Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 14]
[p. 14]

Het kind

 
De kleinste hoedt juist het kleinvee
 
I SAM. 16:11

De grote Franse dichter Victor Hugo heeft enkele buitengewoon mooie verzen op kinderen geschreven en een daarvan is door een Nederlands dichter in de vorige eeuw vertaald. Het begint met de regel: ‘Als het kindje binnenkomt, lacht heel het huisgezin’. Dat is wel overal op de wereld zo, in het Oosten zowel als in het Westen! Maar de entourage, waarin het kinderleven zich afspeelt, is in het Oosten geheel anders dan in onze Westerse samenleving. Als bij ons het kindje binnenkomt en geheel het huisgezin lacht, dan stelt men zich zoiets vanzelfsprekend voor in een vriendelijke woonkamer. Men ziet in de geest een opgewekte, goedluimse familiekring in een gezellig gemeubileerd vertrek, zoals op een der meesterwerken van Jan Steen. In het Oosten zou men een kind tevergeefs in zulk een omgeving zoeken. Het leeft op straat gelijk de kinderen op de schilderijen van Pieter Breughel de Oude. Diens nog middeleeuwse samenleving had dan ook heel wat overeenkomst met de hedendaagse Oosterse samenleving. Zoals op Breughel's schilderij ‘de kinderspelen’ moet men in het Oosten de kinderen op de openbare straat zoeken. Het is nog precies als in de tijd van Jeremias, toen de profeet in heilige toorn over het diepe verval van zijn volk uitriep: ‘Ja, ik ben vol van de gloeiende toorn des Heren. Slechts met moeite vermag ik hem terug te dringen. Ik zal hem uitstorten over de kindertjes op straat!’ Een andere profeet zegt wanneer hij wil uitdrukken dat God zijn volk liefheeft en het gelukkig maken zal: ‘De straten van de stad zullen weer vol spelende jongens en spelende meisjes zijn!’ Kinderen doen niets liever dan spelen. In het Westen heeft de grijparm der opvoeding hen echter al spoedig te pakken. Op zesjarige leeftijd is het uit met het vrije vogelleven. En meestal gaan de kinderen zelfs al vóór die tijd

[pagina 15]
[p. 15]

naar de kleuterschool. Tegenwoordig is dit ook het lot van de meeste Oosterse kinderen. Kleuterscholen bestaan er niet in het Oosten, maar officieel is het lagere onderwijs er verplicht ingesteld. Dat neemt niet weg dat ontelbare boerenkinderen het niet zo nauw nemen, althans hun ouders niet. Maar dan is er een andere grijparm die hen uit hun leven van spel en vrijheid weghaalt. Het is de vroege levensernst van de arbeid. Alleen de zuigelingen ontkomen daaraan. Nu is een zuigeling in het Oosten iets heel anders dan een zuigeling in het Westen. Hij wordt vaak tot zijn derde jaar door de moeder gevoed en soms nog veel langer. Zijn latere broertjes en zusjes laten altijd nog wel wat voor hem over. Wanneer er dan ook van zuigelingen sprake is in het Testament, dan worden daar lang niet altijd wiegekinderen mee bedoeld. Gelijk daar, waar de kinderen bij Matthaeus hulde brengen aan de Zaligmaker in de tempel. ‘Toen nu de hogepriesters en de schriftgeleerden de wonderen zagen die Hij verrichtte en hoorden hoe de kinderen luidkeels in de tempel riepen: ‘Hosanna de Zoon van David!’, werden zij verstoord en zeiden tot Hem: ‘Hoort Gij wel, wat zij daar zeggen?’ Toen antwoordde Jezus hun: ‘Jawel! Hebt gij nog nooit gelezen: Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij U lof bereid?’ Jezus citeert hier de schriftgeleerden Psalm 8 vers 3 en de zuigelingen die in deze psalmregel voorkomen zijn allerminst onmondig. Het waren kinderen van twee, drie en zelfs vier jaar die hun mondje uitstekend konden roeren. Maar is men zuigeling af in het Oosten dan gaat ook het spel langzamerhand over in het werk, al is het dan ook werk dat spelenderwijs verricht kan worden. De kleine peuter wordt bij het waterrad gezet, waar hij niet veel meer te doen heeft dan de waterbuffel met een kreet tot grotere spoed aan te vuren, wanneer diens ijver een weinig verflauwt. Hij zelf zit heel gemoedelijk boven op het draaiende rad en houdt een beurtzang met zijn vriendje die op enige afstand hetzelfde eentonige werk

[pagina 16]
[p. 16]

verricht. Of hij wordt als herdertje naast zijn zusjes en broertjes aan de kudde toegevoegd. Wanneer in het Oosten de kudde 's avonds huiswaarts keert dan zijn het meestal de kleine kinderen, die haar leiden. Voorop gaat de oudste van misschien tien jaar. Rondom dansen en schreeuwen de kleinere broertjes en zusjes. De allerkleinste kunnen vaak nauwelijks meekomen. Soms weigeren hun beentjes de dienst en dan wordt de tocht der kudde voor een wijle stopgezet. De grotere werpen zich op de belhamel, één gaat er met zijn hele gewicht rond de hals van het dier hangen, de andere grijpen een poot en dan weet men eigenlijk niet goed meer of men kinderarbeid aanschouwt of kinderspel. Het golft er zo'n beetje tussenin. In ieder geval is het heel wat minder zwaar dan sommen maken en Nederlandse taal. Op iedere landweg, aan iedere heuvel, in elke vallei ziet men in het Oosten zulk een tafereel. En het geeft ons een welsprekend beeld van de situatie waarin ontelbare kinderen in het Oude Testament verkeerden. Het uitverkoren volk was bij uitstek een herdersvolk. Een groot deel van de Oudtestamentische geschiedenis is een geschiedenis van herders en kudden. Aartsvaders, profeten, ja zelfs koningen van het volk van Juda, zij hebben eenparig als kind achter de schapen en geiten aangerend. Niet alleen de jongens, ook de meisjes. Als Mozes in het land Midian vlucht, treft hij bij de waterput alle zeven dochters van de priester Jethro, die het kleinvee van haar vader drenken. Later geeft Jethro Mozes een dezer herderinnetjes tot vrouw. Ook Rachel was zo'n herderinnetje. David wordt reeds als kleine herdersknaap door Samuel achter de kudde weggeroepen en tot koning gezalfd. Het kleine herdertje wordt later de grote dichter der psalmen, waarin zo dikwijls sprake is van God als goede herder over zijn kudde. Vrijwel ieder boerenkind heeft in het Oude Testament achter de kudde aangelopen en ook onmiddellijk waar het Nieuwe Testament begint duiken de kinderherdertjes op, want zij waren zonder twijfel onder het groepje dat zich naar de kerststal spoedde.

[pagina 17]
[p. 17]

Het kind in het Oosten verzeilt veel spoediger in de grote maalstroom des levens dan het kind in het Westen. Maar die maalstroom is zoveel gemoedelijker en minder diep, dat het de kinderziel allerminst deert. Het Oosterse kind wordt met minstens evenveel liefde omringd als ons kind. Ter illustratie daarvan citeer ik een Arabisch liedje dat ik vond. Eerst een opmerking ter verduidelijking. Een Oosterse jongen is dol op een rauwe tuinboon. Ziet hij er een, dan plukt hij haar af en steekt haar in de linnen gordel rond zijn middel om haar later op te peuzelen. Nu zegt in het volgende liedje een kleine dreumes tegen zijn oudere broer:

 
Ach broer, steek me in je gordel
 
Als een frisse tuinboon;
 
Wij kleintjes zijn als een potje van glas;
 
Wij zijn als een ei, we breken licht.
 
Zie, wij zijn echter ook als gouden ringen,
 
Men steekt ons aan de pink.

Dit charmante kinderversje toont genoegzaam de liefde van de Oosterling voor het kleine kind, ook al klinkt het minder verheven dan ‘Als het kindje binnenkomt, lacht heel het huisgezin’. Wat het Oosten betreft, kan men deze regel beter veranderen in: Als het kindje buiten komt, lacht heel de straat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken