teit. ‘Bartstra neme eens een wereldkaart voor zich en zette eens een rode stip bij elk Amerikaans “steunpunt” buiten Amerika - ik geloof, ik hoop tenminste, dat zijn kaken dan even rood zullen worden als die kaart’, schrijft Romein letterlijk. M.a.w. Amerika, dat in 1919 nog niet imperialistisch leek, vertoont nu de juistheid van Lenins teorie, dat het imperialisme een fase is in de ontwikkeling van het kapitalisme. Dat is punt één.
Op dezelfde bladzijde (p. 47) komt dan de buitenlandse politiek van de Sowjet Unie ter sprake. Dr. Bartstra had het een voorbeeld van Romeins systeemdwang genoemd, dat hij nog steeds zijn beschouwingswijze t.a.v. het niet imperialistisch zijn van de buitenlandse politiek der Sowjet Unie handhaaft. Inderdaad, antwoordt Romein, deze politiek is niet imperialistisch, omdat zij niet past in zijn definitie van het imperialisme, die zou eisen, dat de industrialisering van de satelliet staten belet wordt ten bate van de Sowjet industrie, dat de baten van die Sowjet industrie in de zakken vloeien van partikuliere koncerns, die het aldus geakkumuleerde kapitaal beleggen in grondstoffen en verkeersondernemingen in de satelliet staten en, waar dat op verzet mocht stuiten, Sowjet leger en vloot te hulp roepen ter bescherming. Dat is punt twee.
Afgezien nu van de mogelijkheid, dat de feitelijke situatie in de satelliet staten de vervulling van deze voorwaarden van ‘imperialisme’ benadert, is het wel bijzonder opmerkelijk, dat Romein vol komen nalaat zijn stelling t.a.v. de V.S. met dezelfde termen te be wijzen. Hier zijn ‘steunpunten’ en een rode kaart voldoende. Te bewijzen, dat industrialisatie in Europa b.v. wordt belemmerd, terwijl het Marshall plan juist industrialisatie trachtte te bevorderen, zou Romein ook uiterst moeilijk vallen.
Als dit dus de nieuwe objektiviteit is, dan is het onaannemelijk, dat de beoefening van de geschiedenis ermee gebaat is. Als dit soort meten met twee maten met ‘innerlijke zekerheid’ moet worden gedekt, dan geloof ik niet, dat de onzekerheid, waarvan Romein zozeer betreurt, dat zij zo diep is doorgevreten in ons huidig kultureel bestel, er werkelijk mee wordt verholpen.
Het verleden is zichtbaar te maken door allerlei temperamenten, óók door dat van de dialektisch materialist. Maar het is een belichting van een voortaan voor veelvuldige interpretatie geschikte stof. Wezenlijk voor onze tijd, voor wie niet vervalst of zichzelf beduvelt, is niet ‘de emancipatiestrijd van arbeiders en boeren’, maar juist deze