Pipi Wotto Maro
Pipi Wotto-maro betekent oma en de vis. Er was eens lange tijd terug een oud moedertje. Deze Indiaanse pipi (oma) hield erg veel van hengelen. Het was dan ook een alledaags gezicht om pipi te zien, gekleed in een rood gespikkelde saja (een schuin gedragen schouderdoek) en een oude hengelstok en een kleine kroe-kroe (draagmand) in de hand. Wat was zoal in deze kroe-kroe? O, niet veel bijzonders!!! Een bundeltje arippa (kassavebrood) met wat peper en zout erbij. Soms als toespijs een stukje gedroogd pingovlees of een geroosterd visje. En niet te vergeten haar onafscheidelijk ma-rie-ja, mes. Niet tegenstaande haar bepen krom waren, kon het oudje grote afstanden afleggen.
Het gebeurde weer eens voor de zoveelste keer, dat Pipi erop uittrok om te hengelen. Welgemoed en kranig nog kiep ze in de richting van de grote kreek. De langzaam stromende donkerbruine kreek, bekend om haar visrijkdom.
Op het bospad daarheen bleef Pipi verschrikt stil staan. Wat hoorde ze daar? Van waar kwam de stem, die tot haar sprak? Pipi keek om zich heen, doch zag niemand. Het oudje begon te huiveren en wilde rechtsomkeer maken, om weer naar huis te gaan. Terwijl ze nog voor het laatst omhoog keek, ontdekte oma, een vogeltje op een tak zitten. Het keek met neerbuigend kopje naar het oude Karaibse vrouwtje.
Toen sprak het vogeltje weer: ‘Altijd ga je uit om vissen te vangen. Dat is op zichzelf geen kwaad.’ Hierna spraken Pipi en het vogeltje over verschillende zaken. Dat vogeltje vertelde aan oma waar zij de meeste woot's (vissen) kon vangen. Ondertussen was Pipi weer bijgekomen van haar schrik. Nadat de bejaarde vrouw door het vogeltje was gerustgesteld, liep ze door naar de kreek om er te hengelen. Pipi werd door het vogeltje begeleid, dat hiervoor heel laag, van boom tot boom meevloog. Ondertussen vertelde de vliegende ‘metgezel’ aan pipi heel wat nieuws uit de dierenwereld. Ondermeer vernam de oude vrouw van het vogeltje, dat de oma van jakawara-hert overleden was. De zoon van bananenbek was weer aan de betere hand.
Nu waren ze bij de kreek. O.......! met uitpuilende ogen keek Pipi in het kreekwater. Haar gerimpelde gezichtje zag voor een ogenblik glanzend van genoegen. De vissen spartelden en klapten klokkend in het water.
‘Zo’, sprak toen het vogeltje zijn laatste woorden tegen de oude vrouw uit, ‘jij vangt en eet de vissen altijd op, maar vandaag zal jij door een grote vis worden opgegeten.’ Nee toch, dacht het oudje, dat kan niet. Die vis zou ik graag willen zien. Toen begon zij het vogeltje uit te lachen. Ja hoor, zij schaterde zelfs van het lachen. Het vogeltje begon kagende liederen te ‘zingen’. En zie, daar kwam een zwerm vogels aanvliegen. Ze streken overal in de bomen in de nabijheid van ons rustig zittende Pipi neer. Het oudje bekommerde zich niet om de vogeltjes, die ondertussen een koor aanhieven om de oude