Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 70 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 70
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 70Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 70

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.84 MB)

Scans (423.81 MB)

ebook (21.09 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 70

(2001)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Reacties

Landdag
Sies van Raaij - Helmond

M. Stol schrijft in het januarinummer over de verdwijning van het woord landdag. Hij haalt de notulen aan van Ex Oriente Lux, het genootschap waarvan hij secretaris is: ‘Dit was de laatste Landdag in deze stijl en mogelijk verdwijnt het oude woord landdag nu voorgoed uit het levende Nederlandse taalgebruik.’

Ik moge de lezers geruststellen: nog elk jaar worden op het kampeerterrein ‘Tot Vrijheidsbezinning’ in het Friese Appelscha de Pinkster Landdagen gehouden. Inderdaad, met Pinksteren, en al vanaf 1934, een jaar later dan Ex Oriente Lux. De voorganger van dit jaarlijkse, vrij-socialistische evenement, de Pinkster Mobilisatie, werd al in 1927 gehouden in Drenthe.

Naar Duitsland toe
Lex van Boetzelaer - Zeewolde

A.A. Langbroek ergert zich aan de toevoeging toe in ‘We gaan naar Duitsland toe’, zo blijkt uit zijn (of haar) bijdrage aan de rubriek ‘Taalergernissen’ (Onze Taal november). Naar mijn idee is het gebruik van toe hier echter goed. Onze taal kent namelijk uitdrukkingen die een beweging aanduiden, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen bewegingen zónder en bewegingen mét een duidelijke bestemming. Voorbeeldparen hiervan zijn: ‘Hij loopt onder de brug’ en ‘Hij loopt onder de brug door’, of ‘Zij vliegt over het water’ en ‘Zij vliegt over het water heen.’ Het tweede voorbeeld van elk paar heeft duidelijk de andere kant (van de brug of van het water) als bestemming.

De zinnen ‘Wij gaan naar Duitsland’ en ‘Wij gaan naar Duitsland toe’ vormen denk ik ook zo'n paar, zij het dat het verschil minder duidelijk is. Ik vermoed dat dat vroeger anders was. De zin met naar... toe zou Duitsland daadwerkelijk als eindbestemming aanduiden; die met alleen naar niet per se. De betekenissen van naar en naar... toe zijn tegenwoordig samengevallen, maar blijkbaar bestaat er toch behoefte aan onderscheid. Dat meen ik ook op te mogen maken uit het gebruik van richting in ‘We gaan richting Duitsland.’ In dit voorbeeld is Duitsland niet noodzakelijk de eindbestemming.

Chap
Berry J. Prinsen - Marbella, Spanje

In een bijdrage over de herkomst van het woord sjappietouwer (Onze Taal oktober) stelt H.R. de Vries dat het Engelse chap ‘opgeblazen, verwaand ventje’ zou betekenen. Die betekenis komt niet voor in Van Dales Groot woordenboek Engels-Nederlands; daarin staat ‘vent’ als vertaling van chap, alsook ‘kerel’, ‘knul’ en ‘jongen’. Misschien is de foutieve vertaling ontstaan doordat ‘ons soort mensen’ in Groot-Brittannië het woord chap gebruikt, terwijl de overige bevolkingsgroepen meestal de voorkeur geven aan lad of bloke.

Steenkolen-Engels
Erik de Jong - Zaandam

Frank Drop stelt in de rubriek ‘Reacties’ in Onze Taal van december dat steenkolen-Engels als oplossing voor het wereldtaal-probleem niet kan werken, omdat de verschillende steenkolenvarianten van het Engels te veel van elkaar verschillen. Hierdoor zouden de steenkolensprekers elkaar slecht kunnen volgen, terwijl echte Engelstaligen al die steenkolenvarianten van hun moedertaal veel beter zouden begrijpen. Mijn eigen ervaringen uit de praktijk lijken het tegendeel uit te wijzen. Ik heb vrij veel gereisd en daarbij viel het me op dat Engelstaligen vrijwel zonder uitzondering moeite hadden met een steenkolenvariant, terwijl een andere steenkolenspreker deze vrij makkelijk oppikte, wat betreft zowel idioom als accent. Ik weet niet waarom, maar steenkolensprekers lijken zich toch makkelijker aan te passen aan andermans steenkolen-Engels dan een echte Engelstalige.

Pictogrammen
Rob van den Berg - taalkundige, Katholieke Universiteit Nijmegen

In het themanummer ‘Taal en beeld’ (Onze Taal november) komen in het stuk ‘Bij doorstart niet roken’ van Piet Westendorp en Paul Mijksenaar pictogrammen en hun onderlinge relatie aan bod. Het viel mij op dat er geen aandacht wordt besteed aan de kijkrichting. Deze is namelijk sterk cultureel bepaald, en hangt nauw samen met de leesrichting: westerlingen kijken van links naar rechts, maar in andere culturen kijkt men van rechts naar links.

Neem de officiële foto's van Saddam Hoessein van Irak: daarop kijkt hij naar rechts. Westerlingen vragen zich vaak af: ‘Waar kijkt die man naar?’ Hij kijkt het beeld uit, althans in onze beleving. Een ander voorbeeld is de reeks pictogrammen die het voormalige Nutricia hanteerde. Op de verpakking voor poedermelk als babyvoeding staat links een mager kindje, dan een blikje poedermelk, en rechts een dik kindje. In onder meer Saudi-Arabië kwam het product niet van de grond. Men las het immers van rechts naar links, en dat leverde natuurlijk geen aanbeveling op. Of dit een ‘broodje-aapverhaal’ is, heb ik niet kunnen nagaan.

Een mondiale standaard voor pictogrammen zal dus in elk geval rekening dienen te houden met de cultureel bepaalde verschillen in de kijkrichting.

Naschrift Piet Westendorp

Terecht merkt Rob van den Berg op dat het voorbeeld van de pictogrammen van Nutricia wellicht een broodje-aapverhaal is. Dat is het namelijk. Ik heb Nutricia gebeld, men heeft het
[pagina 44]
[p. 44]
intern overal nagevraagd en sommige medewerkers hadden het verhaal ook al eens gehoord - tot hun verbazing. Niemand weet waar het vandaan kwam, en niemand kent de genoemde pictogrammenreeks. Tijd om dit voorbeeld van vermeende culturele verschillen in gebruiksinstructies naar het rijk der fabelen te verwijzen. In ons boek Hier openen. De kunst van de visuele instructies (2000) deden Paul Mijksenaar en ik dat al eerder met een vergelijkbaar voorbeeld. Het ging toen om plaatjes die analfabetische mijnwerkers in Zuid-Afrika moesten instrueren om stenen van de rails te halen en in een karretje te doen. De mijnwerkers zouden stenen uit hun karretje op de rails gelegd hebben omdat ze de plaatjes van rechts naar links lazen. Wij ontleenden dit voorbeeld aan het Symbol Sourcebook van Henry Dreyfuss, maar ook hij blijft zeer vaag over het onderzoek en de bewijsvoering. Wie de plaatjes ziet, weet meteen dat het niet kan kloppen, want het mannetje is met zijn neus naar rechts getekend. Wanneer je van rechts naar links leest, zou hij dus verkeerd om staan. Het is slechts denigrerend om die mijnwerkers voor zo dom te houden. Weer geen voorbeeld van culturele verschillen in visuele instructies.
Natuurlijk blijft staan dat de plaatjes van rechts naar links geplaatst moeten worden als ze in een tekst staan die ook in die richting gelezen moet worden. Te triviaal om over te schrijven, en daarom misschien iets voor een standaard.


illustratie

Ontbrekende leestekens [1]
Erik Slagt - Den Haag

Onze Taal gaf een groep kunstacademiestudenten de opdracht om nieuwe leestekens te ontwerpen voor situaties waarin extra verduidelijking wenselijk is. De resultaten hiervan werden gepubliceerd in het novembernummer. De winnende ontwerpen voldoen echter niet aan een belangrijke vooraf gestelde eis: toepasbaarheid. Winnares Annemarie Roos heeft geprobeerd hand- en armgebaren te stileren en gebruikt ook zon, maan en ogen voor haar nieuwe leestekens. Het resultaat: ingewikkelde tekens, die alleen duidelijk zijn op een vrij groot formaat en die bovendien in handschrift moeilijk te reproduceren zijn.

Het is eenvoudiger om gebruik te maken van bestaande tekens, want die zijn algemeen bekend, en sober en doelmatig vormgegeven. Bovendien zijn ze op elk toetsenbord te vinden. Het mondiale succes van het al eeuwen bestaande, en door elke tekstverwerker ondersteunde ‘apenstaartje’ bewijst dat in korte tijd een brede toepassing mogelijk is. Ik maak een kleine rondgang langs de toetsen:

 

‘maar niet heus’: ^...^
‘men zegt’: < ... >
‘hij/zij’: ~
‘vrije indirecte rede’: #
‘enzovoort’: && (en ‘enz. enz.’: &&&)
‘retorische vraag’: {...} of: {{...}}

 

Het nadrukteken is een geval apart: het moet boven een klinker geplaatst worden, iets wat op de computer maar met een beperkt aantal tekens kan. Het Pools kent een punt boven een aantal letters, maar dat komt in de meeste tekstverwerkers niet voor, evenmin als het Scandinavische ‘kleine rondje’ en het ‘omgekeerde dakje’ van de Tsjechen. Gezien het beperkte voorkomen van het accent circonflexe in het Nederlands is dat teken een mogelijkheid - maar helemââl gelukkig ben ik niet met die keuze.

Ontbrekende leestekens [2]
J.G. Boon - Krimpen aan den IJssel

G.J.M. Bemelmans vraagt zich in de rubriek ‘Reacties’ van het januarinummer af of het mogelijk is de winnende ontwerpen van de leestekenwedstrijd (Onze Taal november) in de computer te krijgen. Zelf heb ik ze allemaal even gescand en nu staan ze als bitmap- of nog kleiner bestandje in ‘mijn documenten’, zodat ik ze naar believen kan overbrengen naar brief of e-mail. Op deze manier heb ik al veel plezier gehad van die nieuwe leestekens.

Uitspraak van de c
G.W.J. Pater-Bark - Zuidwolde

In Onze Taal van december stonden in de rubriek ‘Reacties’ twee rijmpjes over de uitspraak van de c. Mijns inziens mag het volgende rijmpje in dat rijtje niet ontbreken.

C voor u, voor o, voor a
Spreekt men uit als ene k
C
voor ij, voor i, voor e
Spreekt men uit als ene c

Dit versje leerde ik circa 55 jaar geleden van mijn moeder, die het op haar beurt in het begin van de vorige eeuw op school had geleerd.

Fouten in de krant [1]
Piet Willemsens - Brummen

‘Er staan meer fouten in de krant dan vroeger’, beweert Hans van den Heuvel, redacteur van het Eindhovens Dagblad (Onze Taal januari). Ik verwachtte dat die stelling onderbouwd zou worden door eenvoudigweg een aantal krantenpagina's van pakweg 45 jaar geleden te vergelijken met een paar bladzijden uit 2000 (voor mijn part vijf pagina's). Daar zouden dan duidelijke cijfers uit voortgekomen zijn over het aantal fouten toen en nu. Immers, weten is meten. Maar niets van dat al. Gelukkig - dacht ik in mijn naïviteit - volgt er een tweede artikel, dat belooft met het eerste de vloer aan te vegen. Helaas wordt er ook in dit stuk, van Joop van der Horst, slechts geschreven over foutjes van toen, maar het méten wordt nagelaten. Zo zetten beide auteurs de lezer op het verkeerde been. Ik verwacht alsnog een echt doorwrocht artikel over de vraag of er tegenwoordig meer of minder fouten in de krant staan. Gewoon meten!

Fouten in de krant [2]
Jan van der Pol - Eindhoven

Met de meningen van Hans van den Heuvel van het Eindhovens Dagblad en Joop van der Horst over fouten in de krant (Onze Taal januari) ben ik het ongeveer evenveel eens, maar één punt in het betoog van Van der Horst vraagt om rechtzetting. Hij

[pagina 45]
[p. 45]

schrijft over de afbreekfouten in de kranten van vroeger: ‘... maar het waren menselijke fouten; men deed maar wat, en de lezers kenden de afbreekregels evenmin als de journalisten.’ Dit tekent de onbekendheid van de schrijver met het krantenvak. De journalist van vroeger hoefde zich niet te bekommeren om afbrekingen. Dat deed eerst (met veel zorg en kunde) de zetter en daarna de corrector. En vaak stond de opmaakredacteur er met zijn neus bovenop als de opmaker vervolgens, vlak voor de zaktijd, de gecorrigeerde regels op hun plaats zette.

Corrector?
Frans Nieuwenhuijze - journalist, Maarn

Bij de stukken over de taalmythe ‘Er staan meer fouten in de krant dan vroeger’ (Onze Taal januari) staat een foto van een man in een grijze stofjas. Dat is vast geen corrector, zoals de redactie in het bijschrift suggereert. Hij is als typograaf, opmaker, herkenbaar aan zijn gereedschap: een els, waarmee onder meer na correctie de loden regels in de vorm op hun plaats werden gebracht. Dat gebeurde aan ‘het steen’, een plek in de technische ruimten van de krant. De afdeling ‘correctie’ zat meestal op een wat rustiger plek, soms ook in diezelfde omgeving.

Opmakers waren ervaren vakmensen, die door journalisten met een zekere eerbied werden behandeld. Tegenover de typografen aan het steen stond meestal een opmaakredacteur, die wel aanwijzingen mocht geven, maar met z'n vingers van het lood moest afblijven.

Toelaten en verbieden
Lieuwe Op't Land - Ericeira, Portugal

Marc van Oostendorp bespreekt in het decembernummer het proefschrift van Bregje Holleman. Zij heeft in een onderzoek de antwoorden vergeleken op twee enquêtevragen, die ik hier sterk gereduceerd weergeef:

 

1.Moet men uitsluiting verbieden? ‘Nee’: 46%.
2.Moet men uitsluiting toelaten? ‘Ja’: 13%.

Van Oostendorp schrijft vervolgens: ‘Toch zijn verbieden en toelaten logisch tegengesteld aan elkaar. De overheid kan alleen iets verbieden of toelaten, een tussenweg is er niet. We zouden dus verwachten dat alle mensen die “nee” op de eerste vraag zeggen, “ja” op de andere antwoorden.’

Maar verbieden en toelaten zijn weliswaar tegengesteld van strekking, ze zijn niet elkaars volkomen tegendeel! De zuiver logische antithese van vérbieden is gébieden: verbieden is 100% niet, en gebieden 100% wel. Toelaten hangt daartussenin. Maar het wezenlijke verschil tussen verbieden en toelaten is dat er bij het eerste woord sprake is van inmenging (in dit geval van de overheid) en bij het tweede niet.

Hier ligt mijns inziens de vaagheid van de enquêtevragen en de moeilijkheid van de waardering der antwoorden. Hopelijk is dit een hint aan Bregje Holleman voor de oplossing van haar achtergrondprobleem.

Typografie
Raf De Ryck - Brussel

Het artikel over typografie van Karel F. Treebus in het novembernummer van Onze Taal heeft me ontgoocheld, omdat het ingaat tegen datgene wat ik mijn collega's al jaren probeer aan te praten. Ik ben amateurtypograaf en ontwerp mijn eigen posters voor wetenschappelijke congressen, dia's en transparanten voor uiteenzettingen, en vertel aan iedereen die het horen wil dat ze hierbij schreefloze letters moeten gebruiken omwille van de leesbaarheid van de tekst. Maar volgens Treebus is de keuze voor een lettertype met of juist zonder schreven alleen een kwestie van smaak en gewenning.

Er wordt vaak gezegd dat letters met schreven een ‘leeslijn’ geven, met andere woorden: als je een boek of een krant in je handen hebt, nodigen de schreven uit om rustig met de ogen de tekst te volgen. Dat geldt misschien voor lopende tekst die gelezen wordt, maar niet als je iets moet opzoeken in een telefoongids, naslagwerk of dienstregeling van het openbaar vervoer. En er zijn meer gevallen waarin zo'n leeslijn niet nodig is: reclameborden, dia's en transparanten, posters tijdens wandelsessies op congressen, straat- en plaatsnaamborden en allerhande aanduidingen langs de wegen. In al die gevallen is het zelfs beter om voor een schreefloze letter te kiezen. De Belgische telefoonmaatschappij Belgacom liet een typografisch-ergonomische studie over de leesbaarheid van telefoongidsen uitvoeren alvorens een telefoongids uit te geven. Een schreefloze letter bleek de voorkeur te hebben. Met of zonder schreef is dus niet alleen een kwestie van smaak en gewenning, maar ook van leesbaarheid, samenhangend met het gebruik: lezen of opzoeken.

Naschrift Karel F. Treebus

De zin waar de heer De Ryck op doelt, heb ik iets anders geformuleerd dan in bovenstaand stukje wordt gesuggereerd. Ik schreef: ‘Wellicht is de waardering van een lettersoort ook een kwestie van smaak en gewenning.’ Het woord alleen komt er niet in voor.
De heer De Ryck heeft gelijk als hij zegt dat lezen iets anders is dan opzoeken. Misschien had ik in mijn stuk uitdrukkelijk moeten vermelden dat de genoemde uitkomsten van leesbaarheidsonderzoeken gelden voor boeken, kranten of tijdschriften. Als de heer De Ryck ‘iedereen die het horen wil’ vertelt dat voor teksten in telefoonboeken, op dia's, op borden, enzovoort alleen schreeflozen deugen, is dat zijn goed recht. Maar stiekem hoop ik dat er enkelen zijn die ‘niet willen horen’. Er zijn vormgevers, amateur en prof, die eigenwijs of deskundig genoeg zijn om voor genoemde zaken ook schreven te gebruiken. Bijvoorbeeld een van Nederlands bekendste letterontwerpers en typografen, de in mijn artikel genoemde Gerard Unger. Ter gelegenheid van het Jubeljaar 2000 kreeg hij van de stad Rome de opdracht om een compleet nieuwe belettering en bewegwijzering te ontwerpen. Hij ontwierp daarvoor een nieuw lettertype... met schreven: de Capitolium. En over gewenning en smaak gesproken: er is ooit tijdens een Brits leesbaarheidsonderzoek ontdekt dat ‘lezers lettertypen die ze op esthetische gronden prefereren sneller lezen’.
We kunnen met beide soorten letters schitterende en leesbare, dan wel afschuwelijke en onleesbare typografie bedrijven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Lex van Boetzelaer

  • Erik de Jong

  • Ruud van den Berg

  • E. Slagt

  • P.H.L. Willemsens

  • Jan van der Pol

  • Karel F. Treebus