Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ontleding des menschelyken lichaams (1728)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ontleding des menschelyken lichaams
Afbeelding van Ontleding des menschelyken lichaamsToon afbeelding van titelpagina van Ontleding des menschelyken lichaams

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (186.24 MB)

Scans (226.73 MB)

ebook (238.19 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Illustrator

Gérard de Lairesse



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/geneeskunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ontleding des menschelyken lichaams

(1728)–Govert Bidloo–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Tiende aftekening,

Welks eerste Uitbeelding het geheele gestel der herssenen, te gelyk met haar aanhangzelen, ja ook den staart des Mergs vertoond; beduidende de letter A. de afgescheurde Vliezen der Herssenen. B. een gedeelte van de Herssenen dwars doorgesneeden, in het welke de omwindingen C. en diepe voorens der slingerende loop, als ook het onderscheid tusschen het bastachtige D. en mergweezen te zien is. Dat de Herssenen een Klier, of indien men het alzoo liever wil verstaan, een klierachtig weezen is, zal uit de ontdekking van des zelfs bast blyken. Deeze bast, die al de deelen van de Herssenen, zelf ook het Rugmerg, omtrekt, is een verzaameling van ontelbaare asgraauwachtige Klierkens. Deeze alle, schoon zy geward en gedraaid schynen te leggen, werden echter by takken als hoopen te zaamen gebragt en maaken twee, zomtyds ook wel drie rechte reyen. De een komt met den ander, schoon naast aan elkander gelegen, in gedaante noch grootheid altyd overeen; want na het meerder, of minder drukken toond zich elk meerder of minder eyrond, bolrond, pypachtig, of plat: uit deeze zyn zommige draad- andere vlies- andere blaasachtig. Deeze alle werden door de hairgelyke takskens der bloedvaten omtoogen, doorboord en met hun gebuuren aan de grooter takken der bloedbuizen vast gemaakt. Dusdaanig maakzel van lichaamen werd ook tusschen verscheidene deelen en pypachtige tusschenwydtens des mergs gevonden. De laatste rey deezer Klieren is vast aan menigvuldige heldere vezelen, of pypkens, welke alle gelyk bundelen, zoo door zenuwachtigheden, als bandekens van de bloedvaten te zaamen hangende, op verscheidene wegen en draaijingen ieder tot een bezondere hoop van klieren gevoerd werden. Het witte lichaam, ofte weezen der Herssenen, werd het Merg genoemd. Veel pypen van het zelve, omtrent het midden van den grond der herssenen, of het verlengde merg en den bodem des achterbreins te zaamen komende, maaken de Zenuwen, dunne, taaije lichaamen, of bundelkens van zeer fyne pypkens haares zelven weezens: zoo dat de verlengde Pypkens van het merg, na zy met de Herssenvliezen omtoogen zyn, de naam van Zenuwen aanneemen. De Pypkens van het merg inwendig naauwer verbonden en te zaamen gevoegd, maaken het eeldachtige lichaam. Het geene ik tot hier toe wegens het gestel en de gedaante der voorgenoemde Klieren en Pypkens gezegt heb, kan men in gekookte Herssenen, door behulp van vergrootglazen, zien; gelyk aangeweezen werd door de

II. Uitbeelding, A. een gedeelte van gekookte Herssenen. B. de drie Herssenvliezen gescheiden C. de Bloedvaten, D. der zelver hairachtige verdeelingen en netsgewyze vlechtingen. E. verscheidene reijen van Klieren des basts, F. bundelen van Pypen met de zelve overeenkoomende, het Merg maakende, G. de lobben der bundelen, ofte verdeelingen en trossen, welke bezonderlyken gedraaid, geboogen en geplaatst zyn. H. te zaamen gebragte Pypkens en de daar uit voortkoomende I. Zenuwen. Het gestel der Herssenen, alhier van een geleid, ofte geopend, heeft boven een opening, ofte holligheid (ziet Uitbeeld. I.) F. welke wyd is en hoeze meerder naar het achterhoofd gaat G. enger werd. Deeze holle ruimte, ofte tusschenwydte der Herssenen werd door H. het steunsel des eeldachtigen lichaams, opgehouden; en door een dun gedeelte der Herssenen met de aanhangende en voortgestrekte Vliezen gelyk een scheidzel, naamelyk het Welfzel I. gescheiden. De Schenkelen des zelfs K. gaan tusschen de gestreepte lichaamen, ofte de deelen des Mergs L. welke uit minder slappe en meerder vliesachtige Pypken gemaakt zyn, nederwaards. Boven heb ik gezegt dat het Merg der herssenen veel uitpuilingen en uitsteekzelen maakte: Het heeft dan een dwarsche M. de voornoemde lichaamen te zaamen hechtende, welke van een'erley gestel zyn met de volgende mergachtig uitsteekzelen; welker eerste N. de beddekens der Gezichtzenuwen, de tweede de bilachtige O. de derde P. welke aanhangzelen van de voorgaande zyn, door het drukken de Vaten een weinig verdeeld, de Ballen genoemd werden. De verscheidenlyk gemaakte Pypkens deezer uitsteekzelen werden met den benedensten loop der beddekens, alwaar zy met elkander gevoegd zyn, naar de Ringen en het Merg, gevoerd. Van boven legt aan deeze Q. het uitpuilend gedeelte der Herssenen. de pynappelgelykende Klier genoemd; een hardachtig lichaamtje, vast en vereenigd met veel mergachtige spruiten, van de zydelyke uitsteekzelen des langen Mergs voortkoomende, welke het vermeerderd en met welker pypkens het een zelve loop houd. Tusschen deeze uitpuilende deelen werd een gleuf, naar de holte gaande, gevonden, dit pynappelgelykende uitpuilzel, of klier-weezen, van al de gebuurdeelen onder- en afscheidende. Hier boven werd gespreid, toch alhier een weinig uit de gewoone stand getrokken R. een netsgewys gevlochten gestel van Bloed- en andere vaten en deelen als Klieren, Zenuwen, veel Waterbuiskens en uitgespanne Vliezen, zynde een gedraaid werktuig het welk gelyk als met wolachtige franje aan de wanden der holligheid, voornaamelyk aan de Gezichtbeddekens en gestreepte lichaamen vast hangt. De ontleding van een der zelver vleugelen, ofte deelen, en hoe dit gestel zich door het vergrootglas doed zien, vind men afgebeeld in de

III. Uitbeelding. A. de gescheidene Vliezen, welke de bundelen der vaten bekleeden. B. takken en vlechtingen van Slagaderen C. en Aderen met gups en het bloed zelf vervuld. D. spranken van Watervaten, zoo veel geschieden kon, opgeblaazen. E. zenuwachtige Pypkens, F. Klieren zonder geschikte order tusschen de zelve geplaatst, welker zommige hard- en draadachtig, zommige meerder blaas- en slapachtig bevonden werden. Van de balgelykende uitsteekzels (ziet Uitbeeld. I.) gaan twee uitpuilzels af S. uit welker te zaamenkomst T. die in het midden is, aanmerkenswaardig te zien is de herkomst der hertstogt toonende Zenuwen V. gelyk die van het W. rugmerg benedewaards ter wederzyde uit het Rugmerg zelve. Deeze uitsteekzelen, wanneer zy te zaamen tot het Achterbrein X. alhier van een gescheiden, koomen, verspreijen elk hun

[pagina 31]
[p. 31]


illustratieuitvergroten

[pagina 33]
[p. 33]

bundelen van Mergpypkens Y. gelykende ontbladerde takskens Z. Onder het Achterbrein legt de staart van het verlengde Merg, hebbende een ingedrukt kuiltje en het begin van het Rugmerg verborgen. In dit uitgestrekte lichaam des Mergs, staan aan te merken des zelfs bekleedzelen a.b.c. alhier doorgesneeden en uitgespannen. Gedaante, lengte, breedte en dikte heeft het naar de wydte der Wervelbeenderen en meerder hoop van Zenuwen, gelyk omtrent de armen en beenen, of minder getal en lichaam der zelve, gelyk omtrent het midden van den rug, ook naar der zelver uitgaang tot de bezondere deelen des lichaams. Des zelfs verdeeldheid naar de lengte, is zeer aanmerkelyk, echter zoodaanig, dat'er nochtans van wederzyden te zaamenbindende vezelen en pypkens werden uitgeschooten, gelyk blykt in de

IV. Uitbeelding: betekenende A. een stuksken van het Rugmerg, dwersch afgesneeden. B. de middedeeling. C. de zaamenbindingen der pypen uit de wederzydze uitwendige deelen van het gemelde Rugmerg D. Op verscheidene wyzen vergaaderde en vereenigde bundelen der pypen, welke, na zy de daar toe geschikte gaten der wervelbeenderen zyn uit- en doorgegaan, in knoopen, of bolachtige vlechtingen te zaamen loopen. Deeze vergaaderingen van Zenuwbundelen zyn dertig in getal, welker zommige met een groote meenigte, zommige met een aanzienlyk gezel, onder den naam van Zenuwen des Rugmergs voortkoomen en werden in drie hoopen verdeeld: der zelver eerste zeven, (ziet Uitbeeld. I.) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. koomen uit de Halswervelbeenderen, de volgende twaalf, 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. uit die van den Rug, der zelver zes naastgelegene, 20. 21. 22. 23. 24. 25. uit die van de Lendenen en de laatste vyf, 26. 27. 28. 29. 30. uit die van het Heilig gebeente voort. De wyze van der zelver loop uit de Wervelbeenderen kan afgenoomen werden, uit de

V. Uitbeelding. A. een gedeelte des Rugmergs, omtrent het derde Rugwervelgenbeente uitgesneeden. B. de uitgespannene Vliezen. C. Pypen van wederzyden nederwaards gaande, D. der zelver te zaamenkomst en knoopachtige vlechtingen buiten het wervelgebeente, waar door zy gegaan zyn. E. de spleeten F. en overblyfzelen der vaten. Na uit de wervelbeenderen gezet te zyn, maakt ieder zyn takken en naar het naaste aan zich gelegen deel gaande, ontvlieden zy eindelyk met hun hairachtige en wolgelykende vezelingen het gezicht, werdende alom onbepaalelyken van groot tot minder verdeeld en uitgestrekt. Het maakzel van een Zenuw, door het vergrootglas getekend, is te zien in de

VI. Uitbeelding: betekende A. een tak van een Zenuw, uit den hals gesneeden. B. Bloedvaten. C. gescheidene bundelen van Pypen. D. Pypen die door van ter zyden koomende verzelen te zaamen hangen. E. de wolachtige en fyne eindekens der Pypen, voor zoo veel de zelve begrypelyk hebben konnen getekend werden. De geheele streng des Rugmergs, omheiningd door de inwendige wanden der Wevel- en Heilige beenderen, werd met een verdikt uitzetzel van het gebeentevlies, het welk kloek, met vet en klieren, voornaamelyk van achteren, voorzien is en verder noch door een bezonder uitspanzel der banden, gelyk een bygevoegd vierde vlies, omtogen. Van dit bekleedzel des mergs, voeren ook de zenuwen vliesachtige draaden met zich; waar door zy, hoe zy meerder het zelve deelachtig zyn en naar de armen, of het Heiliggebeente loopen, harder en kloeker werden bevonden. Een afgetrokken gedeelte van dit Vlies werd getoond, in de

VII. Uitbeelding. A. een stuk van het achterste gedeelte des Rugmergs, naar de doornen gestrekt, in zyn eigen bekleedzelen beslooten. B. de Plaat van het bovengemelde bykoomende vlies, C. door een priemken opgelicht: in het zelve hangen E. Vetbuidelkens en aan deeze Klieren. F. de vermeerderende uitkoomende hoopen der zenuwen.

Het Brein, Rugmerg en de benedensleep der Zenuwen gezien zynde, zal ik eenige der voornaamste bovengestrekte Takken en wel eerstelyk die van het Gezicht voorstellen. Des zal voegen, dat ik het vertoog en de beschryving des Aangezichts van de Oogen begin. De uit- en inwendige deelen eenes Oogs, zwygende van der zelver toehoorige gebeente, werden uitgeschilderd, in de Uitbeeldingen van de


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken