Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 70 (2001)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 70
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 70Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 70

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (16.84 MB)

Scans (423.81 MB)

ebook (21.09 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 70

(2001)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Vraag en antwoord

Taaladviesdienst

‘Zij zijn elkaars gelijke(n)’

? Wat is juist: ‘Zij zijn elkaars gelijke’ of ‘Zij zijn elkaars gelijken’?

 

! Dat hangt af van wat er bedoeld wordt. Als zij op twee enkelvoudige personen slaat, bijvoorbeeld Jan en Piet, moet het enkelvoudige gelijke worden gebruikt. De zin ‘Jan en Piet zijn elkaars gelijke’ is te vergelijken met bijvoorbeeld ‘Jan en Piet zijn elkaars buurman.’ Jan is de buurman van Piet en Piet de buurman van Jan; in zo'n geval komt na elkaars altijd een enkelvoud.

Het meervoudige gelijken is juist als zij niet op individuen slaat maar op groepen personen: ‘De Nederlanders en de Belgen zijn elkaars gelijken in de wedstrijd.’ Deze zin is vergelijkbaar met ‘De Nederlanders en de Belgen zijn elkaars buren.’

Aambeeld/aanbeeld

? Ik heb altijd gedacht dat aambeeld de juiste spelling was, maar het Groene Boekje vermeldt ook de vorm aanbeeld. Hoe zit dat precies?

 

! Inderdaad is zowel aambeeld als aanbeeld een correcte schrijfwijze; u hebt dus de keus. In de praktijk komt aambeeld veel vaker voor dan aanbeeld; op internet levert de zoekterm aambeeld (afhankelijk van de zoekmachine) tien tot twintig keer zo veel treffers op als aanbeeld.

Alle hedendaagse spellinggidsen en woordenboeken vermelden de twee vormen als gelijkwaardige schrijfwijzen. De meeste verwijzen bij aanbeeld naar aambeeld, maar de Grote Koenen (1986) en Verschueren (1996) zien aanbeeld kennelijk als de hoofdvorm van het woord. Ook het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) verwijst bij aambeeld naar aanbeeld.

Etymologisch gezien heeft de vorm aanbeeld de oudste rechten. Het eerste deel van het woord is namelijk het voorvoegsel aan-, dat ‘aan’ of ‘op’ betekent; de n hiervan werd onder invloed van de b van -beeld als m uitgesproken, en zo is de vorm aambeeld in gebruik gekomen. Over de herkomst van -beeld bestaan twee theorieën. De oudste theorie luidt dat het zou zijn afgeleid van een werkwoord billen, dat ‘slaan, beuken’ betekent; een aambeeld is dan iets waarop men slaat. Volgens de andere theorie, die in recentere etymologische woordenboeken te vinden is, is -beeld indirect verwant aan het woord vilt, dat eigenlijk ‘het gestampte, geperste’ betekent; de verbindende schakel is dan een werkwoord dat ‘stampen’ of ‘slaan’ betekent. Het WNT gaat in deel I (1882) bij het lemma aanbeeld nog uit van de eerste theorie, maar bij de aanvullingen op het lemma aanbeeld in het supplement op deel I (1956) en bij het lemma vilt in deel XXI (1971) wordt de nieuwe theorie aangehangen.

Verzoeke

? In een bus zag ik laatst het opschrift ‘Verzoeke met gepast geld te betalen.’ Is verzoeke hier een aanvoegende wijs, net als leve in ‘Leve de koningin’?

 

! Nee. De vorm verzoeke heeft op het eerste gezicht wel de kenmerken van een enkelvoudige aanvoegende wijs: die wordt immers gevormd door van het hele werkwoord de slot-n af te halen (de meervoudsvorm is gelijk aan het hele werkwoord). De aanvoegende wijs wordt meestal gebruikt om een wens, toegeving, aanwijzing of aansporing uit te drukken; bijvoorbeeld: ‘Het ga je goed’ (wens: ‘ik hoop/wens dat het je goed gaat’), ‘Het zij zo’ (toegeving: ‘het moet - dan maar - zo zijn’), ‘Men neme een ons suiker’ (aanwijzing: ‘men moet een ons suiker nemen’). Met verzoeke wordt echter geen wens, toegeving, aanwijzing of aansporing uitgedrukt; het is bijvoorbeeld niet zo dat de schrijver de lezer aanspoort iemand anders te verzoeken met gepast geld te betalen.

In deze zin is verzoeke een verouderde vorm van de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord verzoeken. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS, 1997) vermeldt dat van verzoeken, zeggen en schrijven vormen van de eerste persoon enkelvoud op -e voorkomen, waarbij ik wordt weggelaten. Deze - tamelijk ouderwetse - vormen hebben het karakter van vaste uitdrukkingen. Als voorbeelden geeft de ANS ‘Verzoeke spoedig te antwoorden’ en ‘Zegge en schrijve f 125,-’; deze zinnen betekenen letterlijk ‘ik verzoek (u) spoedig te antwoorden’ en ‘ik zeg en ik schrijf f 125,-’.

Anders is het bij gelieve, zoals in ‘Gelieve met gepast geld te betalen’: gelieve is wél een aanvoegende wijs, namelijk van gelieven (‘goedvinden, willen’). In ‘Gelieve met gepast geld te betalen’ is het onderwerp u weggelaten; de zin moet worden gelezen als ‘wij hopen dat u met gepast geld wilt betalen’ en betekent dus vrijwel hetzelfde als ‘Verzoeke met gepast geld te betalen.’

Overleden zijn

? In Onze Taal van februari/maart stond de zin ‘Personen moeten langer dan tien jaar overleden zijn voordat er een straat naar hen vernoemd mag worden’ (rubriek ‘Tamtam’, pagina 65). Volgens mij moet tussen tien jaar en overleden het woord geleden worden toegevoegd, omdat overlijden een eenmalige gebeurtenis is en geen durende toestand.

 

! Als u overleden in de genoemde zin als werkwoordsvorm opvat, hebt u gelijk. Het is dan het voltooid deelwoord van overlijden, en overlijden doe je maar één keer. (Langer dan) tien jaar drukt een periode uit, (langer dan) tien jaar geleden een tijdstip in het verleden. Vergelijk ‘Hij is langer dan tien jaar geleden verongelukt’ (niet: ‘Hij is langer dan tien jaar verongelukt’).

Overleden kan volgens de hedendaagse woordenboeken echter ook als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt; het heeft dan dezelfde betekenis als dood. Overleden zijn duidt in dat geval dus wel een durende toestand aan, en daarom is ‘Personen moeten langer dan tien jaar overleden zijn (...)’ correct.

Doordat overleden vóór zijn staat, kan het zowel een voltooid deelwoord als een bijvoeglijk naamwoord zijn. Als overleden áchter zijn had gestaan (‘Personen moeten langer dan tien jaar zijn overleden’), zou het alleen als voltooid deelwoord kunnen worden opgevat en zou de toevoeging van geleden verplicht zijn.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken