pen; maar de bloemen is mijne liefhebberij. Zie, ik heb hier eenen ruiker voor mevrouw, waarmede zij blijde zal zijn; de bloemen zijn zoo mooi als zij bij eenen bloemist kunnen gekocht worden.’
‘De dauw glinstert op de bloemen,’ vervolgde jan.
‘Daar, jan!’ zeide de Heer S.... ‘dat is voor uwe oplettendheid.’
‘Ik dank, Mijnheer!’ antwoordde de knaap, en boog beleefd. ‘Nu ga ik morgen weêr op nieuws aan den slag.’
Nadat jan vertrokken was, zeide de Heer S.... ‘Hoe onontbeerlijk zijn de werklieden, die zoo ijverig zijn als deze knaap voor ons.’
‘Hij werd ook door u beloond,’ zeide ferdinand.
‘En om zijne oplettendheid, en om in tijd van nood getrouwe bedienden te hebben,’ antwoordde zijn vader.
‘Voor geld,’ zeide de onkundige knaap, ‘is er altoos, dunkt mij, volk te krijgen.’
‘In tijd van nood niet altoos.’
Eenige dagen daarna reed de Heer S … naar de stad. Zijne echtgenoot was bezig zich te kleeden; de dienstboden waren in huis aan het