Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Rond de fontein

 
Twee musjes voor een penning
 
MATTH. 10:29

Bijna ieder Egyptisch stadje heeft zijn stadspark. En al is heel Egypte in zekere zin één groot park, toch zijn deze kleine, kunstmatig aangelegde parken van een aparte bekoring. Dit keer nodig ik de lezer zonder verdere omwegen uit tot een zitje in het stadspark. Ook al is het Februari, de winterjas moet thuis blijven. Het is middag en rond de middag is het op een Egyptische winterdag even warm als op een Hollandse Meimiddag. Er staat een bank bij de fontein in het midden van het park. ‘Edfaddal’, lezer! ‘Edfaddal’ is het arabische woord voor alstublieft. Men hoort het honderd keer op een dag. Zegt men tegen een boer dat zijn buffel mooi is, dan antwoordt hij ‘edfaddal pacha, alstublieft pacha,’ hetgeen inhoudt, dat men de hele waterbuffel ten geschenke gekregen heeft. Passeert men een groepje eters dan roepen zij u met volle mond eenstemmig toe: ‘edfaddal effendi!’ en daarmee zijt ge tot de maaltijd uitgenodigd. Als ge maar een blik op iets werpt dan heeft de Oosterling het u reeds met een enthousiast ‘edfaddal’ ten geschenke gegeven. Maar ik, als Westerling, heb u met mijn ‘edfaddal!’ helaas niets beters aan te

[pagina 11]
[p. 11]

bieden dan een plaatsje in de zon op een bank in het stadspark.

Wij zitten vlak tegenover het fonteintje. Het spuit zijn klare waterstraal omhoog, die met een boog neerklettert in het waterbassin rond de fontein. Het is een uitgezochte plaats. Want uit heel de omtrek komen de vogels hier een slokje nemen, dorstig als zij geworden zijn van het eeuwige eten. Daar komt een witte ibis aangevlogen door het palmgroen. Zijn poten steken stijfjes achter hem aan, hij lijkt wel een klein blinkend vliegtuig, dat zijn landingsgestel heeft ingetrokken. Maar vlak bij de fontein laat hij zijn poten onder zich neervallen, manoeuvreert even met zijn vleugels en is reeds op de rand van het bassin gedaald. Een meesterlijk staaltje van natuurlijke vliegkunst, o plaatsvervanger van de heilige ibis uit het oude Egypte. Ik heb heel wat van uw gemummificeerde zusters gezien. De huidige Egyptenaar meent, dat deze sneeuwwitte reiger de heilige ibis uit het Pharaonische tijdperk is. De echte ibis is echter nagenoeg uitgestorven in Egypte. Er is een onderaards kerkhof in Egypte, waar duizenden van uw broeders en zusters sinds tientallen eeuwen begraven liggen. Maar ik zie u liever in leven en welzijn, blanke, sierlijke reigervogel en ik ben er Mozes dankbaar voor, dat hij zijn volk verbood u te eten.

Maar er is een nieuwe gast genaderd. Trippelend over het pad met een snelheid alsof hij een trein moest halen, komt een hopvogel aangewandeld. Ineens blijft hij stokstijf staan in het volle zonlicht, als ware de leer van Copernicus als bij toverslag in zijn peinzende schedel doorgedrongen. En bij die lumineuze gedachte gaat de prachtige vederen kroon op zijn kop rechtop staan. De kroon, die hij van koning Salomon zelf ten geschenke gekregen heeft Iedere Arabische sprookjesverteller kan u dat haarfijn uiteenzetten. Want de hopvogel was eens Salomons meest verknochte dienaar, hij bracht zelfs briefjes van de wijze koning naar de koningin van Saba. En toen Salomon hem

[pagina 12]
[p. 12]

daarvoor belonen wilde en vroeg wat hij wenste, wel toen had hij het wat hoog in de kop gekregen. Dat was niet te verwonderen, want hij had dag aan dag de grote majesteit en de onmetelijke rijkdommen van zijn meester met eigen ogen aanschouwd. Kort en goed, hij vroeg een echte gouden kroon en hij kreeg een echte gouden kroon. Maar voor zijn zwakke vogelhals was dit geen onverdeeld genoegen en reeds een uur later was hij bij Salomon terug met het nederig verzoek om hem weer van dit zware geschenk te bevrijden. Salomon was niet alleen de wijste man ter wereld, hij was ook zeer menselijk, zelfs waar het maar een hopvogel gold. En daarom veranderde hij het goudkroontje in een kroontje van veren. En het staat hem eens zo goed, nietwaar?

Van de hopvogel naar de mussen is een stap van poëzie naar proza en we zetten die stap door onze ogen op te slaan naar de kruinen der palmen. Deze straatjongens der vogelwereld zitten hier met voorliefde in de baarden der palmen. Want sommige palmen hebben vaak echte grijze baarden als de baard van Aäron. Als een palmblad verdort zakt het omlaag en al die verdorde bladeren hangen als een zak rond de stam onder de palmboomkruin. Daar kruipen en spelen dan de mussen in, luid en brutaal als overal elders op Gods aardbodem. Mussen werden wèl gegeten door het Joodse volk. Zegt Jezus niet tot zijn leerlingen: ‘Verkoopt men niet twee musjes voor een penning?’ Jezus wil zijn leerlingen vertrouwen geven, want Hij vervolgt: ‘En toch valt geen van hen ter aarde zonder de wil van uw Vader. Wees dan niet bang. Gij zijt meer waard dan vele mussen’.

Nu wij toch omhoog naar de mussen kijken, zien wij vanzelf de zwaluwen, deze meesterlijke roeiers door de blauwe hemelzee. Het is precies of zij vandaag roei- en zeilwedstrijden houden op een Hollandse plas. Als zij elkaar de loef af kunnen steken met een mugje laten zij het niet na. En daarbij schreeuwen zij, luid piepende. Voor een bedroefd hart klinkt dat als een verdrietig geluid.

[pagina 13]
[p. 13]

En Isaias had een bedroefd hart toen hij neerschreef: ‘Als een zwaluw zo klaagde ik; smachtend keken mijn ogen hemelwaarts: O Heer, het is mij zo bang om het hart! Erbarm U over mijl’

Hoe wonderlijk wordt het een mens te moede als hij bij het aanschouwen van deze diertjes bedenkt, dat zij over enkele maanden misschien nestelen aan een Hollands boerenplein en er de hemel rond de dorpskerk met hetzelfde gezang vullen. Daaraan dacht ook de profeet Jeremias, toen hij schreef: ‘Zelfs de zwaluw daar hoog aan de hemel kent zijn gezette tijd (dat wil zeggen de tijd van de trek). Maar mijn volk weet niets van de orde, die door de Heer is ingesteld’.

Er is nog een vogel, die men in Egyptische parkjes in groten getale aantreft. Het is het bedrijvige kwikstaartje, dat de gehele dag over de paadjes rent en daarbij zijn staart op en neer laat wippen. Vele van onze zomervogels schuifelen hier als overwinteraars aan onze voet. De kievit, de leeuwerik, de tjiftjaf, de kraai en zovele andere. Maar zij zijn hier lang zo schuw niet als bij ons. Leeuweriken kan men hier bijna met de hand pakken en ze vliegen eerst op als men ze met de voet dreigt te verpletteren. Een groot deel van de Egyptische vogels nestelt in de menselijke binnenkamer doodrustig onder het bereik van de hand der bewoners. Hetgeen eigenlijk bevreemdend is, want een Oosterling is geen dierenvriend. De liefde tot vogels kent hij zeer zeker niet. Het volkomen gebrek aan mensenschuwheid bij de diertjes is dan ook werkelijk een raadsel.

Maar lezer, daar juist tussen het palmgroen door kunt ge zien hoe de gebedsroeper de minaret bestegen heeft. Hij staat hoog en kleintjes op de trans van de minaret, hij brengt zijn hand aan zijn getulband hoofd. En daar galmt de oproep voor het middaggebed reeds over ons park: ‘Allahu akbar...... la illaha il Allah...... God is de Allerhoogste. Er is geen God buiten God. Komt tot het gebed! God is de Allerhoogste!’ En nu is het ook voor ons tijd om op te staan. Want het middagmaal wacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken