De tale Kanaäns. Een leergang liederen (onder de naam Willem Barnard)
(1963)–Guillaume van der Graft–
[pagina 75]
| |
De vierde zondag van de zomerAbram en de priester-koning uit de sjalom-stadSchriftuurlijk lofgezang over Genesis 14. De koningen der aarde,
hoe hoog ze zijn in tel,
zij zullen God aanvaarden
en Zijn vorst Israël.Ga naar voetnoot1
De koning Melchizedek
die deelde brood en wijn,
die daalde naar beneden
tot waar de mensen zijn,
de mensen en hun moeite,
de mensen en hun strijd,
om hen van God te groeten,
een teken in de tijd,
om hen van God te groeten
wier dagen zijn verkort,
wier bloed wordt uitgegoten,
wier vlees gegeten wordt.
Zo als de priesterkoning
tot vader Abraham,
zo is tot ons gekomen
het goddelijke lam.Ga naar voetnoot2
Hij kwam uit het verborgen,
het ontoegank'lijk licht,
het Kanaän van morgen
dat in de hemel ligt,
Hij kwam om ons te vragen
met Hem te gaan op reis
tot waar in 't eind der dagen
JeruzalemGa naar voetnoot3 verrijst.
Wie gaat er met Hem mede?
Hij trekt voor allen uit,
tot aan de grote vrede,
tot aan de volle buit.
God vangt ons in Zijn hoede,
reikt ons het avondmaal
en redt ons van de goden
en redt ons van de val.
De mensen zijn gevangen,
de mensen zijn bevrijd,
zij zingen hun gezangen
van de gerechtigheid.Ga naar voetnoot4
| |
[pagina 76]
| |
Van de scheppingRijmbrief naar Romeinen 8 vs 18-23, op de wijs Erfurt 1572. De schepping heeft ontvangen
het leven uit het graf,
zo gaat zij Gode zwanger
en wacht de grote dag,
dan wordt het openbaar
wat nu nog is verborgen:
de goddelijke morgen
van mensen met elkaar.
De schepping is gedwongen
tot de vergank'lijkheid,
beschadigd en geschonden,
ten dode toe ontwijd.
Zo heeft het God gewild
die aan het eind der tijden
zijn toekomst zal bevrijden
en levend voor zich stelt.
De winter is vergangen,
de lente is voorbij,
reikhalzend van verlangen
ziet heel de schepping uit
naar 't hoogste van 't seizoen:
de arbeid van het oogsten,
zo zal de Allerhoogste
met heel de wereld doen.
Wat nu nog is gevangen
in hoop en in geloof
en lied'ren van verlangen
wordt licht voor ieders oog:
een lichaam in de tijd
dat voor den Heer bevrijd is
en tot zijn dienst bereid is,
ontkiemd tot heerlijkheid.
| |
Van de visvangstEvangeliegezang naar Lucas 5 vs 1-11. De vissen scholen samen,
de zee is veel te wijd,
zij hebben nog geen namen,
ze zijn verleden tijd.
Zij hebben nog geen namen,
ze leven uit het licht,
van eeuwigheid tot amen
buiten Gods aangezicht.
Van eeuwigheid tot amen,
de schepping gaat voorbij,
het eind zal hen beschamen,
zij leven in dood tij.
Het eind zal ons beschamen,
God haalt de netten op.
De vissen scholen samen,
Hij vangt ons in de doop.
De vissen zijn gevangen,
ze komen binnen boord.
Het lied van Gods verlangen
wordt overal gehoord.
|