Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Onze Taal. Jaargang 72 (2003)

Informatie terzijde

Titelpagina van Onze Taal. Jaargang 72
Afbeelding van Onze Taal. Jaargang 72Toon afbeelding van titelpagina van Onze Taal. Jaargang 72

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Onze Taal. Jaargang 72

(2003)– [tijdschrift] Onze Taal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

Vraag en antwoord

Taaladviesdienst

Zich douchen

? Wat moet het zijn: ‘Ik heb gedoucht’ of ‘Ik heb me gedoucht’?

 

! Volgens de hedendaagse woordenboeken is douchen geen wederkerend werkwoord; zich douchen wordt niet vermeld. Als we afgaan op deze woordenboeken is alleen ‘Ik heb gedoucht’ juist. Maar in Van Dales vertaalwoordenboeken Duits-Nederlands en Engels-Nederlands (2002) wordt als vertaling van (sich) duschen respectievelijk to shower wél ‘(zich) douchen’ genoemd, en ook in de praktijk is het heel gewoon om ‘Ik heb me gedoucht’ te zeggen. Misschien leggen taalgebruikers een verband met ‘Ik heb me gewassen’, waarin me wél thuishoort.

Maar er is meer over te zeggen. In november 2002 schreef Peter-Arno Coppen in Onze Taal over het verdwijnen en verschijnen van zich. In zijn artikel stelde hij onder meer dat de meeste werkwoorden één voorwerp bij zich hebben (een lijdend of meewerkend voorwerp). ‘Werkwoorden zonder voorwerp (zoals lachen) of met twee voorwerpen (zoals geven) zijn veruit in de minderheid. De taal heeft liever werkwoorden met één voorwerp, ook al is dat soms een dummy.’ Een dummy is in dit geval een ‘loos’ zinsdeel, dat er eigenlijk niet hoeft te staan; zich kan volgens Coppen heel goed zo'n dummy zijn. Zich komt veelal voor bij werkwoorden die met een lijdend voorwerp gecombineerd kunnen worden (denk aan de handen wassen naast zich wassen), en dat is bij douchen ook mogelijk: zinnen als ‘De kinderen worden gedoucht’ en ‘Ik heb de hond gisteren nog gedoucht’ zijn niet ongewoon.

Volgens ons hoeft er al met al geen bezwaar te zijn tegen zich douchen. Waarschijnlijk zullen de woordenboeken het in de toekomst wél vermelden.

Uitglij(d)er

? In het Groene Boekje staan de woorden uitglijder en uitglijer onder elkaar. Wat is het verschil?

 

! Er is geen verschil: het gaat om twee spellingvarianten van hetzelfde woord met de betekenis ‘blunder, vergissing’. De meeste naslagwerken vermelden beide spellingen, maar Van Dale (1999) noemt enkel de variant zónder d, terwijl Het groene woordenboek (2002), de Nieuwe spellinggids van de Nederlandse taal (1997) en het Woordenboek der Nederlandsche Taal (Aanvullingen, deel III; 2001) alleen uitglijder kennen.

Wij hebben een voorkeur voor de spelling uitglijer. Het woord heeft namelijk een vrij informeel karakter en wordt ook informeel uitgesproken, dus zonder d, en het ligt voor de hand om die uitspraak in de spelling weer te geven. Ook in andere woorden met een informeel of spreektalig karakter blijft de d vaak achterwege (of verandert hij in een j of een w); denk aan het scheldwoord teringlijer - de spelling teringlijder lijkt letterlijk te slaan op iemand die aan tering lijdt - of aan uitdrukkingen als de goeie ouwe tijd en een dooie boel. De schrijfwijze uitglijder wordt in gedrukte media echter veel gebruikt - waarschijnlijk omdat die net iets meer cachet heeft.



illustratie

Spie en span

? Mijn moeder zegt weleens: ‘Het hele huis is weer spic en span’, waarmee ze bedoelt dat het netjes opgeruimd en schoon is. Waar komt die uitdrukking vandaan?

 

! De uitdrukking spic en span gaat terug op de naam van een schoonmaakmiddel, aldus Van Dale (1999). Het gaat om Spic and Span, een product dat al voor de Tweede Wereldoorlog populair was. De productnaam is een verwijzing naar de in het Engels al veel langer bestaande uitdrukking spick and span (ook wel spic and span), die op dezelfde manier gebruikt wordt als in het Nederlands. Volgens de New Oxford Dictionary of English (2001) is spick and span ontstaan uit de uitdrukking spick and span new (‘gloednieuw, spiksplinternieuw’). Dat is volgens de Oxford weer een versterkende uitbreiding van het dialectwoord span-new, waaraan het Oudnoordse spán-nýr (letterlijk ‘spaandernieuw’) ten grondslag ligt. De Oxford schrijft de toevoeging van spick toe aan invloed van het Nederlandse spiksplinternieuw.

De herkomst van spiksplinternieuw wordt overigens in Van Dale etymologisch woordenboek (1997) als volgt uitgelegd: ‘van spik [spijker], dus zo nieuw als een spijker die net uit het vuur komt, als een splinter die pas is afgesprongen.’ Het woord is vergelijkbaar met het Duitse funkelnagelneu, dat letterlijk ‘fonkelspijkernieuw’ betekent.

Argwanen

? Ik ken het woord argwanend, zoals in ‘Hij keek me argwanend aan.’ Is dit woord afgeleid van een werkwoord argwanen, en bestaat dat nog?

 

! Er heeft inderdaad een werkwoord argwanen bestaan, met de vervoeging ik argwaande - ik heb geargwaand. Het staat nog in Van Dale (1999), met de opmerking ‘verouderd’. Argwanen betekende volgens het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) ‘argwaan voeden, achterdocht koesteren’, maar kon ook overgankelijk gebruikt worden met de betekenis ‘vermoeden’ (‘t.w. iets kwaads’, aldus het WNT). Zo schreef Willem Bilderdijk aan het begin van de negentiende eeuw: ‘De tedere argwaant niets [= vermoedt niets verkeerds]. Zy volgt hem onverstreken [= onverwijld, dadelijk]. Hy sluit de deur.’ Argwanen lijkt qua betekenis op wantrouwen, maar het zijn geen synoniemen: je kunt wel ‘iemand wantrouwen’, maar niet ‘iemand argwanen’. Het werkwoord is inmiddels verouderd, maar het tegenwoordig deelwoord argwanend (‘wantrouwend, achterdochtig’) is blijven bestaan.

Argwanen is afgeleid van het zelfstandig naamwoord argwaan, dat is opgebouwd uit arg/erg in de betekenis ‘kwaad, slechtheid’, en wanen ‘denken, vermoeden’. Hetzelfde arg/erg zit in uitdrukkingen als zonder erg en ergens geen erg in hebben. Een ander verwant woord is argeloos, dat gevormd is naar het Duitse arglos, maar waarin het feitelijk om hetzelfde woord arg gaat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken