| |
Aanteekeningen.
Dit Fragment behelst de bevrijding van Yvo, Reynolts schoonvader, door hem, uit de handen van Roeland, die te onrecht wanende door Yvo verraden te zijn, hem overrompeld en thands in zijn macht had. Yvo echter had inderdaad Reynout en zijne broeders onder verzekering van zoen en volkomen genade en gunst weten over te halen, om zich t' eenenmaal wapenloos in 's Keizers handen te stellen, gelijk zy dan ten dien einde op zijn aandrijven ook onverzeld en gants ongewapend met lelien in de handen, op muilezels naar Valkelone togen, waar zy van 's Vorsten wege door Fauke of Falco van Morlion met vierduizend man opgewacht werden, die hen daadlijk omcingelden. Doch daar Reynout dezen boet- of zoentocht tegen den raad zijner Gemalinne Claricia ondernam, die haren Vader te wel kende om hen niet verdacht te houden, had zy uit bezorgdheid buiten Reynouts weten, als die (gelijk een rechtschapen Ridder, geheel dapperheid,) voor geene verdenking (en vooral tegen zijnen schoonvader,) vatbaar was, zijnen broeder Ritsaart in 't heimlijk vier zwaar- | |
| |
den meêgegeven die deze verborgen hield, en toen zy zich verraden zagen, deelde hy die om, waarmeê zy zich dan ook door een ongehoord stoutmoedigen strijd met hun vieren, en onder behulp van hunnen oom Malagijs die met eene bende toeschoot, wisten te redden. De wraak van den driftigen Roeland tegen den hem verdacht geworden Yvo was nu te voorzien en Claricia bewoog haar Gemaal hem te redden. In deze gesteltenis van zaken begint dan nu deze onze Tweede brok Dichts, met afgebroken zin.
De twee eerste regels behooren blijkbaar tot Reinouts Gemalin, die hem met hun klein zoontjen aan hare hand, de redding haars Vaders had afgesmeekt. Zy neech hem op sinen voet is, zy boog zich aan zijne voeten; hem te voet vallende, dankte zy hem. Dankes, is dankte des.
vs. 2, 3. Astelike is haastelijk, adverbaliter. Zie hier voor, I, 109. Even zoo hier achter, II, 203, 231. III, 96. Omoedelike is oodmoedelijke, desgelijks adverbialiter.
5. Wapendem, is wapende hem, wapende zich. Eelt is held. Zie vs. 130.
6. Te waren. Verzekerende pleonasmus, als inderdaad. Dat Orssen, paarden zijn, is bekend.
vs. 9. Aren here. Lees: haren (d.i. hunnen) here: hun Leenheer, wien zy als zijne Baronnen volgden. Hare voor here (dominus) is echter in de oude schriften niet vreemd.
10. Ten cloester waert. Dit klooster was Beverenpar; d.i. Bedevaart-parochie. Zoo zeggen wy ook de Beverwijk voor Beêvaartwijk.
| |
| |
15. Sonder sparen is zonder vertoeven. Dus ook elders. De uitdrukking koomt menigvuldig voor.
Op die moude, is op de vlakte. Butenwoude is uit het bosch.
20. Ic nemene is, ik neem hem. Even zoo vs. 24: Wilhine, wil hy hem. Op alsulke sake, op zoodanige voorwaarde, en met dat voornemen.
vs. 22. So we d.i. zoodanig een leed. Even zoo vs 68. - Van Hine, zie Taal- en Dichtk. Verscheidenh. III Deel, bladz. 13 en volgg.
24. Ende. Lees: En. Het is hier geene copula, maar het negatif dat by niet behoort.
27. Bekinnen. D. i. weten. Ik zal het u te kennen geven. Namelijk, door mijne hoorn te blazen.
31. Te doene. T. w. Daar te blijven, en hem alleen te laten gaan naar den geweldigen en onkwetsbaren Roeland, waarvan zie v. 357.
33. Overdadig. Zie Taal- en Dichtk. Versch. IV Deel, bladz. 145.
35. Lees: Allene en vaerdire niet. D. i. alleen zult gy daar niet heen rijden: Naaml. dit staan wy niet toe, hoe het verder moog afloopen. Dit verwarren van w met v heeft ook plaats vs. 59 waar desgelijks waert voor vaert staat; en dus verken voor werken en vrachte voor wrachte. Fragm. IV, vs. 166 en 169, en zoo meer. - Omgekeerd leest men wat lager vile voor wile, vs. 150.
36. Het sal. D. i. Er of daar zal met u rijden. Zie Huydec. Echter kon er wel geschreven zijn Hen sal, enz. d.i. Gy zult niet alleen varen, Of Adelaert zal (ten minste) met u rijden, enz. - Biriden (byrijden) is | |
| |
op een kleenen afstand volgen, om die voorgaat in 't oog te houden; niet eigenlijk meêrijden.
vs. 38. Lees: Nemmer niet. - Dan in vs. 39, is dat en.
41. Sonder biden. Biden is ons beiden (toeven). Dus ook Fragm. III, vs. 39.
42. Met sporen. Lees: met gewoude, d.i. met geweld, met kracht en drift.
44. Vaste is 't Engelsche fast, spoedig, snel.
45. Stortelike. Lees: stoutelike.
47. Dat liet. T. w. het Fransche Gedicht, hier gevolgd. - Overwaer is voorwaar, dewijl over, voor is.
50. Semmin leve. Vergel. hier vs. 162. Desgelijks in het I. Fragment vs. 87. En in 't III. Fragment vs. 58 en vs. 101. In 't IV. Fragment vs. 122 en 128. Het is een soort van eed ter bevestiging, by Huydecoper op Melis Stoke zeer goed verklaard, als beteekenende semmi: so help mi [God]! Hier: so spaer God mijn leven! - Even zoo volgt in den zelfden zin: Also helpe mi St. Jan. vs. 53, 104, 155, 289 en 350. In 't IV. Fr. vs. 20; en St. Simon alhier vs. 96; St. Amant 148, 348; St. Daneele III. Fr. vs. 168. Vergelijk ook II. Fr. vs. 72.
54. Heeft ywen. Bedorven lezing. Ik denk dat het zijn moet:
Heeft ywen daar met eenen bande
Ghebonden, enz.
Bede is beide, in 't oorspronklijke: want bede is niets anders dan be-ede, d.i. verbonden, van ede of eede.
56. Al sonder pine ziet niet op Ywe die 't leed, maar op Roeland die 't deed, en 't beteekent: zonder bedenking, zonder daar eenige zwarigheid in te maken.
| |
| |
vs. 57. Has lees hals, als Fragm. I, 287; en ene line, is een touw tot een strop.
59. Waert lees vaert. Zie hiervoor. Intusschen, metter vaert en sciere is een pleonasmus; als meer voorkoomt, maar zeer dikwijls zijn oorsprong niet in de Schrijvers, maar in de afschrijvers heeft. - Leddene is Leidede hem.
60. Dleuen. De t van 't voor de l wordt tot d. Even zoo III. Fragm. vs. 68, en elders.
61. Geneuen is gehengen.
72. Also is also. Even zoo vs. 72, 96. en vs. 147, en 152, en elders meer. - Angen is hangen. Zie het Eerste Fragment vs. 109.
76. Hets. D. i. Het is mijner kinderen grootvader.
80. Carkersteene. Naderhand zei men by verkorting eenvoudig steen of stein. Dat alleen burcht beteekent.
82. Ne mam. Dit zou zijn: geen man hem; en deze lezing kan dus zeer wel bestaan.
84. Wats v gesciet. D. i. wat er ook van koomt; of het u of den uwen lief of leed zij. Wats is wat des.
86. Varing: spoedig. Het is een oud participium van varen; even zoo zei men nog in mijne kindsheid drijvende ergens naar toe gaan, en nu nog, vliegende; adverbaliter. Zie van dezen uitgang mijne Verhand. over de Geslachten der Naamw. §18, Aanteek. o, en elders.
87. Inne caent, is Ik en kan het. - Niet gedogen, is 't zelfde wat wy thands zeggen: Ik kan het niet langer uitstaan; niet langer verduren van ongeduld.
89. Te ant. D. i. dadelijk, terstond, te hant.
93. Floberge. Vlamberg: want waarschijnlijk moet men | |
| |
dus lezen. Dus heet Reynouts zwaard, waarvan nader op 't IV. Fragment vs. 2. - Beneden vindt men zoo ollene voor allene, vs. 143. oldie voor aldie, 260. olle voor alle; en dit ook Fragm. III, vs. 60, en IV, 44. - Dat and voor hand is, zal ieder begrijpen.
vs. 95. Verrechten. My recht verschaffen ten aanzien van Ywe, mijnen schoonvader. Vergelijk vs. 304.
99. Puter kint. Beter: Puten kind. D. i. Hoerenkind, scheldnaam uit toorn. Even zoo Fragm. IV, 18. Het Fransch van dien tijd zei, iets beleefder, fils de iouve ('t Latijnsche lupa).
100. Reep: touw, riem, strop.
102. Ranke. Tak; thands beteekent rank eigenlijk een groene scheut.
103. Ofte te danken. Lees: ofte te ondanken. Het is: wien het lief of leed zij.
107. Ende. Lees: Hen sal d.i. het en sal, of Ten sal. D. i. Of het zal hem enz. Zie vs. 22.
108. Bi mire wet. Zie boven.
109. Beette. D. i. steeg af. Zie de Aanteek. op Maerl. Sp. Hist. III Deel, over dit werkwoord.
Gewerde is vaardig, snel, terstond. Zie vs. 35.
118. Beyarde. Reynouts strijdpaard, waarvan de Legende veel fraais vertelt.
119. Vinc. Te zwaarde (of aan het zwaard) vangen, is het zwaard grijpen. Zeer gebruiklijk by de Ouden. Vergel. T. en D. Versch. III. D. bladz. 164.
126. Vore is vlood er of vlood daar mede. - Siere vande is zijner vaarde, d.i. zijn weg.
130. Heelt, elders (met onderdrukking van de adspi- | |
| |
ratie) eelt, is held. - Vercoren, voor wtverkoren, als vs. 213 en 245 voorkoomt, een niet ongewoon epitheton voor uitmuntend, maar dikwijls otians in een vers. - Toren is hier spijt; anders gewonelijk droefheid.
vs. 134. Degen. 't Zelfde als held. - 't Woord verrader was de grootste scheldnaam en beleediging, en Roeland begreep, hem, wiens oversnel paard hy geen kans zag in te halen, met niets krachtigers te rug te kunnen doen keeren, dan met hem dit na te schreeuwen. Maar Reynout was te wijs, om daar het nu bereikte oogmerk van zijn tocht aan op te offeren.
140. Sonder scamp, zonder uitstel, of ook zonder missen: in welken zin het meer voorkomt.
141. Ongedeelt. D. i. ongelijk. Geen party egaal zeggen wy thands; hetgeen in den grond het zelfde is.
145. Rt. Lees: het mochte. - Van vten spelen zie IV D. der Taal- en Dichtk. Versch. Doch ook Fr. IV, iii.
149. Dordi, dardi, d.i. durft gy, in de enkelvoudige tweede persoon.
150. Vile. Lees wile.
154. Man is hier mannen.
156. Sekerhede doen is eenvoudig verzekeren, het zij door plechtige belofte, het zij door een pand, (als b. v. een handschoe,) dat dan door het keeren tot den strijd gelost wordt.
160. Te beyarde is op beyart, even als te paarde, op het paard is.
161. Op die warde: D. i. op die voorwaarde of verzekering, die de acht volgende verzen uitdrukken.
165. Hem ne lette. D. i. Zoo of mits hem niet | |
| |
let, niet verhindert. En even zoo hier beneden, vs. 274.
vs. 169. Ten genoeten. D. i. aan des Keizers Hof, tot de Pairs, waarvan hy één was.
170. Ogier, de Deen, mede hoog beroemd nevens Roeland, aan Karels hof en in zijne legers.
171. Brindi. Lees: bringdi, en even zoo vs. 175.
175. Sinen swer. D. i. Reynout, want zweer is zoo wel schoonzoon als schoonvader, en hy was dus (in verschillenden zin) Yvoos zweer, zoo wel als deze de zijne was.
176. Swich, is zwijg! - God verwate di, is God vervloeke u. - Danois is Deen. - Roeland, van geweldig oploopenden aart zijnde, was door Ogiers vraag beschaamd en stoof op. - Ogier was meer gewoon, Roeland half lachend te tergen. Den zelfden vloek drijft Roeland hem toe in vs. 187: verwaten warstu! dat is: wordt gy vervloekt!
177. Met sinnen, is bedaard. Hy sprak bedaard tegen de Pairs, schoon driftig geworden tegen Ogier.
184. V berouwen, Lees: Ende berouwen. - Voor mesdact, lees mesdade.
188. Flam. Oud adjectif: zacht, vleiend. Hier meê is ons flemen verwant. Het hangt samen met vlaien (vleien) waarvan 't participium vlaing tot flam saamgetrokken is. Zie vs. 86, en mijne Verh. over de Geslachten, §85.
190. Tulpin. Turpijn; doch beiderlei spelling en uitspraak des naams is zeer gemeen, en 't eerste hier volstandig aangenomen.
191. Laat deze tale sijn. Zie Fragm. I, vs. 301.
192. Twi is waarom. Zie Huidec. - Voor soudi, lees | |
| |
of versta souwi, saamgetrokken uit souden wi. Vergel. I. Fragm. vs. 274.
vs. 197. Vordenconinc. onsen here. - Lees:
Vor (d.i. voor) den coninc. onsen here rike.
Rike is een gewoon epitheton van eer. Onze overgrootouders zeiden zoo nog veel: Rijk God! in hunne gebeden en uitroepingen.
198. Van u enz. Men zou kunnen gissen:
Die ons van v vrouch niemare,
of iets dergelijks, als de zin vereischt; maar daar wordt nog een regel gemist. - Ik denk dat het beter dus ingevuld wierd:
Voor den coninc.onsen here rike,
Doch het is en blijft eene onvolkomene gissing.
205. Comen, voor gebeuren; nog gebruiklijk in de uitdrukking: hoe kwam dat, en dergelijke.
206. Wedde is pand. - Rt wedde is die van Rt. Zie vs. 215 en 373.
207. Dies. D. i. deswegens, dat enz.
211. Gemeit is beroemd. Van meeten voor roemen. Zie v. d. Schurens Theutonista op meten. Het eerste Thema des woords schijnt mei, lof, loof.
215. Lees Reinout doet (d.i. zijn dood), en verg. 206.
216. Ontgaan. D. i. het leven daar afbrengen.
217 en 218. Hane en wale. Veellicht: hader en te gader. Hader is wrok. Hane zou echter hier hone (bedrog) kunnen zijn, en sonder wane kon daarop moeten slaan.
| |
| |
vs. 221. Ontginnen is kwetsen. - No, noch (neque).
222. Deter dan een here. D. i. sterker, strijdbarer, ontzachlijker, dan een legermacht, om dat gy onkwetsbaar zijt. Vergel. vs. 359.
223. Die trouwe mijn: mijne oprechtheid.
227. Men sal is hier men ne sal, of men en sal; d.i. Of men zal. - Zie boven, vs. 22 en 107.
230. Die eelt vri. Lees: die eelt fijn. Deze soort van epitheta, zijn door de afschrijvers dikwijls zeer achtloos verward. Even zoo by voorb. vs. 383.
232. An, is geve, (optativè,) van annen, gunnen. - Dit woord, vroeg verouderd, is in een vroeger HS. verklaard geworden door geven moet hy, en deze verklaring is dwaaslijk door een later afschrijver mede in den text ingelast, en dus de lezing geheel bedorven. Het herstellen is ondoenlijk, en daar blijft dus niet overig dan voor den onverstaanbaren zin zoo hy thands voorkoomt, met een lacune of eenig willekeurig invoegsel te lezen:
Dat vichten moete Roelant enz.
236. So sal. Lees of versta so sal hi en voor van grooter in het volgende vers: Wat grote cracht. - Dat wige of wijch gevecht is, behoeft hier wel niet aangemerkt.
239, 240. i. elt, versta die helt en zoo ook elders, als by voorb. 279, en voor geggu, lees seggu, d.i. zegge u.
242. Alse wederom voor alsoe. Gewone misslag in dit HS. - Bottoen is knoop; zoo veel als de geringste kleinigheid, is de meening. Dus vindt men vroeger, | |
| |
Fragm. I, vs. 126, een caf. En zoo elders een stro, en dergelijke meer.
vs. 247. Ont trouwe; lees in trouwe (profecto) als vs. 366. of on trouwe gelijk men ook sprak, met het Engelsche voorzetsel on voor op. Zie ook vs. 366.
249. Nimmermeer, lees nimmermere ter beandwoording van het rijm op kere, schoon het in de uitspraak weinig verschilde en behoort te verschillen. Waarom men ook zulke rijmen niet zelden, en ook in dit HS, ontmoet.
254. Wigant. Held, strijder. Van wige of wijch, strijd, waarvan 't verbum wigen, welks participium het is.
256. Eb' lees ember van emmer, en versta hier den potentialen zin: Zoo gy dat mocht gezworen hebben. Vergelijk vs. 355. Even zoo lezen wy nemb', III, 171, en nembermere en nemmerme, IV, 49, en 51. Zie ook II, 377. ook embermee IV, 188. - Wine in vs. 258. is of wy, waarvan vs. 22, 107, enz.
260. Oldi genoete. D. i. Alle de Pairs van Frankrijk.
262. Bestaen is aanvallen, bevechten. Zie Huydec.
264. Ten gorge bewant. D. i. tot de keel benaauwd. De zin is: Nu word ik door al uw dreigen overstelpt.
265. Dregen is dreigen, en verweeren beteekent hier zich tegen dat alles verandwoorden. Doch dregen moet wellicht deren zijn; schoon het onvolkomen rijm met verweren juist geen bewijs van bederf in de lezing is. Zie Huydec. over dit punt. - Inne is ik en.
267. Noy, lees Naỳ„ als 279. Het is de Hertog Naymes van Beieren, een der Pairs, wiens wijsheid in de Romans zeer geroemd wordt, en die ook by Romes ontzet, tegen de Saracenen Karels voorhoede gebood. Veelal wordt hy nevens Tulpijn vermeld, en zijn roem | |
| |
van springen ondanks zijnen hoogen ouderdom, by den Koning van Mesopotamie, toen Tulpijn aannam 't volle Heidelberger wijnvat in eens leeg te drinken, leest men in de Historie van Guerin de Montglaive.
vs. 271. Ic hebbe. Lees: Ic gave, d.i. gaf.
275. Miede leggen, is loon geven of aanbieden. De zin is: Ik wilde om geheel Parijs niet, of ik ware daar af. 't Eerste Inne is hier eenvoudig ik en -; 't laatste is: of ik als wy thands spreken. Zie, vs. 22, 107, enz.
278. Crite. Krijt, weet men, is het kamp of strijdperk.
281. Ne wildi. D. i. zoo gy naar ons niet hooren wilt, of gy moet vechten. Anders: zoo gy maar volstrekt vechten wilt. - Endelike, is après-tout, als het Fransch zegt.
293. Geloue, is belofte. - Dit middel om het gevecht te stuiten, is wel uitgevonden, doch het kon door Roelant niet aangenomen worden.
298. Voornen is voeren hem; sulne, sullen hem.
301. Alse, alsoe.
310. Warlike dinc. Waarachtige dingen. Doch of er sijn gelezen moet worden is twijfelachtig. Veellicht is het is, in overeenstemming met het. Dinc is enkel- en meerv.
323. V'sprakene d.i. miszeide hem. Bekeef of schold hem.
324. Soe is zy, het vrouwlijke zelfstandig voornaamwoord.
326. Vranclande. Lees: Vranckenlande, als het vers vordert.
329. Swagelingen. Van zwagen, verbinden. Zie mijn Geslachtlijst der Naamwoorden, op zwager.
333. Me voor meer, in dezen zin zeer gebruiklijk, | |
| |
gelijk nog mee ook juister dan ons tegenwoordig nog meer is. Men moest zeggen, dit en nog mee. Nog meer drukt eene byvoeging uit van iets, dat op zich-zelf het gene waar het toegevoegd wordt, overtreft; 't geen niet de in meening der phrasis is. Nog met is nog daartoe.
vs. 334. Lees: nidelike. D. i. verstoord, grimmig.
358. Ninet ne. Lees: Nine, d.i. niet en, of niet ne, en vergel. vs. 221.
359. Bedi. D. i. want. Beste is hier weder de strijdbaarste. Vergelijk vs. 222.
360. Ie, ooit; gelijk nie, nooit. Je, zegt het Hoogd.
361. Gheboet, d.i. verlost heeft. Even zoo III, vs. 47 en 79.
366. En trouwen. Lees: In trouwen. Vergelijk vs. 247.
367. Danne, d.i. dat en.
369. Claradys. Haar naam is Claricia. Zie I, 159. De afschrijver schijnt den naam dus verlengd te hebben om het vers zijn klank te geven; doch zeker heeft de schrijver-zelf geschreven:
Oec weende die vrouwe Clarijs.
372. Mal' die here, is zekerlijk Malagys, die als Reynouts Oom en byzondere vriend, hem dikwijls te hulp kwam.
373. Te Rt. wiue. D. i. tot Reinouts gemalinne. Echter moet men hier niet Reinouts maar Reinout lezen, en even zoo vs. 206 en 215: want de eigen namen en die van waardigheden namen van ouds in het Fransch geen teeken van genitivus aan; waarvan de benamingen van Fête-Dieu, les fils Aimon, Bois-le-duc Ville-Roi, en zoo voorts, gelijk men ook nog le Code Justinien, le Code Napoleon, | |
| |
zegt, enz. De onzen volgden dit na, en van daar, dat men eeuwen lang vader en broeder in den Tweeden Naamval schreef, als Huydecoper zeer wel opmerkte; en dat het by ons altijd heette: de weduwe Hendrik Blaauw, dochter Ari van Gijzen, enz.
377. Emberware (in één woord te lezen) is ergens. Nergens ooit zal Reinout (zegt hy) eer winnen, zoo hy zijn gegeven woord hierin niet kwijt. Vergelijk vs. 256.
380 en 381. De verwarring schijnt hier wel verschuldigd aan twee verschillende lezingen van één zelfde vers, ontstaan uit het doen doorloopen van den zin achter quite, waar hy sluit. Loge hi hem begint een nieuwen zin, ter bevestiging van het vorige.
383. fier. Lees: vri. Vergelijk vs. 230, waar vri voor fijn staat. Het HS. heeft sparac voor sprac.
386. Ghereden hem, is maken zich gereed.
394. Recken is helden. Zie b. v. het Nibelungen lied.
395. Op die heide. Liefst las ik: Ten wige of Ten campe op die heide; gelijk het vers eischt.
396. De constructie is: Want elk van de wiganden had (den) ander te voren wel by de hand verzekerd (zekerheid met handslag en Ridderwoord gegeven).
399. Warde is bestemde plaats ter afwachting van zijn tegenstander.
400. Leden is door gegaan. - De Legende gewaagt mijns wetens van dit gevecht met Roeland niet.
|
|