Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François HalmaDe lxxiv Psalm.+![]()
+O Godt, waarom verstootge in eeuwigheit?
Waarom zou 't vier van uwe gramschap rooken?
En tegen ons zoo fel zyn aangestoken;
Daar gy ons als uw schapen voedt en weidt?
+2 Gedenk aan uw vergadering, die gy
Van outs hebt tot uwe erfenis verkoren,
En ook verlost, door 't heil van u beschoren;
aan Sions
| |
[p. 255] | |
![]() berg, uw woninge en voogdy.
3 Tree toe, ô Heer, hef uwe voeten op, +
Om d'eeuwige verwoestinge te wreeken:
De boosheit van den vyandt is gebleken
Aan 't heiligdom, verwoest van grondt tot top.
4 Uw meêrparty heeft woedende gebrult +
In 't midden zelf van uw vergaderplaatzen,
Waarin men hoort de galmen wederkaatzen:
En 't heilig huis met bloet en moordt vervult.
5 Zy hebben ook hun tekenen gestelt
Tot tekenen, d'ontrolde krygsbanieren.
Een yder werdt bekent, by 't woedend tieren, +
Als een die dicht geboomte in bosschen velt.
6 Dus hebben zy ook bylen aangebragt, +
En 't heerlyk werk, zoo kunstig uitgesneeden,
Met mokers en houweelen uit zyn leden
Gesmeeten, en
| |
[p. 256] | |
![]() vergruist met groote kracht.
+7 Zy hebben, Heer, uw heiligdom in 't vier
Gezet, dat flux de woning heeft verslonden
Van uwen naam, ontheiligt en geschonden
Ter aarde toe, door krygs- en moordgetier.
+8 Zy hebben in hun harten stout gezegt:
Komt, laat ons hun gezamentlyk berooven;
Zy zyn ook op de plaatzen aangestoven
Van Godtsvrucht, die in koolen zyn gelegt.
I. Ruste.
![]() | |
[p. 257] | |
![]() naam verschoonen
Door 's vyandts rot; en zal 't uw wraak ontvliên ?
11 Waarom trekt gy uw handt, uw rechte handt, +
Zoo van ons af, daarge ons meê plag te hoeden ?
Trekze uit, en maak een end van 's vyandts woeden;
Vertoon uw kracht tot redding van uw landt.
12 Godt echter is myn Koning van outs af, +
Die, door zyn gunst, in 't midden op der aarde,
Verlossingen, oneindelyk van waarde,
Te wege brengt, en werkt, tot 's vyandts straf.
13 Gy hebt door uwe sterkte zelf de zee +
Gespleeten, en de koppen van de draaken
Verbroken in de watren; by 't genaaken
Van 't heir door u geleidt naar d'overree.
14 Toen hebt gy ook des Leviathans kop +
Verplettert: gy hebt hem tot spys gegeeven
Den dieren die in dorre
| |
[p. 258] | |
![]() plaatzen leeven,
Tot vullinge van hunne maage en krop.
+15 Gy hebt de rotz tot eene bron geklooft
En beek; als gy de sterke landtrivieren
Hebt uitgedroogt voor Isrels krygsbanieren,
Waardoor de moedt der volken werd gedooft.
+16 Aan u behoort de dag en ook de nacht;
Gy hebt de Zon bereidt, met Maane en Starren,
Die nimmer in haare ordening verwarren.
+Gy zet ook d'aard' haar paalen door uw magt.
I I. Ruste.
![]() | |
[p. 259] | |
![]() wilde dieren.
Vergeet hun niet die uwe wetten vieren;
Redt uwen hoop uit 's vyandts havikskluif.
19 Aanschouw 't verbondt dat gy hebt opgerecht, +
Dewyl 's landts verre en diepverborgen hoeken
Zyn woningen van rovery en vloeken,
En boos gewelt, door list aaneen gehecht.
20 Laat hem, die hier in onderdrukking leeft, +
Toch nimmermeer met schaamte wederkeeren:
Laat hen die hier den overvloet ontbeeren,
U pryzen, als den Godt die alles geeft.
21 Sta op, ô Godt, twist uwe twistzaak dan, +
Gedenk den smaadt dienge u ziet wedervaaren
Van dwazen, die uw woordt noch wetten spaaren,
Den ganschen dag, en breek hun eedgespan.
22 Vergeet niet al 't geroep van uw party. +
't Getier van hen, in moetwil
| |
[p. 260] | |
![]() opgereezen
Trots tegen u, neemt toe en is te vreezen:
Toon dan uw hulpe, ô Heer, aan onze zy.
|
|