| |
| |
| |
In het najaar de vier-en twintigste zondag na Pinksteren en vervolgens
Van de zegetocht
Naar psalm 24.
De aarde is van God alleen,
Zijn Geest gaat door de wereld heen,
van Hem zijn allen die hier wonen.
Hij heeft aan nacht en oceaan
een perk gesteld waarin voortaan
een tuin van licht is voor Zijn zonen.
Wie zal op hoge plaatsen staan,
wie zal de tempel binnengaan,
van 's Heren heilige nabijheid?
Alleen wie wars van duist're macht
geen kind wil wezen van de nacht,
maar hart en handen heft in vrijheid.
God heeft Zijn zegen toegedacht
aan al wie op Zijn zegen wacht,
Hij doet hen in Zijn waarheid wonen.
Luistert naar Hem, Zijn woord, Zijn stem,
Gij volk dat toebehoort aan Hem:
heil Israël, God zal U lonen!
Gij poorten van Jerusalem,
reikhalzend ziet gij uit naar Hem
die binnentreden zal met vrede.
Wie is die hoge Majesteit?
De Heer die Zijn gezag uitbreidt,
de Heer die voor ons heeft gestreden.
Gij poorten maakt uw ingang wijd!
Daar keert de komng uit de strijd!
Verheft u, dat Hij ons regere.
Wie is die Majesteit, zo hoog?
De Heer die voor Zijn volk uittoog.
Alles wat ademt moet hem eren!
| |
Van de nieuwe tijd
Naar psalm 149.
Zingt voor de Heer als nooit tevoren,
laat iedereen uw blijdschap horen!
In Hem, die u tezamen leidde,
zal zich uw hart verblijden.
Juicht en jubelt van harte zeer
voor uw Maker, voor God den Heer!
Gij Sions kind'ren heft uw vaan:
een nieuwe tijd breekt aan.
Gaat u aan lied en lof te buiten,
laat klinken voor de Heer de fluiten,
danst met elkaar in speelse reien
bij harpen en schalmeien.
Slaat de trommels en weest verblijd,
nu de Koning hier binnenrijdt.
Maakt voor Zijn aangezicht ruim baan:
een nieuwe tijd breekt aan.
| |
| |
De Here heeft een welbehagen
aan Israël, zo fel geslagen.
Bevrijden zal Hij en verhogen
Zijn volk, ter neer gebogen.
Onderdrukten, heft op uw hoofd.
Hier is vrede, God zij geloofd.
Hij zal de boze vijand slaan:
een nieuwe tijd breekt aan.
Uw lofzang is de troon des Heren,
uw opgang zal een zwaard hanteren,
een zwaard, dat scherp is en tweesnijdend,
gerechtigheid verbreidend.
Alle volken zijn in Uw hand,
alle hoogheid wordt overmand.
Zo wordt aan recht en wet voldaan:
een nieuwe tijd breekt aan.
Recht zal geschieden hier op aarde.
God zal het koningschap aanvaarden
en alle leed is dan geleden,
Juicht nu allen die hebt gewacht,
want de Heer heeft aan u gedacht.
De morgenster is opgegaan:
een nieuwe dag breekt aan.
| |
Van de berg Zion
Schriftgezang naar Jesaja 25 vs 6-8.
De Heer richt op Zijn berg een maaltijd aan,
van spijs en merg, van uitgelezen wijnen,
van heinde en ver zal men aan tafel gaan,
de Heer is gul en goed voor al de Zijnen.
Gezuiverd en belegen is de wijn,
zo rood als bloed, gerijpt tot heil en zegen,
op deze berg zal 't feest'lijk toeven zijn,
hier leidt de Heer ons heen langs alle wegen.
Op deze berg neemt Hij de sluier weg
waar alle volkeren mee zijn omwonden,
de duisternis zal worden afgelegd,
geheimen opgeklaard, boeien ontbonden.
Wij treden aan het ontoegank'lijk licht,
heidenen staan in 's Heren heilig teken;
wij zien het leven-zelf in het gezicht,
God haalt ons thuis uit alle hemelstreken.
| |
| |
En Hij, het leven-zelf, verslindt de dood
tot overwinning en van alle ogen
wist Hij de tranen af. Het ochtendrood
gaat stralend op, een opgang uit den hoge.
Dit zeiden Zijn profeten in Zijn geest,
de bankring van de dood zal zijn gebroken,
de smaad van Israël wordt uitgewist;
zo zal het gaan, want zo heeft Hij gesproken.
| |
Van dies illa
Schriftgezang naar Maleachi 4 vs 1-3, op de wijs van psalm 110.
Die dag zal komen, brandend als een oven,
een bosbrand die niet meer te stuiten is;
een vuurgloed aangestoken uit den hoge
verteert de wortels van de duisternis.
Voor allen die hun harten hoog verhieven
als sterren aan de hemel van de tijd,
die leefden zonder hoop en zonder liefde,
is dit het einde, want hun rijk is uit.
Maar allen die de Naam des Heren vrezen
gaat dan de Zon der wereld stralend op.
Hij breidt zijn vleugels uit en komt genezen
wie zijn verkommerd in des werelds loop.
Laat dan de lof van God in 't ronde schallen,
zij zullen zijn als dieren in de wei,
als kalveren die springen uit de stallen,
de winter ging voorbij en zij zijn vrij.
Dit is de dag, de grote dag des Heren,
als alle onrecht brandende vergaat,
het daglicht zal in duisternis verkeren
maar uit de nacht verrijst de dageraad.
Allen die de gerechtigheid verachtten
worden als as, vertreden door de voet,
dit is de dag waarvoor wij overnachten,
de dag die Hij, de Heer, verrijzen doet.
| |
| |
| |
Van de bruid die versierd is
Schriftgezang naar Apocalyps 21 vs 9-11 en 18-26, op de wijs van Cecilia.
Hij bracht mij in vervoering,
hij bracht mij in den geest
waar nooit een mens tevoren
bij zijn zinnen was geweest.
het licht scheen in mijn ogen,
Haar muren zijn doorschijnend,
van goud is het plaveisel
De zon zal daar niet dagen
de maan gaat daar niet rond,
het duister van de plagen
wordt weer licht en transparant.
die brengen daar hun schat
| |
Van de grote dag
Schriftgezang naar Apocalyps 21 vs 22-22 vs 5, op de wijs van Cecilia.
De bruid heeft in haar ogen
de zon is haar niet nodig,
zijn daar allen op de been.
Daar is geen dag of donker,
het licht gaat nooit meer onder,
Ik zag de boom des levens
gewend om vrucht te geven
volop van maand tot maand.
die zullen zijn daar binnen,
Zijn naam zal voor hen stralen
en op hun voorhoofd zijn,
|
|