voetnoot1064
comen gegaen: aankomen.
voetnoot1067
Viel (...) op therte: trof.
voetnoot1068
van hem: door hem (de naen); verraden wesen: ongelukkig (gemaakt) te worden.
voetnoot1069
onlancs vor desen: kort geleden.
voetnoot1070
mesliet hem: jammerde, weeklaagde.
voetnoot1072
also: aldus.
voetnoot1073
dat (= dat et)... stoet: omdat hij in zo'n treurige toestand was.
voetnoot1074
alle sine wapine: zijn hele wapenrusting; dor houwen: stukgehouwen.
voetnoot1075
mochtmense bescouwen: kon men ze zien.
voetnoot1078
leet: doortrok; sonder toren: zonder schade te ondervinden.
voetnoot1079
wel: heel goed, duidelijk.
voetnoot1084
Ens (= hens = het en es)... verdrach: er is niets zo goed als berusting, m.a.w. je moet je in je lot schikken.
voetnoot1085
Daer ... mach: als men niets ten goede veranderen kan (voor de genitief in mens zie Stoett par. 161 Opm.).
voetnoot1086
qualijc: moeilijk.
voetnoot1089
gescant: mishandeld.
voetnoot1090
Haer verdriet: het onrecht haar aangedaan.
voetnoot1091
Beteren: een eind maken aan.
voetnoot1093
mine aventure: mijn wedervaren, wat mij overkomen is.
voetnoot1094
Hem ... mesdade: tegenover hem moet u uw wandaden goedmaken.
margenoot+
170ra
voetnoot1095
oec: zeker; uwes ... genade: u genadig zijn.
voetnoot1098
vore setten: er voor over hebben, op het spel zetten; eer: liever.
voetnoot1099
Erickene (= eer ick ene): dan dat ik hem; sneven: vernederen.
voetnoot1100
gijs (= gi es): u erover.
voetnoot1102
Soe ... besten: vecht dan verder zo goed als je kunt (MNW VII, 1689).
voetnoot1103
salle (= sal ne): zal hem; voren: voeren, brengen; tsire vesten: naar zijn burcht.
voetnoot1104
Ter Montangen: naar Montagne; geen: ginds.
voetnoot1106
En heeft hi: heeft hij dan niet.
voetnoot1107
hier te voren: zoëven.
voetnoot1110
leet: onaangenaam.
voetnoot1111
sal voldoen: moet gestand doen.
voetnoot1112
quiten sine trouwe daer af: zijn erewoord inlossen.
voetnoot1113
te pande gaf: als waarborg gaf.
voetnoot1115
sal breken: moet een einde maken aan (ondw. hi); onsede: eerloze levenswijze.
voetnoot1117
es (...) gevaen: greep.
voetnoot1120
meer: nog langer.
voetnoot1121
lijf: lees lief; weert (hebbe): waardeer.
voetnoot1122
hulpe (...) gewinnen: bijstand verkrijgen.
voetnoot1123
met minnen: zonder verzet.
voetnoot1124
in sire genade: onderworpen, deemoedig.
voetnoot1125
En (= 't en) holpe niet: het zou niets uitmaken.
voetnoot1126
en ... gewesen: als het niet uw bevel was geweest.
voetnoot1127
Wine ... desen: dan hadden we nu niets met hem te maken.
voetnoot1128
haddene doet: had hem dood liggen.
voetnoot1129
liet (= liet et): liet het na; uwe houde: genegenheid voor u.
voetnoot1132
oft gine vliet: als u niet vlucht.
voetnoot1133
letten: aarzelen.
voetnoot1134
bejaget: berokkend, aangedaan.
voetnoot1135
Datmen: wat men.
voetnoot1136
Man no wijf: versterking bij men (vs. 1135).
voetnoot1137
balh hem: werd boos.
voetnoot1138
mote vervaren: mag te gronde gaan.
voetnoot1139
Oftic: als ik.
voetnoot1141
na das: vervolgens.
voetnoot1142
waende ... nu: dacht nu te blazen (Stoett par. 250).
voetnoot1145
vinc: greep.
voetnoot1146
hem onderslaen: op elkaar inhouwen; bedechte: zonder ophouden.
voetnoot1148
van sire groethede: voor zijn grootte.
voetnoot1149
so starke lede: zo'n sterk lichaam.
voetnoot1151
en wars (= ware es) niet genesen: was er niet levend van afgekomen.
voetnoot1152
op sine been: te voet.
voetnoot1153
ontspranc hem (ut): wist buiten het bereik te komen van; al in een: telkens.
margenoot+
170rb
voetnoot1157
verdriet: narigheid, onaangenaamheden.
voetnoot1158
was oec in dien: was ook van plan; hierop sluit vs. 1161 naar de inhoud aan.
voetnoot1159
Haddi ... gesien / Dat hi: als hij had gezien dat Amelant (zie Stoett par. 358).
voetnoot1161
weren: zich te verdedigen; hem verwijst naar sinen here.
voetnoot1165
Daer: toen; alsoe: eveneens.
voetnoot1166
Ic waenne (= wane ne): ik denk dat hem (zie Stoett par. 301); scinde: in het verderf stortte.
voetnoot1167
es sculdech: verdient.
voetnoot1169
overdade: wandaden. BvdS ten onrechte ondade.
voetnoot1170
En ... niet: neem ik niet voor mijn verantwoording.
voetnoot1171
alse: zoals.
voetnoot1173
genite der aventure: wacht mijn lot af.
voetnoot1174
Weder (...) oft: of (...) of; vaen: gevangen nemen.
voetnoot1175
naest: het meest ter harte.
voetnoot1176
van Claretten: eig. wat Clarette aangaat; kint: weet wie ik ben.
voetnoot1177
lange gemint: sinds lang lief.
voetnoot1180
Dies ... bet: het baat ons weinig, daar schieten we weinig mee op.
voetnoot1181
spreiter om sijn net: tracht haar te winnen.
voetnoot1183
In coerre niet vore: ik verkoos boven haar niet. Arturs rike is ld. vw.; -re hoort bij vore (‘ervoor’).
voetnoot1184
tharre minnen: in mijn liefde voor haar; spoet: geluk, voorspoed.
voetnoot1186
eysche el niet: verlang niets anders.
voetnoot1188
dat: dat het.
voetnoot1191
In dien dat: zodat.
voetnoot1192
amijs: minnaar.
voetnoot1193
in gere wijs: in geen enkel opzicht.
voetnoot1194
vord: naar voren.
voetnoot1195
word: woorden.
voetnoot1198
dat ic mi hebbe vermeten: wat ik me vast voorgenomen heb.
voetnoot1200
Quaemdi inder resen gemoet: zou u de reuzen tegenkomen.
voetnoot1202
hondert manne cracht: de kracht van honderd mannen.
voetnoot1203
verlevet (= verlevedet): zou overleven (vL. I par. 50d).
voetnoot1204
daertoe: bovendien; ter doet: dodelijk, levensgevaarlijk.
voetnoot1207
achterwaren: behandelen.
voetnoot1208
Den besten meester: door de beste arts (zie Stoett par. 181); die mach wesen: die er maar is.
voetnoot1211
na die saken: daarna.
voetnoot1213
bepensde hem: dacht bij zichzelf.
voetnoot1214
wel ende wale: tautologische verbinding.
voetnoot1215
te desen male: deze keer.
margenoot+
170rc
voetnoot1217
te (...) naer: naar.
voetnoot1219
verloes: had verloren.
voetnoot1223
omberaden: er slecht aan toe.
voetnoot1224
sat: ging zitten.
voetnoot1226
nam vore hem: nam voor zich op het paard.
voetnoot1228/29
Het onderwerp si is twee keer niet uitgedrukt (zie Stoett par. 5g).
voetnoot1229
Dat: totdat.
voetnoot1230
verstaen: vernomen.
voetnoot1232/33
hoe hadde gevaren / Die riddere: hoe het de ridder was vergaan.
voetnoot1233
was sijs: was zij daarom.
voetnoot1234
haer hoe gelaten: hoe zich te gedragen.
voetnoot1235
Hem was gedient: ze werden bediend.
voetnoot1236
waren ontwapent: werden van wapenrusting ontdaan.
voetnoot1238
gerssoen: knecht.
voetnoot1245
feeste: feestelijke ontvangst; siet: zag (zie Stoett par. 244).
voetnoot1246
Nu latic di tale hier af bliven: nu staak ik het verhaal hierover.
voetnoot1247
scriven: vertellen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken