Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Mummies in het oude Egypte

 
Men balsemde Josef en legde hem in Egypte in een sarcophaag
 
GEN. 50:26

Een kortstondig bezoek slechts aan het museum van Egyptische kunst in Caïro zou reeds volstaan om de lezer een verpletterende indruk te geven van de grootse wijze, waarop de bewoners van het oude Egypte, eeuwenlang voor de komst van Christus, een wanhopige strijd voerden tegen dood en verderf. Wat in de handboeken over de Egyptische kunst zo kwistig staat afgebeeld onder het etiket van kunstwerk, is op de allereerste plaats iets geheel anders. Pyramiden bij voorbeeld zijn geen kunstzinnige bouwwerken, maar graftomben. De prachtige beelden, die wij heden ten dage als kunstscheppingen genieten, zijn stenen afbeeldingen van de doden, waarin de ziel na hun dood huisvesting moest vinden. Honderden kleinere kunstwerken, die wij aesthetisch plegen te beschouwen, hadden precies dezelfde zin als de exvoto's, die de hedendaagse gelovigen bij een genade-oord laten ophangen na een wonderbare genezing. De scarabee, de heilige kever, die vaak in zulke prachtige exemplaren op de mummies wordt aangetroffen, was een soort scapulier, dat de dode omgehangen werd om hem in het hiernamaals tegen de boze machten te beschermen. Nagenoeg de gehele Egyptische kunst is door de oude Egyptenaren zelf bedoeld als een middel, om de kloof van de dood te overbruggen en de onsterfelijkheid te verwerven

[pagina 42]
[p. 42]

en wat wij zo onbevangen als kunst-uiting plegen te zien, was in werkelijkheid niets anders dan afweermiddel tegen dood en bederf. Het primitiefste middel, dat door de Egyptenaren toegepast werd om het bederf van de dood tegen te gaan, kennen wij allen. Het is de mummificering van het lichaam.

Tegenwoordig wandelt men tevergeefs door de talloze zalen van het museum van Caïro op zoek naar een mummie. De levende mensheid bleek zo weinig respect te hebben voor het overschot van de dode mensheid, dat de museum-autoriteiten het juister geoordeeld hebben de mummies onder te brengen in vertrekken, die slechts met speciale permissie te bezichtigen zijn. Zij werkten slechts op de lachspieren van de grote massa. Wie heeft niet gehoord van de Amerikanen, die, na een korte reis door Egypte, over de oceaan trokken met een mummie in hun koffer. Was de koffer te klein, dan werden de armen en benen naar willekeur van de mummie afgebroken. Ikzelf heb vele mummies gezien en moet ronduit bekennen, dat zij allerminst op mijn lachspieren werken. Integendeel, ik vind hun aanblik aangrijpend. Ik ken wel geen aangrijpender mummie dan die van een klein jongetje van misschien nog geen jaar, dat men toch maar achter een vitrine in het museum heeft laten liggen, omdat blijkbaar geen sterveling er iets lachwekkends aan vindt. Het onnozele kind ligt verschrompeld achter de ruit en toch zo wonderlijk gaaf. Het is door de mummificering weer een embryo geworden van vlak voor de geboorte. Alles is even mooi aan hem: zijn grote hoofd, de vingerknokeltjes aan zijn hand, het witte dunne haar op zijn schedel, de ribben, die door de strakgespannen huid van zijn borstkas steken en zijn ingevallen buik. Het is duizenden jaren oud, maar op hete zomerse dagen komen er kleine zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd staan en er vormt zich een plas onder het duizend-jarige dode kind. Het is of het na al die tijd nog niet heeft kunnen doodgaan. Dit is de enige mummie, die men in het museum te zien krijgt.

[pagina 43]
[p. 43]

De andere liggen stil in doeken gewonden in hun sarcophagen, waar soms het deksel van openstaat. Op de plek waar onder de windsels hun gelaat verborgen ligt is een geschilderd mummieportretje aangebracht. Sommige dezer portretjes zijn ware meesterwerken van schilderkunst. Een is er, dat zo van de hand van El Greco zou kunnen zijn. Portretjes van kinderen, gezichten van beeldschone vrouwen, koppen van robuuste mannen, alle eenmaal natuurgetrouw geschilderd. Maar als men de windsels rond het hoofd der mummies zou loswikkelen, zou men slechts een gezicht zien, dat door de dood bijna geheel onherkenbaar is gemaakt. Zichtbare mummies, behalve dan die van het kleine jongetje, krijgt men dus in het museum niet te zien. Wel mummies van dieren. Apen, drie duizend jaar geleden verstard in hun laatste grijns, zitten onbeweeglijk achter het glas met iets onmenselijk menselijks op hun gezicht. De oude Egyptenaren mummificeerden talloze dieren: ibisvogels, krokodillen, katten, stieren enz. Maar vooral de apenmummies zijn aangrijpend. Zij schijnen in geluidloosheid een gestolde wanhoopskreet uit hun halfopen bekken te uiten.

Met bijzondere introducties kan men dan elders in het museum de mummies van de groten dezer aarde aanschouwen: de pharao's Ramses II, Toetmosis IV, Setho I, enz. Prachtige koppen, die haast niet beter te karakteriseren zijn dan met de woorden, die Franz Werfel zich ontvallen liet toen hij de kop van de mummie van een der Ramses-vorsten in het dal der koningen aanschouwde: de kop van ‘een ironisch verhongerde intellectueel’. In hetzelfde koningsdal werd mij in de blakende zon door een der grafgidsen een mummie getoond, die hij ook voor een der koningen liet doorgaan. Hij had de mummie op eigen gelegenheid weggesleept en in een spleet van de rotsachtige bodem verborgen. Voor enkele piasters vertoonde hij haar nu. Hij hief de magere vorst uit de spleet in het verblindende middaglicht en ik had een ogenblik het gevoel in het dal Josaphat te staan bij het laatste bazuingeschal. Er was iets zo diep

[pagina 44]
[p. 44]

tragisch aan deze verstijfde mensenfiguur, iets zo droevigs - als van na vier duizend jaar nog niet geheel dood te kunnen gaan - er was iets zo rampzaligs in het gezicht, dat deze gestalte leek op een dier wonderbare Ecce-Homofiguren, die het volk in boomwortels heeft ontdekt, en die zoveel meer het menselijke dan het goddelijke lijden, ja, die welhaast nog meer het lijden van de natuur zelf dan dat van de mens uitbeelden en die lijfelijk schijnen te willen uitdrukken wat Paulus aan de Romeinen schreef: ‘Wij weten immers, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is’.

Ik zou niet zo diep op mummies zijn ingegaan, indien niet, wat slechts weinigen weten, twee van de belangrijkste figuren uit het Oude Testament gemummificeerd waren. Het zijn de aartsvaders Jacob en Josef. Toen Josef onderkoning van Egypte geworden was, kwamen zijn broeders, die hem eens zo schandelijk als slaaf verkocht hadden, door de hongersnood gedreven, naar Egypteland en werden door Josef gastvrij ontvangen. Wanneer zij deze tocht herhalen nemen zij later hun aller vader Jacob mee naar Egypte. In Egypte geeft Jacob de geest, nadat hij eerst zijn zoon heeft laten beloven, dat deze hem bij zijn vaderen in Kanaän begraven zal. Vervolgens lezen wij in het boek Genesis: ‘Toen beval Josef de dokters, die in zijn dienst stonden, zijn vader te balsemen. Daarop balsemden de dokters hem. Dit duurde veertig dagen. Want zo een lange tijd wordt vereist voor het inbalsemen. En de Egyptenaren treurden zeventig dagen lang om hem’. Dit inbalsemen is het oude Egyptische mummificeren. Alles ging dan ook volkomen op zijn Egyptisch toe. Als na afloop van de mummificering Josef aan Pharao vragen laat of hij zijn vader in het land Kanaän mag gaan begraven, dan krijgt hij terstond verlof. Als Josef dan op zijn beurt zelf sterft, lezen wij wederom in het boek Genesis: ‘En Josef stierf op de leeftijd van honderd en tien jaar. Men balsemde hem in en legde hem in Egypte in een sarcophaag’. Een mummie werd immers in

[pagina 45]
[p. 45]

een sarcophaag bijgezet. Maar Josef werd maar tijdelijk in Egypte begraven. Toen het volk onder leiding van Mozes wegtrok, werd ook de mummie van Josef meegenomen. De Joden droegen hem veertig jaar met zich door de woestijn om hem in het Beloofde Land opnieuw te begraven. Op welke wijze Josef en Jacob gemummificeerd werden, zullen wij in het volgende hoofdstuk uiteenzetten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken