Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt (1559)

Informatie terzijde

Titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt
Afbeelding van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemtToon afbeelding van titelpagina van Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/brieven
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Der Griecxser princerssen, ende jonckvrouwen clachtige sendtbrieven, Heroidum epistolae ghenaemt

(1559)–Cornelis van Ghistele–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[Folio 67r]
[fol. 67r]

Hier beghint de antvvoorde die Hercules schrijft tot Dianira.
Ghemaect door den Translateur.

 
HEbdy my niet verdriets ghenoch ghedaen.
 
Duer v valsche ghifte aen my ghesonden.
 
Moetty noch schrijuen, met schimpich vermaen.
 
Sulck scandelijcke woorden, die mijn herte duerwonden.
 
Mijn vrome feyten, die ick tot menighe stonden
 
Bedreuen hebbe in diuersche landen
 
Can uwen brief opelijck vermonden
 
Met grooten verwijte, tot mijnder schanden:
 
Om dat ick gheuesticht was met Venus banden
 
Aen Iole, eens Conincks dochter ghepresen
 
Een een maecht, vol van verstanden:
 
My blamerende grootelijck duer desen,
 
En mijn sterckheyt lachterende soo elck mach lesen:
 
Niet beuroyende onwijs van sinnen
 
Dat liefde can sterckheyt, en wijsheyt verwinnen.
 
 
[Folio 67v]
[fol. 67v]
 
Heeft Venus niet, met haren sone, soot is openbaer
 
Iuppiter selue vierich doen onsteken?
 
Dwelck aen Europa, en meer andere voorwaer,
 
Daer ick niet weerdich en ben, by gheleken.
 
Van Apollo sou ick oock wel moghen spreken
 
Die hem als een coewachter heeft verneert
 
Stouwende Admetus beesten, duer der liefden trekẽ:
 
En sal hy daerom moeten worden gescandalizeert.
 
Sal dan mijn stercheyt ooc moeten worden geblameert
 
Om der minnen abuys, een werck natuerlijck,
 
Dwelck van hooge, en leeghe wort ghelaudeert,
 
VVant liefde spruyt wt een suyuer herte puerlijck.
 
En ick die veel arbeyts hebbe gheweest besuerlijck
 
Sou ick gheen versoeten moghen verweruen?
 
Soo sou ick lieuer kiesen, voor dleuen, tsteruen.
 
 
 
Mijn voorgaende wercken, die ick talle termijnen
 
Soo stoutmoedich, en soo cloeckelijck hebbe bestaen,
 
En sullen daer duere niet verdwijnen,
 
VVant het meeste verweget dminste saen.
 
Duer liefde eender vrouwen te sijne onderdaen,
 
Sou dat mijn vromicheyt eenichsins vercleenen
 
En mijn groote cracht so lichtelijck te bouen gaen?
 
Voerwaer dat is een dwaselijck meenen.
 
Daerom, en derfdy dan claghen, noch weenen
 
Om de ontrouwe, die ghy my hebt toegheschreuen
 
Maer haddick v gheweest (verstaet dit) alteenen
 
Daghelijcks als ander as vijsters beneuen
 
En dat ick dan sulcks hadde bedreuen,
 
Soo haddy van quaetheyt mogen op v tanden bijten.
 
Eenen vromẽ ruyter, en machmẽ sulcks nz verwijtẽ.
 
 
[Folio 69r]
[fol. 69r]
 
Hier om dan al ist dat ick gheboeleert hebbe
 
By diuersche vrouwen, met minlijck bedrijuen:
 
Als een verwindere, ick altoos getriumpheert hebbe,
 
Soo datmen van mijn loflijcke feyten sal scrijuen
 
Soo lange alsmen schip siet int water drijuen:
 
En soo langhe als de sonne fal aertrijck omraeyen
 
En sullen Hercules daden niet onvolpresen blijuen:
 
Ghy en dort dan daerom niet sijn belaeyen
 
Al hebbick in der minnen vloet moeten baeyen.
 
Men sach Vlyssem vruecht ghenieten
 
By een ander vrouwe, om sijn sins verfraeyen
 
Dwelck de eerbaer Penelope vel mocht verdrieten
 
Nochtans sijn vrome feyten, dye treffelijck hieten
 
En sijn daer duere certeynlijc niet te mindere
 
Een vrouwe te beminnen, is buytens lants cleyn hindere
 
 
 
Vromelijck, schrijfdy, hebbick begost mijn leuen
 
Maer qualijck volendick, ick moet bekinnen,
 
Och daer af moet ick v de rechte schult gheuen
 
En niet het amorueselijck vier der minnen:
 
VVant v fenijnlijcke ghifte doet my soo ontsinnen
 
Dat ick om de doot roepe met snelle cueren,
 
Verfoeyende mijn feytẽ die ic vã mijns leuẽs beginnẽ
 
Bedreuen hebbe met pijnlijck besueren.
 
Och waerom en cost Cerberus my niet verschueren?
 
Heuer tserpent Hydra my hier toe ghespaert?
 
VVaerom en hebben de Cemauren, fel van natueren,
 
Haer wreeth eyt op my hier voormaels niet gebaert?
 
VVaerõ was Gerion, met dry lijuen, vã mi veruaert
 
Als ick dus cattijnelijck in tsweerelts eruen
 
Duer v valsche daet, o Dianira moet sternen.
 
 
[Folio 69v]
[fol. 69v]
 
Gheen monstren hoe fel, of hoe fenijnlijck
 
Ga naar margenoot+ Noch gheen ruesen hoe grof, tsy in wat landen
 
Noch gheen beesten, hoe vreeselijc sy waren schijnlijc
 
En hebben my connen brenghen tot schanden:
 
Noch noyt en was ick onder menschen handen
 
Ick en coster met crachten wel wtgeraken.
 
Maer ghy Dianira doet my fenijnlijck branden
 
Met v valsche subtijlheyt, en de doot smaken.
 
Hebdy Nessus bloet fenijnigher dan draken
 
Hier toe ghehouwen, o valsche vrouwe?
 
Soo mach ick wel seggen met warachtighe spraken
 
Ick die duerwandelt hebbe, als de bouwe
 
Int ooste, int weste, so menighe landouwe:
 
Hoe groot yemants rijckdom oft macht is,
 
Dat eender vrouwen valscheyt de meeste cracht is.
 
 
 
Al was ick Ompbale alsoo subiect
 
Dat ic haer spillen raepte, daer my liefde toe dwanck
 
Nochtans sulcken hemde fenijnlijck beulect.
 
Soo ghi gedaen hebt, sy my noyt en schanck,
 
Ga naar margenoot+ Dies ick de doot met pijnen stranck
 
Besueren moet, o mordadich werck.
 
O doot waerom toefdy? dleuen valt my te lanck
 
O Iuppiter die zijt in themels perck.
 
Dwelc ick gedragen hebbe met mijn schouderen sterck
 
Vernielt de gantsche werelt met uwen dondere
 
Op dat ooc sterue, edele, onedele, leeck en clerck
 
Nv mijn sterckheyt sal moeten blijuen tendere:
 
Op dat hem niemant dan en verwondere
 
Van mijn doot, die ben als de bekende:
 
Dits mijn wterste bedde, in mijn doots ende.

Hier eyndt dese Epistele.

margenoot+
Seneca
margenoot+
Seneca

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken