De tale Kanaäns. Een leergang liederen (onder de naam Willem Barnard)
(1963)–Guillaume van der Graft–
[pagina 114]
| |
De twintigste zondag na PinksterenVan Juda en TamarSchriftuurlijk lofgezang over Genesis 38. De vader van ons leven,
de moeder van ons heil,
zijn tot elkaar gedreven,
gaan bij elkander schuil.
Zij vluchten voor de leegte
en voor de eenzaamheid,
om niet te zijn verzwegen,
twee namen in de tijd.
De vader van de keuze,
de moeder de natuur,
God doet Zijn heil verrijzen
uit een onheilig vuur.
Hun namen staan geschreven,
één naam van haar en hem,
want Babel is gelegen
naast aan Jeruzalem.
Terzijde van de wegen,
terzijde van het recht,
zaait God zijn grote zegen,
ontsteekt het levenslicht.
Het gaat door de geslachten,
een vlees geworden Woord,
het spreekt zich in de nachten
tot in de toekomst voort.
Tot in de dag des Heren,
dan is de tijd vervuld,
de hemelen gaan scheuren,
de drift zal zijn gestild.
| |
Van de waterkantNaar offertorium (psalm 137) en evangelie (Mattheüs 22 vs 1-14) van deze zondag op de wijs van: Cecilia. Wij zaten bij de stromen
van 't grote Babylon,
wij zaten bij de vromen,
maar wie zag naar ons om?
Wij zaten daar en weenden
en wachtten op de tijd
en woonden daar bij vreemden,
ver van de zaligheid.
Gods adem zal ons dwingen,
zijn daden te bezingen,
want Hij zal Zijn getrouwen
niet laten in het kwaad.
Wij moeten ons onthouden
van roes en overdaad.
Ik zag Messias komen,
de sterren in Zijn hand,
ik zag Messias komen
daar langs de waterkant.
Wij wachten op de bruiloft,
het grote koningsmaal,
zolang wij hier verwijlen
in nood en ongeval.
Maar Hij zal ons genezen,
wij zullen zalig wezen,
het is te zeven ure
als kinderen slapen gaan,
dan zullen wij het vieren
wat Hij heeft welgedaan.
| |
[pagina 115]
| |
Van de lier aan de wilgenZondagslied naar de motieven van de liturgie voor deze twintigste week na Pinksteren. Wij moeten Gode zingen
Hallelujah,Ga naar voetnoot1
om alle goede dingen
hallelujah,
al zijn wij vreemdelingen
in schande en in scha,Ga naar voetnoot2
Gij zendt Uw zegeningen
hallelujah.
Hij schenkt de levensadem
Hij geeft de levensgeest,Ga naar voetnoot3
in schande en in schade
is Hij nabij geweest,
aan alwie Hem aanbaden
aan ieder die Hem vreest,
komt Hij, de Heer, te stade,
de minsten allermeest.
Al leeft Uw volk verschoven
kyrieleison,
in 't land van vuur en oven
in 't land van Babylon,Ga naar voetnoot4
al is de hemel boven
voor mensen doof en stom,
nog moeten wij U loven
met stem en fluit en trom.
De lier hing aan de wilgen
misericordia,Ga naar voetnoot5
God zal ons niet verdelgen,
aan God zij gloria.
Zijn Woord zal ons genezen
hallelujah,
zoals het was voor dezen
in Galilea.Ga naar voetnoot6
Wij moeten Gode zingen
hallelujah,
den Heer van alle dingen
die leeft in gloria,
met alle stervelingen,
niets komt Zijn eer te na,
wij moeten Gode zingen
hallelujah.
|
|