Diarium van Egbert Alting 1553-1594

Vrijdach 9 Martii 1582.

De heren B. ende R. sehen voer ghuedt an, dat der raedtsheer Gramaye (sijn egen erbiedung nah) sall voer gerichtscommissarien mit ende neffens mijn gen. frouwe van Moncheau der saecken gestalt ende gelegentheit grondtlick ontdecken, woe edder waer de quaestiose golden ende sulveren juwelen des bannerheren van Billy ende oeck andere des starffhuyses juwelen ende ghoederen des wijlen heren graven tho Rennenberch, stadtholder etc., alnoch voerhandtz offte sunst verkofft, versett edder verbleven moegen zijn ende dit selve noch desen namiddach also to gescheende. Des sall der raedtzheer Gramaye voergen. gerichtlycke handtastinge doen, neet vanhiir te vertreckende, voer de questiose saecken mitten actoren ende creditoren gesleten¹⁾. Hiirup hefft Gramaye vorsz. voert den heren borgermester handttastinge gedaen ende beloefft, neet vanhiir te vertrecken, voer de voersz. verclaert sullen zijn.

1) De afwikkeling van Rennenbergs boedel nam lange tijd in beslag door de talrijke schuldeisers, die rechten deden gelden. Alting vermeldt de verschillende acties op 15, 20, 21, 23, 26 maart, 2, 4, 6, april, 2, 6, 21, 24 mei, 11, 15, 19, 27 en 28 juni 1582. Op de 15^e juni besloten B. en R. dat de goederen in besloten kisten door twee priesters zouden worden geconsigneerd en door twee pestdragers uit het sterfhuis zouden worden gehaald. Vgl. ook Miss. prot. Julsing 20 september 1582, aan Billy; eveneens op dezelfde datum aan de graaf van Ligny en aan de graaf van Hoogstraten ‘als arffvolgeren und naeste bloetsverwanten’ om de schulden van eetwaren en andere nooddruft te willen betalen.