Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaal (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaal
Afbeelding van Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaalToon afbeelding van titelpagina van Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (17.64 MB)

Scans (124.91 MB)

ebook (5.97 MB)

XML (11.68 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaal

(1909)–Jan van Droogenbroeck, Willem Duflou–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

C. - Liste des verbes dont le participe passé est parfois remplacé par l'infinitifGa naar voetnoot(1).

Blijven, Rester, continuer. || Ik ben blijven slapen, j'ai continué de dormir. || Ik ben blijven wandelen, j'ai continué ma promenade. Comparez: Gij zijt blijven helpen, hij is blijven luisteren; blijven haperen; blijven kijken; blijven staan.
Doen, Faire. || Ik heb doen verstaan, j'ai fait comprendre. || Wij hebben doen zien, nous avons fait voir, nous avons démontré. Comparez: Hij heeft doen betalen; doen beginnen; doen eindigen.
Durven, Oser. || Wie heeft durven wagen? qui a osé risquer? || Hij heeft durven beweren, il a osé prétendre. Comparez: Gij hebt durven zeggen. Heeft hij durven doen? Zij heeft durven loochenen; durven betwisten, durven antwoorden.
Gaan, Aller. || Wij zijn gaan zien, nous sommes allé voir. || Gij zijt gaan werken, vous êtes allé travailler. Comparez: Hij is gaan visschen. Ik ben gaan rusten, gaan slapen.
Heeten, Déclarer. || Hij heeft mij heeten liegen, il a dit (ou) déclaré que je mentais.
Helpen, Aider à. || Hij heeft mij helpen dragen, il m'a aidé à porter, ou: il a aidé à me porter. || Wij hebben helpen blusschen, nous avons aidé à éteindre (le feu). Comparez: Hij heeft helpen laden, zij hebben helpen bewaken; helpen lossen; helpen zoeken.
Hooren, Entendre. || Ik heb hooren zeggen, j'ai entendu dire. || Gij hebt hooren kuchen, vous avez entendu tousser. Comparez: Hij heeft hooren roepen; zij hebben hooren kermen; hooren schreeuwen; hooren fluiten.
Houden, Tenir. || Gij hebt hem houden liggen, tu l'as maintenu à terre. Men heeft hem houden staan, on l'a arrêté.
Komen, Venir. || Zij zijn komen luisteren, ils sont venus écouter. || Zij is komen bedelen, elle est venue mendier. Comparez: Wat zijt gij komen doen? Ik ben komen leeren.
Kunnen, Pouvoir, savoir. || Zoo ik had kunnen voorzien, si j'avais pu prévoir. || Hebt gij uwe les kunnen opzeggen? As-tu su réciter ta leçon? Comparez: Hij heeft kunnen vinden; wij hebben niet kunnen komen.
Laten, Laisser, faire. || Ik heb laten hooren, j'ai laissé entendre. || Wij hebben laten doorgaan, nous avons laissé passer. Comparez: Hij heeft laten maken; zij heeft laten koken; laten aanbranden; laten verdorren; laten bederven; laten loopen.
Liggen, Rester, être couché. || Ik heb liggen luisteren, je me suis couché pour écouter. || Hij heeft liggen kermen, il était couché en se lamentant. Comparez: Zij hebben liggen luieren. Gij hebt liggen slapen; liggen droomen; liggen wachten.
Moeten, Devoir. || Gij hebt moeten zwijgen, tu as dû te taire. || Wie heeft moeten betalen? Qui a dû payer? Comparez: Ik heb moeten zoeken; moeten lezen; moeten studeeren; moeten reizen, moeten verdragen, moeten opstaan, moeten wachten.
Mogen, Pouvoir, avoir la permission de. || Hebt gij mogen lezen? As-tu pu lire? || Wij hebben mogen uitgaan, nous avons eu la permission de sortir. Comparez: Gij hebt mogen helpen; mogen voorzingen; mogen antwoorden; mogen rusten; mogen uitgaan.
Staan, Rester, être debout. || Ik heb staan zien, je suis resté pour voir. || Waarom hebt gij staan kijken? Pourquoi êtes-vous resté à regarder? || Hij heeft den ganschen nacht staan wachten, il est resté sur pied toute la nuit à attendre. Comparez: Hij heeft staan zuchten; staan weenen, staan klagen, de aardappelen hebben staan koud worden.
Vinden, Trouver. || Wij hebben hem vinden liggen, nous l'avons trouvé étendu (ou) couché. || Ik heb hem vinden snorken, je l'ai trouvé ronflant.
Voelen, Sentir. || Ik heb hem voelen beven, j'ai senti qu'il tremblait. || Wij hebben hem voelen wankelen, nous l'avons senti chanceler. Comparez: Ik heb voelen verroeren; voelen aanraken; voelen komen; voelen sterven.
[pagina 761]
[p. 761]
Weten, Savoir, voir. || Ik heb weten gebeuren, j'ai vu se passer (ou) arriver. || Ik heb dat weten liggen, j'ai su où cela était. Comparez: Wij hebben weten wonen; weten betalen; weten trouwen.
Wezen, Être. || Ik heb het wezen zeggen, j'ai été le dire, je suis allé le dire.
Willen, Vouloir. || Hij heeft mij willen helpen, il a voulu m'aider. || Ik heb willen leeren, j'ai voulu apprendre. Comparez: Ik heb niet langer willen blijven; gij hebt mij willen bedriegen; willen verraden; willen omkoopen.
Zien, Voir. || Wij hebben zien dansen, nous avons vu danser. || Ik heb hem zien zwemmen, je l'ai vu nager. Comparez: Gij hebt zien straffen; zien stelen; zien vechten; zien slaan; zij heeft de roos zien bloeien; zien spelen; zien lachen.
Zitten, Être assis. || Ik heb zitten slapen, je suis resté assis à dormir. Comparez: Zij hebben zitten schrijven; zitten treuren; zitten nadenken.

voetnoot(1)
Les plus anciennes de ces formes, par exemple: kunnen, sont des participes passés non précédés du préfixe ge, qui ont été confondus avec l'infinitif et ont ensuite donné naissance à des tournures analogues.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken