Davids Harpzangen, of de CL Psalmen van den koninklyken Profeet David, en andere heilige Mannen
(1707)–François Halma
Dat 'andere deel.
| |
[p. (3)] | |
en kan oock geen bloote creature des last des eeuwigen toorns Godts, tegen de sonde dragen, ende andere creaturen daer van verlossen. f 15 Vrag. Wat moeten wy dan voor eenen Middelaer ende Verlosser soecken ? Antw. Eenen sulcken die een waerachtigh g, ende rechtveerdig mensche zy h, ende nochtans oock stercker dan alle creaturen, dat is, die oock waerachtigh Godt zy. i | |
6. Sondagh.16 Vrag. Waerom moet hy een waerachtigh ende rechtveerdigh Mensche zijn ? Ant. Om dat de rechtveerdigheyd Godts vorderde, dat de menschelicke nature die gesondight hadde, voor de sonde betaelde a, ende dat een mensche, selve een sondaer zijnde, niet en konde voor anderen betalen. b 17 Vra. Waerom moet hy t'samen een waerachtigh Godt zijn ? Antw. Om dat hy uyt kracht sijner Godtheyd, den last des toorns Godts aen sijner Menscheydt dragen c, ende ons de gerechtigheyd ende dat leven verwerven ende weder geven mochte. d 18. Vra. Maer wie is de selve Middelaer die te samen een waerachtig God, ende een waerachtig rechtveerdigh mensche is ? Ant. Onse Heere Jesus Christus e, die ons van Gode tot wijsheyd, rechtveerdighmakinge, heyligmakinge, ende tot een volkomen verlossinge geschoncken is. f 19 Vra. Waer uyt weet gy dat ? Ant. Uyt den Heyligen Euangelio, het welck Godt selve eerstelick in't Paradijs geopenbaert heeft g, ende namaels door de Heylige Patriarchen ende Propheten laten verkondigen h, ende door de offerhanden, ende andere ceremonien des Wets laten voorbeelden i, ende ten laetsten door sijn eengeboren Soone vervult. k | |
7. Sondagh.20 Vrag. Werden dan alle menschen wederom door Christum saligh, also sy door Adam zijn verdoemt geworden ? Antw. Neense: Maer alleen de gene die hem door een oprecht geloove werden ingelijft, ende alle sijne weldaden aennemen. a 21 Vrag. Wat is een oprecht geloove ? Antw. Een oprecht geloove en is niet alleen een seker weten ofte kennisse, daer door ick het al voor waerachtigh houde, dat ons Godt in sijn woord geopenbaert heeft b, maer oock een seker vertrouwen c, 't welck de Heylige Geest d, door dat Euangelium e, in mijn herte werckt, dat niet alleen anderen, maer oock my, vergevinge der sonden, eeuwige gerechtigheyd ende saligheydt van Godt geschoncken zy, uyt louter genade, alleen om de verdienste Christi wille. f 22 Vra. Wat is dan een Christen noodigh te gelooven ? Antw. Al wat ons in den Euangelio belooft | |
[p. (4)] | |
werd, g het welck ons de Artijckelen onses algemeynen ende ongetwijfelden Christelicken geloofs in eener somma leeren. 23 Vrag. Hoe luyden die Artijckelen ? Ant. ICk geloove in Godt den Vader den Almachtigen Schepper des Hemels ende der Aerden. Ende in Jesum Christum sijnen eenigh-gebooren Sone, onsen Heere; die ontfangen is van den Heyligen Geest, gebooren uyt de Maget Maria: die geleden heeft onder Pontio Pilato, is gekruyst, gestorven, ende begraven, nedergedaelt ter hellen: Ten derden dage wederom opgestaen van den dooden: Opgevaren ten Hemel, sittende ter rechterhand Godts des Almachtigen Vaders: van daer hy komen sal om te oordeelen de levende, ende de doode. Ick geloove in den Heyligen Geest. Ick geloove in een heylige Algemeyne Christelicke Kercke, de Gemeynschap der Heyligen: weder opstandinge des vleeschs, ende een eeuwigh leven. | |
8. Sondagh.24 Vrag. Hoe werden dese Artijckelen gedeelt ? Antw. In drie deelen: Dat eerste is van God den Vader, ende onse Scheppinge. Dat ander, van Godt den Sone, ende onse Verlossinge. Dat derde, van Godt den Heyligen Geest, ende onse Heyligmakinge. 25. Vrag. Aengesien datter maer een eenigh Goddelick wesen is a, waerom noemt gy den Vader, den Soon, ende den Heyligen Geest ? Antw. Om dat Godt hem alsoo in sijn woord geopenbaert heeft, dat dese drie onderscheydelicke persoonen, de eenigh, waerachtigh, ende eeuwigh Godt zijn. b |
|