impressies van bekende kultuurdragers. Zijn grote vriend uit zijn studententijd, C.S. Adama van Scheltema, komt uitvoerig ter sprake, evenals Carry van Bruggen en Frans Coenen.
Men kan konstateren, hoe in het begin van deze eeuw de romantische kunstenaarsafkeer van de burger verward wordt met de marxistische veroordeling van de bourgeois. Vele kunstenaars en intellektuelen gebruiken dezelfde woorden als de socialisten, zonder te merken, dat die woorden niet hetzelfde betekenen. Wiessing is de ideale verbindingsman tussen kunstenaars en socialisten en omdat hij veel eerder geneigd is afwijkende opinies bij de kunstenaars te accepteren, zijn de karakteristieken, die hij van hen geeft, gewoonlijk het best geslaagd. Zo passeren o.a. de revue: Henriëtte Roland Holst, Alphons Diepenbrock, Lodewijk van Deyssel, Louis Bouw meester, Alexander Cohen, de Schartens, de wiskundige Brouwer, Jacob Israël de Haan, Wiedijk (Saks), Annie Salomons, Berlage, Bart de Ligt en Erich Wichmann.
Van 1920 tot 1940 verblijft Wiessing in de woestijn. Hij is niet alleen uitgerangeerd als kultureel knooppunt, hij heeft ook geen kontakt met de schrijvers, die in die jaren onze literatuur gingen beheersen. Van De Vrije Bladen, van Forum, van De Gemeenschap klinkt geen enkele echo in deze herinneringen door. De grote tragiek van Wiessings leven is wel, dat hij in zijn krachtigste jaren op een zijspoor heeft gestaan. Wel heeft hij nog even een ontmoeting met Marsman in 1940, als zij beiden uit Bordeaux naar Engeland proberen te ontkomen, maar het kontakt met deze dichter, wiens boot getorpedeerd wordt, duurt maar kort.
Tijdens de oorlog in Londen en vooral nadat Rusland door Hitler is aangevallen, keert Wiessing tot het aktieve leven terug. Hij wordt een van de redakteuren van het londense ‘Vrij Nederland’ en hij vertelt uitvoerig van zijn bedrijvigheid uit die jaren, waarvan hij echter, begrijpelijk genoeg na zo lang buitenspel gestaan te hebben, geneigd is het belang te overschatten. Na de oorlog heeft hij nog enige tijd een rol gespeeld als redaktie lid van ‘De Vrije Katheder’, maar dit blad, waarvan de redaktie ten dele uit kommunisten, ten dele uit weifelaars en tegenstanders bestond, ging aan eigen tegenstrijdigheid te gronde.
De laatste jaren heeft Wiessing besteed aan het schrijven van de gedenkschriften die nu zijn uitgegeven. Het is een waardevol boek geworden, niet het minst om het levendige kulturele panorama van