Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vertaalde gedichten (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vertaalde gedichten
Afbeelding van Vertaalde gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Vertaalde gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.07 MB)

XML (0.73 MB)

tekstbestand






Editeur

A.A. Keersmaekers



Genre

poëzie

Subgenre

vertaling
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vertaalde gedichten

(1981)–G.A. Bredero–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 346]
[p. 346]

Don Iean Tacon en doña Maria de Castro

De negende Historie van Deel VII verhaalt ‘Van de strengigheyt gebruyckt by den Coning van Spaenjen Philips de tweede tegens Don Iean Tacon ende Doña Maria de Castro, om dat sy haer onvoorsichtelijck gedragen hadden in hare eerlijcke liefde (blz. 581-639).

 

Te allen tijde is de etiquette aan het Spaanse hof uiterst streng geweest. Wie b.v. een hofdame aansprak buiten de daarvoor bepaalde uren, liep groot gevaar zwaar te worden gestraft, zelfs met de dood, want het werd beschouwd als een ernstig vergrijp tegen de eerbaarheid. Zo was het ook nog onder Filips II.

Een van de hofdames van de toenmalige koningin was Doña Maria de Castro, ‘uytmuntende als de morghen sterre boven alle andere gesterenten’ (blz.585). Op deze hofdame werd Don Iean Tacon verliefd, ‘een vroom, stoutmoedigh, beleeft, schoon, ende deghelijck Edelman’ (blz. 595), zeer rijk en hooggeacht bij zijn koning, die hem tot Ridder ofte Kruys-Heer had bevorderd. Ook Doña Maria was gevoelig voor Tacons attenties-op-afstand, maar geen van beiden zag enige gelegenheid om het hart uit te spreken: dat ‘verhinderde de strenghe ceremonie die men in Spaenjen onderhoudt in het onderlinghe praten, het welcke niet vry en staet dan sommige reysen in het jaer, ende dat noch op een ghesette ure’ (blz. 585-586). Daarom liet Tacon door een page een brief bezorgen aan Doña Maria. Het welwillende antwoord maakte de ridder overgelukkig. ‘Wech gheruckt ende opgetogen door dit vernoegen ende dese uytnemende blyschap, ghelyck hy geestich ende beleeft was, oock so weynich gestudeert hadde (wandt den Edeldom van Spaenjen en is niet al te seer ghenegen tot de gheleertheyt ende wetenschap, ja en kan de meestendeel niet lesen, noch veel min schrijven, levende in het gheloove van hare voor-Ouders: ende die al schoon zoo wat ghestudeert hebben, en sijn noch nerghens na de diepsinnichste) heeft hy beghonnen een deel spaensche rijmkens te smeden op de minne, waer van ick u hier den inhoudt ghestelt hebbe die dusdanich geweest is’ (blz. 592-593):

 
Hy die ghestelt de werelt heeft (LIX).
[pagina 347]
[p. 347]

De verliefde ridder zou nog verder gedicht hebben, maar een vriend kwam hem halen om naar het hof te gaan. Daar mocht hij ondervinden dat Doña Maria zijn liefde wel degelijk beantwoordde. Toen het ogenblik van de toegelaten conversatie aangebroken was, durfde Tacon de geliefde niet eens naderen, maar zij nodigde hem als het ware uit door ergens alleen te gaan zitten. Nu vatte Tacon moed en in een hoofs onderhoud bekenden beiden hun grote liefde. Helaas, ze gingen zo op in hun gesprek, dat ze te laat merkten dat de koningin de zaal verlaten had.

Terwijl Tacon gelukkig naar huis vertrok, wilde Doña Maria eerst de vorstin achterna, maar deze en al de hofdames waren reeds in hun slaapvertrek. Radeloos deed zij toen het alleronvoorzichtigste: ze liep naar het huis van de ridder, die haar met verstomming ontving en onderdak verleende. Vermomd vertrok hij nog dezelfde nacht. De volgende morgen stelde Doña Maria zijn vlucht vast en vol berouw ging ze naar de koningin, op wier erbarmen en begrip ze zich volkomen verliet. Deze geloofde haar hofdame wel, maar voor haar en voor Tacon bij de koning ten beste spreken durfde ze niet: de etiquette was nu eenmaal onverbiddelijk.

En inderdaad, de koning nam de zaak hoogst ernstig op. Onmiddellijk gaf hij bevel Tacon aan te houden. Toen bleek dat deze reeds gevlucht was, liet de koning diens portret overal rondzenden. Toevallig werd de vermomde Tacon herkend, gevangengenomen en door de raad van de koning ter dood veroordeeld, want niemand geloofde dat hij de jonkvrouw niet had verleid. Ook Doña Maria werd gevangen gezet en veroordeeld.

Het hele hof van de koningin geraakte in paniek, tot ‘dese goede ende beleefde Fransche Princesse’ (blz. 634) het tenslotte waagde voor de ongelukkige gelieven ten beste te spreken. Reeds was het schavot opgericht, toen de koningin met haar kinderen en de hofdames de koning te voet viel. Dat heeft ‘de goede natuere des Catholijcken Conings alzoo beweeght’ (blz. 635-636), dat hij het vonnis milderde: Don Iean Tacon werd verplicht te trouwen met Doña Maria, maar tevens ten eeuwigen dage verbannen uit alle des konings landen; hij verloor al zijn ereposten en de eretitel van Kruysheer; wel mochten beiden hun familiebezittingen behouden.

Het jonge paar trok naar Portugal. Toen geraakte dit land in oorlog met enkele Afrikaanse vorsten. Tacon trad in dienst van de Portugese koning en sneuvelde met hem in de strijd tegen de Moren.

Zo was Tacon een voorbeeld van moed, trouw en ‘zuyverheyt in den echten staet’ (blz. 639), tevens ‘een navolghens weerdigh exempel van lijdtsaemheydt ende trouwe voor alle Ondersaten, datse niet en behooren quaet te vinden het ghene dat herkomt van den Princen, in den welcken men doch blincken ziet het eyghen beelt der gerechtigheyt’ (blz. 639).

[pagina 348]
[p. 348]

LIX

 
Bien a monstré son grand pouuoir,
 
Sa grandeur, sa force, & sçauoir
 
Celuy qui donna l'ame au monde:
 
Celuy qui nos pensees sonde,
5[regelnummer]
Et qui crea tout cest vniuers.
 
 
 
D'autant que de ses dons diuers
 
Il a parfaitement comblee
 
Embellie, ceinte, & ornee
 
Madame de toute beauté,
10[regelnummer]
De vertu, & d'honnesteté,
 
Et l'a parfaite tellement
 
Qu'il n'est rien sous le firmament
 
Si beau, si accomply, si sage,
[pagina 349]
[p. 349]

LIX

 
Hy die ghestelt de werelt heeft,Ga naar voetnoot1
 
Sijn heerlijckheyt te kennen geeftGa naar voetnoot2
 
En toont zijn groote krachten,
 
Hy die dit alles schiep uyt niet,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wiens Godtheyt grondelijck doorsietGa naar voetnoot5
 
Der sterf'lijcke ghedachten;Ga naar voetnoot6
 
 
 
Die heeft zijn rijckdom wel betoont,Ga naar voetnoot7
 
Vermits hy heeft verrijckt, verschoontGa naar voetnoot8
 
Met menigerhande gaven,
10[regelnummer]
Mijn Vrou; wiens zuyverheyt en jeuchtGa naar voetnoot10
 
Met schoonheyt, eerbaerheyt en deuchtGa naar voetnoot11
 
Om-heymdt is en begraven:Ga naar voetnoot12
 
 
 
Ia heeft se soo volmaeckt voltoytGa naar voetnoot13
 
Dat onder de kap des Hemels noytGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Veel schoonder is vernomen:Ga naar voetnoot15
 
Op aerden men oock noyt en vantGa naar voetnoot16
 
Dat Goddelijcker klaer verstandt
 
In Schepsel is ghekomen.Ga naar voetnoot18
[pagina 350]
[p. 350]
 
Qui tant se rapporte à l'image
15[regelnummer]
Du facteur du monde parfait
 
Que fait l'idee, & le pourtrait
 
De ma belle, de ma deesse,
 
Et de mon vnique maistresse.
[pagina 351]
[p. 351]
 
Onder de Menschen arm noch rijck
20[regelnummer]
Is niemandt Godt zoo na gelijckGa naar voetnoot20
 
Als dese mijn Godinne:
 
Als mijn Voochdesse, als dit Beelt.Ga naar voetnoot22
 
Die met de wijste spot en speelt,Ga naar voetnoot23
 
Ia wickt en weecht haer sinnen.Ga naar voetnoot24
[tekstkritische noot]In ed. Rouen, 1604, Tome VII, blz. 472-473.

[tekstkritische noot]In 1646 en 1650, Deel VII, blz. 593-594.
9 Met in 1646 en 1650: Mijn - 10 Mijn in 1646 en 1650: Met

voetnoot1
ghestelt: gemaakt, geschapen.
voetnoot2
Sijn heerlijckheyt enz.: geeft zijn heerlijkheid te kennen.
voetnoot4
niet: niets.
voetnoot5
grondelijck: tot op de grond, geheel en al.
voetnoot6
Der sterf'lijcke: van de stervelingen.
voetnoot7
wel betoont: goed getoond, duidelijk bewezen.
voetnoot8
verschoont: schoner gemaakt, opgetooid.
voetnoot10
Vrou: gebiedster, uitverkorene; wiens: wier.
voetnoot11
deucht: deugdzaamheid.
voetnoot12
Om-heymdt is en begraven: met een omheining en een gracht is omringd, beveiligd.
voetnoot13
heeft se: hij heeft ze, nl. Mijn Vrou (vs. 10).
voetnoot14
de kap: het gewelf.
voetnoot15
Veel schoonder: een veel mooiere vrouw; vernomen: waargenomen, gezien.
voetnoot16
vant: vond.
voetnoot18
In Schepsel: in enig schepsel.
voetnoot20
zoo na: zo nabijkomend, zo zeer.
voetnoot22
Beelt: beeldschone vrouw; de punt hierna vervange men door een komma.
voetnoot23
met de wijste spot en speelt: de wijste spelenderwijs te schande maakt.
voetnoot24
sinnen: gedachten en bedoelingen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Gerbrand Adriaensz. Bredero