Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopt kunstwoordenboek (2014)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek
Afbeelding van Beknopt kunstwoordenboekToon afbeelding van titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopt kunstwoordenboek

(2014)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

E.

eau, o. eau de Cologne, Keulsch water; eau de lavande, lavendelwater; eau de la reine, koninginnewater; eau de javelle, bleekwater.
ebaucheeren, bw. gel., schetsen, vluchtig ontwerpen, aanleggen.
eblouïsseeren, bw. gel., verblinden, verbazen; misleiden, overbluffen.
ebouillioscoop, v. (ebouillioscopen), toestel om te onderzoeken of geestrijke vloeistoffen al dan niet met vreemde stoffen bedeeld zijn.
ebrauleeren, bw. gel., schokken, schudden, doen wankelen of waggelen, besluiteloos maken.
ecarté, o. zeker kaartspel.
[pagina 90]
[p. 90]
ecarteeren, bw. gel., verwijderen, verstrooien; (spel) kaarten ter zijde leggen om ze door andere te vervangen.
ecce homo, zie den mensch.
ecce homo, o. beeld van den lijdenden Christus.
ecclesia, v. de kerk.
echange, v. wissel, ruiling.
echappade, v. (echappades), ontsnapte fout, overijling.
echappement, o. (echappementen), (uurw.) schakelrad, cilinderrad.
echappeeren, ow. gel., ontkomen (aan iets), ontvluchten.
echarpe, v. (echarpen), sjerp, lijfgordel, eeregordel.
echauffeeren, ow. gel., zich echauffeeren, ww. verhitten; toornig ‒, warm worden.
echec, o. gmv. schaak; stoot, slag, schade; nederlaag; in echec houden, in bedwang houden (den vijand).
echelle, v. (muz.) toonladder; handel- en stapelplaats (in de Levant).
échelonsgewijze, bijw. (oorl.) laddervormig; sportsgewijze.
eclaircisseeren, bw. gel., helder maken, op-, verhelderen.
eclaireur, m. (eclaireurs) (mil.) veldontdekker, verkenner; scherpschatter.
eclat, m. gmv. glans, luister; opzien, gedruisch; ruchtbaarheid; eclat maken, opzien ‒ , opschudding baren.
eclatant, bn. (eclatanter, eclatantst), schitterend; opzienbarend; eene eclatante voldoening (van iets) vorderen.
eclateeren, ow. gel., ruchtbaar worden, aan den dag komen.
eclips, v. (eclipsen), verduistering (van een hemellichaam).
eclipseeren, bw. ow. gel., verduisteren, verdonkeren; (fig.) zich weg ‒, zich uit de voeten maken.
ecliptica, v. gmv. (sterr.) zonneweg, dierenriem, aardbaan.
economie, v. gmv. spaarzaamheid; bezuiniging; huishoudkunde; landhuishoudkunde; (fig) de geheele economie der wet, de beginselen der wet zooals zij zijn toegepast in de artikelen.
economisch, bn. spaarzaam, huishoudelijk.
economist, m. (economisten), huishoudkundige; spaarzaam mensch.
economiseeren, bw. gel., besparen, bezuinigen, overleggen.
econoom, m. (economen), landhuishoudkundige, landbouwer.
ecossaise, v. (ecossaises), schotsche dans.
ecraseeren, bw. gel., verpletteren, verbrijzelen, vernietigen, (ook fig.).
ecu, m. (ecus), kroon, daalder (muntstuk).
Edda, v. heilige schrift der scandinavische volken van germaansche afkomst.
edict, o. (edicten), landsvergadering, vorstelijk bevelschrift, plakaat; (gesch.) het eeuwig edict, waarbij Willem III, prins van Oranje, werd uitgesloten van de waardigheid zijner voorouders; het edict van Nantes, waarbij den protest. in Frankrijk vrijheid van geloof werd toegekend.
edictaal, bn. edictale citatie, gerechtelijke openbare dagvaarding, indaging.
editie, v. (editiën), uitgave, druk (van een boek of plaatwerk).
[pagina 91]
[p. 91]
educatie, v. gmv. opvoeding.
educt, o. (educten), (scheik.) zekere uit eene verbinding afgescheidene stof.
edulcoreeren, bw. gel., verzoeten (b.v. door toevoeging van suiker, honig of stroop).
efendi, m. titel van een staatsdienaar, (ook) rechtsgeleerde (in Turkije).
effaceeren, bw. gel., uitwisschen, delgen.
effect, o. (effecten), uitwerking; gevolg; staatspapier, schuldbekentenis (van eenen Staat enz.); effecten, goederen, vermogen, have; wissels, geldwaardig papier; effectenhandel; effectenbeurs; effecten-sociëteit.
effectief, bn. (effectiever, effectiefst), werkelijk, wezenlijk.
effectief, o. werkelijk aanwezige hoeveelheid, (b.v. van geld; van dienstdoende manschap); het effectief des legers.
effectueeren, bw. gel., volbrengen, volvoeren; verrichten, tot stand brengen.
effemineeren, bw. gel., verwijfd maken, wekelijk maken, verwennen.
effervesceeren, o. het opbruischen van vloeistoffen waaruit zich een gas ontwikkelt.
efforceeren (zich), ww. gel., zich beijveren, ‒ inspannen, ‒ moeite geven.
effrayant, bn. en bijw. (effrayanter, effrayantst), schrikwekkend, ijselijk.
effronterie, v. gmv. onbeschaamdheid.
egaal, bn. (egaler, egaalst), gelijk, effen, gelijkmatig; onverschillig, eenerlei, om het even.
egalisatie, v. (egalisatiën), gelijkmaking, vereffening.
egaliseeren, bw. gel., vereffenen.
egalist, m. (egalisten), gelijkmaker.
egaliteit, v. gmv. gelijkheid.
egard, m. (ook in het mv. gebruikelijk egards), aanzien, achting; inschikkelijkheid, beleefdheid.
ego, ik, alter ego, plaatsvervanger -; procuratiehouder met de uitgestrektste volmacht.
egoïsmus, o. gmv. zelfzucht, baatzucht.
egoïst, m. (egoïsten), zelfzuchtige, baatzuchtige, eigenbelangzoeker.
egoïstisch, bn. zelf-, baatzuchtig, eigenbatig.
ejasdem, van dezelfde maand, van denzelfden dag.
ekwipaadje, v. zie equipagie.
elaboratie, v. (elaboratiën), afwerking, bearbeiding.
elasticiteit, v. gmv. veer-, span-, springkracht.
elasticiteitsmeter, elaterometer, m. zeker werktuig.
elastiek, elastisch, bn. (elastieker, elastiekst), veerkrachtig.
elaylgas, olievormend gas.
el dorado, goudland, luilekkerland, fabelachtig paradijs.
electie, v. (electiën), verkiezing, keus, keur.
elector, electeur, m. (electoren, electeuren), kiezer, keurvorst.
electoraat, o. waardigheid van keurvorst; hoedanigheid van kiezer; keurvorstendom.
electriciteit, v. gmv. barnsteenkracht, kracht van den bliksem.
electriek, electrisch, bn. electriciteit bezittende;
[pagina 92]
[p. 92]
electrisch licht; electrische batterij; electrische figuren; electrische huizen en menschen; electrische keten; electrische naald; electrische pistool; electrische schok; electrische slinger; electrische stroom; electrische telegraphie; electrische thermometer; electrische visschen; electrische vonk; electrische wassenbeelden.
electriseermachine, v. (electriseermachinen), toestel om op gemakkelijker wijze, dan door het wrijven van glazen staven enz. eene groote hoeveelheid electriciteit op te wekken; (ook) zeker sterrebeeld.
electriseeren, bw. gel., electriciteit opwekken, ‒ mededeelen; (fig.) onverwachts schokken, doen ontstellen (van vreugde of droefenis).
electro-, electroacustische telegraaf, toestel tot het overbrengen van het geluid; electrobiologie, kennis der electrische verschijnselen die zich bij het levende dier openbaren; electrochemische telegraaf; electrodiamagnetismus, het ontstaan van diamagneten door galvanisch stroomen zonder tusschenkomst van eenen electromagneet; electrodynamica, leer der in beweging zijnde electriciteit; electromagneet, een door electriciteit gevormde magneet; electromagnetische multiplicator, galvanometer; electromagnetisch geluid; magnetische telegraaf, toestel door middel waarvan langs metaaldraad op verbazend snelle wijze berichten worden overgebracht; electromagnetismus, het door electriciteit voortgebrachte magnetismus; electrometallurgie, toepassing van de chemische werking der electriciteit tot het afscheiden van metalen uit hunne ertsen; electrometeoren, algemeene benaming voor de electrische verschijnselen in den dampkring; electrostatica, leer van de wetten der electriciteit in den toestand van rust; electrovegetometer, planten-electriciteitsmeter.
electrolysis, v. ontleding van samengestelde lichamen door den galvanischen stroom.
electrometer, m. (electrometers), toestel om den graad van spanning der electriciteit te bepalen.
electromotoren, m. mv. electriciteits-opwekkers.
electrophoor, v. electriciteitsdrager (toestel).
electroscoop, v. (electroscopen), toestel om te onderzoeken of een lichaam al dan niet merkbaar geëlectriseerd is.
elegant, bn. (eleganter, elegantst). sierlijk, net. fraai, keurig.
elegant, m. (eleganten), modegek, pronker.
elegantie, v. gmv. sierlijkheid, netheid, aanvalligheid.
elegie, v. (elegiën), treurdicht, klaaglied.
elegisch, bn. treurend, klagend, weemoedig.
element, o. (elementen), hoofdstof, grondstof, levensstof, levensbeginsel; de elementen, grondbeginselen (eener wetenschap of kunst); (fig.) nu is hij in zijn element, nu is hij recht in zijn schik; de jacht is zijn element, zijn geliefkoosde bezigheid; galvanisch element, toestel tot opwekking van electriciteit.
elementair, bn. grondstoffelijk; elementaire scholen, lagere scholen: elementair analyse, onderzoek naar de laatste bestanddeelen van de bewerktuigde lichamen.
[pagina 93]
[p. 93]
elemi, o. (kruidk.) min of meer harsachtig vocht.
elevatie, v. (elevatiën), verheffing, verhooging; hoogte, verhevenheid.
elevator, m. (elevators), opheffer (werktuig).
elève, m. (elèves), kweekeling; leerling.
eleveeren, bw. gel., verheffen, opheffen, verhoogen; (kooph.) het protest eleveeren, een geprotesteerden wissel met de eerste post laten terugloopen.
elideeren, bw. gel., uitlaten, wegwerpen (b.v. eene letter uit een woord).
eligibel, bn. kiesbaar, verkiesbaar.
elimineeren, bw. gel., uitwerpen, verwijderen, verbannen; (stelk.) eene in onderscheidene vergelijkingen voorkomende grootheid daaruit wegwerken.
elisie, v. (elisiën), wegwerping, uitlating.
elixer, o. aftreksel, versterkende drank, geneesdrank.
eloge, m. (eloges), lofrede, lofspraak, lofschrift.
elongatie, v. (sterr.) digressie, uitwijking, hoekafstand eener planeet tot de zon (van de aarde gezien).
eloquent, bn. (eloquenter, eloquentst), welsprekend, welbespraakt.
eloquentie, v. gmv. welsprekendheid, welbespraaktheid.
elucidatie, v. (elucidatiën), opheldering, toelichting.
eludeeren, bw. gel., ontwijken, doen mislukken; verijdelen; misleiden.
Elul, m. gmv. (hebr. w.) twaalfde maand van den israëlit. kerkelijken kalender.
elusief, bn. ontwijkend, verijdelend.
Elysée, o. naam van een paleis te Parijs; tijdens Lodewijk Napoleon president der fransche republiek was, werd de regeering van dien Staat onder den naam van het Elysée aangeduid; de champs Elysées, groote publieke wandelplaats te Parijs.
elysium, o. of elysëische (ook elyzeesche, elysische) velden, het verblijf der gelukzaligen, de hemel, het paradijs (der ouden), (fig.) verrukkelijk verblijf.
émail, o. smeltbaar glas, smeltglas, brandverf, glazuur.
émailleeren, bw. gel., émail op metaal brengen, brandschilderen.
emanatie, v. (emanatiën), uitvloeiing, onzichtbare uitstrooming, openbaarmaking, afkondiging.
emanatie-theorie, v. leer van Newton, volgens welke de lichtstralen uitvloeiende of uitstroomende deeltjes zijn van de lichtgevende lichamen.
emancipatie, v. (emancipatiën) vrijverklaring (van slaven, lijfeigenen enz.); toekenning van gelijke rechten, gelijkstelling voor de wet; ontheffing van vroeger bestaande beperkende bepalingen.
emancipeeren, bw. gel., vrijmaken, ontheffen, gelijk stellen.
emaneeren, ow. gel., uitvloeien, uitgaan, afkomstig zijn; dit besluit emaneert van hem, hij is de oorzaak dat dit besluit genomen werd; (ook) dit besluit is door hem genomen.
emballage, embaleering, v. verpakking, inpakking; pak-, bindloon.
[pagina 94]
[p. 94]
emballeeren, bw. gel., inpakken, omwikkelen.
embarcadère, v. (embarcadères), aanlegplaats, hoofd, steiger; spoorwegstation (ook débarcadère genaamd).
embargo, o. beslag op schepen of handelsartikelen, havenversperring.
embarqueeren, bw. gel., inschepen, laden.
embarasseeren, gel., verlegen maken, in verlegenheid brengen, hinderen.
emblema, (emblemata), embleem, (embleemen), zinnebeeld.
emblematisch, bn. zinnebeeldig.
embolus, m. kolf, stempel, zuiger (in spuiten en luchtpompen).
embonpoint, o. gmv. lijvigheid, gezetheid, lichaamsdikte.
embouchure, v. (embouchures), mond van eene rivier, van een kanon enz.); mondstuk (van een blaasspeeltuig); eene goede embouchure hebben, een blaasspeeltuig wel weten aan te zetten en zuiver blazen.
embrasseeren, bw. gel., omarmen, omhelzen.
embrouilleeren, bw. gel., in de war brengen, verwarren.
embryo, o. (embryoos), bewerktuigd wezen nog in een ei omsloten, onrijpe lichaamsvrucht.
emeritus, bn. rustend (van predikanten, hoogleeraren enz.).
emersie, v. het te voorschijn treden van eene planeet uit de schaduw eener andere; het zichtbaar worden van eene ster.
emigrant, m. (emigranten), uitgewekene, die zijn land ontvlucht; landverhuizer.
emigratie, v. (emigratiën), uitwijking; landverhuizing.
emigré, m. (emigrés), uitgewekene.
emigreeren, ow. gel., uitwijken, het land verlaten.
eminent, bn. (eminenter, eminentst), uitstekend, voortreffelijk.
eminentie, v. verhevenheid; zijne eminentie, titel der kardinalen.
emir, m. (emirs), arabisch opperhoofd.
emissaire, (emissaires), emissario, m. (emissarioos), zendeling, bode; kondschapper; spion, verspieder.
emolument, o. emolumenten, mv. neven-inkomsten; buitenkansjes, verval, voordeeltjes.
emotie, v. (emotiën), gemoedsbeweging; volksgisting.
empaleeren, ow. gel., spietsen, eenen paal insteken.
emphase, v. gmv. nadruk, klem (in lezen en spreken).
emphastisch, bn. nadrukkelijk, met klem, krachtig.
empiricus, m. (empirici), man der ervaring; geleerde (inz. geneesheer) die zijne kennis alleen aan de ondervinding ontleent.
empirisch, bn. op ervaring gegrond en daaruit voortvloeiende; de empirische wetenschappen.
empirisme, empirismus, o. gmv. leer dat ervaring de eenige bron is van alle kennis.
emplette, v. (meestal mv. amplettes), koop, inkoop; ik heb eenige emplettes gedaan.
emplooi, o. (emplooijen), ambt, dienst; verrichting; (toon.) kategorie van rollen.
emplooieeren, bw. gel., aanwenden, gebruiken, gebruik maken van.
[pagina 95]
[p. 95]
emporteeren (zich), ww. gel., zich driftig maken, uitvaren (tegen).
empresseeren (zich), ww. gel., zich beijveren, haasten.
empyreïsch, bn. hemelsch.
empyreum, o. verblijfplaats der zaligen.
empyreumatisch, bn. brandig.
emulatie, v. gmv. naijver, wedijver.
emulsie, v. (emulsiën), amandel-, zaad-, plantenmelk.
emulsine, o. gmv. eiwitachtig lichaam in de amandelen.
en, (fr. woord), en avant, voorwaarts! vooruit! en corps, gezamenlijk, in corpore; en dépôt, in bewaring; en détail, in het klein (verkoopen); en échelon, (mil.) échelons-, laddersgewijze; en face, tegenover, van voren; en famille, in den kring van het huisgezin; en front, van voren, op den voorgrond; en gros, in het groot (verkoopen); en gala, in feestgewaad; en miniature, in het klein; en particulier, in het bijzonder; en passant, in het voorbijgaan; en peine, in verlegenheid; en profil, van ter zijde gezien; en roturier, burgerlijk, gemeen; en suite, achter elkander, achtereenvolgens; en tout, in alles, alles te zamen genomen; en vogue, in zwang, in de mode, gezocht, in trek; en train, in aantocht, aan den gang; in zwang.
encadreeren, bw. gel., omlijsten, in eene lijst vatten; insluiten.
encanailleeren (zich), ww. gel., zich met verachtelijke menschen gemeenzaam maken.
encaustiek, v. gmv. was-schilderkunst.
enchanteeren, bw. gel., betooveren, verrukken.
enclave, v. geënclaveerd land, land dat door een vreemd grondgebied ingesloten is.
encourageeren, bw. gel., aanmoedigen, aanwakkeren, opwekken.
encyclopédie, v. (encyclopédiën), het geheel ‒, (ook) woordenboek van alle kunsten en wetenschappen.
encyclopedisch, bn. algemeen wetenschappelijk.
endemisch, bn. inheemsch; endemische ziekten, ziekten die het gevolg zijn van eigenaardige plaatselijke omstandigheden.
endogeen, bn. endogene rotsen, rotsen die in een weeken of half-vloeibaren toestand zijn uitgebroken.
endogeenen, mv. zekere plantensoort.
endosmosis, v. (nat.) naam van zekere strooming.
endossant, m. (endossanten), (kooph.) overdrager van eene wissel op een ander.
endossement, o. (endossementen), (ook indossement, indosso), zulk eene overdracht.
endosseeren, bw. gel., overdragen eenen wissel op een ander.
energie, v. gmv. kracht, geestkracht, veerkracht, nadruk, klem.
energiek, energisch, bn. krachtvol, vurig.
enerveeren, bw. gel., ontzenuwen, verzwakken, uitmergelen.
enfants perdus, m. mv. (oorl.) uiterste voorposten.
[pagina 96]
[p. 96]
enfileeren, bw. gel., verstrikken, inwikkelen; aanrijgen; (oorl.) in de lengte beschieten (met geschut).
enfin, bijw. eindelijk, in het kort, kortom.
enfleurage, v. gmv. het verkrijgen van de fijne welriekende geuren der bloemen zonder gebruik van hitte.
engagement, o. (engagementen), verbindtenis, verplichting, belofte van dienstverrichting; verloving.
engageeren, bw. zich engageeren, ww. gel., verbinden, zich verbinden (tot iets), verplichtend maken; in dienst nemen; overreden; zich verloven.
engymeter, m. (engymeters), afstandsmeter (werktuig).
engyscoop, v. (engyscopen), vroegere benaming van den microscoop.
enigmatisch, bn. raadselachtig, zonderling, dubbelzinnig.
enlevage, v. gmv. etsdruk (in katoendrukkerijen).
enlumineeren, bw. gel., met kleuren afzetten, ‒ dekken, kleuren.
ennuyant, bn. (ennuyanter, ennuyantst), langwijlig, vervelend, lastig.
ennuyeeeren, bw. gel., vervelen, lastig maken.
enorm, bn. en bijw. bovenmatig. ongehoord; afschuwelijk.
enormiteit, v. bovenmatigheid; het ongehoorde; gedrochtelijke grootte.
enrageeren, ow. bw. gel., razend worden, ‒ maken, vertoornen.
enroleeren, bw. gel., (mil.) aanwerven, in dienst nemen.
ensemble, o. het geheel, alles te zamen, allen bijeen.
entablement, o. (entablementen), (bouwk.) rollaag, architraaf.
entameeren, bw. gel., aanvangen, openingen doen (b.v. tot het voeren van onderhandelingen).
entasseeren, bw. gel., opeenhoopen.
entiteit, v. wezenlijkheid, bestaan.
entomollihen, m. mv. insektensteenen.
entologie, v. gmv. insektenkunde, -leer.
entoptisch, bn. entoptische verschijnselen, in het oog.
entortilleeren, bw. gel., omwikkelen, omstrikken.
entourage, m. omgeving, personen waarmede men gewoonlijk verkeert.
entoureeren, bw. gel., omgeven, omringen, insluiten.
entòzon, mv. ingewandswormen.
entre-deux, o. middenstuk; tusschenwand.
entre-deux, bijw. tusschenbeide, middelmatig.
entrée, v. (entrées), ingang, toegang; intreegeld; voorgerecht.
entre nous, bijw. tusschen ‒, onder ons, in vertrouwen.
entreposeur, m. (entreposeurs), opzichter over een entrepôt.
entrepôt, o. (entrepôts), pakhuis, magazijn, stapelplaats.
entrepreneur, m. (entrepreneurs), ondernemer; aannemer van publieke werken enz.).
entreprise, v. (entreprises), onderneming.
entrevue, v. (entrevues), samenkomst, bijeenkomst, onderhoud, gesprek.
entrez, bijw. binnen! treed binnen!
enumeratie, v. (enumeratiën), optelling, opsomming.
enveloppe, v. (enveloppes), omslag (voor brieven), omhulsel.
[pagina 97]
[p. 97]
environs, m. mv. omstreken, omtrek.
envoyé, m. (envoyés), gezant, afgevaardigde.
eo animo, met dat oogmerk, van dezelfde meening.
epacten, m. mv. inlaschdagen; getallen die voor elk jaar den maansouderdom op den eersten dag des jaars opgeven.
eparchie, v. (eparchiën), stadhouderschap, landvoogdij.
epaulette, v. (epauletten), (mil.) schouderbelegsel, -kwast; (fig.) de epaulette, de militaire stand.
ephemeer, bn. één dag durende; kortstondig, voorbijgaand.
ephemeriden, mv. (nat. hist.) dag-insekten; geschriften die voor een bepaald tijdvak geldig zijn; astronomische jaarboeken, ‒ tafels; dagbladen, tijdschriften; vermelding van merkwaardige gebeurtenissen op elken dag van het jaar (in eenen kalender).
epicarpium, v. (epicarpia), vruchtschil.
epicurisch, bn. weelderig, wellustig, zwelgend.
epicurist, m. (epicuristen), zinnelijk mensch, wellusteling.
epicurismus, o. gmv. neiging tot zinnelijkheid en wellust.
epicycloïde, v. (epicycloïden), (meetk.) zekere kromme lijn.
epicyclus, m. (sterr.) bijcirkel.
epidemie, v. (epidemiën), heerschende ziekte, landziekte, besmettelijke ziekte; vreemde van elders gekomen ziekte.
epidemisch, bn. heerschend, besmettelijk, aanstekend.
epidoot, o. soort van porfier (porphyr).
epigonen, m. mv. personen die op het gebied van kunsten en wetenschappen geen nieuw stelsel uitvinden, maar op den bestaanden grondslag voortbouwen.
epigram, o. (epigrammen), puntdicht, kort hekeldicht.
epilepsie, v. gmv. vallende ziekte.
epiloog, v. (epilogen), na-, slotrede; naspel.
epineus, bn. (epineuzer, epineust), moeielijk, hachelijk, netelig.
episch, bn. tot het heldendicht behoorende.
episcopaal, bn. bisschoppelijk.
episcopaat, o. bisdom, bisschoppelijke waardigheid.
episcopaten, m. mv. aanhangers ‒, leden der bisschoppelijke kerk in Engeland.
episcophobie, v. gmv. vrees voor de invoer. der bisschoppen.
episode, v. (episoden), tusschenrede, ingelascht verhaal; tusschenzang.
epistel, o. (epistels), brief, zendbrief, zendschrijven, boetpredikatie.
epistylus, m. (bouwk.) kroon ‒, bovenste eener zuil.
epitaphium, o. (epitaphia), grafschrift; grafsteen, tombe.
eptitheet, v. bijvoegelijk woord; toenaam.
epithesis, v. opstel, geschrift.
epithetiseeren, bw. gel., eenen bijnaam aan iem. geven; veel bijvoegelijke naamwoorden bezigen.
epitome, v. kort uittreksel, kort begrip.
epizoötie, v. veeziekte, sterfte onder het vee.
epopee, epos, o. heldendicht.
epoque, o. (epoques), tijdstip; (fig.) gedenkwaardige dag; epoque maken, groot opzien verwekken, (zich of zijnen tijd) beroemd maken.
[pagina 98]
[p. 98]
equatie, v. (equatiën), verevening, gelijkmaking, algebraïsche vergelijking.
equator, m. zie aequator.
equilibre, o. gmv. evenwicht.
equilibrist, m. (equilibristen), koordedanser, kunstenmaker.
equipage, equipagie, (ook v. § ekwipaadje), eigen rijtuig met al wat er toe behoort, paarden, bedienden enz.; equipage houden. equipage, uitrusting van eenen officier (in tijd van oorlog); scheepsbemanning.
equipement, o. uitrusting (kleeding en wapens) van eenen krijgsman of van een schip; equipementstukken, voorwerpen die tot de uitrusting eens militairs behooren.
equipeeren, bw. gel., uit-, toerusten, van het noodige voorzien; bemannen.
equipolient, bn. gelijkgeldig.
equitatie, het paardrijden.
equivalent, bn. gelijkwaardig.
equivalent, o. naam gegeven aan eene belasting die eene andere afgeschafte vervangt.
equivoque, bn. dubbelzinnig.
Erebus, m. gmv. (fab.) de hel, onderwereld.
erectie, v. (erectiën), oprichting, opbouwing, bouw.
eremiet, m. (eremieten), kluizenaar. Zie verder heremiet.
erentfeste, bn. (oudt.) groot-achtbare (eeretitel).
erethismus, o. (gen.) prikkeling der zenuwen, overspanning.
ergo, bijw. bijgevolg, dus, derhalve, alzoo.
erigeeren, bw. gel., oprichten, bouwen, stichten, grondvesten.
Erinnyen, v. mv. (fab.) wraakgodinnen. furiën.
Eris, v. (fab.) tweedracht, strijd; de twistgodin.
eristiek, v. gmv. strijd-, twistkunst.
erotisch, bn. erotische gedichten, minnedichten, liefdegedichten.
errare, errare humanum est, dwalen is menschelijk.
erratum, m. (errata), fout, drukfeil; errata, lijst van drukfouten.
erreur, v. (erreurs), dwaling, fout, misslag.
eruptie, v. (eruptiën), uitbarsting (van eenen vulkaan enz.).
ervalenta, v. zie revalenta.
escadron, eskadron, o. (escadrons, eskadrons), afdeeling ruiterij.
escaladeeren, bw. gel., met stormladders beklimmen.
escamoteeren, bw. gel., goochelkunsten doen; uit den zak rollen, wegmoffelen.
escarpins, m. mv. lichte schoenen, dansschoenen.
escorte, v. en o. gmv. gewapend geleide, bedekking; gevolg.
escorteeren, bw. gel., begeleiden, onder bedekking uitgeleide doen.
escouade, v. (escouaden), rot soldaten onder eenen korporaal.
escroquerie, v. (escroqueriën), oplichting, fielterij, aftroggeling.
Escuriaal, o. naam van een koninklijk lustslot nabij Madrid.
esito-waren, v. mv. (kooph.) uitvoerartikelen.
eskader, o. (eskaders), smaldeel, vlootafdeeling.
esoterisch, bn. enkel voor ingewijden; wetenschappelijk; wat niet ieder behoeft te weten.
espagnolade, v. (espagnoladen), snoeverij, pralerij, snorkerij.
[pagina 99]
[p. 99]
espagnole, v. spaansche dans, ‒ vrouw.
espagnoletten, v. mv. op- en nedergaande ijzeren stangen aan vensters.
espalier, m. (espaliers), leiboom; latwerk, staketsel.
esplanade, v. (esplanaden), voorplein, vlakte, opene plaats; exercitie-plein.
esquire, m. (esquires), schilddrager, schildknaap; titel in Engeland (weledele heer).
essaai, o. gmv. toets, proef; onderzoek (van goud en zilver); bepaling van het zilver- en goudgehalte van munten enz.
essai, m. proef, staal; verhandeling.
essayeeren, bw. gel., beproeven, toetsen (het gehalte van goud en zilver).
essayeur, m. (essayeurs), toetser.
essence, v. gmv. geest (aftreksel door koking of destillatie); aromatische olie (die door overhaling uit vruchten, kruiden enz. verkregen wordt).
essentiëel, bn. (essentiëler, essentiëelst), wezenlijk, volstrekt noodzakelijk.
essentiëel, o. het essentiëele (het ware, het eigentlijke) der zaak.
essoniet, hessoniet, m. kaneelsteen (zeker edelgesteente).
estafette, m. (estaffeten), rijdende postbode, koerier.
estaminet, o. (estaminets) herberg, koffiehuis.
estaminette, (estaminettes), kroeg; gezelschapsboerin in een herberg; kwakzalverskraam.
estimeeren, bw. gel., achten, hoogachten, schatten.
estrade, v. (estraden), verhoogde plaats, verhevenheid, optred (voor een praalbed, eenen troon enz.), uitstek.
estropiëeren, bw. gel., verminken.
etablissement, o. (etablissementen), vestiging (b.v. van een handelshuis), grondlegging; gesticht, inrichting; nederzetting.
etablisseeren, bw. gel., zich etablisseeren, ww. grondvesten, oprichten; zich nederzetten, zich vestigen.
étage, v. (etagen), verdieping (van een gebouw).
etagère, v. (etagères), rekje (aan den muur vastgehecht, om er voorwerpen op te plaatsen).
etaleeren, bw. gel., uitstallen, uitkramen, openleggen, ten toon spreiden.
etape, v. (etapen), stapelplaats; proviandmagazijn; rustplaats; nachtkwartier.
etat-major, m. algemeene staf (in een leger); al de officieren (aan boord van eenen oorlogsbodem).
et cetera, en zoo voorts.
ethiek, ethica, v. gmv., zedeleer, leer der deugden.
ethnographie, v. gmv., volksbeschrijving.
ethnographisch, bn. ethnographisch museum, verzameling van voorwerpen afkomstig van vreemde volken en uit verafgelegen oorden der wereld.
etiquette, v. (etiquetten), briefje of strookje papier dat op eene flesch of doos (of op een boek) geplakt wordt.
etiquette, v. gmv., hofgebruik; manieren in voorname gezelschappen, wellevendheid.
[pagina 100]
[p. 100]
etude, v. (etudes), studie, oefening; (schild.) oefeningstuk, schets.
etui, m. (etuis), koker, foedraal; scheede; zakdoosje met eenig gereedschap voor dagelijksch gebruik.
etymologie, v. gmv. woordafleiding, woordvorsching.
etymoloog, m. (etymologen), etymologist, (etymologisten), woordafleider.
eubiotiek, v. de kunst om zoo gezond mogelijk te leven.
eucharistie, v. gmv. heilig avondmaal, nachtmaal.
euchlorine, v. (scheik.) zekere gassoort.
eudiometer, m. (eudiometers), luchtzuiverheidsmeter (toestel).
Eumeniden, m. mv. (fab.) plaaggeesten, furiën.
eunuque, eunuch, (m.) (eunuquen, eunuchen), gesnedene, ontmande (vrouwenoppasser in een serail).
euphemismus, m. verzachtende uitdrukking.
euphemistisch, bn. verschoonend, verzachtend, verbloemend.
euphonie, v. gmv. welluidendheid.
euphonisch, bn. welluidend, aangenaam klinkend.
eupion, o. gmv. zekere aetherische olie.
Eutopia, o. zie Utopia.
evaporeeren, ow. gel., uitdampen, uitwasemen.
evasie, v. (evasiën), ontwijking; uitvlucht, voorwendsel; een evasief (ontwijkend) antwoord.
evenement, o. (evenementen), gewichtig feit, merkwaardige gebeurtenis.
eventualiteit, v. iets wat mogelijk gebeuren kan; het gebeuren van een mogelijk geval.
eventueel, bn. gebeurlijk, in voorkomend geval, mogelijk.
evictie, v. (evictiën), borgtocht; schadevergoeding.
evident, bn. oogenschijnlijk, blijkbaar, zonneklaar.
evidentie, v. klaarblijkelijkheid, onomstootelijke zekerheid.
evolutie, v. (evolutiën), zwenking; de evolutiën, bewegingen van krijgsvolk of eene vloot.
ex, uit: ex-minister, gewezen ‒, voormalig minister; ex abrupto, plotseling, onverwachts; ex animo, van harte; opzettelijk; ex capite, uit het hoofd; ex cathedra, op meesterachtigen toon; ex professo, beroeps-, ambtshalve; ex post, achteraan; naderhand; ex officio, uit plicht, ambtshalve; ex voto, naar wensch, krachtens eene gelofte; ex tempore, voor de vuist, onvoorbereid, niet vooraf opgesteld, ex usu, buiten gebruik, in onbruik.
exact, bn. (exacter, exactst), stipt, nauwkeurig, volkomen.
exactitude, v. gmv. nauwkeurigheid, stiptheid.
exaltados, m. mv. uiterste linkerzijde (in de spaansche wetgevende vergadering), partij van den vooruitgang, ‒ der heethoofden.
exaltatie, v. gmv. geestvervoering, overspanning.
exalteeren, bw. gel., tot overspanning brengen, verrukken, wegslepen.
examen, o. (examens, examina), onderzoek (naar de geschiktheid of bekwaamheid van iem.), ondervraging; vergelijkend examen.
examineeren, bw. gel., onderzoeken, ondervragen; nauwkeurig beschouwen.
[pagina 101]
[p. 101]
exantiatie, v. het uitpompen (door middel van een luchtpomp).
Exaudi, m. naam van den Zondag die het Pinksterfeest voorafgaat.
excedent, o. (excedenten), overschot (eener rekening), batig slot.
excedeeren, bw. gel., overschrijden, te ver ‒, te boven gaan.
excellent, bn. (excellenter, excellentst), voortreffelijk, heerlijk, uitmuntend.
excellentie, v. (excellentiën), voortreffelijkheid; titel van ministers en andere hooge staatsdienaren.
excelleeren, ow. gel., uitmunten, zich onderscheiden.
excentriciteit, v. (excentriciteiten), afwijking van het middelpunt; (fig.) dweperij, eigenzinnigheid; de excentriciteiten (eigenaardige manieren of handelingen) eens Engelschmans.
excentriek, excentrisch, bn. uitmiddelpuntig, van de baan afwijkende; (fig.) dwepend, overspannen.
excentriek, v. (excentrieken), toestel om bij werktuigen eene ronddraaiende beweging in eene rechtlijnige te veranderen.
exceptioneel, bn. en bijw. bij wijze van uitzondering, eene uitzondering bevattende.
excerpeeren, bw. gel., een uittreksel maken (van een opstel, een boek, eenen brief enz.); een excerpt maken.
excès, o. (excèssen), overmaat, uiterste; buitensporigheid, daad van geweld.
excipiëeren, bw. gel., uitzonderen, tegenwerpingen maken; (recht.) excipiëeren van.
excitatie, v. (excitatiën), opwekking, aansporing, prikkeling.
exciteeren, bw. gel., opwekken, aansporen, prikkelen; aanleiding geven tot.
exclamatie, v. (exclamatiën), uitroep, uitroeping, geschreeuw.
exclameeren, ow. gel. uitroepen, kreten aanheffen.
excludeeren, bw. gel., uitsluiten, afzonderen.
exclusie, v. (exclusiën), uitsluiting.
exclusief, bn. en bijw. uitsluitend, bij wijze van uitsluiting.
excommunicatie, v. (excommunicatiën), kerkban.
excommuniceeren, excommuniëeren, bw. gel., in den kerkban doen, van de kerkgemeente uitsluiten.
excrement, o. excrementen, mv. uitwerpselen des lichaams, stoelgang, afgang.
excretie, v. (excretiën), uit-, afscheiding.
exculpatie, v. ontschuldiging, vrijspreking.
exculpeeren, bw. gel., vrijspreken, van rechtsvervolging ontslaan, buiten vervolging stellen.
excursie, v. (excursiën), uitstapje, pleziertochtje.
excusabel, bn. (excusabeler, excusabelst), verschoonbaar.
excusatie, v. zie excuus.
excuseeren, bw. gel., verontschuldigen, verschoonen.
excuus, excuse, v. verontschuldiging, reden van verschooning, uitvlucht.
execrabel, bn. (execrabeler, execrabelst), verfoeielijk; afschuwelijk, vloekwaard.
executeeren, bw. gel., uitvoeren, voltrekken; door rechtsdwang noodzaken; te recht stellen; hij is geëxecuteerd, zijn inboedel is door zijne schuldeischers verkocht; zich executeeren, zich insolvent verklaren, zijne balans overleggen (in den effectenhandel).
[pagina 102]
[p. 102]
executeur, m. (executeuren), uitvoerder, volbrenger; executeur testamentair, uiterste wilsbeschikker.
executie, n. (executiën), uitvoering, voltrekking (van een vonnis), strafvoltrekking; openbare terechtstelling van eenen veroordeelde; uitwinning van eenen schuldenaar.
exegeet, n. (exegeten), bijbel-, schriftverklaarder.
exegese, v. bijbel-, schriftverklaring.
exempel, o. (exempels), voorbeeld; voorschrift; model.
exemplaar, o. (exemplaren), afdruk, (ook) stuk, b.v. vier exemplaren, vier stuks (van eenig voorwerp).
exemplair, bn. voorbeeldig, waarschuwend; dit verdient exemplair gestraft te worden.
exemtie, exemptie, v. (exemtiën, exemptiën), vrijstelling, ontheffing (van een bezwaar, van dienst enz.).
exerceeren, ow. bw. gel., oefenen (inz. in den wapenhandel).
exercitie, v. (exercitiën), oefening, wapenoefening.
exhalatie, v. (exhalatiën), uitdamping, uitwaseming.
exhibitie, v. (exhibitiën), aanwijzing, openlegging; (fig.) tentoonstelling.
exhortatie, v. (exhortatiën), vermaning.
exigentie, v. (exigentiën), behoefte, dringend geval, noodwendigheid; naar exigentie (eisch) van zaken.
exigeeren, bw. gel., vorderen, eischen.
exil, exilium, o. verbanning; ballingschap.
exilieeren, bw. gel., bannen, verbannen.
eximeeren, bw. gel., bevrijden, vrijstellen, ontslaan.
existentie, v. bestaan, werkelijkheid.
existeeren, ow. gel., bestaan; zijn; kunnen leven.
exit, (toon.) af, hij gaat heen, hij treedt af.
exmissie, v. (exmissiën), (recht.) uitzetting.
exodus, m. uitgang; uittocht, naam van het tweede boek van Mozes.
exogenen, mv. zekere plantensoort.
exorbitant, bn. (exorbitanter, exorbitantst), bovenmatig; overdreven, te ver gaande; te veel eischende.
exorcismus, o. duivelbezwering.
exordium, o. begin ‒, inleiding eener rede.
exosmosis, v. (nat.) naam van zekere strooming.
exoterisch, bn. voor oningewijden, bevattelijk voor het volk.
exotisch, bn. buitenlandsch, uitheemsch.
expansie, v. gmv. uitzetting, verwijding.
expansief, bn. expansieve kracht, uitzettingsvermogen.
expatriëeren (zich), ow. gel., zijne woonplaats in een vreemd land vestigen.
expectant, m. (expectanten), die op iets wacht, den afloop van zekere zaak afwacht. expectant, of edel expectant, adspirant bij de Duitsche orde, balije van Utrecht.
expectoratie, v. (expectoratiën), ontboezeming, uitstort. des gemoeds.
expectoreeren, bv. gel., uitspuwen; (fig.) zijn hart uitstorten, zich door klagen enz. lucht geven.
expediëeren, bw. gel., af-, verzenden; (fig.) van kant maken.
[pagina 103]
[p. 103]
expediteur, m. (expediteurs, expediteuren), verzender (van goederen).
expeditie, v. (expeditiën), verzending (van goederen); reistocht; krijgstocht, onderneming; afschrift van een vonnis of eenige andere rechterlijke beschikking.
expeditief, (expeditiever, expeditiefst), expediet (expedieter, expedietst), bn. spoedig, voortvarend, vlug.
expeditionnair, m. (expeditionnairs), expediënt, m. (expediënten), afzender; uitvaardiger; hulpschrijver.
expendeeren, bw. gel., uitbetalen, bekostigen.
expensen, mv. kosten (zooals proceskosten enz.).
expensief, bn. (expensiever, expensiefst), duur, waaraan veel uitgaven verbonden zijn.
experiëntie, v. gmv. ervaring, ondervinding.
experiment, o. (experimenten), proefneming.
experimentaal, bn. proefondervindelijk.
expert, m. (experts), zaakkundige, gezworene (die geroepen is uitspraak te doen of afvies te geven).
expertise, v. onderzoek door deskundigen.
expiatie, v. (expiatiën), zoen; verzoening; boeting; genoegdoening.
expiëeren, bw. gel., boeten, boete doen (voor iets), (iets) afboeten.
expiratie, v. (expiratiën), uitademing; dood; vervaltijd, afloop van eenen termijn.
expireeren, ow. gel., vervallen; sterven.
explicatie, v. (explicatiën), uitlegging, opheldering.
expliceeren, expliqueeren, bw. gel., uitleggen, ophelderen, ontvouwen, uiteenzetten.
exploit, exploot, o. (exploiten, explooten), daad, heldenfeit; (recht.) dagvaarding en beteekening; bij deurwaarders exploit.
exploitatie, v. (exploitatiën), ontginning, opdelving, bebouwing; uitoefening van eenig industriëel bedrijf.
exploiteeren, bw. gel., ontginnen (eene mijn), eenig industriëel bedrijf uitoefenen; partij trekken (van iets); dagvaarden en de dagvaarding beteekenen.
exploiteur, m. (exploiteurs), ontginner; bejager van voordeel of winst; deurwaarder; de exploiteur bij het gerechtshof.
exploratie, v. (exploratiën), uitvorsching, uitpluizing.
explosie, v. (explosiën), uit-, losbarsting, knal, schok.
exponent, o. (exponenten), (stelk.) grootheid, zeker getal (bij de machten).
exponeeren, bw. gel., uitleggen, ophelderen; blootstellen; zich exponeeren, ww. zich blootstellen (aan iets).
exportatie, v. (exportatiën), uitvoer (van goederen).
exportaten, mv. (kooph.) uitvoer-artikelen.
exporteeren, uitvoeren, uitvoerhandel drijven.
exposé, o. uiteenzetting, openlegging (van eene zaak, van feiten enz.).
exposeeren, bw. gel., ten toon stellen, vertoonen; inzenden op eene tentoonstelling.
expositie, v. (expositiën), tentoonstelling; uiteenzetting.
expostuleeren, bw. gel., vorderen, eischen; klachten ‒,
[pagina 104]
[p. 104]
bezwaren inleveren; ter verantwoording roepen; hard aanspreken, berispen.
expres, bn. en bijw. uitdrukkelijk; voorbedachtelijk, met opzet; een expres-trein, sneltrein (op spoorwegen).
expresse, m. (expressen), bijzondere bode, boodschapper.
expressie, v. (expressiën), uitdrukking.
expressief, bn. (expressiever, expressiefst), nadrukkelijk, met veel gevoel of uitdrukking.
exprimeeren, bw. gel., uitdrukken, te kennen geven; beschrijven, schetsen.
expropriatie, v. (expropriatiën), onteigening, afkoop.
expropriëeren, bw. gel., onteigenen, uit het bezit stellen.
expulsie, v. (expulsiën), uitdrijving, verjaging.
exquis, exquisiet, bn. uitgelezen, voortreffelijk, uitnemend.
extase, v. gmv., verrukking, geestvervoering.
extemporeeren, bw. gel., voor de vuist ‒, onvoorbereid spreken, (in proza of poëzie) zingen, spelen enz.
extendeeren, bw. ow. gel., uitbreiden, uittrekken.
extensie, uitbreiding, omvang.
extensief, bn. uitgestrekt; uitstrekkend; extensieve grootheden, ruimte-grootheden.
exterieur, bn. uiterlijk, uitwendig.
exterieur, o. het uiterlijke; de buitenzijde.
exterminatie, v. (exterminatiën), uitdrijving; uitroeiing.
extermineeren, bw. gel., uitdrijven; uitroeien, verdelgen; vernielen.
extern, bn. uiterlijk.
externe, m. (externen), dagscholier.
extirpatie, v. (extirpatiën), het uitroeien met wortel en tak.
extirpator, m. (extirpators), (landb.) bovengrondwoeler (werktuig).
extirpeeren, bw. gel., uithalen, uitroeien; eenen likdoorn extirpeeren; een misbruik extirpeeren.
extorsie, v. (extorsiën), afpersing (van geld enz.), daad van geweld.
extra, bijw. buiten, buitengewoon, bijzonder; zeer; extra fijn, extra blad, extra post, extra trein, extra schoon.
extract, o. (extracten), uittreksel (van een geschrift, een boek enz.), afkooksel (van kruiden enz.); voor extract, (onder aan stukken).
extractie, (fig.) man van extractie, iemand van goede afkomst.
extractiestof, v. niet kristalliseerbare stoffen die den smaak en de geneeskracht der planten veroorzaken.
extraheeren, bw. gel., uittrekken; een uittreksel maken; lichten (een vonnis enz.).
extrajudiciëel, bn. buitengerechtelijk.
extraordinair, bn. en bijw. buitengemeen, buitengewoon.
extravagant, bn. (extravaganter, extravagantst), buitensporig.
extrême, o. het uiterste, het hoogste; de extrêmes, de uitersten (twee tegenovergestelde zaken); overdrijvingen.
extremiteit, v. uiterste verlegenheid; laatste toevlucht; de extremiteiten, de uiterste ledematen.
exuberantie, v. overvloed, overdaad.
exultatie, v. vreugdegejuich.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken