Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma[p. 463] | |
De Cxxj Psalm.+![]()
MYn oogen heffe ik naar omhoog +
En tot de bergen op,
'k Verwacht van hunnen top
Des Heeren hulpe uit 's hemels boog, +
Die dien schiep nevens d'aarde,
Als hy zich openbaarde.
2 De Heer draagt zorge dat uw voet +
Niet wankele in den val:
Want uw bewaarer zal
Niet sluimeren. hy die u hoedt +
Zal sluimeren noch slaapen,
Maar u behoên als schaapen.
3 Het is de Heer die u bewaart, +
Aan uwe rechte handt
Schut hy u voor den brandt
Der zonne 's daags. zyn schaduw spaart +
U 's nachts voor kou, by 't schynen
Der maan, gelyk de zynen.
4 De Heer zal u door zyne kracht +
| |
[p. 464] | |
![]() Beschutten voor het quaadt,
Dat niets uw ziele schaadt:
+De Heer, die u hoedt dag en nacht,
Zal u in t uitgaan spaaren,
En 't ingaan steedts bewaaren.
+De Cxxij Psalm. ![]()
+BLyschap komt myn hart bevangen,
Wanneer ik hoore: nu welaan,
Laat ons in 't huis des Heeren gaan;
'k Wensch hier naar met groot verlangen,
+Omdat wy staan in uwe poort,
Beroemt Jeruzalem, naar 't woordt
Van Godt gegeeven aan de vadren.
+Jeruzalem is als een stadt
Gebouwt, die t'zamen is gevat
Naar ordre; om tot den Heer te nadren.
+2 Daar de stammen heene trekken,
Des Heeren stammen op het feest,
Tot zyne bondkist, bly van geest,
En elkanderen ook wekken
| |
[p. 465] | |
![]() Tot dankbaarheit aan 's Heeren naam,
Hiertoe verordent en bequaam,
Als daar de stoelen van 't gerichte +
Gezet zyn, die van Davids huis.
Bidt dat de vreê, voor 't krygsgedruis, +
In Salems vestingen nooit zwigte.
3 Dat uw minners steedts wel vaaren.
De vrede heersche in uwen muur, +
De welvaart bloeie t'aller uur
In uw huizen lange jaaren.
Om myner broederen geslacht +
En vrienden, zal ik wel bedacht
Nu spreeken: vreê zy in uw hoeken.
Om 't huis des Heeren onzes Godts, +
In u gebouwt gelyk een rotz,
Zal ik het goede voor u zoeken.
|
|