Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gheestelycke dichten (1622)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gheestelycke dichten
Afbeelding van Gheestelycke dichtenToon afbeelding van titelpagina van Gheestelycke dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.04 MB)

ebook (3.49 MB)

XML (0.52 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gheestelycke dichten

(1622)–Willem van der Elst–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]

LVII. ghedicht.
Tot den Nydigen.

 
VVie datter sterft of niet, de nijt blijft 't langste leven,
 
Mits sy haer met de doot niet over en wilt geven,
 
Maer houdt den lesten dagh te spijt van alle man,
 
En stercker trect haer stringh, als ymant trecken kan.
 
In 'talder-eerst begin van datter menschen waeren,
 
Heeft met den mens begonst haer hier te openbaeren:
 
Want, door des duyvels nijt, zijn wy met droeven noot,
 
Gevallen in Gods haet: gekommen in de doot.
 
Den mens, die na Gods beelt onsterf'lijck was geschapen:Ga naar margenoot+
 
Die nimmermeer de doot had konnen hier betrapen,Ga naar margenoot+
 
Is toch door 's vyants haet, doen, als't hem niet en docht,
 
Met groot' ellendigheyt tot stervens toe gebrocht.
 
Soo dat het eerste quaet, en verr' de meeste sonden,
 
Die immer zijn gebeurt, door haer eerst zijn gevonden.
 
Wy sullen uyt de Schrift voort-bringhen het begin,
 
En volgen dat met veel seer schoon' exemplen in.
 
Het alder-eerste bloet onnooselijck vergoten,
 
Is dat niet door de nijt gestort en uytgegoten?
 
Is Abel niet gedoodt door Cains stercke handt,Ga naar margenoot+
 
Om dat den grooten Godt sijn' giften beter vandt?
 
Den boosen Esau oock gingh tegen Iacob twisten,
 
En socht sijns broeders doot met veel verscheyden twisten,
 
Door-dien huns vaders handt op Iacob was geleyt;Ga naar margenoot+
 
Waer door hem 't beste goet alleen wiert toegeseyt.
 
De schoone Rachaël en was niet wel te vreden,
 
Maer heeft gants ongesint haers susters vrucht bestreden,
 
Mitsgaders Lia was vruchtbarigh en sy niet;Ga naar margenoot+
 
Het welck sy langh sagh aen met oogen van verdriet.
 
En, soo wy in de Schrift noch voorder konnen lesen,
 
Is tusschen Iacobs soons seer grooten twist geresen,
 
En waeren altemael op Ioseph niet gesint,Ga naar margenoot+
 
Om dat hy van den va'er was meest van al bemint.
[pagina 154]
[p. 154]
 
Hoe dickwijls, vroegh en laet, heeft David moeten vlieden,
 
Om dat hem niet en sou van Saül quaet geschieden?
 
Ga naar margenoot+Want, tsedert dat hy had den grooten Reus verslaen,
 
Konst Saüls gram gemoet van David niet gegaen.
 
Het speet hem al te seer, dat soo veel schoone maeghden
 
Naer David wie hy was, en niet naer Saül vraeghden:
 
En tot sijn lof en eer, blij songhen een schoon liedt,
 
Waer inne wiert verhaelt 't groot feyt door hem geschiet.
 
Ga naar margenoot+Nu, als den Ioncksten soon, geacht voor doot-verloren,
 
Noch van sijn vader wiert voor een lief kindt verkoren,
 
Den oudtsten soon ontstelt, begeerde niet te sien
 
Dat hem soo groote jonst sou van den va'er geschien.
 
Oock is daer by bekent hoe Iudas wiert ontsteken,
 
Ga naar margenoot+Doen hy Mariam sagh haer' doosen open-breken,
 
En storten uyt haer' salf. Den reuck gaf aen sijn hert
 
In plaets van medecijn, een' doodelijcke smert.
 
Siet watter al door nijt geschiet: siet aen sijn' vruchten:
 
Waer door soo menigh mens, bedroeft moet blijven suchten.
 
'tKomt toch door haet en nijt dat hier den goeden treurt:
 
En verr' het meeste quaet door dese sond' gebeurt.
 
Ga naar margenoot+Daerom heeft Godt den Heer) om hier niet in te dolen)
 
In d'oude Wet wel straf, en in de nieuw' bevolen,
 
Dat niemant in sijn hert sal dragen haet of nijt:
 
Of toe-gaen sijnen bro'er met woorden van verwijt:
 
Maer dat wy (soo 't best voeght) meer daer op sullen schaffen,
 
Om hem met soetigheyt van sijn misdaet te straffen:
 
Want dat de liefde doet, is verr' van meerder kracht,
 
Als 't gene dat uyt nijt geseyt werdt onverwacht.
margenoot+
Gen. 1.
Sap. 2.
margenoot+
Gen. 3.
margenoot+
Gen. 4.
margenoot+
Gen. 27.
margenoot+
Gen. 30.
margenoot+
Gen. 37.
margenoot+
2. Reg. 18.
margenoot+
Luc. 15.
margenoot+
Ioan. 12.
margenoot+
Lev. 19.
Matth. 5.
Luc. 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken