| |
Kloos en De Nieuwe Gids
De opleving van onze literatuur, die bekend staat als de beweging van tachtig, is in de eerste plaats een symptoom van een maatschappelijke verschuiving. De klasse van ontwikkelde mensen, die gedichten lezen en ‘literair’ proza, had zich in Nederland omstreeks 1880 zozeer uitgebreid, dat het schrijven daarvan als beroepsbezigheid mogelijk ging lijken. Vóór die tijd was de beoefening van de letteren voornamelijk een tijdverdrijf voor welgestelden. Multatuli was een uitzondering en bovendien een pamflettist, die zich welbewust van de literatuurbeoefening distancieerde, maar zelfs hij was niet in staat om met zijn bredere populariteit behoorlijk aan de kost te komen. Overigens was de literatuur in handen van veelal klassiek geschoolde patriciërs, die de kost al ruimschoots hadden en die hun lezers vonden in eigen kring.
De beweging van tachtig nu komt voort uit de emancipatie van de kleine burgerij. Het is de triomf van de h.b.s., die sinds de middelbaaronderwijswet van 1863 mogelijk was geworden. Willem Kloos en Albert Verwey hadden dezelfde bescheiden achtergrond als Multatuli, maar de h.b.s. stelde hen in staat op jeugdige leeftijd al voldoende gevormd te zijn om zich aan de literatuur te kunnen wijden.
En zij schreven niet voor het volk, zelfs zonder zich het volk goed te herinneren, waaruit zij waren voortgekomen. Zij schreven ‘moeilijke’ literatuur voor de gymnasiasten en de andere h.b.s.'ers. Het merkwaardige is, dat de tachtigers, die uit beter gesitueerde gezinnen afkomstig waren, zoals Van Eeden, Van der Goes en Gorter zich wel voor dat volk gingen interesseren en later aan de hele beweging
| |
| |
het élan meegaven van het opkomend socialisme. In zekere zin was het een stuivertje verwisselen met de asociale volksjongens. Maar er waren ook schrijvers in de beweging of aan de periferie ervan, zoals Van Deyssel en Couperus, die bedaard bleven waar zij waren.
In elk geval was de maatschappelijke ontwikkeling omstreeks 1880 zover gevorderd, dat de literatuur niet meer bij een bepaalde stand hoorde. Daardoor was het ook mogelijk geworden om voor haar het l'art-pour-l'art-principe te proklameren, zoals elders in Europa al zoveel eerder was gedaan. De schoonheid van Jacques Perk en de kunstpassie van Willem Kloos waren onafhankelijk geworden van de zedelijkheidsbegrippen der bourgeoisie. Voor het eerst in de 19de eeuw was in Nederland een ‘bohème’ mogelijk, die van kunstleuzen een strijdmiddel maakte tegen de oudere generatie.
Voor de rest ontbreekt ieder samenbindend principe bij de tachtigers. Alles wat toen in de lucht zat, hechtte zich aan de beweging vast. Stijlvernieuwing, strijd tegen versleten beeldspraak, de hartstocht als alleen-zaligmakend principe, een op de schilders geïnspireerd impressionisme, een uit Frankrijk geïmporteerd naturalisme, een uit Engeland afkomstige estetiserende romantiek, symbolisme, sensitivisme, woordkunst, principes van Gesamtkunst en van de preraphaëlieten, humanitaire en socialistische denkbeelden, anti-humanitaire en anti-rationele tendenzen, kortom alles wat Europa te bieden had, vond zijn weerslag in tachtig en de bewegingen, die er uit voort zijn gekomen.
Dat De Nieuwe Gids, die in 1885 is opgericht, in 1894 al te gronde is gegaan, kan men dan ook verklaren uit die grote verscheidenheid van denkbeelden en stelsels, waardoor de redakteuren en de medewerkers uit elkaar werden gedreven. Aanvankelijk werden de oprichters Kloos, Paap, Verwey, Van Eeden en Van der Goes verbonden door een gezamenlijke vernieuwingswil, maar al gauw ontwikkelden al deze persoonlijkheden zich in verschillende richting. Al spoedig moest duidelijk worden, dat mensen, die tegengestelde dingen willen, geen basis voor samenwerking hebben. Over deze negen jaar, dat De Nieuwe Gids in zijn oorspronkelijke vorm heeft bestaan, is trouwens al veel gepubliceerd. Men kent de principiële meningsverschillen en men heeft gehoord van de persoonlijke konflikten, de jaloersheden en de ruzies van de redakteuren, die daarmee al dan niet verband houden.
Toch was de geschiedenis van De Nieuwe Gids tot nu toe alleen
| |
| |
nog maar fragmentarisch en globaal bekend. De omvangrijke studie van G.H. 's-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids geeft voor het eerst aan de hand van brieven en dokumenten een gedetailleerd en samenvattend overzicht van de gang van zaken, waardoor men exakter dan vroeger de betekenis van principiële en persoonlijke kwesties kan onderscheiden. En ofschoon dit boek veel invult wat tot nu toe niet precies bekend was, laat het toch ook nog een aantal raadsels onopgelost, of liever gezegd, juist doordat het zoveel opheldert, werpt het een aantal nieuwe problemen op. De schrijver zegt dan ook terecht, dat zelfs met deze omvangrijke publikatie de geschiedenis van De Nieuwe Gids nog niet geschreven is. Er zijn niet alleen vele gegevens verloren gegaan, maar ook heeft de auteur tot enkele belangrijke persoonlijke archieven geen toegang gekregen.
Uit het thans gepubliceerde materiaal kan men, naar mijn indruk, toch al wel deze konklusie trekken, dat de persoonlijke ruzies in veel belangrijker mate hebben bijgedragen tot de ontbinding van De Nieuwe Gids dan de principiële meningsverschillen. 's-Gravesande laat zien, evenals enkele andere schrijvers, dat Willem Kloos, niet, zoals vaak en later ook door hemzelf is beweerd, de leider van de redaktie is geweest. ‘Er was geen leider’, schreef François Erens, ‘de een was evenveel pionier als de ander.’ Aan de andere kant krijgt men toch sterk de indruk, dat er ook van een gelijkwaardig naast elkaar staan van de redakteuren geen sprake was. De redaktiesecretaris Kloos was niet alleen de spil van De Nieuwe Gids, maar zijn invloed op zijn kollega's was ook zo groot, dat het tijdschrift in sterke mate van zijn emoties en stemmingen afhankelijk was. Kloos is begonnen met een enorm prestige, dat hij vrij spoedig door zijn grillen en fratsen heeft opgebruikt. De geschiedenis van De Nieuwe Gids is nauw verbonden met de persoonlijke geschiedenis van Willem Kloos en zijn persoonlijke schipbreuk gaat aan de ondergang van het tijdschrift vooraf. Men kan zijn leiderschap ontkennen, maar men kan uit de feiten toch tot niets anders dan tot zijn overwegende invloed besluiten.
Het boek van 's-Gravesande is interessant voor iedereen, die belangstelt in het behandelde stuk literatuurgeschiedenis. Het is bovendien fascinerend voor wie, tussen al de literair-historische feitjes, de levenstragiek van Willem Kloos onderscheidt, die bij mijn weten, nog nergens zo kompleet en zo ontstellend is onthuld. Voor wie het achter elkaar leest, komt Kloos tevoorschijn als een monster, welis- | |
| |
waar met een groot talent, weliswaar zéér beklagenswaardig, maar toch als een monster van egoïsme, bedrog en sluwheid.
Het wonderlijke is de grote, griezelige soort invloed die Kloos op de anderen had, b.v. op Van Eeden, die toch in zoveel opzichten zijn antipode was. De grote krisis in het leven van Kloos en dus van De Nieuwe Gids, ontstaat doordat Albert Verwey, aanvankelijk min of meer de schildknaap van Kloos, zich aan die invloed ontworstelt. Verwey was een minder hartstochtelijk dichter, maar een veel krachtiger en evenwichtiger persoonlijkheid dan Kloos, tegen wie hij aanvankelijk hoog opkeek. Verwey was dan ook vier jaar jonger dan Kloos (bij de oprichting van het tijdschrift waren zij 22 en 26). Als Verwey zich in 1888 verlooft met Kitty van Vloten, gedraagt Kloos zich dodelijk beledigd als een versmade geliefde.
Verwey's tot Kloos gerichte en hem verheerlijkende sonnetten Van de liefde die vriendschap heet worden nu afwijzend beantwoord met het ‘passiespel’ Het boek van kind en God. Na deze poëtische uitstorting gaat Kloos voor zijn zenuwinzinking een tijdje naar Londen. Verwey antwoordt met de dichtbundel Van het Leven, waarin de hele bohémienachtige leefwijze van Kloos wordt afgewezen.
Het vreemde nu is, dat in dit op zichzelf al ongewone konflikt Van Eeden partij kiest tegen Verwey. Ook hij is verschrikkelijk gehinderd door de verloving met Kitty van Vloten, die zijn schoonzuster is.
‘Het gezicht van hem en Kitty samen is mij onverdragelijk,’ schrijft Van Eeden aan zijn zwager Willem Witsen. ‘Ik heb een zekere bewondering en respect voor Kitty gehad. Ik respecteerde in haar de fiere, vrije, reine, jonge vrouw... en ik heb een jammerlijk gevoel van spijt en minachting, alsof zij zich hopeloos souilleert en vernedert door zich aan Albert weg te geven. Nu kan ik in Albert volstrekt niet meer den poëet zien, den sterken kranigen schrijver, mijn vriend van vroeger - ik moet in hem naast haar den eerzuchtigen burgerjongen zien, die een goede partij doet...’ Martha van Eeden-van Vloten, niet zo onder invloed van Kloos als haar man, schrijft er bij: ‘Ikzelf zie hem (Albert) volstrekt niet anders dan vroeger, hij was voor ons altijd heel hartelijk en goed en lief en is dat gebleven... Ik geloof absoluut niet aan Kloos' onpartijdige mensenkennis...’
| |
| |
Behalve Van Eeden lopen ook Boeken en Witsen in hun opinie over Verwey achter Kloos aan.
Kloos zelf schrijft aan Witsen over Verwey: ‘Ik zal hem kwaad doen tot aan mijn dood met alle mogelijke middelen.’ Vlak vóór Verwey's huwelijk vraagt Kloos hem zijn brieven en papieren terug, evenals een aantal boeken en een zilveren zak-inkt-kokertje, ‘dat ik u in vroeger dagen eens heb gegeven en dat door u sinds lang niet meer werd gebruikt.’ Verwey treedt uit de redaktie van De Nieuwe Gids en trouwt in 1890.
Daarna vraagt Kloos hem ook nog een gemakkelijke stoel terug, ‘die ik indertijd voor mijn gebruik op uwe kamer op de Rozengracht had laten brengen’ en verder nog weer boeken, brieven en papieren. ‘Hetzelfde voor u te doen is mij tot mijn spijt onmogelijk, daar ik alles, wat ik van u had, tegelijk met een groot deel van mijner eigen papieren... heb vernietigd.
De korrespondentie over deze ‘boedelscheiding’ duurt nog het hele jaar door.
Het is alles tekenend voor de soort man die Kloos was. Verwey werd uit de redaktie gezet, maar hij mocht wel blijven meewerken. Hij biedt een dichtbundel aan van 52 bladzijden, getiteld De dingen. Deze wordt aangenomen, maar er zijn drie regels in een gedicht, waarvan Kloos vindt, dat zij tijdens zijn leven nooit gepubliceerd mogen worden. Er ontwikkelt zich een levendige korrespondentie. Kloos schrijft soms acht brieven per dag aan de in ongenade gevallen vriend, die de drie regels niet wil laten vallen en daarom de hele bundel terugneemt. De bundel is echter al gezet en daarom wil Verwey de zetvormen kopen, zodat hijzelf voor de uitgave kan zorgen. Kloos is echter zo gekant tegen de publikatie, dat hij zelf de zetvormen heeft gekocht en laten vernietigen. Hij zet de uitgever onder druk om niet tot publikatie van de bundel over te gaan. Hij saboteert de terugzending van de kopy, biedt dan plotseling Verwey zijn vriendschap aan met als voorwaarde het weglaten van de drie regels. Verwey antwoordt, dat vriendschap geen voorwaarden kent. Kloos biedt dan opnieuw zijn vriendschap aan, nu onvoorwaardelijk, maar hij vraagt als eerste vriendendienst de weglating van de drie regels. Tevens stelt hij een hoog honorarium voor Verwey's medewerking in uitzicht. Verwey neemt de vriendschap aan, maar weigert de gevraagde dienst. Kloos dringt aan en dreigt met wraak. Verwey weerlegt dan Kloos' redenering over de vriendschap en haar
| |
| |
verplichtingen in een uitvoerige brief. Kloos antwoordt: ‘Ik ben maar een eenvoudig man die eenvoudig en natuurlijk denkt en voelt en spreekt’ en dreigt weer met maatregelen die niet mals zullen zijn. ‘En ik ben, eerlijk genoeg, om der wille van uw onschuldige vrouw, u vooruit te waarschuwen.’ In een volgende brief zegt hij nog: ‘Gij zijt de ondankbaarste mensch dien ik ooit ontmoet heb. Gij hebt alles aan mij te danken, ik heb jaren lang uw talenten met zorg bewaakt en aangekweekt, zonder mij zoudt gij niet zijn Albert Verwey, want toen gij in Dec. 1881 bij mij kwaamt, was ik al Willem Kloos.’
De breuk tussen Kloos en Verwey was na deze uitwisseling onheelbaar. In 1898 schreef Kloos aan Witsen over een toneelvoorstelling die hij had bijgewoond. ‘Vlak tegenover me, in een andere loge, zat Verwey. Hij zat rechtop met zijn isegrimmig gezicht, en zag er uit als een eenigszins bejaarde grutter, die pas een standje van zijn vrouw had gehad.’
De bundel De dingen is nooit verschenen. De dreigementen van Kloos schijnen toch gewerkt te hebben. Wat de drie omstreden regels behelzen, is dan ook nog steeds onbekend. Verwey stierf in 1937, één jaar eerder dan Kloos. 's-Gravesande vraagt zich terecht af, waarom men nog steeds niet kennis mag nemen van dit werk, dat de dichter zelf toch al in 1891 heeft willen publiceren.
Dit konflikt met Verwey was het prototype van de latere konflikten die tot de ondergang van De Nieuwe Gids hebben geleid. Met ideële tegenstellingen had het niets te maken. Alleen iets met het zieleleven van Willem Kloos en iets met klasse-vooroordelen, waardoor Van Eeden zo gemakkelijk een handlanger werd bij de streken van de grote man.
Men begrijpt de bekende versregel van Willem Kloos ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’ verkeerd, als men er beeldspraak of een metafoor voor de dichterlijke werkzaamheid in ziet. De mededeling is letterlijk bedoeld. De vergoddelijking van de Schoonheid is de eerste stap, waarop de vergoddelijking van de dichter als schepper van die schoonheid noodzakelijk volgt. In zijn meer filosofische ogenblikken heeft Willem Kloos zich zelf gezien als één van de natuurkrachten, waarin de godheid zich openbaart. Maar overigens beoefende hij een zelfvergoding voor dagelijks gebruik. Er was voor hem geen andere norm, geen hogere instantie,
| |
| |
geen waarde en geen waarheid buiten Willem Kloos. Hij fantaseerde ook voort op zijn goddelijkheid. Er is een sonnet, waarin hij zich zelf ziet als een Drieeenheid: God, kunstenaar en mens. Woorden als Zelf, Mijn, Ikheid worden evenals zijn persoonlijke attributen met een hoofdletter geschreven. En verder passen de heerszucht en de hoogmoed van Willem Kloos alleen bij iemand die zich een god waant, ook in het ondiepe deel van zijn gedachten.
Kloos gedraagt zich soms als een heidense, soms als een calvinistische god, een god die uitverkiest en verdoemt naar een ondoorgrondelijk raadsbesluit. Het is dit waandenkbeeld, dat bepalend is geweest voor de geschiedenis van de Nieuwe Gids. Het konflikt met Verwey, die in 1889 als verrader in de buitenste duisternis wordt gestoten, blijft ten slotte een kwestie tussen goden. ‘Gij kunt niet van mij af’, zegt Kloos in een sonnet, ‘ik zal u heffien / Tot waar àl volkren biddende op u zien’ en ‘dat Gij Mij kondt treffen / In Dit Groot Hart is waard om u te biên / Een eeuwge Glorie om uw eigen grauw’. Maar Willem Paap en later Van Eeden, Van der Goes en P.L. Tak worden uit de redaktie gezet, eenvoudig omdat zij plaats moeten maken voor andere uitverkorenen.
In de vervalsing van de geschiedenis, die Kloos tot vermeerdering van eigen glorie ondernomen heeft door manipulaties met briefkopieën en door kolportage van leugens aan een kringetje aanbidders demonstreert hij zijn absolute heerschappij ook over het verleden. Kloos staat boven de waarheid, zoals hij boven de mensen staat.
In de door 's-Gravesande gepubliceerde brieven treft men vaak een naar menselijke verhoudingen gemeten absurde ijdelheid aan. In een diskussie met Van Eeden over egoïsme en Napoleon (de Klozen zijn altijd vóór Napoleon) schrijft hij: ‘Maar weet je nu wel, Free, dat ik, in realiteit, veel meer gevoel heb voor anderen dan jij. Als jij b.v. dood ging zou ik veel harder huilen, dan jij zou doen, wanneer ik mocht komen te overlijden’. En als Van Eeden zijn auteurschap van het Lieven Nijland-artikel onthult, dan richt zijn toorn zich in eerste instantie op de onschuldige dame, die Van Eeden bij deze mystifikatie geholpen heeft met kopiëren en korresponderen. Hij schrijft haar niet alleen enige grievende brieven, maar komt ook met deze ontboezeming bij zijn mederedakteur: ...wat moet dat voor een verschrikkelijk inferieur en tegelijk arrogant mensch zijn, dat ze sympathie voelt voor jou en niet voor mij.’ (Uit de in 1947 door 's-Gravesande gepuliceerde dokumenten Het conflict
| |
| |
tusschen Willem Kloos en Frederik van Eeden, een geschrift dat men eigenlijk als een hoofdstuk van het nu verschenen boek moet beschouwen).
Ook Van Deyssel heeft te kampen met de grootheidswaanzin, die uit de absoluutheid en de suprematie van zijn kunstprincipes voorkomt. Hij respekteert de invloed van Kloos, maar houdt zich in de beslissende jaren van De Nieuwe Gids op een afstand. Hij weigert verschillende malen toe te treden tot de redaktie van het tijdschrift, wellicht in het besef, dat samenwerking met Kloos alleen maar onderwerping betekenen kan. Maar wat voor duizelingwekkende toeren hij ook onderneemt als zelfverheerlijkend ‘artiest’, een rest van humor en menselijkheid bewaart hem ten slotte voor de zelfvergoddelijking à la Kloos. Van Deyssel blijft naast de in verblinding opgezweepte dichter een aansteller, die weet wat hij doet en die vooral in zijn jeugd een gevoel voor humor heeft, dat Kloos ten enen male ontbreekt. ‘Amice’, schrijft Thijm op io maart 1888 aan Kloos, ‘Ik heb in groene vreugde uw langen brief ontvangen’ en hij besluit: ‘Adieu, wees zo vriendelijk Von en Jetje en Bra en Vincent en Mie en La en Do en wie ik verder nog meer niet ken allerminzaamste zoenhandjes voor mij te maken... Ik verblijf je dienstwillige M. Emants, och, ik vergis me, ik ben zo distrait tegenwoordig, ik bedoel: Karel Alberdingk Thijm’.
Volgens zijn principes beoordeelde Van Deyssel alles naar hartstocht en sensaties. ‘De dichters Gorter en Van Eeden kunnen mijn hart niet stelen’, schrijft hij 7 december 1889. ‘In Ellen b.v. is geen regel, die mij dat onvoorziene schokkende geeft of dat genietingsgehuiver in een sissen naar de keel toe tusschen de lippen, dat sommige verzen mij geven.’ Het is een nogal moeilijk hanteerbare kritische maatstaf, die ook kenmerkend is voor de beperktheid van deze schoonheidsapostelen, voor wie kunst ten slotte zo iets werd als gebraden fazant. In De Nieuwe Gids van 1891 oordeelt Thijm al heel anders: ‘Over Ellen ben ik zielsverheugd. Met Ellen is Van Eeden in de Hooge-Literatuur. Ellen heeft de immense schoonheid van een eindelijke, opperste zelfontdekking, de groote botsing van de ziel tegen den Hoogen-Hartstocht, het ontgloeyen en in brand slaan van de passiekern die zij lang smeulend in zich droeg’.
Zowel het scheppen als het kritiseren is voor Van Deyssel alleen maar mogelijk in een roes. En op de roes volgt de kater. ‘Het beste wat ik nog doe’, schrijft hij op 21 juni 1890 (hij is dan 25), ‘is met
| |
| |
het klein beetje weemoed waartoe ik nog in staat ben, een vriend te betreuren, die ik omstreeks 1885 verloren heb, een zekere K.J.L. Alberdingk Thijm, iemant die ik zeer intiem kende, een buitengewoon mensch, die altijd leefde met een wolk van verrukking om hem heen, die hem bevloerde, bezolderde (hoewel niet bezoldigde) en omwandde; wien geen leed deerde daar hij een hooge Wetenschap van eigen heerlijkheid had en een immense zekerheid van toekomst, als een geopende hemel voor hem, waar hij zoo maar in zoû stappen om er nooit weer uit te gaan. Die man is dood, hij is eigenlijk veranderd in een sceptiesch lettré maar zonder gepassionneerden smaak. Ik wist al lang dat hij dood was, want sinds een jaar of vijf hoorde of zag ik hem niet meer; maar hij schijnt wel hoe langer hoe meer dood te gaan, want zelfs de herinnering aan hem sterft in mij.’
Het is een verzet tegen dit langzaam doodgaan in Van Deyssel, dat gelijke tred hield met zijn volwassen worden, waardoor hij in zijn naturalistisch proza tot later weer geschrapte excessen van infantiele cruheid overgaat, die ook in onze jongste literatuur niet overtroffen zijn. Op 26 januari 1889 oordeelt Van Eeden aldus over Menschen en bergen: ‘Er is een vervloekte, grove, walgelijke, blootebillen-visie in, die mij vies maakte van mijn eigen lichaam toen ik 't gelezen had’. Er is over een w.c.-scène in dit werk een korrespondentie met Kloos en tussen de N.G.-redakteuren die bijzonder aktueel aandoet. Van Deyssel is nogal inschikkelijk, al pleit hij voor behoud van de scène. ‘Laat mij u alleen nog zeggen, dat de gang naar en de terugkeer van de plee tot het beste behoort van het opstel’.
Van Deyssel tracht aan de ‘dood’ te ontkomen en de ‘roes’ weer te vinden door een kunstmatige terugkeer naar een kinderlijk stadium. Kloos probeert de roes van zijn goddelijk zelfgevoel vast te houden met alkohol. Naar het psychologisch mechanisme, dat in deze schrijvers werkzaam was, kan men zelfs met behulp van de nu gepubliceerde gegevens nog maar gissen, omdat zij te onvolledig zijn voor een betrouwbare analyse. Maar men kan er wel aanwijzingen in vinden voor de stelling, dat de losgeslagen schoonheidsverering van deze tachtigers rechtstreeks verantwoordelijk was voor hun stuurloosheid en hun ontreddering.
Het Kloos-komplex is trouwens een telkens terugkerend verschijnsel in onze literatuur die ‘tachtig’ nooit helemaal te boven is gekomen. Men vindt bijvoorbeeld een begin van dat komplex bij Marsman, die overigens voldoende karakter en weerstand had om
| |
| |
er zich aan te onttrekken. Men vindt het bij die jonge dichters, die zich in een omineuze navolging van het oude patroon de ‘vijftigers’ hebben genoemd en die er zelfs een ‘keizer’ op nahouden. Ook in de hedendaagse wraaknemingen op voormalige vrienden lijkt het soms of de humorloze Kloos van de scheldsonnetten, die zich zelf alles veroorloofde, weer is opgestaan.
Omdat het Kloos-komplex in de nederlandse literatuur telkens opnieuw opduikt, is het nuttig om aan de hand van de door 's-Gravesande gepubliceerde dokumenten achter de legende, die Willem Kloos voor zich zelf en De Nieuwe Gids heeft willen vestigen, de vaak zo ontluisterende persoonlijke details onder ogen te zien.
Een polemiek over het socialisme in De Nieuwe Gids (1890-'91) ging gepaard met persoonlijke wrijving tussen Kloos en Van Eeden, die leidde tot een ‘onafhankelijkheidsverklaring’ van de laatste en tot de Lieven Nijland-affaire. Kloos was hierbij, zoals ik al heb aangestipt, vooral gestoken door het feit, dat Van Eeden de steun had gehad van een bewonderaarster, een zekere Jeanne Voorbeytel uit Den Haag. Op 22 februari 1892 zendt hij haar twee brieven. Op 23 februari ontbiedt hij een eigen bewonderaar, de twintigjarige student P. Tideman, die op 3 februari toegetreden was tot de redaktie van het amsterdams studentenweekblad Propria Cures, waarin hij Kloos verdedigd en Van Eeden aangevallen had. Pieter Tideman was duidelijk het antwoord van Kloos op Jeanne Voorbeytel van Van Eeden.
Het is deze Tideman, die een enorme invloed op Kloos schijnt te hebben gehad. Een niet met name genoemd tijdgenoot heeft aan 's-Gravesande bericht over de nachtelijke orgieën, die Kloos, Boeken en Tideman in die tijd hebben aangericht. ‘Kloos was in die dagen een willoos slachtoffer van Tideman. De verhouding was psychisch ongeveer zooals die tusschen Verlaine en Rimbaud. Maar niet lichamelijk. Er werd nooit, ook niet tijdens de meest zinnelooze dronkenschap, een enkel obsceen woord gezegd noch was er ooit iets sexueel abnormaals. Het was een bohème zonder deernen en wellicht kwam men ook daardoor tot dronkenschap en krankzinnigheid.’
Kloos was vóór die tijd al ‘aan de drank’. 's-Gravesande publiceert een brief van hem aan Van Eeden van 23 October 1886 (hij was toen 27), waarin hij een omschrijving geeft van hallucinaties
| |
| |
die hij heeft, van stemmen die hij hoort en die hem benauwen. Het gebruik van alkohol maakt hem dan weer normaal. Na de krisis met Verwey (1888) speelt het drankmotief in de korrespondentie een belangrijke rol. In 1891 wordt Kloos ziek en het opdrinken tegen de jonge en bijzonder sterke Tideman maakt daarna voor goed een wrak van hem.
Als redaktie-secretaris van De Nieuwe Gids trad Kloos intussen steeds eigengereider op. Hij had geweigerd een redaktie-besluit uit te voeren om Herman Gorter mede-redakteur te maken. Van Eeden en Tak wensten toen geen verantwoordelijkheid meer te dragen en Kloos zette beiden met Van der Goes, die als politiek redakteur had willen aanblijven, in oktober 1893 eruit. Hij is dan de enige redakteur, maar het mei-nummer van 1894 vermeldt als redaktie Willem Kloos, H.J. Boeken en P. Tideman. De laatste werd redaktie-secretaris. Onder leiding van de zieke en lusteloze Kloos met zijn beide onbetekenende satellieten werd het tijdschrift er niet beter op.
Van der Goes en Verwey hebben toen geprobeerd de zaak te saneren, maar Van Eeden die intussen verbitterd was door een scherp stuk van Verwey tegen hem, dat elders was verschenen, weigerde mee te doen aan de oppositie tegen Kloos. Van Eeden heeft met deze houding de restauratie van De Nieuwe Gids verijdeld. Allerlei tragi-komische gebeurtenissen over de bijna-redding van het blad door Verwey, de naasting van door hem vergaarde kopij door Tideman en de moeilijkheden van uitgever Versluys en drukker Clausen kan men bij 's-Gravesande in de details volgen. In augustus 1894, toen er vele abonné's bedankt hadden, besloot de uitgever het tijdschrift stop te zetten.
In september van dat jaar verscheen het Tweemaandelijksch Tijdschrift onder redaktie van Verwey en Van Deyssel. Op 1 februari 1895 kwam De Nieuwe Gids opnieuw uit, nu bij de uitgever S.L. van Looy en onder redaktie van Kloos en Boeken. De episode-Tideman is daarmee afgesloten. 's-Gravesande geeft uitvoerig aandacht aan deze onfortuinlijke P.C.-redakteur, omdat hij algemeen als de kwade genius van Willem Kloos is beschouwd, en z.i. verkeerd is beoordeeld. Ongetwijfeld was Tideman in de eerste plaats slachtoffer. Hij is door Kloos en anderen eerst hemelhoog geprezen, op zijn 22ste jaar in een positie geplaatst, die hij niet aankon en even later heeft men hem aan zijn lot overgelaten.
| |
| |
Men kan wel uit de stukken opmaken, dat Tideman een wild warhoofd was, die in ernstige mate leed aan het Kloos-komplex. Hij schreef in een brief aan Diepenbrock: ‘Later zullen de menschen begrijpen Perk staat tot Kloos, als Kloos staat tot Tideman’. Maar schuldig aan deze hoogmoed waren Kloos en Boeken en vooral Diepenbrock, die een bijzonder zware verantwoordelijkheid heeft in het drama-Tideman. Talrijk zijn de geëxalteerde loftuitingen van de komponist aan het adres van deze student. B.v. ‘Bij je verzen zijn er bij die in latere tijden als het Volk zelf de tempels kan stichten òm de momenten van zijn volksbewustzijn heen, gelezen zullen worden langs de wanden, in gouden letters.’
Kloos stelt Tideman terzijde, evenals Verwey indertijd, ter gelegenheid van zijn huwelijk. Tideman Kloosde toen nog een tijdje door. In een brief aan Royaards noemt hij de samenwerking Kloos-Boeken-Tideman ‘'t eenig wezenlijk triumviraat waarvan de XIXe eeuw zal kunnen spreken’ en in zijn dagboek tekende hij aan: ‘Na mij komt er geen Hollandsch schrijvend Dichter meer’. Als een ontnuchterend aandenken aan de vrolijke orgieën van het triumviraat werd hij (zoals Van Eeden aan Borel schrijft) vader van een achterlijk kind, met één arm, één been, en geen tong.
De rest van de geschiedenis is die van Kloos en kan hier kort worden aangetekend. Uit een brief van Thorn Prikker (4 november 1894): ‘Kloos is zoowat krankzinnig... Hij roept den geheelen dag ‘De Nieuwe Gids is dood, de dooie Nieuwe Gids’. Hij is dan 35 jaar en als hij niet ligt, strompelt hij met een stokje door de kamer. In 1895 wordt hij drie maanden verpleegd in het sanatorium van dr. G. Jelgersma (de latere leidse hoogleraar) te Arnhem om hem te genezen van zijn drankzucht en andere kwalen. Kloos aan Witsen (uit het sanatorium):
‘Heb een beetje medelijden met je armen vriend, wiens heele leven misgeloopen schijnt. Ik had zoo graag nog heel veel willen doen en kunnen doen. Het leven is ondanks al mijn stille verdriet, zoo mooi geweest, zoo mooi geweest.
medelijden van je smeek ik
voor mijne moeder, die ik heb zien huilen.
In mijnen droom om haar armzalig kind
Vergeef mij, vergeef me ik ben zoo bitter absoluut vernederd, omdat
ik zoo trotsch was op mijn arme ziel vol muziek en verstand.
| |
| |
Toe schrijf mij even een kort briefje of lang epistel dat je komt en wil o, allerlaatste mensch in mijn leven, een beetje goedig voor mij zijn. Kom, ik smeek je, kom en red me, en breng dan dit kladje meê... ik kan er geen copy van maken...’
Een noodkreet, zou men zeggen, maar toch ook weer een bestudeerde noodkreet, waarbij nog in de spiegel wordt gekeken. En toch is het lijden echt. ‘Kloos was een dronkaard wel van de ergste soort, die de geestelijke en lichamelijke degeneratieteekenen daarvan in overvloed bij zich droeg’, schrijft dr. Jelgersma.
Evenals in 1888 (de Verwey-krisis) probeert Kloos in 1895 zelfmoord te plegen - maar ook dat weer met een blik in de spiegel. In december 1895 wordt hij in een krankzinnigengesticht te Utrecht opgenomen en in mei 1896 neemt de door hem zwaar belasterde Van Eeden hem bij zich in huis in Bussum. Hij schrijft in 1897 aan Witsen: ‘V. Meurs zal zijn best doen van V. Eeden te verkrijgen, dat ik van mijn eigen geld een phiz kan koopen... V. Meurs kan phizzen en zal het mij leeren’. Men kijkt even vreemd naar dit ‘phiz’. Het schijnt Kloos' spelling voor ‘fiets’ te zijn.
Zoals men weet, trouwde Kloos in 1900 met Jeanne Reyneke van Stuwe, die hem ‘gered’ heeft, d.w.z. hem op de been gehouden en het monumentale wrak, dat hij nog 38 jaren bleef, in staat gesteld zijn Binnengedachten (de gedachten van een god binnen zijn wereld) te spuien in De Nieuwe Gids, die zij nog na zijn dood aan de N.S.B. verkocht.
In 1931 schrijft de bejaarde dichter nog een laster-brief over zijn weldoener Frederik van Eeden, die naar zijn eigen zeggen bedoeld is als ‘een historisch dokument voor het nageslacht’. Kloos kan zijn triomfgevoel over Van Eedens seniele verstandsverbijstering nauwelijks verbergen. De leidende binnengedachte in deze brief is, dat Van Eeden in zijn jeugd al ‘niet volmaaktlijk recht-snik’ was.
1956
|
|