maar de historische juistheid ervan is ongetwijfeld groter dan van enig objektief bedoeld relaas van een historikus. Nu heeft de geschiedschrijving voornamelijk te maken met de rekonstruktie van het verleden, dat door het geheugen niet meer achterhaald kan worden. De historikus moet uitsluitend met behulp van de schaduwen, die sommige feiten hebben achtergelaten, proberen een beeld van een verleden tijd te ontwerpen. Het lijkt mij niet moeilijk in te zien, dat zo'n historisch beeld nog minder dan het herinnerings beeld ‘objektief’ kan zijn en nooit ‘zekerheid’ geeft. In hun samen hang zijn onze voorstellingen van het verleden immers altijd op ver moedens gebouwd en het historische beeld is, wetenschappelijk gezien, altijd een hypotese, die bepaald wordt door de maatschappelijke en psychologische inzichten van degeen, die het beeld ontwerpt en vooral door zijn artistieke ‘visie’, die vrijer is dan wat het geheugen dikteert.
De problemen, die hiermee zijn aangeroerd, vinden in het algemeen geen of weinig behandeling in de historische literatuur. De meeste historici gaan ze uit de weg, waarschijnlijk omdat zij de mogelijkheid van een konklusie, die hun arbeid op losse schroeven zou zetten, uit de weg gaan. Men kan dan ook alleen maar toe juichen, dat Romein zich in toenemende mate met deze problemen, die hij tezamen met verwante vraagstukken betreffende de grond slagen van de historische wetenschap, teoretische geschiedenis heeft genoemd, is gaan bezighouden.
Zijn ideeën over de ‘innerlijke zekerheid’, ‘de ware tijdgeest’ en het criterium van de ‘emancipatiestrijd van arbeiders en boeren’ heeft intussen veel verzet gewekt. In een nieuw boekje, getiteld In de hof der historie, heeft Romein zijn utrechtse collega Geyl tezamen met een aantal andere aanvallers van repliek gediend.
Dit geschrift bestaat uit twee delen: de eerste helft gebruikt de schrijver voor een uitvoerige polemiek niet alleen t.a.v. de hier bedoelde leer, maar ook met het hele begrip der ‘teoretische geschiedenis’ als inzet. In het tweede deel geeft hij een overzicht in vogel vlucht van de systematiek van dit door hem gekreëerde vak, waarbij achtereenvolgens het woord en het begrip geschiedenis ter sprake komen, de psychologische grondslagen der historische belangstelling, het ontstaan en de voortgang der geschiedschrijving, de vorm, de inhoud, het wezen en de zin der geschiedenis. Het nieuwe van zijn behandeling is, dat Romein deze onderwerpen, die op zichzelf