Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopt kunstwoordenboek (2014)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek
Afbeelding van Beknopt kunstwoordenboekToon afbeelding van titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopt kunstwoordenboek

(2014)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

F.

fabriceeren, bw. gel., bewerken, voortbrengen (door middel van werktuigen); (fig.) maken; verdichten; dat geheele verhaal is gefabriceerd.
fabuleus, bn. fabelachtig.
façade, v. (façaden), voorgevel.
face, v. voorzijde, gezicht; en face, tegenover.
facen, mv. de buitenste zijden (van een vestingwerk).
facetten, v. mv. ruiten, vlakken (op geslepen edelgesteenten); geslepen hoeklijsten (aan spiegels).
fachinen, v. mv. takkebossen (bij belegeringen); dikke vuurpijlen.
faciël, bn. (faciëler, faciëlst), gemakkelijk.
faciliteeren, bw. gel., gemakkelijk maken, verlichten.
faciliteit, v. (faciliteiten), gemakkelijkheid, toegeeflijkheid.
facit, o. (facits), som, uitkomst.
façonneeren, bw. gel., fatsoeneeren.
fac-simile, o. (fac-similees), nauwkeurig nagemaakt handschrift (gewoonlijk van beroemde personen).
facta, o. mv. feiten.
factie, v. (factiën), partij, volksaanhang.
factiedrijver, m. (factiedrijvers), volksmenner.
factieus, bn. (factieuser, meest factieus), oproerig, muitend.
factisch, bn. werkelijk, daadwerkelijk.
factionnaire, m. (factionnairen), schildwacht.
facto, o. de facto, daadzakelijk, feitelijk; de jure en de facto, rechtens en feitelijk.
factoor, factor, m. (factoren), handelsgemachtigde, zaakwaarnemer; brievenbesteller; (rek.) onderdeel van een produkt (3 is een factor van 6).
factorij, v. (factorijen), kantoor, handelskantoor, magazijn (voor eene onderneming ergens gevestigd).
factotum, m. (factotums), doe-al, algemeen zaakwaarnemer, vertegenwoordiger.
factum, o. (facta), daadzaak, feit.
factuur, v. (facturen), rekening van geleverde goederen.
facultatief, bn. bevoegd ‒, gemachtigd om te kiezen (tusschen twee zaken).
faculteit, v. (faculteiten), bevoegdheid; tak van wetenschap (aan eene hoogeschool); de vier faculteiten, godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, geneeskunde, letteren; (fig.) college van hoogleeraren.
fade, bn. (fader, meest fade), laf, flauw, smakeloos, (ook fig.).
fadeur, v. lafheid, smakeloosheid.
faeces, mv. uitwerpselen, drekstoffen; (ook) grondsop, moer, droesem; faecale stoffen.
fagot, v. (fagotten) soort blaasistrument; takkebos.
fagotist, m. (fagotisten), fagotblazer.
fahlerts, m. zeer samengestelde delfstoffelijke verbinding.
[pagina 106]
[p. 106]
failleeren, bw. gel., bankroet ‒, failliet gaan.
failliet, bn. bankroet; faillietverklaring, vonnis waarbij (iem.) in staat van faillissement wordt verklaard.
faillissement, o. (faillissementen), bankbreuk.
fait, au fait, op de hoogte; ik ben au fait van alles. fait, eigenlijk, in den grond; fait accompli gedane zaak.
fakir, m. turksche ‒, indiaansche bedelmonnik.
falbala, v. (falbalaas), strook; oplegsel.
falbaleeren, bw. gel., met strooken beleggen, ‒ bezetten.
faligoterie, v. (faligoteriën), malle kuur, affectatie.
falkonet, o. (falkonetten), klein veldstuk.
falsaris, m. die valschheid in geschriften pleegt; oplichter.
falsiteit, v. (recht.), valschheid, nagemaakt handschrift, valsche handteekening.
falsificatie, v. (falsificatiën), vervalsching.
fama, v. gmv. zie faam; gerucht, mare.
fameus, bn. en bijw. beroemd, berucht; bijzonder; dat is fameus mooi; zij heeft fameus (bijzonder fraai) gezongen.
familliaar, familliair, bn. en bijw. gemeenzaam.
familliariseeren (zich), ww. gel., zich gemeen maken, vertrouwelijk aanstellen.
fanaticus, m. (fanatici) dweper; ijveraar.
fanatiek, bn. en bijw. dweepzuchtig, geestdrijvend.
fanatismus, o. gmv. dweepzucht.
fanfare, v. (fanfaren), trompet, -geschal.
fanfaron, m. (fanfarons), pocher, praler.
fanfaronnade, v. (fanfaronnades), pocherij, pralerij, grootsprekerij.
fanfaronneeren, ow. gel., grootspreken, pochen, zwetsen.
fantaseeren, ow. gel., (muz.) melodiën voor de vuist scheppen; improviseeren op een instrument; (ook) ijlen (in de koorts enz.).
fantasie, fantaisie, v. (fantasiën, fantaisiën), verbeelding; kuur, geïmproviseerd muziekstuk.
fantoom, o. (fantomen), spook.
farceeren, bw. gel., vullen, stoppen (een stuk gevogelte).
fardeeren, bw. gel., blanketten, (fig.) opsmukken; vergoelijken.
faribolen, v. mv. wisjewasjes.
farineus, bn. melig, meelachtig; (schild.) mat, dof.
far niente, niets doen; het dolce far niente, het zalige ledigloopen.
fas et nefas, bijw. per fas et nefas, met recht en onrecht, door alle middelen.
fascinatie, v. (fascinatiën), begoocheling, voortoovering.
fascineeren, bw. gel., betooveren, onder tooverwerking houden, boeien.
fascinen, v., mv. (oorl.) takkebossen (tot demping van grachten).
fashion, v. gmv. mode; fijne toon.
fashionabel, bn. en bijw. naar de mode, naar de smaak.
fataal, bn. en bijw. (fataler, fataalst), noodlottig, heilloos.
fataliteit, v. (fataliteiten), voorbeschikt ongeluk; ramp.
fata morgana, v. (zeew. en nat.) luchtspiegeling (zins-
[pagina 107]
[p. 107]
bedrog, begoocheling, die den schepeling in de lucht verafgelegen landen of steden doet zien); opdoeming.
fatigant, bn. en bijw. (fatiganter, fatigantst), vermoeiend.
fatige, fatigue, v. (fatiges, fatigues), vermoeienis.
fatigeeren, bw. gel., vermoeien, afmatten.
fatulteit, v. gmv. lafheid, ingebeeldheid.
fatum, o. het lot, noodlottig (als god).
faufileeren (zich), ww. zich faufileeren in iets, door list of kuiperij zich in iets mengen; (ook) zich onvoorzichtig met iets inlaten.
fauna, v. gmv. dierenbeschrijving; dierenboek (waarin de dieren, insekten enz. staan beschreven).
fausset, falset, o. gmv. (muz.) hooge ‒, altstem; falset zingen.
fauteuil, m. (fauteuils), leuning-, armstoel; (fig.) voorzitterstoel; stoel ‒, lidmaatschap der fransche akademie.
fautief, bn. (fautiever, fautiefst), gebrekkig, foutief; een fautief opstel, opstel met fouten; fautief handelen, verkeerd te werk gaan.
faux, o. valschheid (in geschriften).
faveur, v. (faveurs), gunst.
favoriet, m. en v. (favorieten), gunsteling, lieveling.
favoriet, bn. geliefkoosd, lievelings…
favorite, v. (favoriten), begunstigde, lieveling; maitresse; bijzit (van eenen vorst); de sultane favorite, de meest begunstigde vrouw van het serail, wier zoon den sultan op den troon volgt.
favoriseeren, bw. gel., begunstigen, bevoordeelen.
fayence, aardewerk, pottenbakkerswerk.
fecunditeit, v. gmv. vruchtbaarheid.
feculent, bn. drabbig, troebel.
federalismus, o. gmv. stelsel van onderling statenverbond (inz. bij gemeenebesten).
federalist, m. (federalisten), aanhanger van het federalismus; de federalisten, zij die voor de federatie of tegen de afscheiding zijn.
federatie, v. zie confederatie.
fee, v. (feën), toovergodin.
felicitatie, v. (felicitatiën), gelukwensch, gelukwensching, heilwensch.
feliciteeren, bw. gel., gelukwenschen.
feodaal, bn. zie feudaal.
feriën, v. mv. rust-, vacantiedagen.
ferociteit, v. gmv. wildheid, wreedheid.
fertiel, bn. vruchtbaar.
fertiliteit, v. gmv. vruchtbaarheid.
festijn, o. (festijnen), gastmaal.
festival, o. groot feest, volksfeest.
festiviteit, v. (festiviteiten), feestelijkheid.
festina lente, haast u langzaam.
fête, v. feest.
fêteeren, bw. gel., vieren, feest houden, iem. fêteeren, feestelijk onthalen.
fetiche, v. klein voorwerp van afgodische vereering.
feudaal, bn. tot het leenstelsel behoorende; het feudaal stelsel, leenstelsel.
feuilleteeren, bw. ow. gel., doorbladeren; bladerig zijn (van gebak).
[pagina 108]
[p. 108]
feuilleton, o. (feuilletons), deel van een dagblad aan tooneel ‒ of letterkundige beoordeelingen, verhalen enz. gewijd; feuilletonlitteratuur.
feuilletonist, m. (feuilletonisten), die uitsluitend met de levering der feuilleton-artikelen is belast, schrijver van het feuilleton.
fez, v. gmv. roode wollen muts der turksche soldaten.
fiacre, v. (fiacres), huurkoets.
fiat, o. goedkeuring; fiat insertio, goedgekeurd de inlassching.
fibrine, v. vezelstof.
fiche, v. (fiches), speelmerkje, beentje.
fichu, o. (fichuas), driekant halsdoekje.
fictie, v. (fictiën), (ficties), verdichtsel, vinding.
fictief, bn. en bijw. (fictiefst), kunstmatig, verdicht; eene fictieve (ingebeelde) winst.
fidalgo, m. lid van den kleinen adel in Portugal.
fidei-commis, o. vastgezet kapitaal dat later op een ander dan den vruchtgebruiker vervalt.
fideel, bn. en bijw. (fideler, fideelst), getrouw, gemoedelijk; fideel bijeen zitten, fideel kouten.
fideliteit, v. gmv. trouw, trouwhartigheid.
fidibus, m. (fidibussen), papier gevouwen of geknipt om er eene pijp aan op te steken.
fiducie, fidutie, v. vertrouwen, geloof; ik heb geen fiducie in (iets of iem.)
figurabiliteit, v. eigenschap der lichamen om zekere gedaante aan te nemen.
figurant, m. en v. (figuranten), (toon.) stomme persoon; (fig.) nutteloos lid eener vergadering.
figuratief, bn. alleen voor den vorm; beelden voorstellende; de figuratieve schilderkunst, die alleen enkele beelden voorstelt.
figureeren, bw. gel., tot een beeld vormen; als stomme persoon optreden; figuur maken; zich figureeren, zich verbeelden, voorstellen.
filament, o. draadwerk.
filamentum, o. helmdraad.
filé, o. (drukk.) streep onder de regels.
filet, o. (filetten), vischwant, vogelnet; netweefsel; (boekb.) verguld lijstwerk; bloemlijntje; rand op messenstelen.
filiaal, bn. en bijw. kinderlijk; filiaalkerk, tweede kerk of bijkerk; filiaalbank, bijbank, succursale.
filigrane, o. goud- en zilver-draadwerk.
finaal, bijw. volkomen, ten eenenmale; het is mij finaal onmogelijk dit te doen.
finale, v. gmv. slotstuk, einde; de finale eener opera.
fineerder, m. (fineerders), die goud of zilver loutert.
fineeren, bw. gel., goud louteren, zilver louteren.
finesse, v. (finesses), list, sluwheid.
fingeeren, bw. gel., verdichten; gefingeerde winst, ingebeelde winst; een gefingeerde naam, een valsche naam.
fiool, v. (fiolen), flesch met langen hals en kleinen buik; (ook) apothekersfleschje; zie viool.
[pagina 109]
[p. 109]
firmament, o. uitspansel.
firman, m. schriftelijk bevel des Sultans.
firn, v. sneeuwmassa (in Zwitserland).
fiscus, m. schatkist, rijks belastingen.
flacon, m. (flacons), reukfleschje, langhals, wijnflesch.
flagelleeren, bw. gel., geeselen, kastijden.
flagellatie, v. (flagellatiën), geeseling, zelfkastijding.
flageolet, v. (flageoletten), oktaaffluitje; hoogfluit; flageolettoon (op de viool).
flagorneeren, bw. gel., laf vleien, kruipen.
flagrant, bn. daadwerkelijk, handtastelijk; dat is eene flagrante leugen; flagranti delicto, op heeterdaad.
flaneeren, ow. gel., drentelen, rondslenteren.
flatteeren, bw. gel., vleien; flikflooien; bevallen; dit portret is wel wat geflatteerd, iets schooner dan het origineel; zich flatteeren, ww. zich vleien.
flegma, o. gmv. koudbloedigheid.
fletrisseeren, bw. gel., schandvlekken.
fletrissure, v. (fletrissuren), schandvlekking, brandmerk.
fleuret, v. (fleuretten), schermdegen.
fleurist, m. (fleuristen), bloemist.
flexibel, bn. (flexibeler, flexibelst), buigzaam.
flexibiliteit, v. gmv. buigzaamheid.
fliboot, m. amerikaansch rooverschip.
flibustier, m. (flibustiers), vrijbuiter.
Flora, v. naam van de godin der bloemen; plantenboek; beschrijving van al de gewassen eens lands, lijst van al de gewassen eens lands; de nederlandsche flora.
florentine, v. (florentinen), florentijnsche zijde, florentijnsche taf.
floreeren, ow. gel., bloeien.
flosculeeren, ow. gel., in bloemen schrijven, beeldrijk schrijven.
flotille, flotilje, v. gmv. kleine vloot, eskader.
fluctuatie, v. (fluctuatiën), dobbering; weifeling; golving; de fluctuatie der beursprijzen; na eenige fluctuatie bleef de koers als gisteren.
fluctueeren, ow. gel., dobberen; rijzen en dalen (inz. der beursprijzen); de beurs heeft sterk gefluctueerd.
fluïditeit, v. gmv. vloeibaarheid.
fluorium, o. gmv. (nat.) zeker metalloïde.
fluxie, v. (fluxiën), vloeiing; zinking; buikloop.
fluxierekening, v. eene door Newton gevonden rekenwijze.
flysch, v. zeker schilferkalkgesteente.
focus, m. brandpunt.
foetus, m. lichaamsvrucht (nog in het begin der wording).
foliant, m. (folianten), boek van het grootste formaat, in-folio.
folio, o. (folioos), (beter folium), bladzijde; (fig.) een zot in folio, een aartsgek.
foliëeren, bw. gel., de bladzijden merken, de bladzijden nommeren.
fomenteeren, bw. gel., stoven; (fig.) opstoken, bewerken (een oproer).
foncé, bn. donker van kleur.
fond (à), ter dege, in den grond.
[pagina 110]
[p. 110]
fondament, o. (fondamenten), grondslag, grondvest.
fondatie, v. (fondatiën), stichting.
fontanel, fontenel, v. (fontanellen, fontenellen), kunstopening in het vleesch (tot afleiding van schadelijke vochten).
fontange, v. (fontangen), haarstrik (kapsel).
force, v. kracht, geweld; par force, met kracht en geweld; force majeure, nooddwang.
forceeren, bw. gel., dwingen, overweldigen; openbreken; verkrachten (een meisje).
forfanterie, v. (forfanteriën), grootsprekerij, snoeverij.
forma, pro forma, voor den vorm, voor den schijn; in optima forma, in den besten vorm, volkomen naar eisch.
formaliseeren (zich), ww. gel., zich beleedigd achten; geformaliseerd zijn.
formalist, m. (formalisten), die aan de uiterlijke vormen hangt.
formaliteit, v. (formaliteiten), uiterlijke vorm; de formaliteiten in acht nemen; die man is vol formaliteiten.
formatie, v. (formatiën), vorming; schepping.
formeel, bn. en bijw. vormelijk, naar den vorm; (fig.) bepaald, duidelijk; hij heeft hem formeel geweigerd.
formidabel, bn. geducht, vreeselijk; eene formidabele krijgsmacht, eene formidabele vesting, een formidabele vloot.
formule, v. (formulen), (wisk.) in letters uitgedrukte algemeene uitkomst of regel, grondslag van berekeningen; algebraïsche formule.
fort, o. (forten), sterkte, vestingwerk, schans.
fortje, (B. fortjen), o. (fortjes), klein vestingwerk.
forte-piano, o. (forte-pianoos), klavier.
forteres, v. (forteressen), versterkte plaats.
fortificatie, v. (fortificatiën), versterking, vestingwerk.
fortissimo, bn. (muz.) zeer sterk, allersterkst.
forto, bn. (muz.) sterk.
fossiliën, v. mv. delfstoffen (inz.) uit de voorwereld.
fossiël, bn. gedolven (uit den grond).
foudroyeeren, bw. gel., neerbliksemen; (fig.) ter nederslaan.
foule, v. menigte, volkshoop; eene foule van menschen.
fourage, v. voeder, beestenvoeder; (oorl.) op fourage uitgaan.
fourageeren, bw. en ow. gel., voeder inhalen, op fourage uitgaan.
fourgon, m. (fourgons), soort tweespannig rijtuig, reiswagen.
fourneeren, bw. gel., verschaffen, voorzien; hij fourneert mij alles, (gelden) storten; (een loterijbriefje) vernieuwen; (kastenm.) inleggen.
fournissement, o. (fournissementen), betaling, storting (van geld); vernieuwing van loterijbriefjes; verschaffing, bezorging.
fourniture, v. (fournituren), toebehooren (inz. van kleederen).
foyer, m. en o. (foyers), koffiekamer (in eenen schouwburg); verzamelplaats der tooneelspelers.
fra (verkorting van frater, broeder), bijnaam v. monniken.
frac, m. korte jas, korte rok.
fractie, v. (fractiën), (rek.) breuk; (fig.) deel eener politieke partij; de liberale fractie, de liberale leden eener wetgevende vergadering.
[pagina 111]
[p. 111]
fractuur, fracture, v. breuk, breking (van eenig lichaamsdeel); soort drukletter.
fragile, fragiel, bn. (fragieler, fragielst), breekbaar, bros.
fragiliteit, v. gmv. breekbaarheid, brosheid; (fig.) vergankelijkheid.
franc, v. (francs), fransche zilveren munt (= 475 cent ned.).
française, v. (françaises), fransche (vrouw), zekere dans.
franchement, bijw. ronduit, ruiterlijk.
franciseeren, bw. gel., verfranschen.
franc-maçon, m. (franc-maçons), vrijmetselaar.
franc-maçonnerie, v. gmv. vrijmetselarij.
frappant, bn. en bijw. treffend; eene frappante gelijkenis; hij gelijkt frappant op zijne moeder.
frappeeren, bw. gel., treffen; bevreemden; dat frappeert mij in de hoogste mate.
fraterniseeren, ow. gel., zich verbroederen, broederschap drinken.
fraude, v. gmv. valschheid; wegens fraude veroordeeld worden, smokkelarij.
fraudeeren, bw. gel., bedriegen; misleiden; slecht handelen, verkeerd handelen.
fraudulent, frauduleus, bn. en bijw. bedriegelijk; een frauduleus bankroet, een fraudulent bankroet, (recht.) fraudulent verklaren, frauduleus verklaren.
frenetiek, bn. razend, krankzinnig.
frenesie, v. gmv. razernij, dolheid.
frequent, bn. en bijw. (frequenter, frequentst), veelvuldig, sterk bezocht; eene frequente straat, dit gebeurt frequent.
frequentato, bijw. (muz.), met de gewone stem.
frequenteeren, bezoeken, omgaan met.
fresco, bn. en bijw. al fresco, in fresco, met witte kalk; in fresco schilderen, eene fresco schilderij.
fresco, o. een schoon fresco, muurschildering.
freule, v. (freules), adellijke jonkvrouw.
fricassee, v. (fricasseën), gefruit vleesch, schotel van onderscheidene spijzen.
fricadel, v. (fricadellen), bal van gehakt vleesch.
friseeren, bw. gel., kappen, het haar doen krullen.
friseur, m. (friseurs), kapper.
frissonneeren, ow. gel., huiveren, trillen, rillen.
frivole, bn. en bijw. (frivoler, frivoolst), kinderachtig, nietig, ijdel.
frivoliteit, v. (frivoliteiten), nietigheid, kinderachtigheid; ijdelheid.
fronde, v. slinger; (gesch.) staatspartij in Frankrijk gedurende de minderjarigheid van Lodewijk XIV.
front, o. voorzijde; voor het front (voorste gelid) komen; front maken, pal staan, zich verzetten.
frontaal, o. (frontalen), (bouwk.)
frontieren, v. mv. grenzen.
frontierplaats, v. (frontierplaatsen), grensplaats.
frontispice, v. (frontispicen), voorstuk, voorgevel; de frontispice van een werk (doorgaans met een vignet).
fronton, o. (frontons) boog boven de deur.
frotteeren, bw. gel., wrijven.
[pagina 112]
[p. 112]
frugaal, bn. (frugaler, frugaalst), sober, matig.
frugaliteit, v. gmv. matigheid, soberheid.
frustreeren, bw. gel., berooven van (iets); teleurstellen.
fuchsia, v. een fraai heestergewas.
fueros, mv. vuren, haardsteden; (fig.) vrijheden, volksrechten (in het noorden van Spanje).
fulmineeren, ow. gel., uitvaren, vloeken (tegen).
fuge, v. (muz.), verheven stuk, diep doordacht stuk.
fulgurieten, m. mv. bliksembuizen, donderbeitels.
fumarolen, mv. rook- en dampzuilen uit een vuurspuwenden berg (vóór eene uitbarsting).
fumigatie, v. (fumigatiën), berooking.
funambule, m. (funambules), koordedanser.
functie, v. (functiën), ambtsverrichting; ambtsplicht; in functie treden, eene betrekking aanvaarden; nog in functie (dienst) zijn.
fundament, o. zie fondament.
fundatie, v. (fundatiën), stichting, gesticht; beurs, fonds (tot zeker doel aangewezen).
fungeeren, bw. gel., waarnemen, verrichten; defungeeren, uit een ambt treden, zijne functiën neerleggen.
furie, v. (furiën), razernij, woede; (fig.) booze vrouw; (gesch.) de spaansche furie, de fransche furie.
furioso, bijw. (muz.) hevig, sterk.
fusie, v. (fusiën), smelting, gieting; (fig.) ineensmelting (van partijen, volksrassen, geslachten).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken