Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beknopt kunstwoordenboek (2014)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek
Afbeelding van Beknopt kunstwoordenboekToon afbeelding van titelpagina van Beknopt kunstwoordenboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.78 MB)

ebook (3.13 MB)

XML (1.08 MB)

tekstbestand






Editeur

Hans Beelen



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beknopt kunstwoordenboek

(2014)–I.M. Calisch, N.S. Calisch–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 190]
[p. 190]

P.

paaiement, o. klein geld, pasmunt.
pachometer, m. (pachometers), diktemeter, werktuig om de dikte van belegd spiegelglas te meten.
packet, v. en o. (packetten), klein pak.
pacificeeren, pacifiëeren, bw. gel., bevredigen, vrede maken, de rust herstellen, tot bedaren brengen.
pacificatie, v. (pacificatiën), bevrediging; (ned. gesch.) de pacificatie van Gent (in 1576).
pacotille, v. gmv. vrachtgoed, passagiersgoed; pak, pak en zak.
paco, v. dier waarvan de Alpaca-wol afkomstig is.
pactum, pact, o. (pacta), verdrag; familie-verbond; (ook) verbond met den booze.
paddan, m. bedrag van 1000 millioen ropijen (in Indië).
paddi, o. zekere oost-indische spijs.
padisjah, m. opperheer (eeretitel van den sultan).
paedagogie, v. zie pedagogie.
paean, o. (paeans), lofzang op Apollo; io paean! der Godheid lof!
pagaai, v. (pagaaien), (zeew.) roeiriem (der wilden).
pagadet, v. (pagadetten), soort duif.
page, pagina, v. (paginaas), bladzijde.
page, pagie, m. (pages), edelknaap, hofjonker.
pagineeren, bw. gel., bladzijden nommeren.
pagode, v. (pagoden), afgodstempel (in China, Japan en Hindostan); afgodsbeeld; zekere indische goudmunt.
pailletten, v. mv. loovertjes.
pair, m. (pairs), (oudt.) gelijke in geboorte en rang; lid van het engelsche Hoogerhuis; (vroeger) lid der eerste kamer in Frankrijk.
pairschap, o. gmv. hoedanigheid ‒, rang van pair.
pairesse, v. (pairessen), vrouw van eenen pair.
pajement, zie paaiement.
paladade, v. soort italiaansche zegelaarde.
paladijn, m. (paladijnen), ridder; vrouwenverdediger (uit de middeleeuwen).
palaeographie, v. gmv. kennis van de schrijfkunst en het schrift der ouden.
palaeologie, v. gmv. oudheidkunde.
palaeontographie, v. gmv. beschrijving en afbeelding der fossiele overblijfselen uit de voorwereldlijke schepping.
palaeontologie, v. gmv. leer der voorwereldlijke dieren en gewassen.
palaeophytographie, v. gmv. leer van de planten der voorwereld.
palaeophytologie, v. gmv. leer betreffende de fossiele overblijfselen van voorwereldlijke planten.
palagoniet, m. zeker gesteente (op IJsland en in Limburg).
[pagina 191]
[p. 191]
palank, v. (palanken), verschansing (in Turkije).
palankijn, v. (palankijnen), draagstoel (in Azië).
palatine, v. (palatinen), pels-, halskraag, manteltje.
palatijn, m. paltsgraaf.
palatinaat, o. gmv. de Paltz; paltsgraafschap.
paleeren, bw. gel., opschikken, versieren.
paleo…, zie palaeo…
paletot, m. (paletots), korte overjas (met zakken op zijde).
Pali, v. heilige taal van den Ganges.
palikaar, m. (palikaren), nieuw-grieksch soldaat.
palingenesie, v. wedergeboorte.
palinodie, v. herhaling (van een refrein); (fig.) herroeping van eene lasterlijke aantijging.
palinuur, m. (palinuren), (dicht.) stuurman.
palissade, v. (palissaden), paalwerk.
palissadeeren, bw. gel., met paalwerk om- of afsluiten, omringen.
palissadeering, v. het palissadeeren; paalwerk.
palissander, palixander, o. gmv. zekere fijne houtsoort; purperhout.
paljas, m. (paljassen), hansworst, potsenmaker; clown.
palliatief, o. (palliatieven), verzachtend geneesmiddel; tijdel. hulp.
palliëeren, bw. gel., verzachten; vergoelijken, bemantelen.
pallium, o. (palliums), (r.k.) priestermantel.
palle, v. (pallen), zeker amerikaansch vaartuig.
palma, (palmaas), oost-indisch vaartuig.
palmachristi, v. kruisboom, wonderboom.
palmaciten, m. mv. versteende palmtronken.
palmatus, bn. (plant.) handvormig.
palpabel, bn. en bijw. (palpabeler, palpabelst), voel-, tastbaar (van bewijzen); zonneklaar.
palpitatie, v. (palpitatiën), hartklopping, pols-, aderslag.
palpiteeren, ow. gel., kloppen, jagen (van den pols of het hart) van angst of aandoening.
pampas, v. mv. grasvlakte, prairie (in Zuid-Amerika).
pamf(ph)let, o. (pamf(ph)letten), schotschrift; blauwboekje; (oudt.) vlugschrift.
pamphlettist, m. (pamphlettisten), schotschriftschrijver, lasteraar in geschriften.
pampera, v. (zeew.) snel opkomende wind op de zuid-amerikaansche kust.
panacea, v. mv. algemeene geneesmiddelen.
panache, v. (panachen), vederbos, helmbos.
pancarte, v. bordpapieren omslag; groote uitslaande lijst van artikelen.
panchrestum, o. (panchrestums), algemeen geneesmiddel.
pancratesie, o. alleenbezit, alleenmacht.
pancratium, o. werkt. tot verklaring v. krachtsinspanning.
pandekten, v. mv. verzameling van werken over het oud-romeinsche recht, wet van keizer Justinianus.
pandemisch, bn. algemeen (van ziekten).
pandoer, m. (pandoeren), hongaarsche voetsoldaat.
[pagina 192]
[p. 192]
pandoeren, ow. gel., zeker kaartspel spelen; het pandoeren, dit kaartspel.
Pandora, v. (fab.) meisje dat naar den hemel werd gevoerd; naam eener planeet; de doos van Pandora, doos die alle kwalen en rampen bevatte, welke door Pandora tegen Jupiters bevel werd geopend.
panegyricus, m. panegyriek, v. (panegyrieken), lofrede, lofdicht.
panelle, v. gele ruwe suiker in schijfvormige stukken.
panharmonicon, o. (panharmonicons), zek. samengesteld blaasinstrument.
panhellenion, m. (panhellenions), opperste staatsraad in Nieuw-Griekenland.
paniek, v. gmv. algemeene angst; er heerschte heden eene paniek aan de beurs (inz. van een fondsenhandel), ieder zocht te verkoopen.
panisch, bn. vreeswekkend; panische schrik, algemeene doch ongegronde angst (inz. onder een vechtend leger).
pankong, v. (pankongen), chineesch vaartuig.
pankratisch, bn. zeer krachtig; een pankratisch (zeer sterk vergrootend) mikroskoop.
panorama, o. (panoramaas), algezicht, voorstelling (eener stad enz.) in eene ronde tent, in welker midden zich de beschouwer bevindt.
panslavismus, o. gmv. zucht of poging van alle slavonische volken (het noorden van Turkije, de Wallachijers, Serviërs, Dalmatiërs, Croaten, Zevenbergers enz. ) om zich tot ééne natie te vereenigen.
pansophie, v. gmv. Alwijsheid.
pantheïsmus, o. gmv. algeloof, geloof dat de wereld zelve God is.
pantheïst, m. (pantheïsten), aanhanger van het algeloof.
pantheon, o. (pantheons), tempel (aan alle goden te zamen gewijd); eeregebouw voor al de beroemde mannen van een land.
pantocratie, v. gmv. alleenheerschappij; het bestaan van één heerscher over allen.
pantograaf, m. (pantografen), teekenaap (zek. kunstmatig werkt.).
pantometer, m. (pantometers), hoekmeter (werktuig).
pantomime, v. gmv. gebarenspel (zonder woorden); ballet.
pantomimiek, v. gmv. gebarenkunde.
pantomimisch, bn. door gebaren aangeduid.
pantomimist, m. en v. (pantomimisten), gebarenspeler, …speelster.
pantophaag, bn. met alles zich voedende.
pantophaag, m. veelvraat.
panurgie, v. gmv. arglist.
paperassen, v. mv. oud papier, scheurpapier.
papier-màché, o. gmv. deeg, ineengewerkte papierstof tot doozen enz.
papier sans fin, o. doorloopend bewerkt papier zonder afscheiding van ramen (inz. tot behangsel dienende).
papillotte, v. (papillotten), meestal driehoekig papiertje tot het oprollen der haren; karbonnaden in papillotten (die, in papier gewikkeld, worden gebraden); maak van uw opstel papillotten, verscheur het (daar het niet deugt).
[pagina 193]
[p. 193]
papillotteeren, bw. gel., in papillotten wikkelen; (fig.) overdreven ‒, bloemrijk spreken.
papiniaansche pot, m. (nat.) soort hermetisch gesloten pot (naar Papin, den uitvinder, aldus genoemd).
papyrographie, v. beschrijving van het papier.
papyrus, m. papierplant.
paraat, bn. en bijw. dadelijk, onmiddellijk; † parate executie, (recht.) voltrekking van een vonnis op staanden voet.
parabel, v. (parabels), gelijkenis.
parabool, v. (wisk.) kegelsnede, brandsnede.
parabolisch, bn. en bijw. bij wijze van gelijkenis; (wisk.) in de gedaante eener kegelsnede.
paraboloïde, v. parabolische kegel.
paraboliseeren, ow. gel., door gelijkenissen spreken (op de wijze der oosterlingen).
paracentisch, bn. ongelijkmiddelpuntig.
parachute, v. (parachutes), valscherm (bij luchtballen).
paracleet, m. (paracleten), rader, bemiddelaar in de wijsbegeerte.
parachromasia, v. kleurenbedrog.
parachronismus, m. (parachronismi), tijdfout, misslag in de tijdrekenkunde.
paradigma, o. (paradigmaas), voorbeeld, toonbeeld.
paradox, bn. (paradoxer, meest paradox), paradoxaal, (paradoxaler, paradoxaalst), wonderspreukig, gezocht, gedwongen.
paradoxale, v. (paradoxalen), wonderspreuk, strijdigheid, gedwongene wijsgeerige stelling.
paradoxalie, v. gmv. voorstelling van paradoxen.
paraffine, o. (scheik.) zekere wasachtige stof in houtteer.
parafoudre, m. (parafoudres), bliksemafleider.
paragraaf, v. (paragrafen), afdeeling van een geschrift (aangeduid door het teeken §).
paragrêle, m. (paragrêles), hagelafleider.
paralpomena, v. bijbelsche kronijkboeken.
parallax, v. (parallaxen), (sterr.) verschilzicht, verschillicht (in den waren en schijnbaren stand eener ster of een gesternte).
paralactisch, bn. tot de parallax behoorende.
paralatisch, bn. op de parallel betrekking hebbende.
parallel, v. (parallellen), evenwijdte, plaatsing of stand van twee lijnen of vlakken die overal op gelijken afstand van elkander zijn; (aardr.) berekening der graden ter noorder- of zuiderbreedte; (fig.) vergelijking; er is geen parallel te maken tusschen deze twee personen.
parallel, bn. en bijw. evenwijdig.
parallellepipedum, o. (meetk.) figuur van zes gelijkhoekige zijden.
parallelogram, o. (parallelogrammen), langwerpig vierkant of vierhoek.
paramat, o. zekere geweven stof.
paralogiseeren, bw. gel., valsche sluitredenen maken.
paralyseeren, bw. gel., verlammen, ontzenuwen.
paralysie, v. (paralysiën), verlamming; beroerte.
paralistisch, bn. lam, verlamd, eene beroerte nabij.
[pagina 194]
[p. 194]
parameter, m. (parameters), (meetk.) constante of onveranderlijke grootheid tot vergelijking van andere dienende (b.v. de Ned. el in onze maten en gewichten).
paranoten, v. mv. braziliaansche kastanjes; kokeleko-noten.
paranymph, paranimf, m. (paranymphen, paranimfen), bruidgeleider, -jonker; speelnoot; candidaatsgeleider (bij eene promotie).
parapet, o. (parapetten), o. borstwering.
paraphe, v. (paraphen), naamtrek, krul.
parapheeren, bw. gel., van de handteekening voorzien, teekenen, merken met den naamtrek.
paraphrase, v. (paraphrasen), omschrijving, breede verklaring; (fig.) wijdloopigheid.
paraphraseeren, bw. gel., in het breede omschrijven.
paraphrast, m. (paraphrasten), omschrijver, kantteekenaar (van klassieke werken).
parapluie, v. (parapluien), regenscherm.
parasiet, m. (parasieten), pannelikker, smarotser; tafelvriend; woekerplant, insekt.
parasitisch, bn. woekerend (van planten of insekten).
parasol, m. (parasols), zonnescherm.
parastaten, m. mv. zijpilaren, zijkolommen.
paratonnerre, m. (paratonnerres), bliksemafleider.
paravent, m. (paravents), spaansche wand, windscherm.
parcimonie, v. gmv. knibbelarij, gierigheid, vrekkigheid.
parceel, o. (parceelen), gedeelte, deeltje; zie ook perceel.
pardon, o. gmv. vergiffenis, genade.
pardonnez, tw. vergeef mij!
pardonnabel, bn. vergeeflijk, verschoonbaar.
pardonneeren, bw. gel., vergeven, vergiffenis schenken.
pareggeeren, bw. gel., sluiten, vergelijken (rekeningen).
parementen, o. mv. belegsels; belegstukken; optooisels.
parentage, m. gmv. bloedverwantschap, familie.
parenteeren, ow. bw. gel., verwant zijn aan; eene lijkrede houden op.
parenthèse, parenthesis, v. tusschenzin; bij parenthèse, als inlassching, teksthaakjes, ( ).
pareeren, bw. gel., sieren, tooien, opsmukken; parade maken; vertoon maken, schitteren; (schermk.) afwenden, keeren.
parforce-jacht, v. (parforce-jachten), drijfjacht (met brakken).
parfum, m. (parfums), heerlijke geur; reukwerk.
parfumeeren, bw. gel., welriekend maken, geuren verspreiden.
parfumeriën, v. mv. reukwerken, welriekende waren.
parhelium, o. (sterr.) bijzon.
pari, al pari, van gelijke waarde, honderd ten honderd; de wissel staat pari, de koersen wegen elkander op; de fondsen staan op (al) pari (staan op 100 pct.); boven pari, onder of beneden pari.
pari, o. (paris), weddingschap.
pariëeren, bw. gel., wedden.
Parisch marmer, o. marmer van het eiland Paros.
paria, m. en v. (pariaas), uitgestootene, verworpeling (in Hindostan).
[pagina 195]
[p. 195]
parisienne, v. gmv. volkslied te Parijs gezongen (na de Juli-omwenteling van 1830).
pariteit, v. gmv. (recht.) gelijkheid.
paries, v. wand.
parmant, bn. (parmanter, parmantst), prat, fiksch.
parochie, v. (parochiën), katholieke ‒, episkopale kerkgemeente; kerspel.
parochiaal, bn. tot eene parochie behoorende.
parochiaan, m. en v. (parochianen), bewoner ‒, bewoonster ‒, lid eener parochie.
paroniem, bn. stamverwant.
parool, o. (parolen), (oorl.) wachtwoord.
paroxysmus, m. hoogste spanning (van pijn, koorts enz.).
partageeren, bw. gel., deelen, verdeelen onder…
parterre, o. (parterres), bak, gelijkvloers (in schouwburg- of concertzalen); bloembed.
Parthenon, o. (Parthenons), tempel aan Minerva gewijd (op den burg van het oude Athene); (fig.) kunsttempel.
partiaal, bn. en bijw. partijdig; doelswijze; partiaalloten, soort oostenrijksche loten.
partialiteit, v. gmv. partijdigheid.
participant, m. en v. (participanten), deelhebber, deelnemer.
participatie, v. (participatiën), deelneming.
participeeren, ow. gel., deelnemen (aan), deelhebben (in).
partiëel, bn. en bijw. deelwijze, bij gedeelten.
partisan, m. (partisans), partijganger.
partitie, v. (partitiën), in ‒, verdeeling; (ook) partituur.
partituur, v. (partituren), volledig muziekwerk (eener opera enz.).
partner, partuur, m. (partners, partuurs), medespeler; naast (in het kaartspel); dansgenoot; medehandelaar.
parvenu, m. (parvenus), nieuweling, opkomeling (uit geringen stand tot aanzien of rijkdom).
pasigraphie, v. gmv. algemeen ‒, wereldschrift.
passage, v. (passages), over-, doorvaart; passage nemen, plaats bestellen (op een schip).
passage, plaats, volzin (in een werk).
passant, m (passants), doorreizende.
passato, bijw. verleden; den 3den passato (der vorige maand); anno passato, verleden jaar.
passe, v. (passen), (schermk.) uitval, gang.
passe-droit, m. verongelijking, het voorbijgaan (bij eene ambtsbegeving) van iemand die meer rechten had dan de benoemde.
paspartout, m. looper, hoofd-, horlogesleutel met verscheidene pijpjes.
passibel, bn. lijdelijk; onderhevig aan.
passibiliteit, o. gmv. lijdzaamheid; vatbaarheid voor.
passie, v. gmv. lijden (van Christus).
passie, v. (passies, passiën), drift, hartstocht; in passie (toorn) geraken.
passief, bn. (passiever, passiefst), lijdend, lijdelijk.
passief, o. (passiva), het verschuldigde, de uitschuld; het aktief en passief van eenen boedel.
[pagina 196]
[p. 196]
pastel, o. (pastellen), verfdeeg; weede; gemeen teekenkrijt.
pastilles, v. mv. meelballetjes; reukballetjes, reukdopjes, reukkaarsen.
patacon, m. (patacons), kroondaalder (spaansche munt).
patas, v. (patassen), uitlegger, zeker klein vaartuig.
pataten, bataten, m. mv. zoete aardappelen.
patchouly, v. zekere sterk riekende kamferachtige stof.
pater, m. (paters), vader; (r.k.) priester, (titel); uit paters vaatje tappen, van den besten wijn schenken.
paterniteit, v. gmv. vaderschap.
paternoster, o. (paternosters), (r.k.) onze vader (gebed), rozenkrans; handboei.
paternosteren, bw. gel., de handboeien aanleggen.
pathetisch, bn. hoogdravend, treffend, roerend.
patholoog, m. (pathologen), ziektekundige.
pathologie, v. gmv. ziekteleer.
pathologisch, bn. tot de ziekteleer behoorende.
pathos, o. gmv. vuur, hoogdravendheid (van stijl).
patient, m. en v. (patienten), zieke, lijder, -es; ter dood veroordeelde.
patientie, v. gmv. geduld; zeker spel met houtjes.
patina, o. roest op bronzen voorwerpen, ‒ op munten enz.; kunstmatig verwekte roest.
patois, o. ongevormde volkstaal (aan enkele landstreken eigen).
patres, m. mv. vaderen; eeretitel der oud-romeinsche raadsheeren; ad patres gaan, overlijden.
patria, v. vaderland; pro patria, soort hollandsch papier.
patriarch, m. (patriarchen), aartsvader, stamheer; titel van het hoofd der christenen in Turkije, Griekenland enz.
patriarchaal, bn. en bijw. (patriarchaalder, patriarchaalst), aartsvaderlijk.
patriciër, m. (patriciërs), adellijk burger in het oude Rome; afstammeling van eenen raadsheer te Venetie; (fig.) aanzienlijke, groote.
patricisch, bn. en bijw. raadsheerlijk, adellijk; rijk.
patrimonium, o. (patrimoniums), vaderlijk erfdeel, aangeërfd goed; Patrimonium Petri, het pauselijk gebied.
patrimoniaal, bn. tot het vaderlijk erfgoed behoorende.
patriot, m. (patriotten), vaderlander; naam der voormalige tegenstanders van het huis van Oranje hier te lande.
patriotisch, bn. vaderlandschgezind.
patriotismus, o. gmv. vaderlandschgezindheid, burgerzin.
patrocinaat, o. gmv. ambt van schutsheer; beschutting, toezicht; behartiging der stoffelijke en zedelijke belangen van iemand; een patrocinaat uitoefenen, het patrocinaat aanemen over.
patrocinatie, v. gmv. bescherming.
patrocineeren, bw. gel., beschermen, hoeden.
patrouille, v. (patrouilles), ronde, dienstdoende wacht (door de stad, in eene vesting enz.).
patrouilleeren, ow. gel., door de stad trekken (van gewapenden).
pauperismus, o. gmv. armwezen; staat ‒, toestand der armen.
[pagina 197]
[p. 197]
pavana, v. (pavanaas), oude spaansche dans.
pavaneeren (zich), ww. gel., pronken (als een pauw).
pavadette, v. (pavadetten), brievenduif, postduif; geleerde duif.
pax, vrede; pax vobiscum! vrede zij met u; pax intrantibus, vrede den binnentredenden.
peccadilje, v. (peccadiljen), kleine zonde.
peccavi, ik heb gezondigd.
pecceeren, ow. gel., zondigen.
pecco, v. zeer fijne en geurige chineesche theesoort.
pectine, pectose, v. (scheik.) zekere geleiachtige stoffen.
peculaat, o. gmv. geldverduistering.
pecunia, v. gmv. geld; penningen; vermogen.
pecuniair, pecuniëel, bn. geld betreffende; pecuniair (geldelijk) belang.
pedaal, o. (pedalen), voetklavier (van een orgel of piano).
pedagoog, m. (pedagogen), huisonderwijzer; leermeester, opvoeder.
pedagogiek, v. gmv. onderwijskunst.
pedagogisch, bn. en bijw. onderwijzend, leerend; naar de regels der onderwijskunst.
pedant, m. (pedanten), schoolvos, wijsneus, waanwijze.
pedantisch, bn. en bijw. waanwijs, ingebeeld, pralende met kennis.
pedanterie, schoolvosserij, waanwijsheid, pralerij met kennis.
pedel, m. (pedellen), bediende, bode (bij wetenschappelijke inrichtingen, colleges enz.).
pedestal, m. (pedestallen), voetstuk.
pederast, m. (pederasten), die zich aan onnatuurlijke drift overgeeft.
pederastie, v. gmv. onnatuurlijke drift, ‒ omgang, mannen-ontucht.
pedometer, m. (pedometers), schredenteller (werktuig).
Pegasus, m. (Pegasussen), (fab.) gevleugeld paard (der dichters); op zijnen Pegasus stijgen; zeker sterrebeeld; het groote paard.
peine, v. gmv. moeite; het is niet de peine waard.
pekari, o. soort stekelvarken.
pelaginen, m. mv. aanhangers van Pelagius (een geestelijke uit de 5e eeuw, loochenaar der erfzonde).
pelagoscoop, v. (pelagoscopen), zeedieptekijker (werktuig).
pelerine, v. (pelerinen), damesmanteltje.
pelopium, o. gmv. zeker metaal.
peloton, o. (pelotons), kluwen; rot, hoop (soldaten).
penaal, lijfstraffelijk; de penale wetten.
penaliteit, v. strafbepaling; lijfstraffelijkheid.
penaten, m. mv. (rom. gesch.) huisgoden; (fig.) eigen haard.
penchant, o. (penchants), neiging, lust; verslaafdheid (aan).
pendant, o. (pendants), tegenhanger, tegenstuk (van eene schilderij); (ook fig.).
pendule, v. (pendules, pendulen), slinger; staand horloge; slingeruurwerk.
penetrant, bn. (penetranter, penetrantst), doordringend; eene penetrante koude.
penetreeren, bw. gel., doordringen; in-, doorzien.
penibel, bn. (penibeler, penibelst), pijnlijk, moeielijk, smartelijk.
penitent, m. (penitenten), boeteling.
[pagina 198]
[p. 198]
penitentie, v. (penitentiën), boete, straf; boetedoening; dit is eene harde penitentie.
penitentiarius, m. (penitentiariussen), boeterechter.
pennaal, m. (pennalen), groen, nieuwe aankomeling (onder de duitsche studenten).
penny, v. (pence), eng. stuiver; pennymagazijn, weekblaadje dat een penny kost.
pensief, bn. (pensiever, pensiefst), nadenkend, mijmerend.
pensum, o. (pensums), opgegeven taak (in eene school).
penta, vijfledig.
pentagoon, m. (meetk.) vijfhoek.
pentameter, m. (pentameters), vijfvoetig vers.
pentarchie, v. (pentarchiën), regeering ‒, oppermacht van vijf vorsten
pentateuchus, m. gmv. de vijf boeken van Mozes.
pentaura, m. zekere steen.
pente, v. (penten), zeker venetiaansch licht vaartuig.
penurie, v. groot gebrek aan; ellende, groote behoefte.
per, vz. door; percent, ten honderd; per fas et nefas, met ja en neen, bij alles wat heilig is; per couvert, onder omslag; per ami, met vriend (op een adres); per saldo, bij slot van rekening; per as, in een rij- of voertuig; per schip, te water; per post, met (door) de post.
perceel, o. (perceelen), stuk land; vast goed; gebouw, huis met erf.
percepteur, m. (percepteurs), ontvanger, inner (van belastingen).
perceptibel, bn. (perceptibeler, perceptibelst), bemerkbaar.
perceptie, v. (perceptiën), inning, ontvangst; heffing; (wijsb.) doorschouwing, waarneming (door het begrip); perceptiekosten, kosten aan het innen (van belastingen) verbonden.
percussie, v. (percussiën), slag, stoot; (gen.) aanklopping.
percuteeren, bw. gel., (gen.) aankloppen (tot onderzoek van de borst enz.).
perditie, v. (r.k.) verdoemenis, verderf.
peregrinatie, v. (peregrinatiën), omzwerving, omdoling.
peremptorisch, bn. kort, afdoend, beslissend.
perenneerend, bn. het geheele jaar doorblijvend, ‒ bestaande.
perelle, v. zeker grauwe kalkachtige aardsoort.
perfect, bn. en bijw. volmaakt, volkomen, geheel.
perfectie, v. gmv. volmaaktheid, volkomenheid; iets in de perfectie weten, kennen.
perfectibiliteit, v. gmv. volmaaktheid, vatbaarheid voor volmaking.
perfidie, v. trouweloosheid.
periculeus, bn. en bijw. gevaarlijk, hachelijk.
perihelium, o. (sterr.) zonsnabijheid.
perikel, o. gevaar; periculum in mora, gevaar door uitstel.
perimeter, m. (perimeters), (meetk.) omtrek eener kromlijnige figuur, som van al de zijden eener rechtlijnige figuur.
periode, v. (perioden), tijdruimte, tijdvak; volzin, zinsnede.
periodiciteit, v. gmv. regelmatige afwisseling, omloop ‒, terugkeer binnen bepaalde tijdruimten.
[pagina 199]
[p. 199]
periodiek, bn. op zekere bepaalde tijden terugkeerende; een periodiek geschrift, maandwerk, weekblad, almanak enz.; de periodieke (periodische) winden, die op gezette tijden waaien; de periodieke aftreding, van bestuurders, regeeringspersonen enz. wier diensttijd op een bepaald tijdstip eindigt.
peripherie, v. (meetk.) cirkelomtrek.
periphrase, v. (periphrasen), omschrijving.
periptrica, v. leer der straalbreking of terugkaatsing aan de oppervlakte der lichamen.
peripherie, v. omtrek, omvang.
peripolygonus, bn. veelhoekig, veelvlakkig.
periscopisch, bn. periscopische glazen, hol-bolle lenzen.
peristyle, v. (peristylen), zuilengang, zuilenrij; voorportaal.
perm, v. (permen), klein turksch vaartuig.
permanent, bn. en bijw. voortdurend, aanhoudend; zich permanent verklaren, niet uiteengaan (inz. van lands-, gewestelijke ‒, of gemeente-vergaderingen).
permeabel, bn. doordringbaar (van stoffen die vocht doorlaten).
permis, o. verlof, geleibriefje; est-il permis? is het veroorloofd?
permissie, v. verlof, vergunning.
permitteeren, bw. gel., veroorloven, vergunnen, toestaan; permitteer! met uw verlof (als men iemand in de rede valt).
permutatie, v. om-, verplaatsing; de leer der permutatiën.
perpendiculair, bn. loodrecht, rechtstandig.
perpetuëel, bn. en bijw. altijddurend; levenslang; perpetuëelen, vroegere naam van zekere spaansche effecten.
perpetuum mobile, o. (werkt.) voorwerp met eeuwigdurende beweging; (fig.) het onmogelijke.
perplex, bn. en bijw. onthutst, verstomd.
perplexiteit, v. gmv. onthutstheid, verstomming.
perquisitie, v. (perquisitiën), gerechtelijk onderzoek.
persecutie, v. (persecutiën), vervolging (inz. om staatkunde en geloof).
persecuteeren, bw. gel., vervolgen.
Perseus, m. zeker sterrebeeld.
persevereeren, ow. gel., volharden; volhouden.
persienne, v. (persiennes), zonneblind.
persico, v. gmv. likeur uit perzikpitten.
persifflage, v. (persifflagen), overdreven lof op bespotting doelende; geveinsde lof.
persiffleeren, bw. gel., honende prijzen.
persisteeren, ow. gel., volhouden, staan op…
personaliteit, v. (personaliteiten), persoonlijkheid; iem. personaliteiten zeggen, iem. op den persoon af beleedigen.
personeel, bn. persoonlijk; personeele belasting, belasting welke van eene woning, een ambt enz. wordt geheven, hoofdgeld; (recht.) personeele crediteur, die geen onderpand voor zijne schuldvordering heeft.
personeel, o. personeele belasting, al de personen die eenen tooneeltroep, een orkest, een bureau enz. samenstellen; korps ambtenaren.
[pagina 200]
[p. 200]
personificatie, v. (personificatiën), verpersoonlijking.
personnage, m. (personnages), personnaadje, m. (personnaadjen), persoon, schepsel, een rare personnage, een wonderlijk mensch; (toon.) medespelende; de hooge personnaadjes, de aanzienlijke personen.
perspectief, o. (perspectieven), vergezicht; leer der vergezichtskunde; een perspectiefschilder; een fraai perspectief; (fig.) toekomst.
perspicaciteit, v. gmv. scherpzinnigheid.
persuadeeren, bw. gel., overreden, overhalen.
persuasie, v. overreding.
pertinent, bn. tot de zaak behoorende, vast.
perturbatie, v. (perturbatiën), storing, stoornis, verwarring.
péruvienne, v. gmv. zekere gebloemde stof.
perversiteit, v. gmv. verdorvenheid.
peso, o. gewicht, last.
peso, bn. (kooph.) al peso, naar het gewicht; peso de plata, peso duro, zekere spaansche munt (= 1 piaster).
pessimist, m. (pessimisten), die alles en allen voor slecht houdt, die alles slecht inziet.
petarde, v. (petarden), (vuurw.) springbus; zwemmer.
petilleeren, ow. gel., vonkelen; knappen; de wijn petilleert in het glas; (fig.) blinken, schitteren; hij petilleert van geest, hij is vol geest.
petit-maître, m. pronker, saletjonkertje, windbuil.
petitie, v. (petitiën), verzoekschrift, rekwest.
petitionneeren, ow. gel., verzoekschriften indienen (inz. door velen tegelijk).
petitionneering, v. petitionnement, o. het indienen van verzoekschriften; petitio principii, (leerst.) bewijsgrond die zelf eerst bewezen dient te worden.
petreficatie, v. (petreficatiën), versteening; steenwording.
petrificatie, v. (petrificatiën), het doen versteenen.
petrificeeren, bw. gel., versteenen, in steen veranderen.
petrographie, v. gmv. beschrijving der steensoorten.
petrographisch, bn. petrographische kaarten, landkaarten waarop de bergsoorten en hare grenzen zijn aangewezen.
petroleum, o. petroleumolie, v. zekere steen- of bergolie.
petto, v. borst; (fig.) in petto houden, bewaren tot gelegener tijd, voor zich houden.
pewter, o. zeker gemengd metaal (tin, antimonium, bismuth en koper).
phaenomen, phaenomeen, o. (phaenomena), luchtverschijnsel; (fig.) wonder.
phaeoge(o)nie, v. gmv. het ontstaan of het voortbrengen van verschijnselen.
phaeogonologie, v. gmv. leer van het ontstaan der verschijnselen.
phaeographie, v. gmv. beschrijving der natuurverschijnselen.
phaeoscopie, v. gmv. waarneming ‒, onderzoek der verschijnselen.
[pagina 201]
[p. 201]
Phaëton, m. naam van den zoon van Apollo; soort rijtuigje op twee wielen.
phalanstère, v. (phalanstères), algemeene volkswerkplaats; volkskeuken (als bij de Spartanen).
phalanx, phalanks, v. (phalanxen, phalanksen), ineengesloten linie, ‒ slagorde naar een eigenaardigen vorm.
phantascoop, v. (phantascopen), tooverlantaarn.
phantoma, v. schijnbeeld; (gen.) kunstmatig nagebootst lichaamsorgaan.
phantasie, (phantasiën), inbeelding, verbeelding; gril, kuur; soort muziekwerk; phantasiekleur, kleur die niet effen is.
phantaseeren, ow. gel., zich aan ijdele voorstellingen overgeven; allerlei grillen voeden; ijlen (in de koorts); (muz.) op een speeltuig improviseeren; naar de ingeving van het oogenblik spelen.
phantasmagorie, (phantasmagoriën), geestenverschijning; tooverij.
phantast, m. (phantasten), dweper, overdreven denker.
phantastisch, bn. dwepend; tooverachtig.
phantoom, o. (phantomen), spook, geestverschijning, droombeeld.
pharao, farao, naam der oud-egypt. koningen. Zie faro.
pharmaceut, m. (pharmaceuten), artsenijbereider, -kenner.
pharmaceutisch, bn. artsenijkunde.
pharmacie, v. kennis der geneesmiddelen en van hunne bereidingen.
pharmacon, o. geneesmiddel; tooverdrank; vergif.
pharmacopoea, v. handboek der artsenijbereiding; wat de artsenijkunde omvat; pharmacopoea pauperum, voorschrift betreffende de armen-apotheken (zooals de berekening van de prijzen der geneesmiddelen enz.).
pharus, m. vuurtoren, -baak.
phase, v. (phasen), lichtgestalte (der maan enz.); verandering; standpunt; de ziekte is een nieuwe phase ingetreden; (ook fig.).
Phebus, m. zonnegod; gezwollen stijl.
phenomeen, o. zie phaenomeen.
philantroop, m. en v. (philantropen), menschenminnaar, -vriend.
philantropie, v. gmv. menschlievendheid.
philantropisch, bn. menschlievend.
philharmonisch, bn. de toonkunst beminnende.
philhelleen, m. (philhellenen), griekenvriend.
philippica, v. (gesch.) redevoering door Demosthenes tegen Philippus van Macedonië uitgesproken; (fig.) straf- of boetrede tegen…
philister, m. (philisters), groen, niet-student.
philoloog, m. (philologen), taalvriend, -beoefenaar.
philologie, v. taalwetenschappen.
philomele, v. (philomelen), nachtegaal.
philosophie, v. wijsbegeerte
philosophisch, bn. wijsgeerig; philosophische wol (bij de oude scheikundigen) het langs den drogen weg verkregene zinkoxyde; philosophische teekens, (sterrew.) de Steenbok en de Waterman; philosophisch ei, (nat.) zeker toestel.
[pagina 202]
[p. 202]
philtrum, o. (philtra), liefde-, minne-, tooverdrank.
phiool, v. (phiolen), buikvormig glas of fleschje.
phlegma, o. het verbrande; waterig vocht dat na de destillatie van geestrijke stoffen overblijft; het slijm.
phlegmatisch, bn. bedaard, kalm; het phlegmatisch temperament; (sterrew.) phlegmatische teekens, de Kreeft, de Schorpioen en de Visschen.
phlogoscoop, v. (phlogoscopen), werktuig dat den graad van hitte aanwijst; zekere rookverterende spaarkachel.
phoenix, m. zie feniks.
phonolith, m. (phonolithen), klinksteen.
phonometer, m. (phonometers), klankmeter (werktuig).
phonosophie, v. gmv. klankleer.
phonorgan, o. (phonorganen), zeker spreekwerktuig.
phorometer, m. (phorometers), draagkrachtmeter (werktuig).
phorometrie, v. gmv. wetenschap die den graad der beweging leert bepalen.
phoronomie, v. gmv. bewegingsleer, leer der beweging van vaste en vloeibare lichamen.
phosphorus, m. lichtstof, voorwerp dat in het duister licht geeft.
photadyl, o. zekere vloeibare brandstof.
photochromatisch, bn. photochromatische beelden, gekleurde lichtbeelden.
photogalvanographie, v. gmv. kunst om lichtbeelden langs den galvanoplastischen weg te kopiëeren.
photogeen, o. lichtstof.
photographie, v. (photographiën), lichtteekening, lichtbeeld; lichtteekenkunst (eene verbetering in de daguerréotypie).
photograaf, photograaph, m. (photografen), die photographiën maakt.
photografisch, bn. volgens de photographie; een photografisch portret; een photografisch album, album (in den vorm van een boek) bestemd om er photographische portretten in te bewaren.
photologie, v. leer van het licht.
photomagnetisme, o. magnetisme door de werking van het licht voortgebracht.
photometeoren, v. mv. lichtgevende luchtverschijnselen.
photometer, m. (photometers), lichtmeter (werktuig).
photoscoop, v. (photoscopen), lichtkijker, lichtmeter (werktuig).
photospheer, v. (photospheeren), lichthulsel om de zon, lichtkring.
phototechniek, v. gmv. verlichtingskunst.
phototypie, v. gmv. kunst om lichtbeelden te vervaardigen.
phrase, v. (phrasen, phrases), spreekwijs, volzin.
phraséologie, v. (phraséologiën), verzameling van spreekwijzen.
phrenologie, v. gmv. schedelleer, hersenleer.
phrenologisch, bn. volgens de hersenleer.
phrygische muts, v. (phrygische mutsen), roode muts (der vrijheid, der republikeinen).
phylacterion, m. (phylacterions), wachtpost; schutswacht.
phylliten, m. mv. versteende plantenbladeren; afdruksels van bladeren in steen.
[pagina 203]
[p. 203]
physalith, m. (physalithen), blaassteen, soort topaas.
physalithen, m. mv. slakkenversteenselen.
physica, v. gmv. natuurleer, natuurkunde.
physicalisch, bn. tot de natuurleer behoorende.
physico-mathematisch, bn. de natuur- en de wiskunde tegelijk betreffende, natuurkundig met wiskunstige berekeningen.
physioautotypie, v. natuurzelfdruk.
physiocratie, v. natuurkracht.
physiogenie, physiogonie, v. geschiedenis der natuur, leer van het ontstaan der natuur.
physiognomie, v. (physiognomiën), gelaatstrekken; uiterlijk voorkomen van dier of plant.
physiognomie, physiognomiek, physionomie, v. gmv. gelaatkunde.
physiographie, v. (physiographiën), natuurbeschrijving.
physionomist, m. (physionomisten), gelaatkenner, gelaatkundige.
physiologie, v. gmv. natuurleer; leer van de verrichtingen der dieren en planten; (fig.) schets, beschrijving.
physiologisch, bn. natuurkundig, natuurlijk.
physionomie, v. gmv. leer ‒, kennis der natuurwetten.
physiothetica, v. gmv. de eigenlijke natuurleer.
physiophilosophie, v. gmv. wijsbegeerte der natuur.
physis, v. de natuur; schepping, voortbrenging.
physisch, bn. natuurlijk, zinnelijk, lichamelijk, dierlijk, uiterlijk.
phytobiblia, v. mv. versteende plantenbladeren; bladeren-afdruksels.
phytoglyphen, m. mv. steenen met planten-afdruksels.
phytognosie, v. plantenkennis.
phytographie, v. beschrijving der gewassen, beschrijvende plantenkunde.
phytolithen, m. mv. plantenversteenselen.
phytonectar, m. de zuiverste honig uit de plantenbloesems.
phytonomie, v. leer betreffende het plantenleven en zijne wetten; plantenbenoeming.
phytophaag, m. (phytophagen), plantenetend dier.
phytotherapie, v. plantenheelkunde.
phytotomie, v. praktische ontleedkunde der planten.
pi, v. het getal pi, dat aanduidt hoe groot de omtrek van den cirkel is, wanneer de middellijn gelijk aan 1 gesteld wordt.
piadet, v. (piadetten), turksche sloep.
piakiep, v. (piakiepen), groot oost-indisch rooversvaartuig.
piano, bn. en bijw. zacht.
piano, o. (pianos), piano forte, klavier.
pianino, v. opstaande piano.
pianist, m. pianiste, v. pianospeler, -speelster.
pic, pico, m. spits; hooge zeer spits toeloopende berg.
pic, el, (lengtemaat in het Oosten).
pickles, mv. in azijn ingemaakte en sterk gekruide plantenspijzen.
piëdestal, m. (piëdestallen), voetstuk.
pierrot, m. (pierrots), hansworst, clown in de balletten.
piëtist, m. (piëtisten), overdreven vrome.
[pagina 204]
[p. 204]
piëtisterij, v. ijverige schijnvroomheid.
piëtismus, o. overdreven vroomheid, schijnvroomheid.
pieus, bn. godvruchtig, vroom; pieuse instellingen; eene pieuse gift.
pigment, o. gmv. kleursel, verfstof.
pikant, bn. en bijw. (pikanter, pikantst), scherp; eene pikante saus; (fig.) bits, vinnig; prikkelend; die geschiedenis is zeer pikant, zij prikkelt zeer de belangstelling.
pikanterie, v. (pikanteriën), bitsheid, scherpte (van toon); verholene vijandschap; iem. pikanteriën (gevoelige beleedigingen) zeggen.
piket, o. (piketten), wacht (soldaten); het brandpiket hebben, (bij de schutterij) aangewezen zijn (beurtelings) om bij het uitbarsten van brand op te komen ten einde de orde te handhaven; soort kaartspel.
piketten, ow. gel., piket spelen.
pikkedillen, v. mv. kleinigheden, kleine zonden (der jeugd).
pikol, o. handelsgewicht in Oost-Indië (= ruim 62 ned. pond).
pilaster, m. (pilasters), vierkante ‒, platte zuil, steunsel van eenen schoorsteenmantel.
piloot, m. (piloten), stuurman, loods.
pilotaris, m. (pilotarissen), havenmeester.
pinacotheek, v. (pinacotheken), groote (lands)kunstverzameling (inz. schilderijen).
pindus, m. gmv. zangberg.
pinkops, v. (wev.) overgebleven katoen dat niet verwerkt kan worden, poetskatoen.
pinnacidiën, mv. (meetk.) meetvizieren.
pinxit, (hij heeft het) geschilderd.
pipris, v. (piprissen), sloep van de negers.
piqué, o. soort katoenen stof; een piqué vestje.
piraat, m. (piraten), zeeroover.
piraterie, v. zeerooverij.
piramiede, pirimide, v. (piramieden, pirimiden), vier- of meerzijdig spits toeloopend gebouw met ééne gemeene basis; de piramieden van Egypte, de pirimiden van Egypte.
piramiedaal, bn. en bijw. als ‒, in den vorm eener piramiede.
pirouette, v. (pirouetten), draai, wending (in de dans- en rijkunst).
pirouetteeren, ow. gel., zwenken, draaisprongen maken.
piscicultuur, v. gmv. kunstmatige vischteelt.
piscine, v. (piscinen), vijver voor die teelt.
pisé, m. ineengestampte aarde (bouwstof voor de muren van huizen).
pistacie, pistachie, (pistaciën, pistachiën), v. pimpernoot.
piston, m. (pistons), zuiger; luchtklepje; cornet à piston, soort blaashoorn.
pittoresk, bn. en bijw. (pittoresker, pittoreskst), schilderachtig, treffend (voor het gezicht), fig., (ook voor het verstand).
pizzocato, bn. en bijw. (muz.) knippende, geknipt (met de vingers op de snaren).
placenta, v. (vroedk.) moederkoek, nageboorte.
[pagina 205]
[p. 205]
placet, o. (placetten), verzoekschrift; koninklijk oktrooi; ordonnantie op een kerkelijk besluit; stoeltje zonder leuning, kruk; recht van placet, (r.k.) recht om de bisschoppelijke besluiten af te kondigen.
plafond, o. (plafonds), zoldering.
plafonneeren, bw. gel., eene zoldering kunstmatig evenen, ‒ met stukadoorsel beleggen.
plagiaat, o. (plagiaten), letterdieverij; gedachtenroof; (ook) menschenroof.
plagiarius, m. (plagiarii), letterdief; (ook) menschenroover.
plaid, v. (plaids), geruite wollen mantel der bergschotten; (oud fransche) gerechtszitting.
plainte, v. (plaintes), gerechtelijke aanklacht.
plait-il? wat belieft u?
plait-il, plaitie, v. heimelijk gemak.
planchet, o. (planchetten), platte balein in een rijglijfje.
planeeren, bw. gel., effenen, evenen, glad maken.
planetarium, o. (planetariums), planetenlijst; kunstmatige toestel die den loop der planeten aanwijst.
planetarisch, bn. ronddwalend; planetarische dieren, die op de laagste trappen van het dierlijk leven staan en wier uitwendige lichamen niet veel verschillen van delfstoffen.
planetoïden, v. mv. kleine planeten
planetolabium, o. werktuig tot het waarnemen der planeten.
planimetrie, v. gmv. vlaktemeetkunst.
planispheer, o. (planispheeren), of planiglobe, v. (planigloben), voorstelling der aarde of van den sterrenhemel op een vlak.
plastiek, v. gmv. aanschouwelijke kunst, kunst der edele vormen (b.v. beeldhouw-, tooneel-ook danskunst).
plastisch, bn. aanschouwelijk door vormen; de plastische kunsten.
plastographie, v. gmv. nagebootst schrift.
plateeren, bw. gel., (ook plaqueeren), vergulden, verzilveren, (met goud of zilverblad).
platina, v. gmv. wit goud; het fijnste metaal.
platineeren, bw. gel., met een laagje platina overdekken.
platitude, v. (platitudes), gemeenheid, laagheid.
plat-menage, v. (plat-menages), tafelstel (voor zout, peper enz.).
platonisch, bn. en bijw. (platonischer, meest platonisch), naar Plato, naar de leer van Plato; eene platonische liefde, liefde van ziel tot ziel; de platonische republiek, wijsgeerige inrichting van eenen Staat doch praktisch onbestaanbaar; platonisch zonnejaar, (sterr.)
plausibel, bn. en bijw. aannemelijk, schijnschoon; onder plausibele redenen.
plausibiliteit, v. (plausibiliteiten), aannemelijkheid; het schijnschoon.
plebejer, m. (plebejers), onadellijken (bij de Romeinen, in tegenstelling der Patriciërs); (fig.) burgerman.
plebejisch, bn. niet-adellijk, niet-patricisch; burgerlijk.
plebejismus, o. gemeen gedrag.
plebs, o. gmv. gemeene volksklasse, grauw.
pleet, met goud- of zilverplaatjes overtrokken metaal.
Pleïaden, v. mv. het zevengesternte, zekere sterregroep.
[pagina 206]
[p. 206]
plenum, o. volle vergadering; in plenum, ten volle.
pleonasmus, o. woordovertolligheid; (als oude grijsaard, zwarte moor enz.).
pleonastisch, bn. en bijw. overtollig, -lijk (in woorden).
pleorama, o. (pleoramaas), scheepvaart-tafereel, oeverbeeld.
pleureuse, v. (pleureusen), rouw-opslag, -band; (oudt.) gehuurde klaagster bij lijkstaatsiën.
pleuris, pleuritis, v. (gen.) zijdewee, borstontsteking.
pliëeren, ow. gel., buigen, neigen (in den dans); (fig.) achteruit deinzen.
plombeeren, bw. gel., looden ‒, loodjes (merken) aanhangen; (tandm.) vullen (van holle kiezen) met lood of creosoot.
plongeeren, ow. gel., duiken, dompelen.
ployeeren, bw. ow. gel., buigen, vouwen.
pluche, v. gmv. wolfluweel.
pluchen, bn. van pluche.
pluralis, o. mv. meervoud.
pluraliteit, v. gmv. meerderheid, grootst getal.
plutocratie, v. gmv. geldheerschappij.
plutocranisch, bn. in het binnenste der aarde ontstaan en daaruit opgerezen.
plutocranist, m. (plutocranisten), voorstander der leer die de vorming der aarde aan het vuur toeschrijft.
pluviometer, m. (pluviometers), regenmeter (werktuig).
pneuma, v. geest, adem.
pneumatiek, v. leer der luchtbeweging; geestenleer.
pneumatisch, bn. tot de leer der luchtbeweging behoorende; de pneumatische pomp, luchtpomp.
pneumatologie, v. leer der lucht en der gassoorten.
pneumonie, v. longontsteking.
pocetta, v. (pocettas), (muz.) zakviooltje.
poco, bijw. (muz.) weinig.
poculum, m. (poculums), beker, bokaal.
poculeeren, ow. gel., bekeren, drinken.
podding, v. zie pudding.
poddingzak, m. (poddingzakken), (zeew.) zak met kabelgaren gevuld.
podometer, m. (podometers), schredenmeter (werktuig).
podestaat, m. (podestaten), machtbekleeder, landvoogd (oudt. in Friesland).
poenitet, o. (poenitets), boetedrank (bij maaltijden als straf opgelegd).
poëzy, poëzie, v. gmv. dichtkunst; gedichten.
point, o. (pointen), punt (in het biljart- of ander spel); point d’honneur, punt van eer, eergevoel.
pointeeren, bw. gel., aanteekenen, aanstippen; richten (kanonnen); vergelijken (boeken op kantoren); toonen; zetten, wagen (op eene kaart).
pointeeren, o. het plaatsen; richten (van geschut).
pointeur, m. (pointeurs), richter (van geschut); die op kaarten zet.
pointilleeren, bw. gel., bezetten; bestippen; beuzelen; op fijne wijze gispen.
[pagina 207]
[p. 207]
pointilleus, bn. (pointilleuzer, pointilleust), licht geraakt; licht gevoelig (op het punt van eer).
pointuren, v. mv. (boekdr.) voorwerpen welke aan weerszijden der timpaan bij den weerdruk het vel houden.
polair, bn. de pool betreffende.
polarisatie, v. het mededeelen of aannemen der polariteit.
polariteit, v. (polariteiten), neiging van de magneet naar de pool.
polariseeren, bw. gel., naar de pool neigen of doen neigen.
polemiek, v. gmv. pennestrijd, twistgeschrijf.
polemiseeren, ow. gel., eenen pennestrijd voeren.
polemist, m. (polemisten), twistvoerder door eenen pennestrijd.
poliet, bn. (polieter, polietst), beleefd, wellevend.
polichinel, m. (polichinellen), hansworst, Jan Klaasen.
policie, v. zie politie.
polis, v. (polissen), verzekerbrief; akte van verzekering of assurantie.
politie, v. gmv. openbare orde; toezicht op de openbare orde, burgerlijke stadsbewaking; volkstucht, ambtenaren en beambten met dit toezicht belast.
politiek, v. gmv. staatkunde, staatswetenschap; (fig.) sluwheid, snedigheid.
politisch, bn. en bijw. staatkundig; listig, sluw, snedig; daarin heeft hij zeer politisch gehandeld.
politiseeren, ow. gel., over staats- en regeeringsbeleid redeneeren.
politoer, polituur, v. gladheid, glans; (fig.) fijnheid, beschaafdheid.
polliciteeren, bw. gel., beloven.
polonaise, v. (polonaisen), poolsche dans, damespels.
poltron, m. (poltrons), lafaard.
poltronnerie, v. gmv. lafhartigheid, blooheid, versaagdheid.
polutie, v. gmv. bevlekking, onwillekeurige zelfbevlekking.
polyandrie, v. gmv. veelmannerij.
polyanthisch, bn. bloemrijk.
polyarchie, polycratie, v. regeering van velen.
polybasiet, o. soort zilvererts.
polychronisch, bn. en bijw. langdurig, aanhoudend.
polyeder, o. veelvlak.
polyedrisch, bn. veelvlakkig, veelzijdig.
polygamie, v. veelwijverij.
polyglotte, v. (polyglotten), boek in polyglotte, (inz.) woordenboek van veel talen.
polygoon, m. (polygonen), veelhoek.
polygonaalgetallen, o. mv. zekere sommen van rekenkundige reeksen.
polygraphie, v. veelschrijverij; raadselschrift.
polyhistor, m. (polyhistors), veelweter.
polyopter, o. veelzichtig glas, vermenigvuldigingsglas.
polyp, poliep, m. (polypen, poliepen), (nat. gesch.) veelvoet, plantdier.
polyphaag, m. (polyphagen), veelvraat, veeleter.
polytechniek, v. leer der gezamenlijke kunsten, (inz.) der nijverheid en mechanische kunsten.
[pagina 208]
[p. 208]
polytechnisch, bn. tot de polytechniek behoorende; de polytechnische school, school voor ambachten en kunsten; (te Parijs de krijgsschool).
polytheïsmus, o. gmv. veelgoderij, veelgodendom.
polytheïst, m. (polytheïsten), aanbidder van veel goden, heiden.
polytopisch, bn. polytopisch uurwerk, tijdwijzer die den tijd van verschillende plaatsen doet zien.
pomade, pommade, v. (pomaden, pommaden), haarzalf.
pomadeeren, bw. gel., met pomade insmeren (meest spottend).
pommerans, m. (pommeransen), knopje ‒, stooteinde aan den biljartstok
pommeransen, bw. gel., den (biljart-) bal met één stoot maken.
pomologie, v. gmv. vruchtenkunde.
pompier, m. (pompiers), brandgast, soldaat der brandweer.
pompona, v. vanilla van mindere soort.
ponctueel, bn. en bijw. stipt, stiptelijk, nauwkeurig.
ponceau, bn. hoogrood (kleur).
ponderabel, bn. weegbaar.
ponderabiliën, v. mv. weegbare lichamen.
ponderabiliteit, v. gmv. weegbaarheid.
pondereus, bn. wichtig, zwaar; (fig.) gewichtig, van belang.
pongo, n. (pongoos), soort aap.
ponny, v. zekere indische wisselmunt.
pons, zie punsch.
pons asinorum, m. gmv. (fig.) ezelsbrug.
pontifex, m. gmv. opperpriester.
pontificaal, bw. priesterlijk, pauselijk.
pontificaal, o. gmv. priestergewaad.
pontificaat, o. opperpriesterschap.
ponton, m. (pontons), bruggeschip, vlotbrug; de pontons, akelige scheepsgevangenissen waarin de engelschen de fransche krijgsgevangenen (onder Napoleon I) opsloten.
pontenier, m. (ponteniers), schipbruglegger.
popans, m. (popanssen), bullebak, vogelverschrikker.
pope, m. (popeen), priester der grieksch-katholieke kerk.
populair, bn. (populairer, populairst), volklievend, bemind bij of door het volk, een populair vorst; verstaanbaar voor het volk; populaire voordrachten.
populariseeren, bw. gel., op de hoogte der volksbegrippen brengen; zich populariseeren, zich bij het volk bemind ‒, zich voor het volk verstaanbaar maken.
populatie, v. (populatiën), bevolking.
populariteit, v. gmv. algemeene volksliefde (die men geniet); minzaamheid jegens het volk; verstaanbaarheid voor het volk.
populeus, bn. bevolkt, volkrijk.
poreus, bn. (poreuzer, poreust), vol poriën.
poreusheid, porositeit, v. gmv. een der eigenschappen van alle vaste lichamen.
poriën, v. mv. ijle doch onmerkbare ruimten tusschen de vaste deelen der lichamen; (ontl.) zweetgaten.
[pagina 209]
[p. 209]
Porte, de Verhevene Porte, titel van den sultan van Turkije; de Ottomanische Porte, het turksche rijk, de regeering van Turkije.
porte-crayon, m. (porte-crayons), teekenpen.
porte-feuille, v. (porte-feuilles), brieventasch, tasch voor papieren en schrijfbehoeften; (fig.) ambt van minister; de porte-feuille van binnenlandsche zaken; de porte-feuille nederleggen; minister zonder porte-feuille (in Frankrijk).
porte-lettres, m. brievendrager, -hanger; zak, brieventasch, papier-koker.
porte-monnaie, v. (porte-monnaies), geldtaschje.
portée, o. omvang, strekking (van iets); belangrijkheid (eener zaak); drijfkracht; schotwijdte, bereik.
porter, m. gmv. soort sterk engelsch bier.
porteeren, ow. (alleen gebruikelijk in) geporteerd (voor iets of iem.) zijn, (iets of iem.) sterk genegen zijn.
portie, v. (porties, portiën), aandeel, toegekend part; zekere hoeveelheid (spijs); (fig.) pak slaag, verwijtingen.
pose, v. houding, stand (inz. schild. en beeldh.).
posé, bn. gezet, bedaard; een geposeerd man, een deftig ‒, bedaard man.
poseeren, ow. gel., zitten voor eenen schilder (om zich te laten portretteeren).
positie, v. (positiën), stelling; staat; toestand; standpunt; (rek.) eene valsche positie (om uit eene gefingeerde stelling tot de uitkomst te geraken); (dans- en schermk.) stand, houding.
positief, bn. vast, zeker; positief recht, het stellige recht (in tegenstelling der hypothese).
positief, m. (taalk.) stellende trap.
posito, bijw. aangenomen, gesteld (dat).
posituur, v. zie positie.
possessie, v. (possessiën), bezit, bezitting.
possibel, bn. mogelijk.
possibiliteit, v. mogelijkheid.
post, bn. na, later; postdata, na den dag; postdateeren, later dagteekenen; postscriptum, naschrift.
poste-restante, bijw. aan het postkantoor blijvende berusten (om afgehaald te worden).
posterieur, bn. later.
posterieur, o. achterste; a posteriori, van achteren, later, nader; (in tegenstelling van a priori, te voren).
postiljon, m. (postiljons), postrijder.
postponeeren, bw. gel., uitstellen, achteraan zetten.
postulaat, o. (postulaten), vordering (aan een bestuur), opgave van feiten.
postulant, m. en v. (postulanten), verzoeker, verzoekster.
postuleeren, bw. gel., aanzoeken; feiten opgeven.
postuur, o. gmv. gestalte, houding; zich in postuur zetten (tot aanval of verdediging); zij heeft eene fraaie postuur (leest).
potamographie, v. rivierbeschrijving.
[pagina 210]
[p. 210]
potassium, o. zeker metaal.
potatoe, v. (potatoes), aardappel.
potentaat, m. (potentaten), mogendheid, gekroond hoofd.
potentie, v. macht, vermogen.
poterna, v. sluippoort.
potestaat, m. (potestaten), (oudt.) landvoogd van Friesland.
potoro, m. (potoroos), soort kanguro, zeker dier.
potpourri, o. (potpourris), mengelmoes, allegaartje; muziekstuk uit onderscheidene thema's samengesteld.
potto, m. (pottoos), zeker dier.
poule, v. gmv. potspel (in het biljart); zeker dansfiguur.
pourparler, o. gesprek, redekaveling; in pourparlers treden; pourparler houden.
poursuiveeren, bw. gel., vervolgen (in rechten).
pousseeren, bw. gel., drijven, dringen; bevorderen; men moet die zaak pousseeren (aanzetten); zich zelven pousseeren, zich eenen weg banen (tot rang, rijkdom enz.).
pover, bn. povertjes, bijw. armoedig, schraal; hij ziet er povertjes uit.
prae…, voor. De samenstellingen met prae zie men op pre.
practicabel, bn. (practicabeler, practicabelst), uitvoerbaar, bruikbaar, begaanbaar.
practicus, m. (practicussen, practici), ervaren oefenaar.
pragmatisch, bn. en bijw. werkdadig; algemeen nuttig; feitelijk; de geschiedenis pragmatisch (naar feiten en niet naar bespiegelingen) behandelen; eene pragmatische (of pragmatieke) sanctie; algemeen erkende en bekrachtigde verordening.
prairie, v. (prairiën), weide, uitgestrekte graswoestijn in Noord-Amerika.
praktijk, v. gmv. oefening, uitoefening; kalandizie; die doctor heeft eene groote praktijk (veel huizen welke hij bedient); men moet de theorie bij de praktijk voegen, de toepassing der regelen verstaan; hij heeft praktijk, overleg in alles wat hij doet.
praktijk, korte wijze van rekenen.
praktijk, v. (praktijken), list, slinkschheid; kwade praktijken, oneerlijke middelen; de praktijk, rechtskennis.
praktisch, bn. werkdadig.
praktiseeren, bw. ow. gel., uit-, bedenken; vinden; hoe heeft hij dat gepraktiseerd? oefenen; over iem. praktiseeren, hem als arts bedienen; deze advokaat praktiseert reeds jaren, oefent reeds lang zijn vak uit.
praktiseerend, bn. (in tegenstelling van rustend); een praktiseerend advokaat of doctor.
praktizijn, m. (praktizijns), rechtsoefenaar, procureur, zaakwaarnemer.
Prater, o. naam eener openbare wandelplaats te Weenen.
praxis, v. gmv. uitoefening der geneeskunde; praktijk.
pré, o. voorrecht, voorrang; een pré hebben.
préadamieten, m. mv. vóórwereldlingen (die vóór Adam zouden geleefd hebben).
prealabel, bn. voorafgaande; de prealabele kwestie, die vroeger behandeld is of moet worden.
[pagina 211]
[p. 211]
preadvies, o. (preadviezen), voorafgaand uitgebracht gevoelen.
preambule, v. (preambules), voorafspraak, inleiding; omhaal (van woorden).
preambuleeren, ow. gel., eene voorafspraak houden.
prebende, v. (prebenden), kerkelijk inkomen (voor personen of gestichten).
precaire, bn. onzeker, kortstondig.
precautie, v. (precautiën), voorzorg.
precaveeren, bw. gel., (recht.) voorzien, voorbehoud nemen.
precedent, o. (precedenten), vroeger genomen besluit, vroegere maatregel; wij willen geen precedent scheppen, ons niet binden door een vroeger besluit.
precedentie, v. gmv. voorrang.
precedeeren, bw. gel., voorgaan, voorafgaan.
preceptor, m. (preceptoren), leeraar (inz. aan de gymnasiën).
preceptoraat, o. gmv. ambt van een leeraar.
precies, bn. en bijw. juist, nauwkeurig; precies ten vijf ure; gierig, nauwlettend; die man is wat precies.
precieus, bn. (precieuzer, precieust), kostbaar.
precipitaat, o. (precipitaten), (scheik.) neerploffing; bezinksel.
precipiteeren, bw. gel., neerploffen, doen bezinken.
preciseeren, bw. gel., bepaald ‒, nauwkeurig omschrijven.
preclusief, bn. afwijzend.
preconisatie, v. (preconisatiën), aanprijzing, lof; (r.k.) bevoegd-verklaring; pauselijke preconisatie.
preconiseeren, bw. gel., verheffen, loven; (r.k.) bevoegd verklaren (tot een kerkelijk ambt), bekrachtigen (de benoeming van bisschoppen enz.).
predestinatie, v. gmv. voorbeschikking; de leer der predestinatie.
predestineeren, bw. gel., (godg.) voorbeschikken.
predikaat, o. (predikaten), naam, titel, eigenschap aanduidend woord; het predikaat van baron.
predictie, v. (predictiën), voorspelling.
predilectie, v. (predilectiën), voorkeur, voorliefde tot; eene predilectie hebben voor.
predisponeeren, bw. gel., vooraf beschikken (over).
predispositie, v. gmv. (gen.) voorbeschiktheid (tot).
predominatie, v. gmv. overheersching.
preëminent, bn. uitstekend.
preëminentie, v. gmv. uitstekendheid, voortreffelijkheid.
preëxistentie, v. gmv. vooruit-bestaan.
prefekt, m. (prefekten), landvoogd; hoofd ‒, bestuurder van een departement (in Frankrijk).
prefektuur, v. (prefekturen), landvoogdij; ambt ‒, betrekking, (ook) paleis van den prefekt.
preferabel, bn. en bijw. verkieslijk (boven).
preferent, bn. preferabel; (recht.) voorafgaande; de preferente schulden (in eene failliete massa).
preferentie, v. (preferentiën), voorkeur, voorrang.
prefereeren, bw. gel., verkiezen (boven); de voorkeur geven (aan).
préjudice, v. gmv. (recht.) schade, nadeel; ter préjudice van.
[pagina 212]
[p. 212]
préjudiceeren, préjugeeren, bw. gel., vooraf ‒, vooruit ‒, te vroeg beslissen.
préjudiciëeren, bw. gel., benadeelen.
prejugé, o. (prejugés), vooroordeel.
prelaat, o. (prelaten), priester (inz. van hoogen rang).
preleveeren, bw. gel., vooraf nemen, ‒ aftrekken van; (recht.) de som te preleveeren op of van.
preliminair, bn. inleidend, voorafgaand.
preliminariën, v. mv. voorloopig vastgestelde punten (van een verdrag).
prelude, v. gmv. (muz.) voorspel; (fig.) begin, aanvang.
preludeeren, ow. gel., (muz.) als inleiding iets spelen; (fig.) een begin maken (met).
premeditatie, v. (premeditatiën), voorafgaand overleg (altijd in kwaden zin); (recht.) moord met premeditatie, met geleider lage.
premediteerden, bw. gel., vooraf beramen, vooroverleggen; eene gepremediteerde misdaad.
premier, m. gmv. eerste; (fig.) eerste minister, hoofd van het kabinet (in Engeland).
premières, v. mv. (kaart.) de eerste trekken.
premissen, v. mv. (reden.) voorafgaande ‒, eerste stelling (eener sluitrede); voorafgaande bepalingen.
prenumerando, bijw. bij wijze.
prenumeratie, v. (prenumeratiën), vooruitbetaling.
prenumereeren, bw. gel., vooruit betalen.
préoccupatie, o. (préoccupatiën), zorg, afgetrokkenheid; (oorl.) voorafgaande bezetting (eener plaats).
préopineeren, bw. gel., vooraf ‒, het eerst zijn gevoelen uitbrengen.
préordinatie, v. voorbeschikking.
preparaat, o. (preparaten), (ontl. en apoth.) kunstmatig toebereid lichaamsdeel, ‒ middel.
preparandus, m. (preparandi), kandidaat (tot een examen).
preparatie, v. (preparatiën), voorbereiding.
prepareeren, bw. gel., voorbereiden.
preponderant, bn. overwegend, afdoende.
prepositie, v. (prepositiën), (taalk.) voorzetsel.
prerogatief, o. (prerogatieven), voorrecht; het prerogatief der kroon (van een regeerenden vorst).
presageeren, bw. gel., voorspellen.
prescribeeren, bw. ow. gel., (recht.) voor verjaard verklaren; verjaren; (ook) voorschrijven.
prescriptie, v. (prescriptiën), (recht.) verjaring; vervallenverklaring door verjaring; voorschrift.
presens, m. gmv. (taalk.) tegenwoordige tijd.
preservatie, v. gmv. voorbehoeding, bewaring.
preservatief, o. (preservatieven), voorbehoedmiddel.
preserveeren, bw. gel., behoeden, bewaren.
preses, president, m. (presesen, presidenten), voorzitter, opperste leider van een gemeentebestuur.
presideeren, ow. gel., voorzitten; leiden (eene vergadering).
[pagina 213]
[p. 213]
presiden, v. mv. galeistraf, strafkoloniën van Spanje.
presidiaal, bn. tot het voorzitterschap behoorende.
presidium, o. gmv. voorzitterschap.
pressant, bn. (pressanter, pressantst), dringend, spoedeischend.
prestant, m. (muz.) hoofdpijp (van het orgel).
prestatie, v. (prestatiën), kwijting, afdoening; aflegging (van eenen eed).
presteeren, bw. gel., kwijten, verleenen, (diensten) doen; afleggen (eenen eed); wat heeft hij gepresteerd (gedaan, verricht)?
prestige, o. gmv. betoovering, toovermacht; hij is zijn prestige (zijnen ver klinkenden invloed) kwijt.
prestidigitateur, m. (prestidigitateurs), goochelaar.
prestimonie, v. (prestimoniën), inkomen van een kerkelijk ambt.
prestissimo, bijw. (muz.) zeer snel.
presto, bijw. (muz.) gezwind, snel.
presumabel, bn. vermoedelijk.
presumeeren, bw. gel., vermoeden, veronderstellen.
presum(p)tie, v. (presum(p)tiën), vermoeden; (recht.) verdenking; iem. op presum(p)tie vatten.
pretendent, m. (pretendenten), die aanspraak maakt op, vorderaar; eischer; een pretendent naar de kroon, (gesch.) de Pretendent (Jakob II van Engeland).
pretendeeren, bw. gel., vorderen, eischen, verlangen; beweren.
pretentie, v. (pretentiën), vordering, verlangen, voorgeven; (kooph.) schuldvordering; ik heb eene pretentie op hem van…; (fig.) ingebeeldheid, waan; welk eene pretentie! een man vol pretentie, vol eigenwaan.
preteeren, bw. gel., medegeven, ruimer worden; deze schoenen zullen nog wel preteeren; (fig.) geschikt zijn (tot); medegeven; het preteert niet; zich preteeren, ww. zich laten gebruiken; daartoe zal ik mij nimmer preteeren.
pretext, o. (pretexten), voorwendsel.
pretexteeren, voorgeven, voorwenden.
pretor, m. (pretors), (rom. gesch.) landvoogd, opperhoofd, opziener.
preuve, v. (preuves), bewijs.
prevalent, bn. den voorrang hebbende, overwegend.
prevaleeren, ow. gel., het overwicht hebben, den voorrang behouden; zijn gevoelen prevaleerde (dreef boven).
prevaricatie, v. (prevaricatiën), plichtschending; ontrouw (in een ambt).
prevenant, bn. en bijw. (prevenanter, prevenantst), vriendelijk, minzaam, voorkomend.
preveniëeren, bw. gel., voorkomen, beletten; onderrichten, verwittigen; waarschuwen.
preventie, v. (preventiën), beletsel, voorkoming; vooringenomenheid; vooroordeel.
preventief, bn. en bijw. voorkomend; vooloopig; iem. preventief gevangen zetten, op eene beschuldiging in hechtenis
[pagina 214]
[p. 214]
nemen (in afwachting van de rechterlijke uitspraak); preventieve gevangenschap.
previsie, v. (previsiën), vooruitzicht, verwachting (van mogelijke gebeurtenissen).
prevôt, m. (prevôts), (schermk.) meester, hoofd.
prima, v. de hoogste klas, de eerste soort; eerste wissel (welken men trekt in tegenstelling van secunda en tertia, die van hetzelfde bedrag en voor dezelfde zaak moet betaald worden als de eerste verloren ging); prima donna, eerste ‒, voornaamste zangeres (in de opera), hoofdrol der vrouw; prima vista, (muz.) op het eerste gezicht, van het blad af (spelen of zingen); (kooph.) op zicht (van eenen wissel); prima volta, voor de eerste maal.
primair, bn. voornaam, eerste; de primaire, (eerste of ondeelbare) getallen; de primaire (oorspronkelijke of graniet) bergen; de primaire (lagere) scholen.
prime, v. (muz.) eerste grondtoon; (drukk.) schoondruk, (ook van platen); vroegste biduur.
primeeren, ow. gel., uitsteken, de eerste zijn.
primidi, m. (primidis), (gesch.) de eerste dag eener decade (week van 10 dagen in de eerste fransche omwenteling).
primitief, bn. en bijw. oorspronkelijk, eerst, vroegst.
primo, bijw. eerst, het eerste; pro primo, ten eerste; pro nobel, hoogadellijk, hoogedel.
primo, m. de eerste dag der maand.
primogenitus, m. eerstgeborene.
primogenituur, v. eerstgeboorte-recht.
principaal, m. (principalen), opperste, hoofdpersoon; patroon; meester; lastgever; de principaal van eenen makelaar, van eenen notaris.
principaal, bn. voornaamst, hoofdzakelijkst.
principe, o. (principes), grond, bron, beginsel; grondstelling.
principiëel, bn. en bijw. in ‒, als beginsel.
priori (à), bijw. te voren, van voren aan; vooraf.
prise, o. (prisen), snuifje; (oorl.) prijs.
priseeren, bw. gel., schatten, taxeeren.
priseur, m. (priseurs), schatter.
prisma, o. (prismas), glazen kantzuil die de zeven oorspronkelijke kleuren weerkaatst.
prismatisch, bn. kantig, tot het prisma behoorende.
prison, v. gmv. gevangenis.
privaat, o. (privaten), geheim gemak.
privaat, bn. geheim, afzonderlijk.
privaatles, v. (privaatlessen), les aan huis.
privatief, bn. uitsluitend, eigen.
privatum, bw. afzonderlijk.
privé, o. geheim, gemak; in privé, voor zich zelven, voor zijn eigen; privé-slaaf, slaaf die nog afzonderlijk in dienst is.
priveeren, bw. gel., berooven, ontnemen.
privilegie, o. (privilegiën), voorrecht; vrijheidsbrief.
privilegiëeren, bw. gel., bevoorrechten; de geprivilegiëerden, de bevoorrechten.
[pagina 215]
[p. 215]
prix, m. prijs; prix fixe, vastgestelde prijs (waarop niet te dingen valt); à tout prix, tot iederen prijs, wat het ook koste.
pro, bijw. voor, voorwaarts; pro aris et focis, voor haardsteden en altaren; pro Deo, om Gods wil, om niet, gratis; pro patria, voor het vaderland, (ook) naam van eene soort (hollandsch) papier.
pro, o. het pro en contra hooren, hooren wat voor en wat tegen (iets of iem.) te zeggen is.
probaat, bn. en bw. (probater, probaatst), echt, beproefd, deugdelijk.
probabel, bn. waarschijnlijk.
probabiliteit, v. waarschijnlijkheid.
probatum est, het is beproefd, ‒ onfeilbaar bevonden.
probeeren, bw. gel., beproeven, onderzoeken.
probiteit, v. gmv. eerlijkheid, goede trouw.
probleem, o. (problemen), problema, o. (problemata), vraagstuk; raadsel.
problematisch, bn. twijfel-, raadselachtig.
procedeeren, ow. gel., handelen, te werk gaan; een geding voeren; pleiten.
procedure, v. (procedures), rechtsgeding, rechtsvervolging, pleithandel.
procent, bijw. ten honderd.
procent, o. (procenten), honderdste deel van eenig geheel.
proceriteit, v. gmv. slankheid, hooge wasdom.
proces, o. (processen), rechtsgeding; (gen.) voortgang eener ziekte.
proces-verbaal, o. (processen-verbaal), ambtelijk verslag ‒, akte van feiten en handelingen; een proces-verbaal opmaken, proces-verbaal maken tegen iemand, die zich aan eene overtreding van wetten heeft schuldig gemaakt en betrapt wordt.
processie, v. (processiën), (r.k.) plechtige omgang op hoogtijden.
proclamatie, v. (proclamatiën), afkondiging, bekendmaking; aflezing (der geboden bij den ondertrouw).
proclameeren, bw. gel., afkondigen, bekend maken; uitroepen; iemand proclameeren als, tot.
pro-consul, o. (pro-consuls), plaatsvervangend consul of landvoogd.
procreatie, v. teling, voortbrenging.
procreëren, bw. gel., telen, voortbrengen.
procuratie, v. (procuratiën), volmacht.
procureur, m. (procureurs), zaakbezorger; praktizijn.
prodigaliteit, v. gmv. verkwisting.
prodigieus, bn. verbazend, wonderbaar.
producent, m. (producenten), voortbrenger (in tegenstelling van consument, verbruiker).
produceeren, bw. gel., voortbrengen, telen; maken; overleveren; (recht.) stukken, getuigen produceeren.
product, produkt, o. (producten, produkten), voortbrengsel; vrucht; (rek.) uitkomst eener vermenigvuldiging.
productie, v. (productiën), voortbrenging; (recht.) overlegging.
productief, bn. (productiever, productiefst), voortbrengend, voordeelig, vruchtbaar.
productiviteit, v. werkingsvermogen, voortbrengende ‒, scheppende kracht, vruchtbaarheid.
[pagina 216]
[p. 216]
profaan, bn. en bijw. (profaner, profaanst), oningewijd, ongewijd, onheilig. heiligschennend; niet-bijbelsch; de profane schrijvers.
profanatie, v. (profanatiën), heiligschennis, ontheiliging.
profaneeren, bw. gel., ontheiliging, ontwijden.
proficiat! tw. wel bekome het u! (bij het niezen).
profil, profiel, o. (profilen, profielen), beeld ‒, aangezicht aan eene zijde geteekend; half-aangezicht; (bouwk.) zijdebeeld, doorsnede, omtrekken van een gebouw (zooals het zich doorgesneden zou voordoen); in profil, half, in doorsnede.
profileeren, bw. gel., van ter zijde ‒, in doorsnede schetsen of teekenen.
profiteeren, bw. gel., voordeel trekken van, winst doen met (iets); vorderingen maken, goed leeren.
proflueeren, ow. gel., ontspruiten; ontspringen; voortvloeien (uit),
profundis (de), uit den treuren (bij lijkgezangen).
profusie, v. gmv. overvloed; overdaad.
prognosticon, o. teeken der toekomst, voorteeken, voorbode, voorspelling, kenteeken; soort weerglas.
prognostiek, v. gmv. kunst der voorbeduidsels.
programma, o. (programmaas, programmata); bericht, inhouds-opgave, aankondiging van hetgeen in het openbaar zal worden vertoond; (fig.) openbaring ‒, blootlegging van beginselen (van optredende ministers enz.).
progressen, v. mv. vorderingen, vooruitgang.
progressie, v. (progressies, progressiën), voortgang; (rek. en wisk.) reeks; eene arithmetische, wiskustige progressie.
progressief, bn. en bijw. trapsgewijs, toenemend.
progressist, m. (progressisten), voorstander ‒, aanhanger van den vooruitgang.
progressistisch, bn. de progressistische partij, de partij van den vooruitgang.
prohibeeren, bw. gel., verbieden (den invoer van goederen); (fig.) beletten.
prohibitie, v. (prohibitiën), verbod van invoer, wering.
prohibitief, bn. werend; prohibitief stelsel, verbodstelsel.
project, o. (projecten), ontwerp; (ook fig.).
projecteeren, bw. en ow. gel., ontwerpen; voornemens zijn; schieten (stralen, licht).
projectie, v. (projectiën), schets, kaartenteekening; uitstraling; worp, het werpen.
projectiel, o. (projectielen), werptuig (als kogels enz.); (ook) alles waarmede men werpt.
proletariaat, o. gmv. staat ‒, stand van daglooner, ‒ van ieder die van zijnen handenarbeid moet leven; werkende stand.
proletariën, proletariërs, m. mv. die tot het proletariaat behooren.
prolifiek, bn. vruchtdragend.
proloog, v. (prologen), voorafspraak, inleidingsrede, -vers; (toon.) voorspel.
[pagina 217]
[p. 217]
prolongant, m. (prolonganten), geldschieter op effecten.
prolongatie, v. (prolongatiën), (hand.) termijnsverlenging, uitstel; effecten in prolongatie geven, ze in handen eens geldschieters laten (om ze later in te lossen).
prolongeeren, bw. gel., verlengen; (wiss.) den vervaltermijn verlengen.
promenade, v. (promenades), wandeling; wandelweg; (mil.) eene militaire promenade, een oefeningsmarsch.
promeneeren, ow. gel., wandelen; (fig.) om den tuin leiden.
promesse, v. (promessen), belofte; soort schuldbekentenis.
promotie, v. (promotiën), bevordering (in alle bet.); benoeming tot.
promoveeren, bw. en ow. gel., bevorderen, bevorderd zijn of worden (inz. tot akademische graden); wanneer zult gij promoveeren? (advokaat, doctor worden?).
prompt, bn. en bijw. (prompter, promptst), vaardig, snel; stipt, nauwkeurig.
promptitude, v. gmv. vaardigheid, snelheid.
promulgatie, v. (promulgatiën), afkondiging (eener wet).
promulgeeren, bw. gel., afkondigen, uitvaardigen (wetten, besluiten).
proneeren, bw. gel., opvijzelen, uitbazuinen.
proneur, m. (proneurs), zwetser, overdreven aanprijzer.
pronomen, o. (pronomina), (taalk.) voornaamwoord.
prononceeren, bw. gel., uitspreken; beslissen; sterk doen uitkomen; een geprononceerde tongval, die de woorden scherp doet klinken; geprononceerde trekken, die duidelijk een karakter, of de natie waartoe men behoort doen uitkomen.
prononciatie, pronunciatie, v. gmv. uitspraak eener taal.
propaedeutiek, v. voorbereidende kundigheden (tot eene wetenschap), voorbereidend onderwijs.
propaedeutisch, bn. voorbereidend; een propaedeutisch examen, examen dat de hoogere examina voorafgaat.
propaganda, v. gmv. raad ‒, vereeniging tot uitbreiding van het geloof; (ook) van alle andere meeningen of stelsels. eene propaganda organiseeren, zoodanige vereeniging tot stand brengen.
propagatie, v. gmv. voortplanting, uitbreiding.
propageeren, bw. gel., voortplanten, uitbreiden.
propensiteit, v. neiging, zucht (tot).
propeller-schroef, v. archimedische schroef (tot het voortstuwen van vaartuigen).
proper, bn. (properder, B. properer, properst), zindelijk, rein, net.
proponent, m. (proponenten), voorsteller; kandidaat tot eene predikantsplaats (bij de protestanten).
proponeeren, bw. gel., voorstellen.
proportie, v. (proportiën), evenredigheid; afmeting; dit is buiten alle proportie.
proportioneel, bn. in evenredigheid (met), in verhouding (tot); evenmatig.
proportioneeren, bw. gel., evenredig maken, in verhouding brengen (tot); (ook fig.) zijne krachten worden niet aan zijnen wil geproportioneerd.
[pagina 218]
[p. 218]
propos (à), tw. zeg eens! ik denk er juist om! (ook) van pas.
propositie, v. (propositiën), voorstel, voorslag, aanbod; (redek.) hoofdstelling.
propriëteit, v. (propriëteiten), eigendom, eigendommelijkheid, eigenschap.
propulsie, v. het voortdrijven, voortstooten.
propyleen, v. mv. voorzaal, zuilengang (in het oude Athene).
prorector, m. (prorectores), plaatsvervangend rector.
prorogatie, v. (prorogatiën), prorogeeren, bw. gel., verdagen, verlengen, uitstellen; de bijeenkomst eener vergadering tot een lateren termijn opschorten; het parlement prorogeeren.
proscriptie, v. (proscriptiën), vogelvrijverklaring, verbanning.
prosecutie, v. (prosecutiën), vervolging.
proseliet, m. (proselieten), nieuwbekeerde (inz. in het geloof).
prosit! tw. wel bekome het u!
prosodie, v. (prosodiën), regels voor den klemtoon, ‒ de uitspraak enz.; toonmeting.
prosopographie, v. karakterschildering, persoonsbeschrijving.
prosopologie, v. gelaatkunde.
prospect, o. (prospecten), aan-, uitzicht; (teek.) planteekening, opstand.
prospectus, m. (prospectussen), voorloopig plan, bericht enz. van een uit te geven boekwerk, eener te vestigen inrichting enz.
prospereeren, ow. gel., vooruitkomen, slagen (in), geluk hebben in eene onderneming; bloeien.
prosperiteit, v. gmv. voorspoed, bloei.
prosterneeren (zich), ww. gel., zich plat op de aarde werpen.
prosternatie, prostratie, v. (prosternatiën, prostratiën), ter-aarde-werping, knieling.
prostitueeren (zich), ww. gel., zich der schande of der ontucht overgeven (van vrouwen); eene geprostitueerde, eene hoer; (fig.) zijnen naam, zich zelven prostitueeren, zich onteeren.
prostitutie, v. gmv. onteering, ontucht; zedeloosheid in den hoogsten graad; geilheid van vrouwen.
protecteur, m. protectrice, v. (protecteurs, protectrices), beschermer, beschermster.
protectie, v. (protectiën), bescherming.
protector, m. (protectoren), beschermer, beschermheer; (gesch.) rijksvoogd (als Cromwell van Engeland en Napoleon I van het Rijnverbond).
protectoraat, o. gmv. beschermheerschap.
protégé, m. (protégés), protégée, v. (protégées), beschermeling.
protegeeren, bw. gel., beschermen, begunstigen.
proteïne, v. (scheik.) zekere stof; proteïne (eiwitachtige) lichamen.
proterosaurus, m. zeker voorwereldlijk kruipend dier.
Proteus, m. (proteussen), (fab.) zekere hemelgeest; zeker kruipend dier; (fig.) zeer onbestendig ‒, veranderlijk mensch.
[pagina 219]
[p. 219]
protocol, o. (protocollen), schriftelijk bericht (van iets dat verhandeld is); akte, voorschrift; akte van besluit op een staatkundig congres gevallen enz.; ten protocol brengen, een protocol opmaken van.
protocollig, bn. (fig.) weerbarstig, koppig, ongehoorzaam.
protographie, v. (protographiën), eerste teekening, planteekening.
prototype, v. (prototypen), eerst ‒, oorspronkelijk model.
prouveeren, bw. gel. bewijzen; pleiten; dit prouveert zijne (of voor zijne) onschuld.
Provençaal, m. (provençalen), bewoner van het oude Provence; (ook) minnezanger.
Provençaalsch, o. gmv. (oudt.) taal van het zuiden van Frankrijk.
Provençaalsch, bn. naar ‒, uit ‒, van Provence.
provenu, o. (provenus), opbrengst, bedrag.
proverbe, o. (proverbes), spreekwoord; klein tooneelstuk dat een spreekwoord ten titel of inhoud heeft.
proverbiaal, bn. spreekwoordelijk.
proviand, o. gmv. voorraad van levensmiddelen, teerkost.
proviandeeren, bw. gel., van levensmiddelen ‒, van mondvoorraad voorzien.
proviandeering, v. gmv. het proviandeeren.
provinciaal, bn. gewestelijk; provinciaal blad, verzameling van verordeningen, besluiten enz.
provinciaal, m. (provincialen), opzichter van een klooster; bestuurder eener onder-afdeeling der jezuïten.
provincialismus, o. (provincialismen), woord ‒, uitdrukking eener enkele provincie eigen; (ook) geest ‒, zin voor eene enkele provincie (ten nadeele van het algemeen belang).
provincie, v. (provinciën), gewest, landschap; de zeven provinciën, de Vereen. Nederlanden gedurende de republiek.
provisie, v. (provisiën), voorraad (mondbehoeften); loon (van makelaars, commissionairs enz.); bij provisie, voorshands, voorloopig.
provisioneel, bn. en bijw. voorloopig, bij voorraad.
provisor, m. (provisors), opziener; waarnemer; (apoth.) eerste bediende.
provisoraat, o. gmv. ambt van provisor.
provocatie, v. (provocatiën), terging; uitdaging; (recht.) hooger beroep.
provoceeren, bw. gel., tergen; uitdagen; in het leven roepen, aanleiding geven tot.
proximiteit, v. gmv. nabijheid.
prude, bn. preutsch, schijnzedig.
prude, v. (pruden), preutsche.
pruderie, v. (pruderiën), preutschheid.
prudentie, v. gmv. voorzichtigheid; (fig.) goeddunken, wijsheid, goed oordeel; dit is aan de prudentie van den rechter overgelaten.
psarolithen, m. mv. stersteenen, tot agaat verkiezelde varenstammen.
pseudo, bn. valsch; zoogenaamd.
[pagina 220]
[p. 220]
pseudoniem, m. (pseudoniemen), die een valschen naam draagt en daaronder schrijft; valsche naam.
pseudorizon, m. valsche horizon (zeker werktuig tot gezichtsbedrog).
pseudoscoop, v. zeker werktuig dat alles wat men er door beschouwt verkeerd voorstelt.
psyche, v. ziel.
psyché, v. groote spiegel waarin men zich ten voeten uit kan zien.
psychisch, bn. de ziel betreffende.
psychologie, v. gmv. zielkunde, zieleleer.
psychologisch, bn. zielkundig.
psychomant, m. (psychomanten), geestenbezweerder.
psychrometer, m. (psychrometers), werktuig om de betrekkelijke hoeveelheid damp in de lucht te bepalen.
ptolomeïsch gestarnte, o. de 48 oude sterrebeelden die aan de oude Grieken bekend waren en door Claudius Ptolomeus beschreven zijn.
pu, v. chineesche lengtemaat (= een halve duitsche mijl).
puberteit, v. gmv. manbaarheid, huwbaarheid.
publicatie, v. (publicatiën), kennisgeving, openbare aankondiging (van wege de overheid).
publiceeren, bw. gel., bekend maken, afkondigen; in het licht geven.
publicist, m. (publicisten), (oudt.) leeraar in het staatsrecht; (thans) openbaar schrijver, dagblad-, brochurenschrijver.
publiciteit, v. gmv. openbaarheid; bekendheid; publiciteit aan iets geven, iets ruchtbaar maken.
publiek, bn. (publieker, publiekst), openbaar, bekend, ruchtbaar; de publieke opinie, openbare meening.
publiek, o. gmv. vergadering, verzameling, wereld, menschen; toeschouwers, toehoorders.
pud, o. (puds), russisch gewicht (= 40 amst. pond of 19,79 ned. pond).
pudding, m. (puddings), engelsch tafelgebak, pastei.
puddlen, o. het veranderen van het ruwe ijzer in smeedijzer.
pudiek, bn. en bijw. kuisch, eerbaar.
pueriel, bn. en bijw. kinderachtig.
pueriliteit, v. (pueriliteiten), kinderachtigheid.
pugilaat, o. (pugilaten), vuistgevecht.
pugilometer, m. (pugilometers), vuistkrachtmeter (werktuig).
puissant, bn. (puissanter, puissantst), machtig; hij is puissant (zeer) rijk.
pulsatie, v. (pulsatiën), het kloppen van den pols, van het hart; polsslag.
pulsimeter, m. (pulsimeters), polsmeter (werktuig).
punch, v. gmv. zekere drank (meest rum, suiker, citroen en water); punch maken (toebereiden).
Punch, hansworst (in Engeland); naam van een bekend humoristisch engelsch tijdschrift.
punctatie, v. (punctatiën), ontwerp, eerste opstel.
puncteeren, bw. gel., afpunten, stippen; de eerste punten (van een verdrag) opteekenen.
punctualiteit, v. gmv. stiptheid, nauwkeurigheid.
[pagina 221]
[p. 221]
punctuatie, v. het zetten ‒, de wetenschap der zin- en scheiteekens (komma’s, punten, vraagteekens enz.).
punctuëel, bn. stipt, nauwkeurig.
punctum, o. gmv. punt, stip.
punctum! vz. gedaan! genoeg!
punctuur, v. (puncturen), (heelk.) steek, prik, aftapping (van waterzucht); (drukk.) stiftje.
pupil, m. en v. (pupillen), onmondige die eenen voogd heeft, pleegzoon, -dochter; (ontl.) oogappel.
purgans, purgatie, v. (purgatiën), (gen.) buikzuiverend middel.
purgeeren, bw. en ow. gel., zuiveren (den buik).
purgeerend, bn. buikzuiverend.
Purim, o. (Purims), een der herdenkingsfeesten van de Israëlieten, Hamansfeest, Lotenfeest.
purist, m. (puristen), overdreven taalzuiveraar.
puritein, m. (puriteinen), gestrenge protestant (der oud-engelsche hervormde, ‒ schotsche kerk); presbyteriaan (tegenstander der episkopaalsche kerk).
pusillaniem, bn. en bw. kinderachtig, onbeduidend.
pusillaniemiteit, v. gmv. kinderachtigheid, beuzelachtigheid.
putrefactie, v. verrotting.
putzen of butzenwerken, o. mv. ruimten of holten in kalkgesteenten.
puzzolane, v. alle delfstoffen die aan den invloed van het vuur zijn onderworpen geweest.
pycniet, m. (pycnieten), stangsteen, soort topaas.
pygmeën, m. mv. dwergen.
pyramide, v. zie piramide.
pyrheliometer, m. (pyrheliometers), toestel om de warmte te meten die jaarlijks door de zon afgegeven wordt.
pyriet, o. vuursteen, zwavelkies, zekere delfstof.
pyrobolie, v. vuurwerkerskunst.
pyrodynamica, pyrogenesis, v. het ontstaan ‒, de voortbrenging van het vuur.
pyro-electriciteit, v. electriciteit die door verwarming in het toermalijn wordt opgewekt.
pyroliëne, o. soort machine-smeer.
pyrologie, v. vuurtheorie.
pyrometer, m. (pyrometers), pyroskoop, v. (pyroskopen), hitte-, vuurmeter (werkt.).
pyrometrie, v. kunst om de warmte te meten.
pyrophaag, m. (pyrophagen), vuureter.
pyrophaan, m. (pyrophanen), opaal die door inzuiging van gesmolten was doorzichtig wordt.
pyrophoor, m. (pyrophoren), vuurdrager, zelfontbrander, (zekere aan de lucht ontvlammende zelfstandigheid).
pyroscaaph, v. (pyroscaphen), vuurschip, stoomboot.
pyrotechniek, v. vuurwerkerskunst.
pyrotelegraaph, m. werktuig om den afstand van een ontstanen brand te bepalen.
pyrotonoïde, v. papierolie.
pyrrhonismus, o. stelsel der pyrrhonisten of twijfelaars.
[pagina 222]
[p. 222]
pythagorisch, bn. zwijgend; (rek.) de pythagorische tafel, soort tafel van vermenigvuldiging; (meetk.) het pythagorische problema (of van Pythagoras).
Pythia, v. gmv. priesteres van het orakel te Delphi.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken