Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Sondach ultima Maii 1579.

Vermidts sijn Gen. de gesanten ghyster up Wynsum te komende, bescheyden, alwaer een landtdach bestemmet, hefft men borgermester Jacop Hylbrants bewillight, sijn Gen. te bewegende, weder up Zelwert te komende, woe sijn Gen. gedaen ende synt also de onse mit seker instructie^a) um 10 uhren mane weder darwerts gesonden.

A prima Junii debilior factus Joannis usque in senatum non veni^b).

Maendach 1 Junii sijn de uuth der schantz van Hoger brugge a prandio ad vesperam hart na der stadt angedrongen, daer em de borger bejegent ende hebben dapper schuttgefeer mitten ander geholden, soedat de wederdeel weder na der schantze geweecken; weren upte Oevelgunne, Oester- ende Noorder Hogerbrugge in de schantzen ende to Selwerth int clooster gelegert ende sijn Gen. to Wynsum.

a) Gedrukt bij Bor, Bijvoeghsel van Authent. Stukken II blz. 7. Van blz. 3-14 zijn ook andere stukken opgenomen betreffende het ‘verraad’ van Rennenberg.

b) In het manuscript zijn de blz. 519, 520 opengelaten. Tijdens zijn ziekte heeft Alting nog wel enige brieven geredigeerd. Zie ook voor deze dagen het miss. prot. Julsing vanaf blz. 23.