| |
| |
| |
Uit Elseneur of het noodweer der spreeuwen
Door Maurice Gilliams
Aan de deur van de parloir heb ik zonder merkbare ontroering van mijne moeder, van tante Henriette afscheid genomen. Innerlijk mogen we alle drie aan een verraderlijk sintelvuur onze ziel geschroeid hebben, doch uiterlijk laten we daar niets van merken. Daarna aan mijzelf overgeleverd word ik door de superior een indrukwekkende kostschoolgang ingestuurd waarvan de mozaïekvloer pas als het ware met zurig riekend bier werd schoongedweild.
Spoedig hoor ik dichtbij een ziedend lawaai van jongensstemmen, in de refter waar de pensionairs voor het souper aan tafel zitten. Verder dan de wijdopen glazen deur geraak ik niet. Ik sta mezelf in de weg, met een akelige stijfte in armen en benen. Wellicht is men geruime tijd aan tafel gegaan voor het avondeten, onder het nu eens kwijnend, dan weer schel oplevend licht van veel te hoog opgehangen kooldraadlampen. Het gotisch bakstenen gewelf van de eetzaal doet aan een afgedankte kapel denken.
Eigenlijk ben ik maar een ongewenste, neergedropte telaatkomer die de avondlijke discipline op stelten zet, en alzo word ik van alle kanten met uitdagende nieuwsgierigheid aangegaapt, waarbij het lawaai een poos in omvang afneemt. Maar die ingetreden spanning wordt met één treiterende schaterlach verbroken. Het is alsof ik door een forse hand diep onder water word geduwd, meteen voor iedereen onzichtbaar gemaakt. En weer gretig over hun bord gebogen ploeteren de pensionairs ongemanierd in hun avondeten.
| |
Extrait de Elseneur ou la tempête des étourneaux
Par Maurice Gilliams
Traduit du néerlandais par Jacques Hermans.
A la porte du parloir, j'ai pris congé, sans émotion apparente, de maman, de tante Henriette. Intérieurement, un puissant feu de braises nous dévorait tous les trois mais nous n'en laissions rien transparaître. J'étais livré à moi-même. Le supérieur me fit alors traverser un impressionnant couloir du pensionnat dont le sol en mosaïques, qui venait d'être récuré, sentait la bière surie. J'entends aussitôt s'élever des voix de garçons, bouillant de jeunesse, dans le réfectoire où les pensionnaires sont en train de souper. Je n'arrive pas plus loin que la porte vitrée, grande ouverte. Une raideur atroce dans les bras et les jambes m'empêche d'avancer. Cela fait déjà longtemps sans doute qu'ils sont à table, sous les lampes à arc, fixées beaucoup trop haut, qui répandent une lumière tantôt faible, tantôt vive. La voûte gothique en pierre du réfectoire fait penser à une chapelle désaffectée.
Au fond, je ne suis qu'un retardataire indésirable, largué ici, quelqu'un qui perturbe la discipline nocturne. Intrigué et défiant, on me toise de partout. Les voix de garçons se meurent. La tension ainsi créée se brise tout à coup d'un éclat de rire taquin. C'est comme si une poigne solide m'enfonçait la tête dans une eau profonde, me rendant invisible aux humains. Sur ces entrefaites, les pensionnaires replongent dans leur assiette, y pataugeant comme des gloutons.
C'est peut-être l'âcre et l'infecte odeur de cuisine et de vinaigre tiède, d'oignons
| |
| |
| |
[Nederlands]
Misschien is het de schrale, armelijke keukenlucht van warme azijn, van lamgestoofde uien, van dampende aardappelen die nog in hun nat zwemmen waardoor de atmosfeer me zo onbehagelijk en onbekend voorkomt. Middelerwijl gunnen de tafelknechten me geen blik. Druk in de weer, met veel wind in hun gesteven schort dat tot hun voeten reikt, spoeden ze mij rakelings voorbij met volle of lege schotels en kannen. Ze zien er kraakzindelijk uit, wat niet belet dat hun werkpak een vieze lichaamswarmte uitwasemt die aan ransriekende vaatdoeken herinnert.
Van verlegenheid weet ik geen blijf met mijn handen. Het heeft al zo hopeloos lang geduurd dat ik hier geen voet durf verzetten uit vrees van mijn voetstuk te vallen. Met diezelfde hinderlijke besluiteloosheid in mijn hoofd ben ik eerder nooit zo alleen geweest. Intussen is de surveillant van zijn tree gekomen. Zijn wiegende soutane zweeft langzaam op mij af, alsof zijn figuur de grond niet raakt. En dan ineens is hij bij mij. Ik word door hem de refter een eind ver binnengeleid, tussen twee rijen tafels waar minder luid gesproken wordt als we voorbijkomen. Ergens krijg ik mijn vaste plaats aangewezen. Mijn beide benen hef ik gegeneerd over de houten bank, waarna de surveillant zich terug naar zijn tree begeeft. Ik zit aan de rechterzijde van de tafelchef die dadelijk mijn bord boordevol afgekoelde soep schept.
Zijn vlamrood, sluik gekamd haar glimt van pommade, wat een degoutante indruk op mij maakt. Van tussen zijn vooruitstekende, opeengeklemde tanden ontsnapt een sissend geluid. Opeens niest hij barbaars recht in zijn volle teljoor. Mijn instincten zijn ijlings gealarmeerd. We
| |
[Frans]
trop cuits, de pommes de terre fumantes, baignant dans leur eau, qui m'écoeure. Je ne la reconnais pas. Entre-temps, les serveurs ne m'accordent pas un regard. Absorbés, déplaçant beaucoup d'air, le tablier raide jusqu'aux pieds, ils me frôlent, chargés de cruches et d'assiettes pleines ou vides. Ils ont l'air impeccables ce qui n'empêche pas que leurs tenues de travail dégagent l'écoeurante odeur du corps qui fait penser à des chiffons rances.
Confus, je ne sais que faire de mes mains. Le temps m'a déjà semblé si désespérément long que je n'ose plus faire un seul pas par crainte de tomber de mon socle. Seul, troublé, indécis, je ne me suis jamais senti aussi abandonné.
Entre-temps, le surveillant est descendu de son estrade. Lentement, sa soutane flotte vers moi. Il n'avait pas l'air de frôler le sol. Tout à coup, il est à côté de moi. On traverse le réfectoire, il s'arrête entre deux rangées de tables où l'on parle plus bas quand nous passons. Il m'indique ma place à moi. Gêné, je passe les deux jambes par-dessus le banc de bois après quoi le surveillant regagne son estrade. Je suis assis à la droite du chef de table qui remplit aussitôt mon assiette de potage refroidi.
Ses cheveux plaqués sont plus rouges que roux: ils reluisent de pommade ce qui me laisse une impression dégoûtante. Ses dents serrées en avant, sifflent un peu. Tout à coup, il éternue en plein dans son assiette. Barbare. Mes instincts se réveillent immédiatement. Nous ne céderons pas l'un à l'autre. On me dit qu'assis à sa droite pendant les repas, j'occupe une place d'honneur: rien que l'idée m'en répugne. A longues dents, j'avale mon infect potage,
| |
| |
| |
[Nederlands]
zullen geen van beiden voor elkaar willen onderdoen. En des te erger steekt hij me tegen als ik er attent word op gemaakt, dat ik, aan zijn rechterzijde gezeten, voor alle maaltijden een ereplaats inneem. Met tegenzin zit ik mijn vieze soep te slikken, in het aanschijn van al die onbekende gezichten aan de grond vastgeraakt met een ballast van ouderwetse tafelmanieren.
Vlak tegenover ons grijpen twee gulzige jongens naar de groenteschotel die ze, ieder van zijn kant met hebzuchtige vasthoudendheid, niet meer loslaten. Het lijkt een dol hanengevecht te zullen worden. Maar opeens, - met de bliksemsnelle reflex van een aanvallende roofvogel, - worden ze door de tafelchef met krasse scheldwoorden geïntimideerd (voleurs! assassins!) omdat hij het vocabularium van een vreemde taal die hij gedwongen is te spreken maar gebrekkig beheerst, waarmee iedereen aan tafel gewoon schijnt rekening te houden. De uitwerking is bijzonder frappant om te zien: twee als het ware ontzenuwde handen glijden weg en verdwijnen onder het afhangend amelaken. Onmiddellijk gekalmeerd, met een positief gebaar van eigenwaarde reikt de tafelchef zelf de groenteschotel aan en wacht geduldig tot iedere jongen op zijn beurt een paar scheppen groenten heeft genomen. Zijn kortaangebonden uitval is vergeten. Er is iets vaags in zijn blik gekomen als hij over de tafel staart, van de soepterine naar het glazen schaaltje met het onbruikbaar grof en nat keukenzout.
Om contact met mij te zoeken, wil hij weten of ik reeds eerder op kostschool ben geweest. Of kom ik wellicht onvoorbereid regelrecht uit mijn oudernest vandaan gelijk een nog te ontgroenen moederskindje? Tussenin twee happen in zijn portie
| |
[Frans]
rivé à mes manières désuètes, en présence de tous ces visages inconnus.
Juste en face de nous, deux garçons gourmands, rivalisant d'égoïsme et de ténacité, s'emparent du plat de légumes qu'ils ne lâchent plus. La dispute semble prendre les allures d'un âpre combat de coqs. Tout à coup, avec le prompt réflexe d'un rapace qui fond sur sa proie - ils se font injurier, intimider par le chef de table (voleurs! assassins!) (en français dans le texte) qui ne maîtrise pas tout à fait le vocabulaire d'une langue étrangère qu'il est obligé de parler et cela n'a rien d'exceptionnel aux yeux des pensionnaires. L'effet de la réprimande est très frappant: les deux mains s'évanouissent et glissent sous la trop grande nappe. Immédiatement calmé, d'un geste généreux et suffisant, le chef de table prend lui-même en charge le plat de légumes et attend patiemment que chacun à son tour se soit servi. Son subit accès de colère est oublié. Son regard s'est un peu adouci quand il regarde la soupière ou la petite coupe en verre remplie de gros sel humide et impropre à l'usage.
Cherchant à m'aborder, il me demande si j'ai déjà tâté du pensionnat. Ou bien si je sors tout droit du nid douillet de mes parents comme un enfant chéri qu'il va falloir déniaiser? Entre deux bouchées de saucisse, il dit son nom: Elysian Wheeler, mais à la récréation on l'appelle toujours ‘L'Écossais’ ce qu'il semble apprécier comme si son prestige en dépendait. Je sens qu'il s'efforce de bien parler pour pouvoir converser avec moi. Pourquoi, s'interroge-t-il, suis-je d'un abord si réservé comme quelqu'un qui affiche une prétention insupportable, comme quelqu'un qui, surtout, ne veut pas être un ‘monsieur
| |
| |
| |
[Nederlands]
braadworst zegt hij zijn naam: Elysian Wheeler, maar onder de recreatie heet men hem nooit anders dan ‘de Schot’ wat hij schijnt op prijs te stellen alsof zijn prestige ervan afhangt. Voelbaar zoekt hij naar zijn beste woorden om met mij contact te krijgen. Waarom, vraagt hij zich af, doe ik zo gereserveerd als een die ondragelijke pretentie koestert, als een die vooral géén ‘monsieur quelconque’ wil zijn? Tussen zijn duim en wijsvinger kneedt hij broodkruim tot een dotje deeg, en hij schiet het weg over het hoofd van de jongen die tegenover ons zit. Hij heeft veel te grote, rode handen die als het ware in een kokendhete vloeistof zijn ondergedompeld geweest.
In afwachting dat het dessert wordt geserveerd vraagt Wheeler op een geforceerd amicale toon, of ik er lust toe gevoel in zijn ‘compagnie’, bij de ‘Saracenen’ te komen? Met provocante brutaliteit spannen ze samen om op een hap en een snap de recreatie in de war te sturen, ballen weg te kapen en over het dak van de urinoirs te schoppen zodat ze op het speelplein van de externen terechtkomen. In de kapel zingen ze opzettelijk vals; op de dortoir kloppen ze seinen naar elkaar op de houten wand van hun ‘chambrette’, wat de nachtwacht op en neer doet draven.
Het brandt mij op de tong Wheeler te vragen: wàt betekent een compagnie? Waarom dient de recreatie in de war gestuurd te worden? Waarom wordt er in de kapel opzettelijk vals gezongen? Waarom wordt er op de slaapzaal kattekwaad gesticht waardoor de jongens een halve nacht oproerig wakker liggen? Verveeld haalt hij zijn schouders op. Er wil mee gezegd zijn, dat ik tot de onschuldige dwazen behoor die hem niet begrijpen. Ik ben allesbehalve een
| |
[Frans]
quelconque’? (en français dans le texte).
Entre pouce et index, il pétrit un morceau de mie pour en faire une boulette: il la lance au-dessus de la tête du garçon assis en face de nous. Il a de trop grandes mains, rouges, comme s'il les avait trempées dans un liquide bouillant.
En attendant que le dessert soit servi, Wheeler me demande, sur un ton amical mais forcé, si j'ai envie d'entrer dans sa ‘compagnie’ (en français dans le texte), chez les ‘Sarrasins’? Complices dans la provocation brutale, ils sont capables de troubler la récréation en cinq sec, de voler des ballons qu'ils envoient par-dessus les toits des urinoirs et qui échouent alors dans la cour des externes. Dans la chapelle, ils n'hésitent pas à chanter faux; dans le dortoir, ils s'envoient des messages en frappant sur la paroi en bois de leur ‘chambrette’ (en français dans le texte) provoquant ainsi le va-et-vient du surveillant.
Je brûle d'envie de demander à Wheeler: mais qu'est-ce qu'une compagnie?
Pourquoi faut-il troubler la récréation?
Pourquoi faut-il chanter faux à la chapelle?
Pourquoi faut-il faire des niches au dortoir, incitant les garçons à la rébellion et les privant d'une demi-nuit de sommeil?
Contrarié, il hausse les épaules. Comme pour dire que je suis de ces vieux rabat-joie qui ne le comprennent pas. Je n'ai rien d'un mêle-tout endurci; je crains de faire du tort à ceux qui m'en ont fait auparavant. Je n'ai pas peur d'être bousculé, défié. J'ai mes angoisses, oui, mais ce n'est pas la même chose qu'avoir peur des dangers d'un vent de tempête, par exemple, ou d'une randonnée clandestine, la nuit, à travers les bois et les champs qui ceinturent notre
| |
| |
| |
[Nederlands]
kranige moeial; ik vrees anderen zeer te doen op dezelfde onbehagelijke wijze als ze mij zeer hebben gedaan. Ik ben er niet bang voor bruusk en uitdagend tegen het lijf gelopen te worden. Angstgevoelens, die heb ik wél maar ze verschillen van het gewone, laffe bangzijn bijvoorbeeld voor de gevaren van een onweerachtige stormwind, van een clandestiene nachtelijke zwerftocht door bossen en landerijen die onze campagne omringen. Grollende honden krijg ik tam en kwispelstaartend komen ze bij mij als ik ze zachtjes toespreek. Oprecht angstig en bedreigd gevoel ik me alleen door beelden die op onverklaarbare wijze in mijn binnenstebinnen onrust wekken. Ik geraak van streek als tante Theodora erin slaagt mij te doen geloven dat ik grof gezondigd heb, die onzalige keer toen ik grootmoeder op haar chaise persée verraste en er oneerbiedig om gelachen heb. Mijn schuldbesef is een hete koorts geworden als ik daarna onder de ogen van mijn moeder moest verschijnen. Doch bangzijn heeft niets met zo'n angst te maken. Ik hoor mijn vader zeggen: wat ons van buitenaf bedreigt is een soort van rookgordijn waar we vastberaden doorheen moeten stappen.
Werktuiglijk tel ik de jongens aan de overkant van de tafel ofschoon ik hun aantal, hun numerieke overmacht niet vrees die druk op mij kan oefenen, die ik slim uit de weg zou gaan. In het ergste geval kunnen ze mij in hun hart verafschuwen; wat heb ik erbij te winnen of te verliezen? Ik word tersluiks bespied, gewikt en gewogen, doch we weten nog totaal niet van elkaar.
Uit ‘Elseneur of het noodweer der spreeuwen’, in ‘Vita Brevis’, Meulenhoff, Amsterdam, 1984, pp. 993-997.
| |
[Frans]
campagne. Je réussis à apprivoiser les chiens qui grognent et ils viennent vers moi en frétillant la queue quand je leur dis des mots doux. Je ne me sens vraiment angoissé et menacé que par des rêves impénétrables qui m'impressionnent inexplicablement au plus profond de moi-même. Je suis troublé lorsque tante Théodora arrive à me faire croire que j'ai gravement péché lorsqu'un jour, j'ai eu le malheur de surprendre grand-mère sur sa chaise percée (italique) (en français dans le texte) et que je me suis moqué d'elle. A mon sentiment de culpabilité s'ajoutait la bouffée de chaleur qui me traversa lorsque je dus me justifier en présence de ma mère. Avoir peur n'a pourtant rien à voir avec ce type d'angoisse. J'entends mon père dire: ce qui nous menace de l'extérieur, c'est une sorte de rideau de fumée qu'il faut traverser sans hésiter. Machinalement je compte les garçons assis en face de moi-même si je ne redoute pas de subir, les cas échéant, la pression de leur supériorité numérique à laquelle je pourrais échapper par ma ruse. Dans le pire des cas, ils pourraient me détester du fond du coeur; qu'ai-je à y gagner ou à y perdre? On m'épie, me pèse et me soupèse alors que nous ne nous connaissons pas encore.
Extrait de ‘Elseneur of het noodweer der spreeuwen’ (Elseneur ou la tempête des étourneaux), dans ‘Vita Brevis’, Meulenhoff, Amsterdam, 1984, pp. 993-997. |
|