Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De reizen van Pater Key (onder ps. Raoul Chapkis) (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De reizen van Pater Key (onder ps. Raoul Chapkis)
Afbeelding van De reizen van Pater Key (onder ps. Raoul Chapkis)Toon afbeelding van titelpagina van De reizen van Pater Key (onder ps. Raoul Chapkis)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (20.85 MB)

XML (0.11 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

satire


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De reizen van Pater Key (onder ps. Raoul Chapkis)

(1966)–Hugo Brandt Corstius–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 48]
[p. 48]


illustratie

Hoofdstuk X
Jongens wat een tocht! Nee, niet van pater Key ditmaal. want toen die zich voor de tiende maal had ingescheept voor zijn missiereis naar Tristan da Cunha viel er op zijn schip een Amerikaanse ruimtecapsule. Twee van de drie ruimtevaarders waren nog in leven, en eentje vertelde het volgende verhaal:

't Is jammer van Bill, maar hij was het tenslotte zelf die die popcorn had meegesmokkeld, dus het was zijn eigen schuld. Majoor Shepard had het ons zo vaak gezegd dat we alleen mochten eten van het vloeibare voedsel dat de destructo-synthetor voor ons maakte. Maar we hadden Cape Kennedy nauwelijks verlaten of Bill haalt grijnzend die maiskorrels te voorschijn en begint ze te poffen op de door de atmosfeerweerstand gloeiende bodemplaat. En zo kwam het dat hij vlak na de gevaarlijke lancering, toen we juist de radioactieve zones gepasseerd waren, en vele maanden kalme ruim-

[pagina 49]
[p. 49]

tevaart voor ons open lagen, dat hij zich plotseling verslikte in een popcornbolletje en voor we er iets aan doen konden, gestikt was. Dat was jammer want we wisten heel goed dat het optimale aantal mensen in een raket drie is en dat wij, Steve en ik, onvermijdelijk ruzie zouden krijgen. Dat kregen we al heel gauw. Wat moesten we met het stoffelijk overschot doen? Een raket is nu eenmaal een wereldje op zichzelf, waar je niets zomaar uit kunt gooien. En anderhalf jaar naast een lijk leek ons ook niet fris. Ik stelde dus voor hem dezelfde weg te laten gaan als al onze afvalproducten en Bill als nieuw materiaal te voegen bij alle stoffen die in ons kunstmatige wereldje hun kringloop maken. Steve maakte bezwaar, zei dat hij geen kannibaal was, maar begreep tenslotte dat het de enige mogelijkheid was. Zo hadden we dus meer dan voldoende eten, omdat het aantal eters verminderd en het aantal stoffen in de kringloop vermeerderd was.

Verder valt er over onze veertienmaandse reis weinig te vertellen. Ik won zes spelletjes van Steve die de stukken en het bord tenslotte kwaad in de destructo-synthetor wierp, zodat hij reglementair verloren stond en ons eten houterig ging smaken. Verder lazen we veel science-fiction om op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn als we, wat onze opdracht was, op een bewoonde planeet zouden landen. Alle mogelijkheden, hoe bizar ook, stonden ons voor ogen: een bewustzijn gesplitst in talrijke lichaampjes, één lichaam met talrijke bewustzijntjes, schizofrene plantjes, levende ballen die alleen bij een carambole tot voortplanting komen, wezens die zich alleen verticaal kunnen bewegen enz. Wij waren voorbereid op conversatie door middel van kleurverschieten, judogrepen of in code gelegde uitwerpselen. Wij zouden ons niet verbazen overmensen die zich

[pagina 50]
[p. 50]

voortbewogen op fietswielen in plaats van benen, die zich voedden met gesmolten zand, verdeeld waren in vier seksen, geloofden in vijf goden en baseball speelden met dertientallen.

En toch, majoor Shepard had het al voorspeld, toch waren wij zeer verbaasd over de levensvorm die we aantroffen op de derde binnenplaneet van de ***-ster Want de wezens die ons daar ontvingen, naar onze papieren vroegen, en verbaasd waren toen ze begreper dat we uit een ander zonnestelsel kwamen, leken maar op één ding: op ons. Steve dacht even dat we in een grote boog weer op aarde waren teruggekomen maa[r] dat, o gewaarschuwde lezer, is toch echt niet zo.

Er werd ons een soort public relationsman toegewezen ene Chrano, die ons met een gramofoonplatencursu[s] snel de taal leerde.

Het bleek een ontwikkeld, zwaarmoedig volkje dat verschrikkelijk veel leek op de wezens die wij veertier maanden geleden verlaten hadden. Ze hadden zelf indertijd ook aan ruimtevaart gedaan, maar waren er weer mee opgehouden omdat ze het te gevaarlijk vonden ‘Dat zult u nu ook wel vinden’ zei Chrano. Ik wilde eerst uitleggen hoe Bill aan zijn eind gekomen was maar vond dat toch een te onnozele dood en zweeg ‘Maar een gedeelte van de raketbemanning is toch veilig hier aangekomen’ zei Steve. ‘Ja, ja,’ zei Chrano ‘maar het blijft toch een gevaarlijke sport.’

Alle uitgebreide onderzoekingen die we op de bewoonde planeet moesten gaan uitvoeren werden nu totaal zinloos, we waren tenslotte geen gewone sociologen Voor mij was het een grote tegenvaller, maar Steve die nogal romantisch is, bleef tegen beter weten in op iets onverwachts wachten. ‘Stel je voor’ zei hij, ‘dat [je] in een sciencefiction verhaal leest wat wij tot nu te

[pagina 51]
[p. 51]

allemaal hebben meegemaakt. Al die normale gebeurtenissen, die planeet met doodgewone mensen, zou je bij het lezen niet gaan huiveren voor de verschrikkelijke ontwikkelingen die hier zeker op moeten volgen?’ ‘In een behoorlijk science-fiction verhaal zou ik die inderdaad wel verwachten, maar onze tocht is nu eenmaal geen verhaaltje en er hoeft dus niet bijzonders te gebeuren.’ Steve schudde het hoofd en ging naar zijn afspraakje. Hij had een meisje leren kennen met name Ridice waar hij de door drie manen beschenen avonden mee doorbracht. Zij was weduwe en vertelde met veel sympathie van haar vroegere echtgenoot. Over de nu komende maanden valt weinig te melden. Ik werd om toch iets om handen te hebben koster bij een tempel waar een vaag soort voorouderverering werd gehouden. Ook vonden er drie keer in de week de begrafenissen plaats. Ik zorgde dan na afloop voor een bescheiden soupertje voor de begrafenisgangers, waarbij ik een ontnuchterende ontdekking deed. Als de familie uit het rijtuig stapte probeerde ik ze altijd te tellen om het goede aantal borden klaar te zetten, maar er kwamen altijd meer gasten. Klaplopers, bedacht ik bitter, zijn er niet alleen op de aarde.

Het was een jaar na onze aankomst dat Steve op een avond bij mij kwam praten over iets dat hem was opgevallen. In onze langzamerhand uitgebreide kennissenkring had zich, zo stelde hij, het hele jaar geen blijde gebeurtenis voorgedaan. Het was waar, maar het zei me niets. De mensen werden hier ontzettend oud, we hadden zo nu en dan verschrikkelijke hoge leeftijden ontmoet, en het merendeel van onze vrienden kon dus al door ouderdom niet voor een geboorte zorgen. ‘Ja maar’ zei Steve, ‘gisteren heb ik eens openhartig met Ridice gesproken omdat ik me wat ongerust gingmaken (Steve

[pagina 52]
[p. 52]

is getrouwd en heeft twee dochtertjes in Spring Valley, Connecticut) maar ze lachte me uit, zei dat ik me daar geen zorgen over hoefde te maken en begon me toen vreemde, heel erg vreemde, vragen over onze aarde te stellen.’ De waanzin die Steve toen begon uit te slaan was een Amerikaans staatsburger onwaardig, ik herinnerde hem aan mijn hogere rang en aan het rapport dat ik over onze tocht zou uitbrengen en verzocht hem mijn huis te verlaten. ‘Je moet die romantische ideeën uit je hoofd zetten’ riep ik hem na, ‘het zijn hier heus doodgewone mensen.’

De volgende dag was er een belangrijke begrafenis. De minister-president, een domme kabouter, en vele andere hoge persoonlijkheden waren aanwezig, en op het laatste ogenblik kwam Chrano vragen of ik ook aan het rouwmaal wou aanzitten. Eindelijk werd er dus eens notitie van ons genomen. Het had me al vaak geërgerd dat men onze moedige ruimtereis niet genoeg scheen te waarderen en er over sprak als over een mislukte ondememing. Maar nu was ik dan toch bij dit vooraanstaand gezelschap uitgenodigd. Ik zat naast Bill, die zei dat hij honger had omdat au! bill!? Die goede oude Bill die me nog twee dollar schuldig was, die zich in de popcorn verslikt had en die tijdens onze lange reis zo'n dertig keer onze lichamen gepasseerd had. Ik dacht dat ik van schrik en verbazing zou doodvallen. Maar dat, zo legde Bill uit, was onmogelijk. Hij zei nog veel meer, maar dat begreep ik niet.

 

Er waren een dominee en een dokter nodig om het me geduldig uit te leggen. De levensvorm op de door ons ontdekte planeet is lichaamloos: geesten die zonder plaats of massa te bezitten elkaar lief hebben, beoorlogen, kortom leven. Er worden regelmatig kinderen

[pagina 53]
[p. 53]

geboren, maar, zo zei dominee, de mens is nu eenmaal sterfelijk en er komt dus vroeg of laat een einde aan hun leven. Op het moment van sterven verzinkt de ziel in een loodzwaar lichaam dat door de treurende familieleden in een kist wordt gestopt en in de graftuin achter mijn tempel neergezet. Daar kwam de reeds afgestorven familie het dan halen. ‘De dood’ zo zei de dokter, ‘is niet anders dan de verbintenis van geest en lichaam.’ Het leek me even weinigzeggend als onze definities op aarde.

 

Bill was als enige overlevende van het ruimteschip triomfantelijk ontvangen, tot held benoemd, en een jaar lang had hij een zegetocht door het zielenrijk gemaakt tot hij tenslotte aan het overvloedige overheerlijke immateriële eten bezweek. Erg was dat niet want zijn medelevenden hadden een ingenieus plan uitgewerkt om met retourvluchten tussen hun en onze planeet een eeuwig leven te verkrijgen door na elk sterven naar de andere planeet te verhuizen. Tegen dit plan bestonden echter grote theologische bezwaren, omdat de kleinkinderverering, waarvoor mijn tempel diende, in gevaar zou komen. Daarom kan ik niet aan de vele verzoeken van oudere personen voldoen om de naam van de ***-ster, waar deze merkwaardige planeet omheencirkelt te noemen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken