Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Dinsdach den 27e April 1568Ga naar voetnoote),Alsoo de heer van Groesbeke een placcaet van geen vremde heeren sonder expresse last ende bevel van zijn Con. Mat. ofte duc d'Alva etc.Ga naar voetnoot1) ende men sijn | |
[pagina 155]
| |
excusation voergewendet van ongewoentlicheyt oock periculeusicheyt, heeft zijn Str. starck aenholden om de publicatie. Doch so men ons oock de lecture eerst geweygert, is besloten, dat men de publicatie solde laten gescheen, beholtlycken sijn Stren. ons de lecture late genieten, soo dan daerop de gantsche geswoornen mitten eerb. Raed, olt ende nije, aen sijn Stren. in AlberdahuesGa naar voetnoot1) hem gegeven ende voergewent als voor. Daer sijn Gestr. mit ernste up verhaelt, sijn edel commission als nemant boven haere privilegien, statuten, vrij- ende gerechtichedenGa naar voetnoota), woe he dan zulcx oock t'achtervolgen wal geneigt, zunder begeerde, dat men idst de tijden wolde aensehen. Ende als nu de lecture bescheen ende daerop de clocke laten luyden, is de publicatie a sexta vespertina in tegenwoordicheyt des heeren Groesbeke, des lieutenandts, neffens B. ende R. ende de drie hopluyden uyt den principale placcate van woorde tot woorde geschehen, doch alle tijt onder voorgemelte toesage van niets in onse olde gewoonten, vrij- ende gerechticheden geprejudicieert te sullen worden, bijsunders soo meede int selve placcaet van de confiscatie der goederen aengetogen, dewelcke hier nae older gewoonte geen stadt grijpt. Onder stont collt. accordat. Get. J. v. Eeck. |
|