Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn (1561)

Informatie terzijde

Titelpagina van Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn
Afbeelding van Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int LatijnToon afbeelding van titelpagina van Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

ebook (3.18 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Vertaler

D.V. Coornhert



Genre

proza

Subgenre

vertaling
non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Officia Ciceronis, leerende wat yeghelijck in allen staten behoort te doen, bescreuen int Latijn

(1561)–Marcus Tullius Cicero–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 13v]
[fol. 13v]

Van twee manieren van oorloghe.
Het xiiii. Capit.

Maer men moet bouen al de crijchsrechten inden ghemeen regimente onderhouden. Vvant soo daer tweederley manieren van oorloge zijn, te weten een met vvoorden voor tgherecht, het ander met crachte: ende het rechten menschelijc, maer tvechten beestelijck is: so en behoortmen het laetste niet te aenuaerden, dan alsmen t'eerste niet en mach ghebruycken. Daeromme salmen alleenlijck oorloghen, om vry van ghewelt in vreden te leuen. Na de vercreghen victorie, behoortmen de sulcke te sparen, die niet onmenschelijck noch wreedt in d'oorloghe en zijn geweest. Also hebben ons voor ouders de verwonnen Tusculaners, de Equensers, de Volcensers, de Sabinen ende de Hernicensers in huer stadt ontfanghen, als si de Carthaginensers met de Numantyners grondelijck vernielden ende wtroeyden: oock mede de stadt Corinthen (dat ick wel gaerne anders saghe) twelck ick gheschiet achte, op dat namaels de welgheleghentheydt der plaetsen henlieden niet weder ten oorloghe en soude verwecken. Nae mijn oordeel behoort-

[Folio 14r]
[fol. 14r]

men altijt de vrede soo te voorsien ende beuestighen, datse van alle heymelijcke laghen (die haer souden mogen opcomen) mach bevrijt zijn. Hadmen my in desen geuolcht, men soude ymmers eenighe (al waert scoon tbeste niet) gemeen weluaert hebben ghehadt, daer wijs nv niet met allen en hebben. Aldus salmen, die met macht verwonnen zijn, in genaden nemen: ende ooc mede der geenre goedertierlic ontfermen, die (al hadden si al een storm afgeslaghen) de wapenen aflegghende, hun noch in des Princen genade begeuen. In welcke saken soodanige rechtuaerdicheyt byden onsen ghebruyct is, dat oock die capiteynen de steden oft lantschappen als voorstanders beschermden, die si met gheweldigher hant bedwonghen ende onder haren macht ghebrocht hadden. Oock is het recht vanden oorloge alder onuerbrekelijcste inde wetten vanden herauten des Romeynschen volcx beschreuen. Daer wt men vestaen mach, datmen geen oorloch rechtelijcken en voert, alsmen het sine niet eerst weder gheeyscht heeft, ende de vianden niet opentlijcken ontseyt en zijn. Pompilus veldtheer zijnde hadde een landtschappe onder hem, in vviens heyrlegher de sone van Catho als een ionck crijchsman te strijde lach. Als het daer nae

[Folio 14v]
[fol. 14v]

Pompilio goet dochte een Legioen af te dancken: soo heeft hy de legioen, waer onder de sone van Catho was, verlaten. De welcke nochtans door de begheerte die hi totter strijdt droech, int legher bleef waer door zijn vader Catho aen Pompilium geschreuen heeft, indien hy zijn sone toe liet by hem int legher te blijuen, dat hy hem van nieus weder soude eeden: also hy vanden eerst ghedaen eede ontslagen zijnde, metten vianden niet strijden, en mochte: soo seer treffelijcken ende ernstelijcken ghebruyck hadden si voormaels int aenuaerden vander oorloghen. Daer is noch een brief vanden ouden Marco Cathone aen sinen sone Marcum: daer inne hy schrijft ghehoort te hebben dat zijn sone in Marcedonien int Persissche orloge crijchsman zijnde, door den burgemeester af gedanct ende ontslaghen was: ende vermaent hem daeromme niet te strijden: want hy seyt dat sulck een teghen den vianden niet en mach strijden, die gheen crijchsman en is. Ooc mede vermercke ick, dat de gene die der Romeynen viant was, niet perduellis, (dats viant) maer hostis (twelc een vreemdelinck beduyt) vanden onsen ghenaemt wert. Hoe mochtense meerder goedertierenheyt bewijsen: die hun viant daer tegen si oorlochden, met soo goetlijcken name

[Folio 15r]
[fol. 15r]

noemden? Maer alsmen om de heerschappie ende ouerheydt strijdt, soo datmen de glorie soect door het oorloghen: dan moetender die selue oorsaken van oorloge (die ick voor rechtuaerdich gheseyt hebbe te zijn) al mede wesen. Doch en machmen sulcdanighe oorlogen, die alleen strecken tot de glorie vander heerschappien, so wreedelijck niet voeren, ghelijck alsmen doet in burgerlijcke twisten: daer handelen wy anders met ons viandt, dan met een mede solliciteur oft met begheerder van eender saken. Vvant met dese kijuen wy om staten en officien van eeren als wy metten anderen om goet, bloet, ende name twisten. Alsoo oorloochden wy met de Celtiberis ende Cimbris, als met onse vyanden: niet wie van ons heerschappen souden, maer oft wy wt geroeyt souden werden, dan si: maer teghen de Latiners, Sabinen, Samniters, Carthaginensers ende Pirrhum werdt ghestrede om de heerschappie. De Carthaginensers hielden gheen verbont, Annibal was wreet, maer dander waren redelijcker, onder welcken van Pirrho (alsmen de gheuanghen wilde lossen) dese edele spruecke ghehoort is.

 
Ick strijde niet om eenich ghelt oft gout.
 
Vvy sijn crijsluiden, acht ons geen rouers gierich.
[Folio 15v]
[fol. 15v]
 
Tgelt sal ons niet scheyden, maer onse svvaerden stout.
 
Men sal sien, vviens vroomheyt fortuyn onbestierich.
 
Des anders heere maect. Hoort mi noch verclaren.
 
Spaert het gheluck yemandts stoutheyt goedertierich,
 
Alst God soo vvil, ick vvil haer vryheyt oock sparen.
 
Neemtse vry vvech, sonder ghelt, oft eenich besvvaren.

Dat was seker een Conincklijcke sententie, die het gheslachte van Achilles wel betaemde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken