Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Tweede Ronde. Jaargang 7 (1986)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 7
Afbeelding van De Tweede Ronde. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Tweede Ronde. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.73 MB)

Scans (38.27 MB)

ebook (7.78 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Tweede Ronde. Jaargang 7

(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 189]
[p. 189]

Twaalf gedichten
Antonio MachadoGa naar voetnoot*
(Vertaling Pedro van Hoek)

 
De avondlijke paden,
 
Ik volg ze als in dromen.
 
Gouden heuvels, groene pijnbomen,
 
Eiken met stof beladen!...
 
De wegen, die wij gingen,
 
Waar voeren zij ons heen?
 
Laat mij, als reiziger, zingen
 
Terwijl de dag verdween:
 
‘De doorn van een passie hield
 
Mijn hart verwond, vernield.
 
Die trok ik eruit, op een keer;
 
Nu voel ik mijn hart niet meer.’
 
 
 
Dan raakt het landschap, waarlangs ik droom,
 
Beschaduwd, stil, in mijmerij.
 
Slechts wat wind ruist nog terzij
 
Door de peppels bij de stroom.
 
 
 
De nacht komt dra, de avond kwijnt,
 
Terwijl het pad, dat kronkelt,
 
Zwak bleek leek, nu verdonkert,
 
In duisternis verdwijnt.
 
 
 
Mijn zingen wordt tot klagen:
 
‘O scherpe doorn van goud,
 
Wie voelt jou nog, wie houdt
 
Jou in het hart genageld?’

[Spaans]

 
Yo voy soñando caminos
 
de la tarde. ¡Las colinas
 
doradas, los verdes pinos,
 
las polvorientas encinas!...
 
¿Adónde el camino irá?
 
Yo voy cantando, viajero
 
a lo largo del sendero...
 
- La tarde cayendo está -.
 
‘En el corazón tenía
 
la espina de una pasión;
 
logré arrancármela un dia:
 
ya no siento el corazón.’
 
Y todo el campo un momento
 
se queda, mudo y sombrio,
 
meditando. Suena el viento
 
en los álamos del río.
 
La tarde más se oscurece;
 
y el camino que serpea
 
y débilmente blanquea,
 
se enturbia y desaparece.
 
Mi cantar vuelve a plañir:
 
‘Aguda espina dorada,
 
quién te pudiera sentir
 
en el corazón clavada.’
[pagina 190]
[p. 190]

[Nederlands]

 
De gestalten in het veld onder de hemel!
 
Twee trage ossen ploegen
 
op een heuvel, aanvang herfst,
 
en tussen de zwarte gebogen koppen
 
onder het zware juk,
 
hangt een mand van riet en brem,
 
die de wieg is van een kind;
 
en achter het span loopt
 
een man die zich buigt naar de aarde,
 
en een vrouw die in de geopende voren
 
het zaad strooit.
 
Onder een wolk van karmijn en vuur
 
in het vloeiende en groenige goud
 
van het Westen, groeien hun schaduwen tot giganten.

[Spaans]

 
¡Las figuras del campo sobre el cielo!
 
Dos lentos bueyes aran
 
en un alcor, cuando el otoño empieza,
 
y entre las negras testas doblegadas
 
bajo el pesado yugo,
 
pende un cesto de juncos y retama,
 
que es la cuna de un niño;
 
y tras la yunta marcha
 
un hombre que se inclina hacia la tierra.
 
y una mujer que en las abiertas zanjas
 
arroja la semilla.
 
Bajo una nube de carmín y llama,
 
en el oro fluido y verdinoso
 
del poniente, las sombras se agigantan.

Aan José María Palacio

(Vertaling Robert Lemm)
 
Palacio, waarde vriend,
 
kleedt het voorjaar al de takken
 
van de peppels langs de wegen
 
en rivieren? Op de dorre hoogte
 
van de Duero toeft de lente nog,
 
maar als ze komt: hoe lieflijk, hoe mooi!
 
Hebben de oude olmen
 
al nieuwe blaren?
 
De acacia's zijn vast nog naakt
 
en besneeuwd de bergkammen.
 
Hoe schoon verheft zich de Moncayo,Ga naar voetnoot*
 
wit en roze tegen de hemel van Aragon!
 
Bloeien er bramen
 
tussen de grijze rotsen
 
en witte madeliefjes
 
tussen het tere gras?

A José María Palacio

 
Palacio, buen amigo,
 
¿está la primavera
 
vistiendo ya las ramas de los chopos
 
del río y los caminos? En la estepa
 
del alto Duero, primavera tarda.
 
¡pero es tan bella y dulce cuando llega!...
 
¿Tienen los viejos olmos
 
algunas hojas nuevas?
 
Aún las acacias estarán desnudas
 
y nevados los montes de las sierras.
 
¡Oh mole del Moncayo blanca y rosa.
 
allá, en el cielo de Aragón, tan bella!
 
¿Hay zarzas florecidas
 
entre las grises peñas.
 
y blancas margaritas
 
entre la fina hierba?
[pagina 191]
[p. 191]

[Nederlands]

 
Op die klokketorens
 
moet de eiber nu zijn neergestreken.
 
Groene graanvelden zullen er zijn
 
en muildieren in het bouwland
 
en mannen die de late akkers zaaien
 
met de regens van april. Doen de bijen
 
zich te goed aan de tijm en rozemarijn?
 
Staan de pruimebomen in bloei?
 
Zijn er nog viooltjes?
 
Stropers, de lokvogel voor de patrijs
 
onder de jas gestoken, laten zich vast
 
niet onbetuigd. Palacio, goede vriend,
 
zijn er al nachtegalen aan de oevers?
 
Met de eerste leliën
 
en de eerste rozen in de gaarden
 
beklimt hij op een blauwe avond de Espino,Ga naar voetnoot*
 
de hoge Espino waar hij vandaan komt...

(Baeza, 29 april 1913)

[Spaans]

 
Por esos campanarios
 
ya habrán ido llegando las cigüeñas.
 
Habrá trigales verdes
 
y mulas pardas en las sementeras,
 
y labriegos que siembran los tardíos
 
con las lluvias de abril. Ya las abejas
 
libarán del tomillo y el romero.
 
¿Hay ciruelos en flor? ¿Quedan violetas?
 
Furtivos cazadores, los reclamos
 
de la perdiz bajo las capas luengas,
 
no faltarán. Palacio, buen amigo,
 
¿tienen ya ruiseñores las riberas?
 
Con los primeros lirios
 
y las primeras rosas de las huertas.
 
en una tarde azul, sube al Espino,
 
al alto Espino donde está su tierra...
 
 
 
Baeza, 29 de abril de 1913

Portret

 
Mijn kinderjaren zijn herinneringen aan een patio in Sevilla
 
en een klare gaard waar de citroenboom rijpt;
 
mijn jeugd, twintig jaren op het land van Castilië;
 
mijn verleden, wat voorvallen die ik vergeten wil.
 
Geen verleider als Mañara,Ga naar voetnoot* geen BradomínGa naar voetnoot* ben ik geweest
 
- gij kent mijn nonchalante plunje immers wel -,
 
maar ik nam de pijl die Cupido mij bestemde
 
en wie mij ontvangen wilde heb ik bemind.
 
Door mijn aren vloeien druppels jacobijns bloed,
 
maar mijn verzen wellen op uit kalme bron;
 
en meer dan een modieus man die het om zijn leer gaat,
 
ben ik, in de goede zin van het woord, goed.
 
Ik eer de schoonheid, maar in de nieuwe school
 
plukte ik de oude rozen uit de hof van Ronsard;
[pagina 192]
[p. 192]
 
ik versmaad de opschik van de laatste mode
 
en ik ben geen vogel voor het frivole oor.
 
Ik veracht de romancen van de holle tenoren
 
en het koor van krekels dat de maan bezingt.
 
Onderscheiden blijf ik de stemmen van de echo's
 
en van de stemmen luister ik maar naar een.
 
Ben ik klassiek of romantisch? Ik zou 't niet weten.
 
Mijn vers geef ik graag zoals de kapitein zijn zwaard:
 
vermaard om de man die het hanteerde,
 
niet om de kunde van de smid gewaardeerd.
 
Ik praat met de man die altijd met mij meegaat
 
- wie alleen praat hoopt eens met God te spreken -;
 
mijn monoloog is een gesprek met die kameraad
 
die mij het geheim van de mensenliefde leerde.
 
Per slot dank ík u niets; gij dankt míj wat ik schreef.
 
Ik doe mijn werk, met mijn geld betaal ik
 
het pak dat me kleedt en het huis waar ik woon,
 
het brood dat me voedt en het bed dat ik beslaap.
 
En als de dag mocht komen van de laatste reis
 
en het schip gaat vertrekken dat nooit wederkeert
 
zult gij mij aan boord vinden met weinig bagage,
 
bijna naakt, zoals de kinderen van de zee.

Retrato

 
Mi infancia son recuerdos de un patio de Sevilla,
 
y un huerta claro donde madura el limonero:
 
mi juventud, veinte años en tierra de Castilla:
 
mi historia, algunos casos-que recordar no quiero.
 
Ni un seductor Mañara, ni un Bradomin he sido
 
- ya conocéis mi torpe aliña indumentario -.
 
mas recibí la flecha que me asignó Cupido,
 
y amé cuanto ellas puedan tener de hospitalario.
 
Hay en mis venas gotas de sangre jacobina,
 
pero mi verso brota de manantial sereno;
 
y, más que un hombre al uso que sabe su doctrina,
 
soy, en el buen sentido de la palabra, bueno.
 
Adoro la hermosura, y en la moderna estética
 
corté las viejas rosas del huerto de Ronsard;
 
mas no amo los afeites de la actual cosmética,
 
ni soy un ave de esas del nuevo gay-trinar.
 
Desdeño las romanzas de los tenores huecos
 
y el coro de los grillos que cantan a la luna.
 
A distinguir me paro las voces de los ecos.
 
y escucho solamente, entre las voces, una.
 
¿Soy clásico o romántico? No sé. Dejar quisiera
 
mi verso, como deja el capitán su espada:
 
famosa por la mano viril que la blandiera,
 
no por el docto oficio del forjador preciada.
 
Converso con el hombre que siempre va conmigo
 
- quien habla solo espera hablar a Dios un día -;
 
mi soliloquio es plática con este buen amigo
 
que me enseñó el secreto de la filantropía.
 
Y al cabo, nada os debo; debéisme cuanto he escrito.
 
A mi trabajo acudo, con mi dinero pago
 
el traje que me cubre y la mansión que habito,
 
el pan que me alimenta y el lecho en donde yago.
 
Y cuando llegue el dia del último viaje,
 
y esté al partir la nave que nunca ha de tornar,
 
me encontraréis a bordo ligero de equipaje,
 
casi desnudo, como los hijos de la mar.
(Vertaling Peter Verstegen)
 
De klok sloeg twaalf... en het waren
 
twaalf slagen van spade op aarde...
 
‘Mijn tijd!’ riep ik uit... De stilte
 
antwoordde mij: ‘Vrees niet,
 
als de laatste druppel die trilt in
 
de waterklok valt, zie jij 't niet.
 
Nog vele uren slapen
 
op de oude oever zul jij -
 
en dan, op een pure ochtend,
 
ligt je boot aan de overzij.’
 
Daba el reloj las doce... y eran doer
 
golpes de azada en tierra...
 
¡Mi hora! - grité - ... El silencio
 
me respondió: - No temas:
 
tú no verás caer la última gota
 
que en la clepsidra tiembla.
 
Dormirás muchas horas todavia
 
sobre ta ocilla vieja,
 
y encontratás una mañana pura
 
amarrada tu barca a otra ribera.
[pagina 193]
[p. 193]

Uit: ‘Spreuken en deuntjes’

(Vertaling Wilfried Adams)

[Nederlands]

 
Wees niet verbaasd, lieve vrienden,
 
dat mijn gezicht vol rimpels staat;
 
met de mensen leef ik in vrede,
 
maar ik heb 't met mezelf te kwaad.

[Spaans]

 
No extrañéis, dulces amigos.
 
que esté mi frente arrugada;
 
yo vivo en paz con los hombres
 
y en guerra con mis entrañas.

[Nederlands]

 
Iedere man heeft twee
 
gevechten te beslechten:
 
in zijn droom moet hij God bevechten
 
en, eenmaal wakker, de zee.

[Spaans]

 
Todo hombre tiene dos
 
batallas que pelear:
 
en sueños lucha con Dios:
 
y despierto, con el mar.

[Nederlands]

 
't Is goed te weten dat glazen
 
om uit te drinken zijn;
 
maar waar dorst voor dient, ontgaat ons
 
en dat doet pas echt pijn.

[Spaans]

 
Bueno es saber que los vasos
 
nos sirven para beber:
 
lo malo es que no sabemos
 
para qué sirve la sed.

[Nederlands]

 
Zijn allerdiepste ik
 
is niet wat de dichter zoekt,
 
maar het jij - wezenlijk.

[Spaans]

 
No es el yo fundamental
 
eso que busca el poeta,
 
sino el tú esencial.

[Nederlands]

 
Geef dubbele gloed aan je vers,
 
zodat je 't gewoon kan lezen
 
én averechts.

[Spaans]

 
Da doble luz a tu verso,
 
para leido de frente
 
y al sesgo.

[Nederlands]

 
Nog deze waarheid dan:
 
zoek het jij dat nooit van jou is
 
en het ook nooit worden kan.

[Spaans]

 
Dijo otra verdad:
 
busca el tú que nunca es tuyo
 
ni puede serlo jamás.

Uit mijn schrijfmap

 
Vrij vers, vers dat vrij is...
 
Bevrijd je liever van het vers
 
Wanneer het je tot slavernij is.

[Spaans]

 
Verso libre, verso libre...
 
Líbrate, mejor, del verso
 
cuando te esclavice.

[Nederlands]

 
Verkies het schrale rijm,
 
de vage assonantie.
 
Als het vers niets te zeggen heeft,
 
kan rijm daaraan niets veranderen.

[Spaans]

 
Prefiere la rima pobre,
 
la asonancia indefinida.
 
Cuando nada cuenta el canto.
 
acaso huelga la rima.
voetnoot*
Antonio Machado y Ruiz (1875-1939) studeerde Frans en maakte tijdens een verblijf in Parijs kennis met o.a. Oscar Wilde en de Mexicaanse dichter Rubén Darío, die hem, maar vooral de Generatie van '27 diepgaand beïnvloed heeft. Machado stierf kort nadat hij aan het einde van de Burgeroorlog naar Frankrijk was uitgeweken.
Hij schreef ook proza en toneel (met zijn broer Manuel), maar zijn roem berust op zijn zuivere, tegelijk meditatieve en hartstochtelijke poëzie. De hier opgenomen, kleine selectie bevat ook enige voorbeelden van Machado 's korte aforistische gedichten, die hij merendeels bijeenbracht onder de titel
Proverbios y Cantares (Spreuken en deuntjes).

voetnoot*
Moncayo, berg op de grens van de provincies Soria en Zaragoza. (vert.)

voetnoot*
Espino, mogelijk een bergtop in de provincie Soria. (vert.)

voetnoot*
Mañara, een zeventiende-eeuwse Don Juan die zich bekeerde en als een kuise monnik stierf.
voetnoot*
Bradomín, een personage van Valle-Inclán, een decadente Don Juan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Antonio Machado


vertalers

  • Robert Lemm

  • Peter Verstegen

  • Wilfried Adams

  • Pedro van Hoek


datums

  • 29 april 1913