Keto en Wie-Wiepjo
Er was lang terug een dorp waarin de mensen vredig en behulpzaam voor elkaar leefden. Maar in dit dorp woonde een gezin waarover de andere Indianen dikwijls spraken. Niet openlijk, maar fluisterend, stilletjes en zeer voorzichtig.
Vooral de dochter van het gezin, Wie-Wiepjo, was het onderwerp van gesprek. Waarom sprak men zo graag over dit meisje? De reden was dat zij veel bezoek kreeg van een jongeman die de dorpelingen niet kenden. Bij feestelijkheden danste ze niet graag. Als men haar om de reden vroeg gaf zij ten antwoord: ‘Ach, ik zou wel graag willen dansen, maar degene met wie ik wil dansen is niet hier.’
Sommige Indianen begrepen haar en weer anderen snapten het niet.
Wie-Wiepjo was een beeldschoon meisje. Zij droeg het haar meestal in twee grote vlechten met een ponie op het voorhoofd. Ze had een lichte wiegende gang, en was roodbruin van kleur. Op de kostgrond pakte zij flink aan met haar ouders en was zeer bedreven in alles dat een Indiaanse vrouw moet kunnen doen. Om haar schoonheid en bekwaamheid hadden vele jongemannen een oogje op haar.
Op een keer was zij alleen in het kamp gebleven. Haar ouders waren naar de kostgrond. Wie-Wiepjo lag in haar hangmat en spinde katoen. Plotseling stond een jongeman in het kamp en keek naar haar. ‘Wie ben je’, vroeg Wie-Wiepjo lichtelijk geschrokken, ‘wat moet je hier?, ga weg van hier.’ De jongeling glimlachte en zei niets. ‘Als je niet maakt dat je wegkomt, roep ik mijn oom, en die zal je met zijn pijlen op de vlucht jagen’, zei het meisje. Wie-Wiepjo deed haar mond net open om te roepen of de jongeman zei: ‘Doe niet zo aanstellerig meisje; ik ben naar je toe gekomen, omdat ik je nodig heb. Ik wil je ten huwelijk vragen. Mijn naam is Keto.’
Nauwelijks was hij uitgesproken of het meisje riep beledigd uit: ‘Nee!’ Met dat woord verdween de Indiaan. Na die dag dook hij nog ettelijke malen op en herhaalde zijn verzoek. De dag kwam dat de aanhouder won, en Wie-Wiepjo erin toestemde dat hij met haar ouders zou komen praten.
En zo trouwde Wie-Wiepjo met de Indiaan.
Kort na het huwelijk deelde de man aan Wie-Wiepjo mee, dat zij hem nooit met rivierwater mocht nat maken. Hoe zij ook vroeg wat de reden was, hij ging er niet op in. ‘Als je het doet’, zei de jongeman, ‘zal je mij voor altijd verliezen.’
Op een dag baadde Wie-Wiepjo in de rivier en haar man stond op de oever. Plagend gooide de vrouw plotseling een handvol water op de man. Tot haar ontsteltenis zag ze hem langzaam veranderen in een kikker. De kikker