Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François HalmaDe xxix Psalm.+![]()
+GY Vorsten, geeft den Heere,
Geeft hem zyn' lof en eere.
Gy kinderen der sterken
Pryst hem in zyne werken.
+Geeft hem den roem van zynen naam,
Aanbidt den Heer; dat elk bequaam
Hem eere in zyne heerlykheit,
Die zich in 't heiligdom verspreidt.
+2 Godts stem is op de watren,
Die door 't beroeren schatren.
De Godt der eeren dondert,
Dat yder staat verwondert.
| |
[p. 85] | |
![]() De Heer is op den waterkolk.
De stem des Heeren, uit een wolk +
Gebroken, wordt met groote kracht
En heerlykheit op d'aard' gebragt.
3 Godts stem, wie zou niet schroomen? +
Verbreekt de cederboomen;
Des Libans hoogen ceder
Velt 's hemels Heer ter neder.
Hy doet ze hupplen, als, in 't groen, +
D'eenhorens en de kalvers doen,
Noch jong en wulps. de Libanon
Beeft voor Godts stem, met Sirion.
4 De hooge cederstammen +
Zet 's Heeren stem in vlammen,
In gloeiend vier en koolen.
Godts stem klinkt in de holen. +
Voor haar beeft veldt en woesteny,
Ook Kades wildernis daar by.
De hinden brengen jongen voort, +
Of gaan in arbeidt, door zyn woordt.
| |
[p. 86] | |
![]() 5 Godts stem ontbloot de wouden.
Maar elk, door hem behouden,
Betreedt met lust zyn' drempel,
En eert hem in den tempel.
+De Heer, die magtig is en goedt,
Zat op den grooten watervloedt,
Hy heerscht 'er over; ja de Heer
Zit eeuwig Koning, vol van eer.
+6 De Heer geeft kracht en sterkte
Het volk dat naarstig merkte
Op zyne stem. den vrede
Deelt hy het gunstig mede.
|
|