Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arenlezer achter de maaiers (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arenlezer achter de maaiers
Afbeelding van Arenlezer achter de maaiersToon afbeelding van titelpagina van Arenlezer achter de maaiers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.26 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arenlezer achter de maaiers

(1951)–Bertus Aafjes–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

Regen en dauw

 
Mijn hoofd is vol dauw
 
HOOGL. 5:2

Het regent zelden in het Oosten. Ik geloof, dat het niet meer dan twintig keer in Egypte geregend heeft in de drie jaar, dat ik er verbleef. Deze regenbuien vallen dan nog in de winter; dat is van December tot April. In de zomer is het uitgesloten, dat er een druppel regen van de hemel valt. Dan is de nachtdauw de enige lafenis, die Moeder Natuur aan de dorstige aarde schenkt. Er vallen twee soorten regen in het Oosten. De slagregen en de stofregen. De stofregen is eigenlijk nauwelijks een regenbui te noemen. Het is een fijne regen, die even over de aarde stuift en die geheel verschilt van onze mistige neerslag, die motregen heet. Een ogenblik glinstert de wereld vol minuscule waterdroppels, maar één zonnestraal vaagt heel deze glinsterende wereld weer weg. Als Mozes in het boek Deuteronomium voor het gehele verzamelde volk van Israël zijn lied aanheft, dan vergelijkt hij in het eerste couplet zijn leer met het verkwikkende van deze stofregen en de morgendauw.

Mijn leer druppele als regen, druipe als dauw, als een stofregen op het jonge groen, als regendruppels op de planten.

Doch de eigenlijke regen is de slagregen. Wanneer men voor het eerst een Oosterse slagregen meemaakt, heeft men er geen vermoeden van wat gebeuren gaat. Want in feite verschilt zulk een regen niet zo veel van de regen, die bij ons de onweersbui vergezelt na een drukkende zomerdag. Maar er is één grondig verschil. De Oosterse bodem is veelal rotsig of de maandenlange droogte heeft de oppervlakte der aarde herschapen in een ondoordringbaar pantser. De gevolgen van de slagregen in het Oosten zijn dan ook

[pagina 99]
[p. 99]

geheel anders dan bij ons. De aardbodem is dermate verhard, dat zij het neergutsende regenwater niet meer absorbeert. De gevolgen zijn catastrophaal. In enkele minuten vormen zich beken en meren en de wereld lijkt voor de tweede maal bedreigd te worden met een zondvloed. Aan zulk een slagregen ontleent de psalmist zijn beelden wanneer hij in Psalm 69 dicht:

 
Trek mij uit het slijk, o God,
 
En laat mij niet verzinken;
 
Red mij van die mij haten;
 
Red mij uit de waterdiepten.
 
Laat de watervloed mij niet overweldigen
 
En de diepte mij niet verslinden.

Wanneer men bedenkt, dat de regen in het Oosten zulke gevolgen heeft, dan wordt Jezus' vergelijking van het huis op de zandgrond ook duidelijk. Bij ons zal een regenbui een huis, dat op zandgrond gebouwd is, niet deren. Maar in het Oosten, waar de slagregens terstond veranderen in woedende waterstromen, loopt zulk een huis gevaar in te storten. Daarom zegt Jezus dan ook: ‘Een ieder, die mijn woorden hoort maar er niet naar leeft, is te vergelijken met een dwaas, die zijn huis op zand heeft gebouwd. En de slagregen is neergevallen en de waterstromen zijn gekomen en de winden hebben gewaaid. En het huis is gevallen en zijn val was groot’. Het hevigst gaat de slagregen te keer in de woestijn. De steenharde bodem onder het zand weigert in het begin het water op te nemen. Het water verzamelt zich tot beken, die zich uit alle richtingen naar de valleien spoeden. Wee de reiziger, die in een vallei door zulk een slagregen wordt verrast. Tijd om de hoger gelegen heuvels te bereiken heeft hij niet meer, want het aanstormende water werpt hem omver. Hij bevindt zich in minder dan geen tijd in een snel wassend meer en hem rest wel niet anders dan de woorden van de psalmist na te prevelen: ‘Help mij, o God, want het water is tot aan

[pagina 100]
[p. 100]

mijn ziel gestegen’. Bij zulk een stortregen worden dan ook terstond alle woestijnwegen voor het verkeer gesloten. Lang duurt deze noodtoestand echter niet. De volgende dag reeds is het water weer verdwenen. Maar een prachtig bloemtapijt, als bij toverslag te voorschijn gekomen, dekt enkele dagen de anders zo dorre zandzee. En nog een ander vreemd verschijnsel heeft plaats gevonden. De woestijn is van gedaante veranderd. Waar dalen lagen, staan nu heuvels en waar heuvels stonden, liggen dalen, zodat zelfs de meest ervaren woestijnreiziger nauwelijks de weg meer weet te vinden. Misschien heeft David aan dit verschijnsel gedacht toen hij dichtte: ‘De bergen sprongen als rammen, de heuvels als lammeren’. Als de wind opsteekt en de wolken aandrijven, dan wordt de weinige regen van het jaar door de Oosterse boer met vreugde begroet en het is een diepe teleurstelling als de regen uitblijft. Salomon gebruikt dus wel een voor de landman verstaanbaar beeld als hij in een zijner spreuken zegt: ‘Wolken en wind, maar geen regen: zo is een man, die met loze beloften paait’. En van een twistzieke vrouw zegt hij: ‘Een gedurig lekkend dak tijdens een slagregen en een kijvende vrouw lijken op elkaar’.

In de zomer, wanneer er geen regen meer valt, komt de dauw de dorstige natuur te hulp. In het vroege morgenrood fonkelt het groen en op de Oosterse rozen liggen kleine glinsterende diamantjes. Hoe fraai gebruikt de psalmist het beeld van de dauw in de psalmregel: ‘Uit de schoot van het morgenrood zal de dauw van uw jeugd op u komen’. In de Oosterse nacht valt een vaak overvloedige dauw. De minnaar uit het Hooglied zegt, als hij aan de deur van de bruid klopt: ‘Ach mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn vol druppels van de nacht’. Deze overvloedige dauwval maakt het mogelijk, dat de oogst rijpt in het Oosten, ook al valt er des zomers geen regen. In de Bijbel worden regen en dauw dan ook dikwijls naast elkander genoemd als twee verschillende en onmisbare voorwaarden voor de oogst.

[pagina 101]
[p. 101]

In het Rorate Coeli wordt de dauw des hemels gebruikt als beeld voor de Verlosser, die ter aarde daalt: ‘Dauwt, o hemelen, en wolken, regent de Rechtvaardige’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken