Diarium van Egbert Alting 1553-1594
(1964)–Egbertus Alting–Maendach 17 Augusti 1573.Des conincks rentmester Frijtema fordert hefftich weder van der stadt 1100 car. gulden, de he onder des heren Lieutenant ende Hoefftmannen ende etzlycker borgermestern recipisse den soldaten tor weeckleninge vorstrecket, daertho noch 800 gelijcke gulden, onder obligatie van de borgermesteren in gelijcker gestalt verstrecket. Nota, dat oeck de stadt 400 ende 600 kar. gulden nu onlancks uuthgelecht, de weder solden van de ordinantie, soe Frijtema idts entfangen, restitueert ende betaelt worden. Nota, dat verclaert geworden van 134000 car. gulden ende 100, so de stadt totter leheninge als anders an gelde tot denst van sijne Mat. verschoeten. B. ende R. laten alnoch weten ende gebieden, dat een iider sijn schut en ende schepen alle avende, eer dat de boom gesloten, uuth der stadt graffte hen buten booms fueren ende leggen sall bij 10 marck tho broecke, den sumigen sunder genade aff tho nemende ende voert bij straffe arbitrale. Vide infra 16 Oct. 73, 21 Oct. 1574vernijetGa naar voetnoot1). |
|