Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kleine verhalen voor de lieve jeugd (1826)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Kleine verhalen voor de lieve jeugd
Afbeelding van 	Kleine verhalen voor de lieve jeugdToon afbeelding van titelpagina van Kleine verhalen voor de lieve jeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kleine verhalen voor de lieve jeugd

(1826)–Catharina Maria Dóll Egges–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 46]
[p. 46]

Ferdinand, of Wij kunnen den ambachtsman niet ontberen.

‘Wat zijn de zoons van onzen tuinman ruwe en morsige jongens!’ zeide ferdinand tegen zijnen vader. ‘Wat zijn hunne handen zwart!’

‘Jongen lief!’ antwoordde deze, ‘dit komt, dat zij arbeiden en hunnen vader den kost helpen verdienen, zoodat zij niet veel tijds hebben om hunne handen te wasschen. Hunne kleederen worden ook niet afgeschuijerd, en zij hebben noodiger zaken te verrigten, dan

[pagina 47]
[p. 47]

hun haar voor den spiegel in orde te schikken.’

‘Dat zie ik wel, Papa!’ antwoordde ferdinand, ‘dan zouden zij er anders uitzien.’

‘De uren van die brave lieden,’ hernam de Heer S**** ‘zijn verdeeld in achtereenvolgenden arbeid. Zoodra de zon verrijst, staan zij op en gaan terstond de beesten melken; of zij plukken en planten. Denkt gij, als de knapen het kroost uit de slooten halen, om onder de doperwten te leggen, zij daarbij zoo rein kunnen blijven, als gij, die met de teekenpen in de hand, in eene zindelijke kamer zit, of een net gebonden boek behandelt. Als gij uwe lessen schrijft, zie ik toch nog dikwijls inkt aan uwe vingers. Hoe kunnen die werkzame menschen dan altoos zindelijk voor den dag komen; maar des Zondags, als zij naar de kerk gaan, dan staan zij weder vroeg op, en wasschen en reinigen zich, en schuijeren hunne kleederen; dan gaan zij somtijds een uur ver loopen, om hunnen Godsdienst niet te verzuimen, en keeren, in het heetst van den morgen, terug, om, als er nog geplukt moet worden, bij de hand te zijn. Dikwijls moet de bediende u tweemaal roepen, voor dat gij opstaat. Vond

[pagina 48]
[p. 48]

zulks niet plaats, dan zou de wagen voor het hek staan, eer gij behoorlijk gekleed waart. De eene knaap is juist zoo oud als gij en weldra reeds in staat, om zijn eigen brood te kunnen winnen. Behalve tuinarbeid, kan hij ook melken, de paarden oppassen en berijden. Als gij uw eigen bestaan moest winnen, hoe ongelukkig zoudt gij wezen.’

‘Ja, papa; maar zij winnen slechts eenige stuivers, en, als ik op de akademie heb geleerd en advocaat word, dan kan ik meer dan duizend guldens winnen.’

‘Doch!’ zeide de Heer S**** ‘hoe veel meer hebt gij noodig en hoe veel kost gij uwe ouders, eer gij iets kunt winnen. Jan, de zoon van den tuinman, wint weldra vijf guldens in de week, en met brood, bier en spek zijn bijna zijne behoeften vervuld. Genoeg, gij zult dit, ouder wordende, wel beseffen.’

Zij werden in hun gesprek gestoord door jan, die zindelijk gekleed, beleefd de eerste meloen kwam brengen.

‘Hoe gaat het, jan?’ vraagde de Heer S****. ‘Kunt gij vader ook al helpen met de trekkassen en broeibakken op te passen?’

‘Ja wel, mijnheer! in alles kan ik vader hel-

[pagina 49]
[p. 49]

pen; maar de bloemen is mijne liefhebberij. Zie, ik heb hier eenen ruiker voor mevrouw, waarmede zij blijde zal zijn; de bloemen zijn zoo mooi als zij bij eenen bloemist kunnen gekocht worden.’

‘De dauw glinstert op de bloemen,’ vervolgde jan.

‘Daar, jan!’ zeide de Heer S.... ‘dat is voor uwe oplettendheid.’

‘Ik dank, Mijnheer!’ antwoordde de knaap, en boog beleefd. ‘Nu ga ik morgen weêr op nieuws aan den slag.’

Nadat jan vertrokken was, zeide de Heer S.... ‘Hoe onontbeerlijk zijn de werklieden, die zoo ijverig zijn als deze knaap voor ons.’

‘Hij werd ook door u beloond,’ zeide ferdinand.

‘En om zijne oplettendheid, en om in tijd van nood getrouwe bedienden te hebben,’ antwoordde zijn vader.

‘Voor geld,’ zeide de onkundige knaap, ‘is er altoos, dunkt mij, volk te krijgen.’

‘In tijd van nood niet altoos.’

Eenige dagen daarna reed de Heer S … naar de stad. Zijne echtgenoot was bezig zich te kleeden; de dienstboden waren in huis aan het

[pagina 50]
[p. 50]

werk; ferdinand wandelde met zijn kleinste zusje, een kind van vijf jaren oud. Door een rijtuig na te zien, hetwelk voorbij het hek reed, liep ferdinand vooruit. Het meisje speelt bij den vijver, loopt eenen vlinder na, die van de eene bloem op de andere fladdert, en eindelijk zich op eene veldbloem nederzet, die in het gras groeide, dat om den vijver was. Het kind denkende, dat zij op de aarde liep, valt in den vijver en begint te schreeuwen. Ferdinand spoedt zich terug en schreeuwt: ‘help! help!’ Weldra kwam jan toesnellen; hij werpt zijn huis uit, springt ijlings in het water en komt met het meisje terug, trillende en schreijende, bij de moeder, welke, op het geroep van ferdinand, met de dienstboden zich naar den vijver had gespoed. Hoe hartelijk was Mevrouw S.... verheugd, toen de knaap het lieve meisje in hare armen terug bragt.

Zoodra de vader uit de stad kwam en het gebeurde vernam, vraagde hij, wie was er bij, toen lotje in het water viel?

‘Ik was er niet ver af,’ antwoordde ferdinand.

‘Gij hadt zelf in het water moeten springen,’ zeide zijn vader grimlagchende.

[pagina 51]
[p. 51]

‘Wel, papa!’ antwoordde ferdinand, ‘ik had voor het eerst eenen langen rok aan; ik stond gekleed, om met mama te gaan rijden; jan had in eene minuut zijne kleederen uit, en ik gaf hem naderhand een' zesthalf; daar was hij blijde mede.’ - ‘En nu zal ik hem beloonen,’ zeide de vader, ‘door hem tot vasten werkman aan te nemen, en ik vraag u nog eens, of deze menschen niet onontbeerlijk voor ons zijn? Gij hadt eenen nieuwen rok aan, en kon daarom uw zusje niet redden - jan volgde terstond zijnen pligt; wij kunnen lieden van zijn' stand niet missen, noch in den hooi- noch in den graanbouw, noch in de tuinderij. Gij moet zelf in omstandigheden komen, dat gij die menschen tot uwe hulp noodig hebt, om dit regt te gevoelen.’

Jan werd geroepen. ‘Gij waart hulpvaardig, brave jan! om mijn lief kind te redden; van dezen dag aan zijt gij mijn vaste werkman. Pas altoos braaf op, en God zal u zijnen zegen schenken. En gij, ferdinand! eerbiedig en waardeer eenen stand, die even achtingwaardig als de onze is.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken