verwachtingen en kleine bereikingen. De dichters, die hopen, worden geplaatst naast de burgers, die weten. En het lijkt of de laatsten triomferen, al moet men niet vergeten, dat zij volgens Nescio janken als honden, als zij opkijken naar hun dichterlijke schijngestalte. ‘God erbarme zich over de cynici. Ik ben nu cynicus.’
Deze personages zijn zelfstandig geworden delen van een landschap, dat de schrijver met lyrische bedoelingen heeft geschetst. Wat hij najaagt, is de melancholie der onvervuldheid, de droefheid, omdat de mensen alles wat zij hebben, beleggen in waardeloze fondsen. De zinloosheid, die Nescio konstateert, krijgt iets aangrijpends, doordat zij in de plaats komt van het zinvolle, dat de jeugd meende te zien. Om dat aangrijpende, dat hij ziet in het leven van zijn ‘Titaantjes’, in de cyklus der seizoenen, in de vergankelijkheid van de bloesems en in het opkruipen van de duisternis uit de aarde, is het deze schrijver begonnen.
Zo projekteert hij zijn eigen dubbel gezichtspunt in de natuur, die poëtisch is in het voorjaar en cynisch in de herfst; in de liefde, door de vrouw op wie de dichter verliefd is, te laten samenvallen met de vrouw, met wie de realist al dan niet trouwt. De vrouw van Dichtertje blijkt al gauw een gewoon vrouwtje te zijn, maar ook haar zusje, dat hem in een romantische vervoering brengt, begrijpt er niets van. Ook het meisje uit ‘Verliefdheid’ in deze nieuwe bundel heeft dat dubbele gezicht. Ko van der Wielen heeft met juffrouw Oosting gedweept, maar een kleine aanraking met haar werkelijkheid is voor hem genoeg om haar adres te verscheuren.
Het doorbreken van de nuchterheid in de poëzie is tevens het geheim van Nescio's humor. Ook zijn besef van maatschappelijke plaatsbepalingen is ermee in verband te brengen. Hij laat nooit twijfel bestaan aan de klasse, de stand, de maatschappelijke groep, waartoe zijn personages behoren. Hij maakt duidelijk, dat de ‘ik’, die aan het woord is, een eenvoudige jongen is, afkomstig uit de kleine burgerij en vertrouwd met de armoede. Voor die ‘ik’ wordt de nuchterheid, het zich-niets-wijs-laten-maken ook onverhuld als een eigenschap van die kleine burgers voorgesteld, die zich de luxe van illusies en onwerkelijkheid niet kunnen veroorloven. Het is die nuchterheid, die levensvoorwaarde van een klasse, die bij Nescio botst op het dichterlijke, het doortrekt, verstevigt, beproeft en beperkt.
Even veelzeggend als de naam Charles de Blécourt in Marsmans roman De dood van Angèle Degroux is die van Nescio's alter ego, die