| |
| |
| |
De vriendschap der vrouwen.
Gij vraagt mij, jeugdige harten! welke in die jaren zijt, die het meest geschikt zijn, om fijn te gevoelen, terwijl gij u, door de gehechtheid aan uwe vriendinnen, zoo gelukkig waant: ‘Zoude er dan geene bestendige vriendschap onder onze sekse bestaan?’ En ik antwoord: ‘Zeer zeldzaam, mijne lieven!’ en, daar de teleurstelling, in dat vertrouwen, zoo zwaar voor het hart te lijden valt, moet gij u hierop voorbereiden, en van de vriendschap zoo veel niet verwachten, opdat de wezenlijkheid, die u uit den zoeten droom zal doen ontwaken, u geene tranen kost. De ligtzinnigheid, de zucht tot behagen, de jaloezij, deze allen druischen tegen den invloed der edele vriendschap in, om niet te spreken, hoe dikwijls de liefde de vriendschap verjaagt. De ondervinding bevestigt, dat bijna het grootste deel der bekendschappen, die men vriendschaps- | |
| |
banden noemt, bijna allen uit belang worden geknoopt.
Hoe is het mogelijk, dat de verstandige ernestine zich zoo veel moeite geeft, om met de onbeduidende mevrouw rhijnberg bekendschap te houden? Zij kunnen geen uur dezelfde taal spreken. Mevrouw leest nooit, als uit verveling. Zij weet geen half uur een gesprek aan den gang te houden, maar mevrouw rhijnberg is rijk en aanzienlijk. De anders verstandige ernestine heeft een zwak, dat is, trotschheid. Het streelt haar, te kunnen zeggen: ‘Mevrouw rhijnsberg noodigde mij op het diné, dat zij de vorige week gaf. Hoewel de weelde, in mijn oog, eene dwaasheid is, moet ik zeggen, het was brillant. Mevrouw had eene loge, om de nieuwe opera te zien. Ik kon er niet af; zij wilde volstrekt, dat ik van de partij zoude zijn. Ik beken, dat rijkdom verdiensten noch waardij geeft, maar sta mij toe, dat het toch een genoegen is, als aanzienlijke lieden ons waarderen. Zondag hoorde ik de schoone leerrede, waarover wij spraken. Het begon te regenen bij het uitgaan der kerk. Ik had geen par-à-pluie. Mevrouw S*** bood mij terstond aan, mij met hare koets te huis te brengen; en, nadat zij anders hooghartig is, was dit nog al beleefd, te meer, daar ik haar karakter niet ken. Thans noemen zij haar reeds mijne vriendin.’ De elegante mevrouw rosalie heeft vele vriendinnen; de eene wordt gevraagd, om bij het toilet te kunnen raad- | |
| |
plegen; de andere, om nieuws van den schouwburg te verhalen, welken zij dikwijls bezoekt; eene derde, om de verschillende liaisons van minnaars en gehuwden, hunne ontrouw en liefdesgevallen te vernemen. Hierdoor wordt zij, en door het bijwonen van vele thés, met alles bekend.
‘Zeg aan juffer louise, zeg dat vooral justine, dat ik haar noodzakelijk moet spreken, en geene weigering zal aannemen,’ zegt rosalie. ‘Juffer sofie wil ik morgen zien. Zij heeft het nieuwe treurspel zien uitvoeren; als ik van haar hoor, dat het droog is, zoo als de meeste vaderlandsche stukken, dan behoef ik er mij niet te vervelen, en ga dan liever bij mevrouw R***, daar hoor ik nog nieuws. Ik ben ijsselijk nieuwsgierig, om te weten, of het waar is, dat die lange, magere van B*** met de stijve emilia zal trouwen, en of ik moet gelooven, dat mevrouw K*** zich tot het praatje van de stad maakt met dien jongen officier, en dat zij met haren man niet meer in het openbaar verschijnt. Het is bespottelijk. Zij kon bijna zijne moeder wezen.’ Justine komt terug. ‘Zal louise komen?’ ‘Ja, mevrouw!’ ‘Kan ik er staat op maken? Zij zou mij verschrikkelijk duperen. Ik heb het grootste belang, om haar te spreken.’ ‘Mag ik vragen, mevrouw! waarom?’ vroeg haar echtgenoot. ‘Lieve vriend!’ antwoordde rosalie, ‘laat ik u zeggen. Louise heeft een bal masqué bijgewoond, en vertelde mij van vele geestig gekozene karak- | |
| |
ters. Nu ben ik in twijfel, wat ik zal kiezen. Haar vernuft is niet te verwerpen. Louise moet voor mij een gewaad uitzoeken, dat mij het best zal staan. In twee dagen, zoo als gij weet, moet alles gereed zijn. Ik verlang naar lizet, welke gisteren avond bij mevrouw W*** soupeerde, om te vernemen, of zij daar niet hoorde spreken van die vlugge, bevallige selinde, welke, naar men zegt, zoude gaan trouwen met den bejaarden R***. Ik kan het niet gelooven, dat zij, het sieraad van den jeugdigen kring, met eenen veertigjarigen echtgenoot zoude huwen, om in de groote wereld te verschijnen, alleen, omdat hij rijk is.’ ‘Om in die wereld te kunnen blijven verkeeren, zal zij het juiste doen,’ zeide haar gemaal; ‘het bezoeken van partijen moede, zal zij zelve nu partijen geven, en dagelijks gasten ontvangen kunnen. Om voor de kosten te zorgen, zal de ega niet te oud worden geacht.’ ‘Lieve vriend!’ zeide rosalie, ‘partijen kosten thans weinig, want heden kan men alles huren.’ ‘Men zou zeggen, waar toch nog het geld blijft,’ antwoordde de echtgenoot. Rosalie grimlachte. ‘Mijn lieve vriend! weet, dat geene vrouw zuiniger is, als de zijne. Sedert zes weken hebben wij geen diné gehad, maar nu ben ik het aan eene menigte vrienden verpligt. Wat ben ik blij, geenen veertigjarigen gemaal te hebben gekozen.’ Een kus was het bevallig antwoord.
| |
| |
De derde vriendin kon niet komen. ‘Waarom niet, justine?’ ‘Mevrouw zeide, er waren zieken.’
‘Zeidet gij dan niet, dat ik alleen zoude zitten?’ ‘Mevrouw zeide, er waren zieken.’ ‘Het is zeer wel; in geene maand zal het juffertje de eer hebben, dat ik haar ten onzent noodig.’
‘Daar is louise. Wat ben ik blijde, u te zien,’ riep mevrouw uit; ‘doch, lieve vriendin! laat ons spoedig tot de zaak komen. Gij herinnert u het bal-costuum, dat in twee dagen gereed moet zijn. Mij dunkt, eene ridderkleeding?’
‘O! foei, mevrouw!’ ‘Waarom niet?’ ‘Gij zijt te dik en te klein; dit zal u alles behalve flatteren.’
‘Te dik en te klein? Wel, louise! dit is een lief kompliment; wat raadt gij mij dan?’
‘Het gewaad van eene non is eenvoudig en belangwekkend.’
‘Ik kan u zeggen, dat ik er niets mede op heb. Nu, louise! ik moet voor het middagmaal nog verscheidene kommissiën doen. Tot dat ik meer tijd heb. Adieu, beste!’
Louise was eerst welkom, maar daarna verveelde zij. Het meisje vertrok. Naauwelijks was zij de kamer uit, of mevrouw riep: ‘Kom, justine! help mij spoedig kleeden. Louise is een waanwijs nufje. Zij wil altoos gelijk hebben, en is hard in hare woorden. Ik te dik en te klein! Louise heeft veel van eenen populier- | |
| |
boom. Hoe zot staat die fraaije hoed bij haar eenvoudig gewaad. Dat zag zij niet eens. Het zal een cadeau wezen van eene vriendin, aan welke zij wat nieuws overbragt. Ik zal het verstandigst doen, mijnen eigen zin te volgen. Kom, justine!’
Julie wordt al te spoedig door de liefde getroffen. Zoodra zij eenen jongman haar voor de tweede maal ziet groeten, gelooft zij, dat hij haar bemint. Hare vriendin lizet verneemt van haar, dat de jongeling haar overal volgt. ‘Wat zegt gij, lizet?’ ‘Ik heb er nog niet over gedacht,’ zegt zij, ‘maar bij hem is het ernst.’ Docht weinige dagen daarna ziet zij hem aan een ander meisje zijn hof maken. Nu zegt julie: ‘Hij is een zot, eene modepop; hij past juist bij dat eenvoudig stijf schepseltje. Hij is de moeite niet waardig, dat ik aan hem zou denken. Er is een ander.’ Lizet moet dit ook weten. Zij zegt: ‘Die jongeling had in de kerk zijne oogen niet van mij af; bij het uitgaan moest ik hem voorbij. Hij ving in den schouwburg een gesprek aan met eenen heer, die met mij in dezelfde loge zat, om mij nog eens te zien. Waar had ik mijne oogen, dat ik op den eersten nog kon acht slaan? Zoodra ik meer weet, zal ik het u terstond komen vertellen. Dat beloof ik u, lizet!’
Arme lizet! wie zal u bevrijden? Gij, die veroordeeld zijt deze zotternijen aan te hooren. De vriendin, aan haren pligt getrouw, vraagt: ‘Zoudt gij u ook vergissen? Het begluren in de | |
| |
kerk is het dagelijksch zwak onzer jonge heeren. Een paar woorden, aan een schoon meisje in den schouwburg gerigt, vinden dikwijls uit nieuwsgierigheid plaats, om haar van naderbij te zien.’
‘Wat zegt gij?’ vraagt julie. ‘Het is lastig genoeg, veler oogen tot zich te trekken; maar gisteren had ik medelijden met den armen jongen. Ik zag uit het venster. Hij ging voorbij, en smart stond op zijn gelaat te lezen. Ach, dat arme hart! ik wenschte liever geen hart te hebben.’
De ligtgeloovige begint nu met eenen zoodanigen jongman te verkeeren. Thans hoort lizet dagelijks de beuzelachtigste verhalen. Nu van liefdeblijken, dan van verwaarloozing, van onbestendigheid en jaloezij. Trouwt julie, dan ziet lizet het einde van deze vervelende confidence. Met het geluk verdwijnt de openhartigheid.
Doch elize, de vertrouwende, de opregte, maar te gevoelige elize, geloofde ook hare deugden in haren minnaar te vinden. Zij beminde hem zoo innig, en was met hare gansche ziel aan hem verbonden. Al hare vreugd en smart bestond in zijne liefde. Helaas! de minnaar vergeet haar, om schitterender uitzigten, door het bezit van een ander meisje, te volgen. Hoe wreed wordt het hart van elize gewond! Hoe beklagenswaardig is zij nu; zij, die eertijds zoo benijdenswaardig was.
Hare vriendin mina poogt hare tranen te droogen. ‘Er is geene wonde,’ zegt zij tot haar, | |
| |
‘of zij kan door den balsem der vriendschap gelenigd worden.’ Bij elke herinnering van een vorig, doch thans vervlogen geluk, slaat zij eenen blik op hare vriendin elize. Zij neemt geen deel aan het gesprek, zit in diep gepeins verzonken, en verlaat eindelijk het vertrek, ten einde de opgeruimdheid van anderen niet te verstoren.
‘Wat is zij ongelukkig!’ zegt eene harer gezellinnen; ‘zij beminde hem zoo hartelijk!’
‘Maar,’ zegt eene andere, ‘wij moeten haren toestand eens wel beschouwen. Was elize geschikt voor zulk eenen aardigen, vrolijken jongeling? Zij is lief ....’
‘Doch,’ viel de jonge mevrouw E*** hierop in, ‘zij is niet mooi. Elize komt weinig in gezelschap. Hij is overal gezien; wie weet, of het hem ernst was? Ook zegt men, dat de vader van elize minder rijk is, dan men dacht.’
‘O!’ zegt mina, ‘dit is hare schuld niet.’
‘Gij hebt gelijk, lieve meid! maar hierop zien de mannen; en, om de waarheid te zeggen, de begeerte, om geen minder figuur in de wereld te maken, als onze vriendin, doet ons veel van de mannen vergen. Die dus geen geld heeft, doet kwalijk te trouwen.’
‘Ik zal de inderdaad ongelukkige elize morgen gaan bezoeken,’ zegt mina.
‘Het ergste is,’ zegt de jonge vrouw, ‘dat zij nu nergens anders over spreekt, als over hare teleurstelling, en eindelijk wordt dat vervelend.’
| |
| |
‘O ja! dit is zoo; eindelijk wordt het vervelend.’
De smart, die anderen treft, aan te hooren - onthoudt het, gij! welke in de schoonste aandoeningen van uw hart te leur gesteld, of door smart of tegenspoed ter neder gedrukt werd - wordt eindelijk vervelend. O! zie wel toe, eer gij uw hart voor anderen ontsluit; zie toe, of het ook bloot nieuwsgierigheid is, die hen beheerscht bij uw verhaal. Is dit zoo, welnu, smoor dan uwe geheimen in uwen eigen boezem. Daardoor zorgt gij, dat gij niet belagchelijk wordt in het oog van anderen, welke niet gestemd zijn uw leed te gevoelen. Wat baat u de koele toespraak. Welligt ontmoet gij eens een hart, waardig om er uwe smart aan te vertrouwen. - Waardeert dat oogenblik, gelukkige wezens! welke het zeldzaam voorregt ten deele viel, eene getrouwe vriendin te bezitten. O! waardeert het hooger, dan den kostbaarsten schat. Ziet kleine zwakheden over het hoofd; weest wederkeerig getrouw, deelnemend, en verlaat zulk eene vriendin niet, ofschoon rampen haar treffen. Het is een gevoel, waarvan men de bitterheid niet kan beschrijven, wanneer wij, door droefheid geschokt, van onze vrienden, die ons dierbaar zijn, worden verwaarloosd. Een hinderpaal in de vriendschap onzer sekse is ook de jaloezij omtrent zoodanigen onzer kunne, die door talenten of schoonheid uitmunten; en ook wederkeerig bij haar, welke door talenten zich verheffen, zal men schaars die fijne oplettendheden voor de vriendschap vinden. Zij offeren aan de eerzucht alles op, en zijn zoo min | |
| |
vrij van jaloezij, als die hunner gezusters, welke haar niet op zijde kunnen streven. Ik behoef niet te herinneren, hoe veel vijandinnen de schoonheid zelve verwekt; en, zoo de hulde der mannen schoone vrouwen niet schadeloos stelde, zou schoonheid wezenlijk noodlottig zijn. Het huwelijk geeft nieuwe pligten, welke het der gehuwde vrouwen onmogelijk maakt, getrouwe vriendinnen te zijn. Het jonge meisje, door de hartelijkste aandoeningen geleid, is volkomen voor het keurig gevoel dier verhevene deugd berekend. Zij gelooft nimmer de vriendin, waaraan zij thans zoo innig is gehecht, te zullen vergeten of te verwaarloozen; zij wordt door den band des huwelijks verbonden; zij wordt moeder van een talrijk kroost; bij elken dag begint de herhaling derzelfde bezigheden. De getrouwe echtgenoote, de bezige huismoeder kan het zich naauwelijks verbeelden, eenmaal zoo vele uren aan de vriendschap gewijd te hebben. De herinnering aan die jeugdige jaren is voor haar als een droom. Het gevoelig hart van agnes heeft behoefte aan eene getrouwe vriendin. Zij bemint. Hare zusters schertsen met hare stemming. Zij moet aan hare vriendin amanda hare liefde mededeelen; zij lijdt smarte. Amanda moet haar troosten. Hoe gaarne zoude de laatste het leed harer vriendin voor haar willen lijden. Zij kan geen oogenblik zich aan de vrolijkheid harer andere vriendinnen overgeven, want hare agnes stort tranen; maar agnes wordt gelukkig en amanda vergeten.
|
|