Door de gevoelsoverdaad gekombineerd met het te veel aan beschrijving kreeg de atmosfeer iets verstikkends, maar tegelijkertijd een ‘dichtheid’, die echtheid suggereerde. En men zag gemakkelijk voorbij aan het vooroordeel van de schrijver dat dekreteerde: ‘deze wereld van alkoven en lampetkannen is een hel. Het leven bestaat uit armoe en elkaar treiteren. Ook de liefde brengt geen oplossing, want zij is de begeerte van knokige mannen naar plompe vrouwen met platte snoeten en slappelig puistig vel.’
Het is duidelijk, dat het altijd de persoonlijke visie van Frans Coenen is, die men in zijn boeken krijgt voorgezet. De details en de adjektieven dienen alleen ter uitwerking van een standpunt, dat vooraf was vastgelegd. De waarheid, de realistische waarheid, zou misschien beter benaderd worden, als meegedeeld werd hoe deze mensen elkaar zien, hoe zij hun eigen wereldje ervaren. Even vals als de romantische opvatting, dat armoede schilderachtig is (waarbij niet gevraagd werd naar de mening der armen) is het geloofspunt van naturalisten als Coenen, dat de wereld een hel is, terwijl er niet zozeer op het lijden en de lusten van de bewoners wordt ingegaan alswel op de pijn van de lusteloze waarnemer, die het allemaal moet aanzien.
De lezer vraagt zich misschien af, waar ik mij druk over maak. Het naturalisme is dood. Lodewijk van Deyssel heeft het al in 1891 gekonstateerd, enigszins voorbarig overigens, want alle boeken van Frans Coenen moesten toen nog verschijnen. Het naturalisme van de bijvoeglijke naamwoorden en de neologismen is inderdaad overleden. Maar het naturalisme in de zin van larmoyante waarheidspretentie, van door romantisch gesnotter achterhaald realisme, van uitgekauwde levensonlust, is in de nederlandse literatuur bijzonder levend gebleven. Van J. van Oudshoorn tot Maurits Dekker en Van Lode Zielens tot L.P. Boon, Hermans en van het Reve, van Alie Smeding tot Anna Blaman en Nel Noordzij, het is alles naturalisme wat de klok slaat, in alle graden, soorten en kwaliteiten. Het schijnt een van de geliefkoosde, groot-nederlandse romantema's te zijn, om uitvoerig te laten zien, hoe èrg het allemaal is.
De naturalistische romans van Frans Coenen zijn daarom, behalve in enkele uiterlijkheden als zinsbouw en woordgebruik, allerminst verouderd. Ik houd niet van het genre, omdat ik er niets aan heb. Zoals de volkswijsheid uitlegt: nee heb ik al en ja kan ik krijgen. Maar men moet erkennen, dat Frans Coenens ‘nee’ van