No-Wa en zijn wonderlijke hond
In de tijd van mijn over-over-overgrootmoeder kwamen de Indianen veel in aanraking met de geestenwereld.
Zo begon Sanno, mijn moeder, dit verhaal dat ik nu aan jullie zal vertellen.
De goede, maar ook de slechte geesten konden zich in alle mogelijke gedaanten tonen. Zij konden zich vestigen in een mens, dier of plant.
Er was een Indiaan, No-wa heette hij, die in het bezit kwam van een hond. Ze had een stompe staart. De staande oren hadden elk een witte vlek.
Op een middag kwam No-wa thuis van de jacht. Als gewoonlijk liep zijn hond hem tegemoet.
Toen de man zijn kampje bereikte, merkte hij op dat alles daar keurig in orde was gebracht. Hij was vrijgezel en woonde alleen. Hij dacht dat zijn buren zo vriendelijk waren geweest. Alles was niet alleen keurig in orde, maar er stond ook een samakoe, aarden pot, met zoete rode kasiri voor hem klaar.
Dikwijls als No-wa thuis kwam, vond hij dat er iemand was geweest die zijn kampje keurig voor hem onderheild, zijn eten en drinken voor hem bereidde en klaar zette.
Nokke-ko-mokkonan? Wie kan dat toch zijn, vroeg hij zich zelf dikwijls af. Hij dacht aan zijn voorouders, die eertijds zich konden bewegen in de geestenwereld.
Aw-na-e, Ooo, riep hij uit; leefde mijn grootmoeder nog, dan was deze zaak reeds lang aan het licht gebracht. Hij nam zich voor om nog diezelfde dag te onderzoeken wie zo goed voor hem zorgde.
No-wa nam zijn pijlen en boog, zijn kapmes en draagtas en ging op jacht. Dat is te zeggen, hij deed alsof hij op jacht ging. Maar toen hij een eindje gelopen had, keerde hij langs een omweg terug en ging bij zijn kampje op de loer liggen.
Hij hoefde niet lang te wachten toen hij iets zag, dat hem met grote verbazing vervulde.
Mekko Peroe, de hond, ging op haar achterpoten staan en trok haar hondenhuid als een kledingstuk uit. En toen stond daar een beeldschone Indiaanse. De hondenhuid vouwde ze op en legde die in de vijzel. Toen begon ze in het kampje alles netjes te maken, en kookte.
Met grote ogen keek No-wa toe. Droomde hij of was het werkelijkheid? No-wa kon zich niet langer inhouden. Hij sprong zijn kamp binnen.
O zo, riep hij uit; jij bent het al die tijd geweest, die mij deze poets bakt. De jonge vrouw lachte verlegen. Ze bekende dat ze veel van No-wa hield en zich tot een hond had laten toveren om altijd bij hem te kunnen zijn.
No-wa hield direkt ook van haar. Ze trouwden en kregen veel kinderen.