Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tweede Ronde. Jaargang 7 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 7
Afbeelding van De Tweede Ronde. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.73 MB)

Scans (38.27 MB)

ebook (7.78 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tweede Ronde. Jaargang 7

(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 157]
[p. 157]

Zeventien gedichten
Federico García LorcaGa naar voetnoot*

Klaaglied

December 1918

(Granada)

(Vertaling Robert Lemm)
 
Als een wierookvat vol verlangen
 
loop jij door de klaarlichte avond
 
met je donkere lijf van verschaalde nardus
 
en een brandende begeerte in je blik.
 
 
 
In je mond draag je de melancholie
 
van dode reinheid, en in de dionysische
 
kelk van je buik de spin
 
die de steriele sluier weeft om jouw schoot
 
waaraan de rozen des levens,
 
vrucht van de kussen, nooit ontloken.
 
 
 
In je witte handen
 
draag je de streng van je voor immer
 
gestorven illusies, en op je hart
 
de hongerige passie van hete kussen
 
en jouw moederliefde die wegdroomt
 
naar wiegjes in rustige sferen
 
waar lippen blauwe sprookjes spinnen.

Elegia

Diciembre de 1918

(Granada)

 
Como un incensario lleno de deseos,
 
pasas en la tarde luminosa y clara
 
con la carne oscura de nardo marchito
 
y el sexo potente sobre tu mirada.
 
 
 
Llevas en la boca tu melancolía
 
de pureza muerta, y en la dionisíaca
 
copa de tu vientre la araña que teje
 
el velo infecundo que cubre la entraña
 
nunca florecida con las vivas rosas
 
fruto de los besos.
 
 
 
En tus manos blancas
 
llevas la madeja de tus ilusiones,
 
muertas para siempre, y sobre tu alma
 
la pasión hambrienta de besos de fuego
 
y tu amor de madre que sueña lejanas
 
visiones de cunas en ambientes quietos,
 
hilando en los labios lo azul de la nana.
[pagina 158]
[p. 158]

[Nederlands]

 
Als de sluimerende liefde jouw lichaam
 
zou raken schonk je als Ceres je gulden aren
 
en ontsprong aan jouw borsten,
 
als bij de Maagd Maria, een andere melkweg.
 
 
 
Maar als de magnolia zul jij verwelken.
 
Niemand zal jouw gloeiende dijen omhelzen
 
en nooit zullen vingers jouw haren naderen
 
om ze te bespelen als de snaren van de harp.
 
 
 
O krachtige vrouw van ebbehout en nardus!
 
jouw adem heeft de witheid van de jasmijn,
 
o Venus in stola van Manila
 
die de wijn van Malaga kent en de gitaren.
 
 
 
O zwarte zwaan, jouw vijver heeft
 
waterlelies van pijlen, golven van oranjeappels
 
en schuim van rode anjers die de fletse
 
kinderen onder jouw vleugels parfumeren.
 
 
 
Niemand bevrucht je. Andalusische martelares,
 
jouw kussen moesten onder een pergola blijven,
 
vol van de stilte van de nacht
 
en het troebele ritme van gestagneerd water.
 
 
 
Maar de kringen onder jouw ogen worden groter
 
en jouw zwarte haar zal zilver worden;
 
jouw borsten verslappen en vergieten hun geur.
 
Je fraaie rug begint zich al te krommen.
 
 
 
O slanke, moederlijke, hartstochtelijke vrouw!
 
Maagd van smarten met alle sterren van de hemel
 
diep in het hart geslagen,
 
hart dat de hoop verloren heeft.
 
 
 
Spiegel ben je van een Andalusië
 
dat mateloos lijdt en zwijgt,
 
een lijden gewiegd door de waaiers
 
en de mantilla's om de kelen

[Spaans]

 
Como Ceres dieras tus espigas de oro
 
si el amor dormido tu cuerpo tocara,
 
y como la virgen María pudieras
 
brotar de tus senos otra vía láctea
 
 
 
Te marchitarás como la magnolia.
 
Nadie besará tus muslos de brasa.
 
Ni a tu cabellera llegarán los dedos
 
que la pulsen como
 
las cuerdas de un arpa.
 
 
 
¡Oh mujer potente de ébano y de nardo!,
 
cuyo aliento tiene blancor de biznagas.
 
Venus del mantón de Manila que sabe
 
del vino de Málaga y de la guitarra.
 
 
 
¡Oh cisne moreno!, cuyo lago tiene
 
lotos de saetas, olas de naranjas
 
y espumas de rojos claveles que aroman
 
los niños marchitos que hay bajo sus alas
 
 
 
Nadie te fecunda. Mártir andaluza,
 
tus besos debieron ser bajo una parra
 
plenos del silencio que tiene la noche
 
y del ritmo turbio del agua estancada.
 
 
 
Pero tus ojeras se van agrandando
 
y tu pelo negro va siendo de plata;
 
tus senos resbalan escanciando aromas
 
y empieza a curvarse tu espléndida espalda.
 
 
 
¡Oh mujer esbelta, maternal y ardiente!
 
Virgen dolorosa que tiene clavadas
 
todas las estrellas del cielo profundo
 
en su corazón ya sin esperanza.
 
 
 
Eres el espejo de una Andalucía
 
que sufre pasiones gigantes y calla,
 
pasiones mecidas por los abanicos
 
y por las mantillas sobre las gargantas
[pagina 159]
[p. 159]

[Nederlands]

 
die beven van bloed, van sneeuw,
 
en de rode schrammen, krabben van blikken.
 
 
 
Door de nevel van de herfst ga je heen,
 
maagd als Agnes, als Cecilia en de zoete Clara,
 
jij die als een bacchante had willen dansen
 
met wingerd en wijnrank bekranst.
 
 
 
De intense droefheid die flakkert in jouw ogen
 
spreekt van een leven gebroken en mislukt,
 
van sleur in je povere bedoening, waar je
 
achter je raam de mensen ziet voorbijgaan
 
en de regen hoort tikken op de bittere
 
en oude, dorpse straat, terwijl in de verte het geklaag klinkt
 
van klokslagen, troebel en vaag.
 
 
 
Vergeefs luisterde je naar het lispelen van de wind.
 
Nooit kwam tot jouw oren de lieflijke serenade.
 
Maar aan je raam blijf je hunkerend staren.
 
Hoe diep moet de treurnis zijn in je ziel
 
als jouw vermoeide en uitgeputte boezem
 
het vuur van een pas verliefd meisje voelt!
 
 
 
Ongeschonden door emoties
 
zal jouw lichaam ten grave gaan.
 
Over de donkere aarde
 
zal een morgen gloren.
 
Uit jouw donkere ogen zullen twee bloedende anjers wellen
 
en uit jouw borsten rozen, wit als sneeuw.
 
Maar jouw grote droefheid zal met de sterren verbleken,
 
als een andere ster waardig ze te wonden en te overstralen.

[Spaans]

 
que tienen temblores de sangre, de nieve,
 
y arañazos rojos hechos por miradas.
 
 
 
Te vas por la niebla del otoño, virgen
 
como Inés, Cecilia, y la dulce Clara,
 
siendo una bacante que hubiera danzado
 
de pámpanos verdes y vid coronada.
 
 
 
La tristeza inmensa que flota en tus ojos
 
nos dice tu vida rota y fracasada,
 
la monotonía de tu ambiente pobre
 
viendo pasar gente desde tu ventana,
 
oyendo la lluvia sobre la amargura
 
que tiene la vieja calle provinciana,
 
mientras que a lo lejos suenan los clamores
 
turbios y confusos de unas campanadas.
 
 
 
Mas en vano escuchaste los acentos del aire.
 
Nunca llegó a tus oídos la dulce serenata.
 
Detrás de tus cristales aún miras anhelante.
 
¡Qué tristeza tan honda tendrás dentro del alma
 
al sentir en el pecho ya cansado y exhausto
 
la pasión de una niña recién enamorada!
 
 
 
Tu cuerpo irá a la tumba
 
intacto de emociones.
 
Sobre la oscura tierra
 
brotará una alborada.
 
De tus ojos saldrán dos claveles sangrientos
 
y de tus senos, rosas como la nieve blancas.
 
Pero tu gran tristeza se irá con las estrellas,
 
como otra estrella digna de herirlas y eclipsarlas.
[pagina 160]
[p. 160]

Blanco albumGa naar voetnoot*

(Vertaling Marije Dekkers)

Kerseboom in bloei

 
In maart
 
reis je naar de maan.
 
Je laat je schaduw hier.
 
 
 
De weilanden worden
 
onwerkelijk. Het regent
 
witte vogels.
 
 
 
Ik raak verdwaald in je bos
 
en schreeuw: Open u, Sesam!
 
Ik lijk wel een kind! Die schreeuw:
 
Open u, Sesam!

Cerezo en flor

 
En Marzo
 
te marchas a [la] luna.
 
Dejas aquí tu sombra.
 
 
 
Las praderas se tornan
 
irreales. Llueven
 
pájaros blancos.
 
 
 
Yo me pierdo en tu bosque
 
gritando: ¡Abrete, sésamo!
 
¡Seré niño! gritando:
 
¡Abrete, sésamo!
[pagina 161]
[p. 161]

Caïstro

 
Geen Pan
 
geen Leda
 
 
 
Op je vleugels
 
valt de volle maan in slaap.
 
 
 
Geen bos
 
geen sering.
 
 
 
Op je veren
 
glijdt de koude nacht uit.
 
 
 
Geen goudblond vlees
 
geen kussen.
 
 
 
Stroomopwaarts neem je
 
het schip der doden op sleeptouw.

Caistro

 
Ni Pan
 
Ni Leda.
 
 
 
Sobre tus alas
 
se duerme la luna llena.
 
 
 
Ni bosque
 
ni siringa.
 
 
 
Por tu plumaje
 
resbala la noche fría.
 
 
 
Ni carne rubia
 
ni besos.
 
 
 
Tú remolcas rio a[de]lante
 
la barca de los muertos.

Ontwaak

 
De kam van de dag
 
komt tevoorschijn.
 
 
 
De witte kam
 
van een gouden haan.
 
 
 
De kam van mijn lach
 
komt tevoorschijn.
 
 
 
De gouden kam
 
van een dolende haan.

Amanece

 
La cresta del día
 
asoma.
 
 
 
Cresta blanca
 
de un gallo de oro.
 
 
 
La cresta de mi risa
 
asoma.
 
 
 
Cresta de oro
 
de un gallo errante.

Sneeuw

 
De sterren
 
kleden zich uit.
 
Hemden van ster
 
vallen op het veld.
 
Er zijn zeker
 
pelgrims. De tranen
 
zoeken de dode haard
 
waar ze werden geplengd.

Nieve

 
Las estrellas
 
se están desnudando.
 
Camisas de estrella
 
caen sobre el campo.
 
Habrá de seguro
 
peregrinos. Y un llanto
 
buscará el hogar muerto
 
donde fue derramado.
[pagina 162]
[p. 162]

Korte ballade voor de dode Eloïse

 
(woorden van een student)
 
 
 
‘Je was dood’
 
als aan het eind
 
van alle romans.
 
Ik had je niet lief, Eloïse,
 
en je was zo zacht!
 
Met muziek van groene
 
lente
 
droomde je me mooi en
 
met halflang haar.
 
Ik gaf je kussen
 
en sloeg er geen acht op
 
dat ik je niet zei:
 
O Kersenrode lippen!
 
Wat was je
 
een groot romantica!
 
Je dronk azijn achter de rug
 
van je grootmoeder.
 
Je werd als
 
wilde lentejasmijn.
 
En ik was verliefd
 
op een ander. Zie je niet wat een kwelling?
 
Op een ander die een naam
 
schreef in het zand.
 
 
 
Toen ik in je huis aankwam
 
lag je dood
 
te midden van waskaarsen en basilicum,
 
net als in romans.
 
De meisjes van school
 
liepen rondom je scheepje.
 
Je had de azijn gedronken
 
van de fles der eeuwigheid.
 
Ding ding, dong dong
 
de goede klokken
 
huilden om je.

Baladilla de Eloísa muerta

(palabras de un estudiante)
 
‘Estabas muerta’
 
como al final
 
de todas las novelas.
 
Yo no te amaba, Eloísa,
 
¡y eras tan tierna!
 
Con música de verde
 
primavera
 
tú me soñabas guapo
 
y con melena.
 
Y yo te daba besos
 
sin darme cuenta
 
de que no te decía:
 
¡Oh labios de Cereza!
 
¡Qué gran romántica
 
eras!
 
Bebías vinagre a escondidas
 
de la abuela.
 
Te pusiste como una
 
celinda de primavera.
 
Y yo estaba enamorado
 
de otra. ¿No ves qué pena?
 
De otra que estaba escribiendo
 
un nombre sobre la arena.
 
 
 
Cuando yo llegué a tu casa
 
estabas muerta
 
entre cirios y entre albahaca,
 
igual que en las novelas.
 
Rodeaban tu barquita
 
las niñas de la escuela.
 
Habías bebido el vinagre
 
de la botella eterna.
 
Tilín talán
 
te lloraban
 
las campanas buenas.
[pagina 163]
[p. 163]

[Nederlands]

 
Dong dong, ding ding
 
in de namiddag
 
met pijn in het hoofd.
 
Misschien sliep je dromend,
 
dat je Ophelia was
 
op een blauw meer met
 
koortsig water.
 
Ding ding, dong dong
 
Laten de zachte klokken
 
om je huilen!
 
Dong dong, ding ding
 
in de namiddag
 
met pijn in het hoofd.

[Spaans]

 
Talán tilín
 
en la tarde
 
con dolor de cabeza.
 
Quizá soñabas durmiendo
 
que eras Ofelia
 
sobre un lago azul de agua
 
calenturienta.
 
Tilín talán
 
¡que te lloren
 
las campanas tiernas!
 
Talán tilín
 
en la tarde
 
con dolor de cabeza.

8 augustus 1921

Eloïse López had een album en ze schreef er niet in. En nu is ze dood! De arme schat! Ik zal er voor haar in schrijven met witte inkt. Ik verzoek de lezers om een gebed voor haar ziel. De aartsbisschop van Constantinopel heeft zich verwaardigd, haar een aflaat te verlenen van 100 dagen. Ach! Hadden jullie haar maar gekend...!

8 de Agosto 1921

Eloísa López tenía un álbum sin escribir. ¡Y se ha muerto! ¡Pobrecita! Yo se lo escribo con tinta blanca. Ruego a los lectores una oración por su alma. El arzobispo de Constantinopla se ha dignado conceder 100 días de indulgencia. ¡Ay! ¡Si ustedes la hubieran conocido...!

Verzinsels

 
(sterren van sneeuw)
 
 
 
Er zijn bergen
 
die
 
van water willen zijn.
 
En ze verzinnen sterren
 
die hen van achteren beschijnen.
 
 
 
(wolken)
 
 
 
En er zijn bergen
 
die
 
vleugels willen hebben.
 
En ze verzinnen
 
de witte wolken.

Inventos

 
(estrellas de la nieve)
 
 
 
Hay montañas
 
que quieren ser
 
de agua.
 
Y se inventan estrellas
 
sobre la espalda.
 
 
 
(nubes)
 
 
 
Y hay montañas
 
que quieren tener
 
alas.
 
Y se inventan las nubes
 
blancas.
[pagina 164]
[p. 164]

Uit: ‘Cante jondo’ (1921)

(Vertaling Elly de Vries-Bovée)

Nacht

 
Kaars, olielamp,
 
glimwormlicht en lantaarn.
 
 
 
De constellatie
 
van de saeta.
 
 
 
Gouden raampjes
 
beven,
 
en in de dageraad
 
deinen kruisen
 
boven elkaar.
 
 
 
Kaars, olielamp,
 
glimwormlicht en lantaarn.

Noche

 
Cirio, candil,
 
farol y luciérnaga.
 
 
 
La constelación
 
de la saeta.
 
 
 
Ventanitas de oro
 
tiemblan,
 
y en la aurora se mecen
 
cruces superpuestas.
 
 
 
Cirio, candil,
 
farol y luciérnaga.

Processie

 
Door het steegje komen
 
wonderlijke eenhoorns.
 
Uit welke streek,
 
uit welk mythologisch bos?
 
Dichterbij
 
lijken ze wel astronomen.
 
Fantastische Merlijnen
 
en de Ecce Homo.
 
De betoverde Durendael.
 
Orlando Furioso.

Procesion

 
Por la calleja vienen
 
extraños unicornios.
 
¿De qué campo,
 
de qué bosque mitológico?
 
Más cerca,
 
ya parecen astrónomos.
 
Fantásticos Merlines
 
y el Ecce Homo,
 
Durandarte encantado,
 
Orlando furioso.

Paso

 
Maagd in crinoline,
 
maagd van de Eenzaamheid,
 
als een immense tulp
 
opengespreid.
 
In je boot van licht
 
glijd je
 
door het hoog tij
 
van de stad,
 
tussen warrelende saetas
 
en kristallen sterren.
 
Maagd in crinoline,
 
je gaat
 
over de rivier van de straat,
 
naar zee!

Paso

 
Virgen con miriñaque,
 
virgen de la Soledad,
 
abierta como un inmenso
 
tulipán.
 
En tu barco de luces
 
vas
 
por la alta marea
 
de la ciudad,
 
entre saetas turbias
 
y estrellas de cristal.
 
Virgen con miriñaque,
 
tú vas
 
por el río de la calle,
 
¡hasta el mar!

Ga naar voetnoot*

[pagina 165]
[p. 165]

Falseta

 
Ai, gitaanse petenera!
 
Aiai, petenera!
 
Geen brave meisjes brachten je
 
ten grave.
 
Geen meisjes die de dode Christus
 
hun lange lokken gaven
 
en witgesluierd gaan
 
op heiligedagen.
 
Sinistere lieden
 
hebben jou begraven.
 
Mensen wier harten
 
in hun hoofd zaten,
 
die je huilend volgden
 
door de nauwe straten.
 
Ai, gitaanse petenera!
 
Aiai, petenera!

Falseta

 
¡Ay, petenera gitana!
 
¡Yayay petenera!
 
Tu entierro no tuvo niñas
 
buenas.
 
Niñas que le dan a Cristo muerto
 
sus guedejas,
 
y llevan blancas mantillas
 
en las ferias.
 
Tu entierro fué de gente
 
siniestra.
 
Gente con el corazón
 
en la cabeza,
 
que te siguió llorando
 
por las callejas.
 
¡Ay, petenera gitana!
 
¡Yayay petenera!

Juan Breva

 
Juan Breva had
 
het lijf van een reus
 
en de stem van een meisje.
 
Niets klonk als zijn hoge triller.
 
Het was de pijn
 
zelf die zong
 
achter een glimlach.
 
Hij roept de citroentuinen op
 
van het slapende Málaga,
 
en zijn klaagzang
 
smaakt naar het zout van de zee.
 
Zoals Homerus zong hij
 
blind. Zijn stem had iets
 
van een zee zonder licht
 
en een sinaasappel die uitgeknepen is.

Juan Breva

 
Juan Breva tenía
 
cuerpo de gigante
 
y voz de niña.
 
Nada como su trino.
 
Era la misma
 
pena cantando
 
detrás de una sonrisa.
 
Evoca los limonares
 
de Málaga la dormida,
 
y hay en su llanto dejos
 
de sal marina.
 
Como Homero cantó
 
ciego. Su voz tenía,
 
algo de mar sin luz
 
y naranja exprimida.
[pagina 166]
[p. 166]

Bezwering

 
Haar vuist gebald
 
als een Medusa
 
verblindt ze het smartelijk oog
 
van de lamp.
 
 
 
Klaver aas.
 
Open schaar.
 
 
 
Boven de witte damp
 
van wierook heeft ze
 
iets weg van een mol
 
en een weifelende vlinder.
 
 
 
Klaver aas.
 
Open schaar.
 
 
 
Ze omknelt een onzichtbaar
 
hart, zien jullie dat?
 
Een hart dat wordt
 
weerspiegeld in de wind.
 
 
 
Klaver aas.
 
Open schaar.

Conjuro

 
La mano crispada
 
como una medusa
 
ciega el ojo doliente
 
del candil.
 
 
 
As de bastos.
 
Tijeras en cruz.
 
 
 
Sobre el humo blanco
 
del incienso, tiene
 
algo de topo y
 
mariposa indecisa.
 
 
 
As de bastos.
 
Tijeras en cruz.
 
 
 
Aprieta un corazón
 
invisible, ¿la veis?
 
Un corazón
 
reflejado en el viento.
 
 
 
As de bastos
 
Tijeras en cruz.

Tuitlamp

 
O, hoe ernstig mediteert
 
de vlam van de tuitlamp!
 
 
 
Als een Indiase fakir
 
kijkt ze naar haar gouden buik
 
en ze eclipseert in dromen
 
van windstille atmosferen.
 
 
 
Als witgloeiende ooievaar
 
pikt ze vanuit haar nest
 
naar massieve schaduwen,
 
en huiverend verschijnt ze
 
in de ronde ogen
 
van het dode zigeunerkind.

Candil

 
¡Oh, qué grave medita
 
la llama del candil!
 
 
 
Como un faquir indio
 
mira su entraña de oro
 
y se eclipsa soñando
 
atmósferas sin viento.
 
 
 
Cigüeña incandescente
 
pica desde su nido
 
a las sombras macizas,
 
y se asoma temblando
 
a los ojos redondos
 
del gitanillo muerto.
[pagina 167]
[p. 167]

Kindertijd en doodGa naar voetnoot*

(Vertaling Dolf Verspoor)
 
Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
 
ben ik rotte sinaasappels gaan eten, oud papier, uitgewoonde duivetillen,
 
en toen ontdekte ik onderin de put mijn kinderlijkje
 
door ratten opgevreten, onder dossen haar afgeknipt van de gekken.
 
Mijn matrozenpakje
 
was niet doordrenkt met walvistraan
 
maar had het kwetsbaar eeuwige van foto's.
 
Verdronken, goed en wel verdronken, slaap kindje slaap
 
kindje gevloerd op school en door de wals der gewonde roos,
 
confuus van het sombere gloren van dons op de dijen,
 
confuus van de man in je, links pruimend op tabak.
 
Ik hoor een dorre rivier vol conservenblikken
 
waar de riolen in uitzingen en bebloede hemden uitbraken,
 
rivier van rottende katten die bloemkronen nadoen en anemonen
 
om de maan te misleiden dat die ze komt koesteren.
 
Hier heel alleen met mij verdronkene.
 
Hier heel alleen in tocht uit koude mossen en blikken deksels.
 
Hier heel alleen zie ik dat voor mij de deur is dichtgedaan.
 
Ze hebben de deur voor mij dichtgedaan en er is een groep doden
 
aan het schijfschieten, en nog een groep doden
 
in de keuken op zoek naar schillen van meloen
 
en eenzaam een blauwe onverklaarbare dode
 
op zoek naar mij de trappen op, en die in de put graait,
 
terwijl de sterren het slotgat der kathedralen opvullen met as
 
en iedereen ineens in kinderkleertjes blijft.

Infancia y muerte

 
Para buscar mi infancia, ¡Dios mío!,
 
comí naranjas podridas, papeles viejos, palomares vacíos,
 
y encontré mi cuerpecito comido por las ratas
 
en el fondo del aljibe con las cabelleras de los locos.
 
 
 
Mi traje de marinero
 
no estaba empapado con el aceite de las ballenas
 
pero tenía la eternidad vulnerable de las fotografías.
 
Ahogado, si, bien ahogado, duerme, hijito mio. duerme.
 
Niño vencido en el colegio y en el vals de la rosa herida.
 
asombrado con el alba oscura del vello sobre los muslos,
 
asombrado con su propio hombre que masticaba tabaco en su costado siniestro.
 
Oigo un río seco lleno de latas de conserva
 
donde cantan las alcantarillas y arrojan las camisas llenas de sangre.
 
Un río de gatos podridos que fingen corolas y anémonas
 
para engañar a la luna y que se apoye dulcemente en ellos
 
Aquí solo con mi ahogado.
 
Aquí solo con la brisa de musgos fríos y tapaderas de hojalata.
 
Aquí solo veo que ya me han cerrado la puerta.
 
Me han cerrado la puerta y hay un grupo de muertos
 
que juega al tiro al blanco, y otro grupo de muertos
 
que busca por la cocina las cáscaras de melón,
 
y un solitario, azul, inexplicable muerto
 
que me busca por las escaleras, que mete las manos en el aljibe
 
mientras los astros llenan de ceniza las cerraduras de las catedrales
 
y las gentes se quedan de pronto con todos los trajes pequeños.
[pagina 168]
[p. 168]
 
Op zoek naar mijn kindertijd, God nog toe,
 
ben ik leeggeknepen citroenen gaan eten, stalvloeren, verschoten kranten,
 
maar mijn kindertijd bleek een rat, weggeglipt door een hele donkere tuin,
 
een rat met tussen zijn tandjes een doodkist van goud,
 
op een huis van piano's af, fel door de maan bestookt.
 
Para buscar mi infancia, ¡Dios mío!,
 
comí limones estrujados, establos, periódicos marchitos,
 
pero mi infancia era una rata que huía por un jardín oscurísimo
 
y que llevaba un anda de oro entre sus dientes diminutos.

1
De cogida en het stervenGa naar voetnoot*

 
Aanvang om vijf uur vandaag.
 
Pal was het vijf uur vandaag.
 
Een kind bracht het witte laken
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
De kalk stond klaar in een mand
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
En sterven rondom, enkel sterven
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
 
 
Wind waait de watten uiteen
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Zuurstof sproeit nikkel en glas
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Nu worstelt duif tegen luipaard
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Dij tegen hoorn desolaat
 
aanvang om vijf uur vandaag.

Llanto por Ignacio Sanchez Mejias

 
1
 
 
 
la cogida y la muerte
 
 
 
A las cinco de la tarde.
 
Eran las cinco en punto de la tarde.
 
Un niño trajo la blanca sábana
 
a las cinco de la tarde.
 
Una espuerta de cal ya prevenida
 
a las cinco de la tarde.
 
Lo demás era muerte y sólo muerte
 
a las cinco de la tarde.
 
 
 
El viento se llevó los algodones
 
a las cinco de la tarde.
 
Y el óxido sembró cristal y niquel
 
a las cinco de la tarde.
 
Ya luchan la paloma y el leopardo
 
a las cinco de la tarde.
 
Y un muslo con un asta desolada
 
a las cinco de la tarde.
[pagina 169]
[p. 169]

[Nederlands]

 
Een bonzen in bassen begon
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Een luiden van walm en arseen
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Groepen van zwijgen op straat
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
En enkel de stier hoog het hart!
 
aanvang om vijf uur vandaag!
 
Toen het sneeuwende zweet uitbrak
 
aanvang om vijf uur vandaag,
 
en jodium de plaza besloeg
 
aanvang om vijf uur vandaag,
 
deed de dood in de wonde zijn eitjes
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Aanvang om vijf uur vandaag.
 
Pal was het vijf uur vandaag.
 
 
 
Het bed is een wielende lijkkist
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
In zijn oor klinken knekel en fluit
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
De stier brult voort door zijn hoofd
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
De kamer schift kleuren uit doodsnood
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Van ver sluipt het koudvuur aan
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Trompetlis in liezen groen
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
De wonden laaiden als zonnen
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
En het volk brak de ramen uiteen
 
aanvang om vijf uur vandaag.
 
Aanvang om vijf uur vandaag.
 
Angstaanjagende vijf uur vandaag!
 
Alom de wijzers pal op vijf uur!
 
Slagschaduwkant om vijf uur vandaag!

[Spaans]

 
Comenzaron los sones del bordón
 
a las cinco de la tarde.
 
Las campanas de arsénico y el humo
 
a las cinco de la tarde.
 
En las esquinas grupos de silencio
 
a las cinco de la tarde.
 
¡Y el toro solo corazón arriba!
 
a las cinco de la tarde.
 
Cuando el sudor de nieve fué llegando
 
a las cinco de la tarde.
 
cuando la plaza te cubrió de yodo
 
a las cinco de la tarde.
 
la muerte puso huevos en la herida
 
a las cinco de la tarde.
 
A las cinco de la tarde.
 
A las cinco en punta de la tarde.
 
 
 
Un ataúd con ruedas es la cama
 
a las cinco de la tarde.
 
Huesos y flautas suenan en su oído
 
a las cinco de la tarde.
 
El toro ya mugía por su frente
 
a las cinco de la tarde.
 
El cuarto se irisaba de agonía
 
a las cinco de la tarde.
 
A lo lejos ya viene la gangrena
 
a las cinco de la tarde.
 
Trompa de lirio por las verdes ingles
 
a las cinco de la tarde.
 
Las heridas quemaban como soles
 
a las cinco de la tarde,
 
y el gentío rompía las ventanas
 
a las cinco de la tarde.
 
A las cinco de la tarde.
 
¡Ay qué terribles cinco de la tarde!
 
¡Eran las cinco en todos los relojes!
 
¡Eran las cinco en sombra de la tarde!
[pagina 170]
[p. 170]

2
Het uitstromende bloed

 
Ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
 
 
Hier moet de maan ontboden.
 
Ik wil het bloed niet zien.
 
Ignacio's - op de bodem.
 
 
 
Ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
 
 
De maan wijd en zijd open.
 
Stil paard de wolkenbanken.
 
Grauw de arena in dromen,
 
treurwilgen voor de planken.
 
 
 
Ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
Mijn geheugen geblakerd.
 
Waarschuw de weerloos kleine
 
blankheid van de jasmijnen!
 
 
 
Ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
 
 
Oerwerelds blanke koe
 
likte met droeve tong
 
haar muil schoon van het bloed
 
dat daar het zand doordrong.
 
En beide Guisando-stieren,
 
tussen sterven en steen,
 
loeiden het uit gelijk eeuwen
 
op aarde allengs beu ter been.
 
Nee,
 
ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
 
 
De rijen omhoog klimt Ignacio
 
met heel zijn dood beladen.

2
La sangre derramada

 
¡Que no quiero verla!
 
 
 
Dile a la luna que venga,
 
que no quiero ver la sangre
 
de Ignacio sobre la arena.
 
 
 
¡Que no quiero verla!
 
 
 
La luna de par en par.
 
Caballo de nubes quietas,
 
y la plaza gris del sueño
 
con sauces en las barreras.
 
 
 
¡Que no quiero verla!
 
Que mi recuerdo se quema.
 
¡Avisad a los jazmines
 
con su blancura pequeña!
 
 
 
¡Que no quiero verla!
 
 
 
La vaca del viejo mundo
 
pasaba su triste lengua
 
sobre un hocico de sangres
 
derramadas en la arena,
 
y los toros de Guisando,
 
casi muerte y casi piedra,
 
mugieron como dos siglos
 
hartos de pisar la tierra.
 
No.
 
¡Que no quiero verla!
 
 
 
Por las gradas sube Ignacio
 
con toda su muerte a cuestas.
[pagina 171]
[p. 171]

[Nederlands]

 
Het dageraden zoekt hij,
 
er is geen dageraden.
 
Hij zoekt zijn vast profiel
 
en doolt verward in dromen,
 
zoekt zijn lichaam viriel
 
en voelt zijn bloed heenstromen.
 
Zwijg! Ik kan het niet aan!
 
Niet guds op gudsen voelen
 
die zwakker keer op keer
 
tribunes overspoelen
 
met spattend mozaïek
 
over fluweel en leer
 
van een dorstend publiek.
 
Wie tart mij op te staan?
 
Zwijg! Ik kan het niet aan!
 
 
 
Niet sloten zich zijn ogen,
 
de hoorn pal voor zijn blik,
 
maar de Moeders der Schrik
 
hadden het hoofd bewogen.
 
En alom door de stallen
 
kwam een geheime taal
 
tot hemelstieren schallen
 
uit hoeders van misten vaal.
 
 
 
*
 
 
 
Nooit werd Sevilla's rijk
 
een groter vorst gewaar:
 
geen zwaard zijn zwaard gelijk,
 
geen hart zo innig waar.
 
Als een bergstroom van leeuwen
 
zijn kracht in dadendrang
 
en als een tors van marmer
 
zijn wijze zelfbedwang.
 
Van andalusisch Rome
 
gloorde zijn hoofd in goud
 
met lachen uit aromen
 
van inzicht en van zout.

[Spaans]

 
Buscaba el amanecer,
 
y el amanecer no era.
 
Busca su perfil seguro,
 
y el sueño lo desorienta.
 
Buscaba su hermoso cuerpo
 
y encontró su sangre abierta.
 
¡No me digáis que la vea!
 
No quiero sentir el chorro
 
cada vez eon menos fuerza;
 
ese chorro que ilumina
 
los tendidos y se vuelca
 
sobre la pana y el cuero
 
de muchedumbre sedienta.
 
¡Quién me grita que me asome!
 
¡No me digáis que la vea!
 
 
 
No se cerraron sus ojos
 
cuando vió los cuernos cerca,
 
pero las madres terribles
 
levantaron la cabeza.
 
Y a través de las ganaderías,
 
hubo un aire de voces secretas
 
que gritaban a toros celestes,
 
mayorales de pálida niebla.
 
 
 
No hubo príncipe en Sevilla
 
que comparársele pueda,
 
ni espada como su espada
 
ni corazón tan de veras.
 
Como un río de leones
 
su maravillosa fuerza,
 
y como un torso de mármol
 
su dibujada prudencia.
 
Aire de Roma andaluza
 
le doraba la cabeza
 
donde su risa era un nardo
 
de sal y de inteligencia.
[pagina 172]
[p. 172]

[Nederlands]

 
Torero groot in de plaza!
 
Berglander groot in de bergen!
 
Zo zachtaardig met korenaren!
 
Zo onstuimig met ruitersporen!
 
Zo mild met de morgendauw!
 
Zo flitsend in de feria!
 
Zo schrap onder de uiterste
 
banderillas van duisternis!
 
 
 
Maar hij slaapt al, oneindige slaap.
 
En met feilloze vingertoppen
 
doen mossen en grassen al open
 
de bloem van zijn schedelkap.
 
 
 
En zijn bloed komt al zingend naar voren,
 
zingt door weiland en zoutmoeras,
 
sijpelt zielloos langs kleumende horens,
 
door nevels op wankele tast,
 
 
 
en stotend op duizenden hoeven
 
komt het stollen in éen poel van sterven
 
uit een tong al trager en droever
 
de Guadalquivir langs van de sterren.
 
 
 
O witte muur van Spanje!
 
O zwarte stier van kwaal!
 
O zwaar bloed van Ignacio!
 
Hartslag van nachtegaal!
 
 
 
Nee,
 
ik wil niet, ik wil het niet zien!
 
 
 
Er is geen kelk voor die het houden kan,
 
er is geen zwaluw voor om het te drinken,
 
er is geen rijp voor die het koelen kan,
 
er is geen vloed van lelies voor, geen zang,
 
geen glas om zilver daarboven te blinken.
 
 
 
Nee,
 
ik wil niet, ik wil het niet zien!

[Spaans]

 
¡Qué gran torero en la plaza!
 
¡Qué gran serrano en la sierra!
 
¡Qué blando con las espigas!
 
¡Qué duro con las espuelas!
 
¡Qué tierno con el rocío!
 
¡Qué deslumbrante en la feria!
 
¡Qué tremendo con las últimas
 
banderillas de tiniebla!
 
 
 
Pero ya duerme sin fin.
 
Ya los musgos y la hierba
 
abren con dedos seguros
 
la flor de su calavera.
 
Y su sangre ya viene cantando:
 
cantando por marismas y praderas,
 
resbalando por cuernos ateridos,
 
vacilando sin alma por la niebla,
 
tropezaado con miles de pezuñas
 
como una larga, oscura, triste lengua,
 
para formar un charco de agonía
 
juato al Guadalquivir de las estrellas.
 
¡Oh blanco muro de España!
 
¡Oh negro toro de pena!
 
¡Oh sangre dura de Ignacio!
 
¡Oh ruiseñor de sus venas!
 
No.
 
¡Que no quiero verla!
 
Que no hay cáliz que la contenga,
 
que no hay golondrinas que se la beban,
 
no hay escarcha de luz que la enfríe,
 
no hay canto ni diluvio de azucenas,
 
no hay cristal que la cubra de plata.
 
No.
 
¡¡Yo no quiero verla!!
voetnoot*
Federico García Lorca (1899-1936) is zo niet de grootste, dan toch zeker de beroemdste vertegenwoordiger van de dichtersgeneratie van '27. Zijn naaste vrienden, onder wie Dali en Guillén, getuigen allen van zijn fascinerende charismatische persoonlijkheid. Hij werd een symbool van het antifascisme door zijn executie aan het begin van de Burgeroorlog.
Lorca wilde niet alleen dichter zijn, maar universeel kunstenaar. Hij was een begaafd tekenaar/aquarellist (zie Tekeningen), musicus en toneelmaker, maar het is zijn poëzie waardoor hij, literair gesproken, de grootste Spanjaard na Cervantes wordt genoemd.
Veel poëzie van Lorca is al vertaald in het Nederlands, niet altijd even overtuigend. De hier gegeven selectie - met o.m. vertalingen van pas onlangs boven water gekomen ‘inedita’ - beoogt een representatief chronologisch beeld te geven van de diverse stadia van Lorca's dichterschap.

voetnoot*
De gedichten uit het manuscript ‘Álbum blanco’ (gedateerd 8 augustus 1921) zijn pas dit jaar gepubliceerd, in de zondagsbijlage van het Spaanse dagblad ABC, op 17 augustus jl. De teksten waren in het bezit van de nu negentigjarige peetvader van de ‘Generatie van '27’, Gerardo Diego, die niet eerder toestemming gaf voor publikatie. De gedichten zouden deel hebben uitgemaakt van een bundel, ‘Suites’, die nooit verschenen is, maar die thematisch bij ‘Canciones’ en ‘Poema del cante jondo’ zou hebben gehoord.
- ‘Caistro’, mythische rivier in Lydië, beroemd om haar zwanen, nimf uit het geslacht der Oceaniden.
- ‘Eloïsa’: ‘fantasmagorische’ maagd, romantisch personage dat als de heldinnen uit de negentiende eeuw azijn dronk om te vermageren en er bleekjes uit te zien.
De gedichten in het handschrift gaan vergezeld van een stukje proza (in de vertaling cursief), dat Lorca's ironische behandeling van het thema benadrukt. (Noot vert.)

voetnoot*
Saeta. Pijlgebed. Een hartstochtelijk gezongen (vaak zeer persoonlijk) kort gebed tijdens de processie in de Goede Week. Durendael. Het wonderzwaard van Roelant Orlando Furioso. ‘De razende Roelant’, werk van Ariosto. Paso. Draagtoneel dat meegevoerd wordt in de processie op Goede Vrijdag. Falseta. Het op bepaalde wijze bespelen van de gitaar. De gitaar vertelt en becommentarieert het gebeurde. Petenera. Oorspronkelijk een vrouw uit Paterna de la Ribera. Later ging de benaming over op een bepaald type flamencozang. De petenera is de vrouw die onheil brengt. Juan Breva. Een bekend flamenco-zanger uit Lorca's tijd. (Noten vert.)

voetnoot*
Het sleutelgedicht tot de cyclus Poeta en Nueva York, 1929, niet meegebundeld vanwege de autobiografische inslag. In enkele overgeleverde versies ontbreekt de onmisbare slotregel. Voor de context van de bundel (Nederlandse vertaling in voorbereiding) diende Lorca's titelvariant Het New York in de dichter, en het oeuvre van Alice Miller, met name Das Drama des begabten Kindes. (D.V.)

voetnoot*
De eerste twee zangen van het requiem ‘Llanto por Ignacio Sánchez Mejías’, erudiet, kunstminnaar, auteur en torero, uit 1935.
De ‘cogida’: de hoornstoot van de stier.
Zangen 3 en 4 van dit requiem staan afzonderlijk in de bundel ‘Gedichten’ van Lorca, vertalingen Dolf Verspoor, Meulenhoff 1985.
Het geheel van Lorca's
Llanto verschijnt volgend jaar in de serie ‘Aster’ bij Athenaeum-Polak & van Gennep. (D.V.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Federico García Lorca


vertalers

  • Robert Lemm

  • E. de Vries-Bovée

  • Dolf Verspoor

  • Marije Dekkers


datums

  • december 1918

  • 8 augustus 1921