Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 1]
[p. 1]

Nederlandsche spreekwoorden.

[A]

A.

Die A zegt, moet ook B zeggen.Ga naar voetnoot1

Hij kent geene A voor eene B (of: Hij kent noch A noch B).Ga naar voetnoot2

Hij kent nog niet eens de groote A.

Hij kent (of: verhaalt) het van A tot Z.

Weêr beginnen van kruisje A.Ga naar voetnoot3

Aafje.

Aafje dacht te winnen; maar zij verloor 't.Ga naar voetnoot4

Aagt.

Aagt (of: Mat) kent Trui wel.Ga naar voetnoot5

Nieuwsgierig Aagtje van Enkhuizen.Ga naar voetnoot6

Nu zal ik een' doodslag begaan, zei Aagt, en zij stak een' paling onder de korte ribben.Ga naar voetnoot7

Aal.

Aal is geen paling.Ga naar voetnoot8

Aan een' goed' visscher ontglipt wel een aal.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Als de zalm gevangen is, zoo zuigt hem de aal uit.Ga naar voetnoot10

Daar is een aal te kragen.Ga naar voetnoot11

Dat is eene pruik met Alphonsus, zei de boer, en hij had twee aalsvellen aan zijn haar hangen.Ga naar voetnoot12

Dat is een schoone steur, zei Aart, en hij haalde een' puitaal op.Ga naar voetnoot13

De aal kruipt gaarne dáár in, waar het gat het naauwst is.

Dek toe den pot: daar is aal (of: paling) in.Ga naar voetnoot14

Die geen' aal wil, krijgt ook geen' kabeljaauw.Ga naar voetnoot15

Die netten zijn van eng beslag, Daar geen aal door de maas mag.Ga naar voetnoot16

Een' schelvisch (aal, of: spiering) uitwerpen, om een' kabeljaauw te vangen.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Het is een koopman van aalsvellen.Ga naar voetnoot18

Hij domineert als een aal in de tobbe.Ga naar voetnoot19

Hij heeft eenen gladden aal (of: paling) bij den staart.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Hij is te stikken (te houden, of: te vangen) als een aal (of: paling) bij den staart.Ga naar voetnoot21

Hij is zoo glad als een aal.

Hij krimpt als een aal in elkander.Ga naar voetnoot22

Hij ontsnapt als een aal door de vingeren.

Hij wringt zich als eene slang (of: een aal) in allerlei bogten.Ga naar voetnoot23

Hij zal geen' grooten aal vangen.Ga naar voetnoot24

Aalmoes.

Aalmoezen geven verarmt niet.Ga naar voetnoot25

De aalmoezen die naar de hand rieken, verliezen kracht en naam.

Eene aalmoes dwaalt niet.Ga naar voetnoot26

Het blijft hem aan de vingers hangen, als der goede vrouw de aalmoes.Ga naar voetnoot27

Hij verliest zijne aalmoes niet, Die ze aan zijn varken biedt.Ga naar voetnoot28

Aalst.

Lang en smal gelijk Aalst.

[Naar de ligging van dit Noord-Brabandsch dorp, toegepast op andere voorwerpen, die gelijke gesteldheid hebben.]

[pagina 2]
[p. 2]

Aaltje.

Hij zingt van mooi Aaltje.Ga naar voetnoot1

Man, wat ben je ruig, zei Aaltje, en hij was in geen zes en dertig jaar geschoren.Ga naar voetnoot2

Aaltje Vlamme.

Doe er wat in, zoo komt er wat uit, zei Aaltje Vlamme.Ga naar voetnoot3

Aanbeeld.

Alle beginselen zijn zwaar, zei de dief, en voor de eerste maal stal hij een aanbeeld.

Als ik een aanbeeld ben, lijd ik als een aanbeeld; maar als ik een hamer ben, voeg ik mij tot slaan.Ga naar voetnoot4

Een goed aanbeeld moet voor geen' slag bezwijken (of: vreest den hamer niet).Ga naar voetnoot5

Hij klopt op het verkeerde aanbeeld.

Hij slacht de smidshonden, die, als de hamer meest gaat, omtrent het aanbeeld liggen, en ronken.

Ik zal nog dikwijls op dat aanbeeld slaan.

Tot een hard aanbeeld, dient een hamer van pluimen.Ga naar voetnoot6

Tusschen den hamer en het aanbeeld.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Zij slaan op hetzelfde aanbeeld.Ga naar voetnoot8

Aanbeveling.

Een zindelijk kleed is eene goede aanbeveling.Ga naar voetnoot9

Het is een brief van aanbeveling.

Aanbieding.

Aanbieding kost weinig.Ga naar voetnoot10

Aandrager.

Hij loopt (of: zweet) als een aandrager.Ga naar voetnoot11

Aangenaam.

Zeldzaam is aangenaam.Ga naar voetnoot12

Aangezigt.

Aan het aangezigt kent men de lieden.Ga naar voetnoot13

Al heeft een hoer een schoon gezigt, 't Is een lantaarne zonder licht.Ga naar voetnoot14

Al is de rug ook sterk van kracht, Het aangezigt heeft meerder magt.

Bij de leelijke zal haar aangezigt haren aars wel beschermen.Ga naar voetnoot15

Bij een slecht spel een goed gezigt zetten.Ga naar voetnoot16

Dat is een mooi gezigt, zei de papegaai, en hij zag een klein-kindergatje.

De beurze plooit wel, die eerst vol was; En 't aanzigt rimpelt, dat eerst bol was.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

De blijdschap des harten maakt eene schoone verw in het aangezigt.Ga naar voetnoot18

De eene hand wascht de andere, en beide wasschen het aangezigt.Ga naar voetnoot19

De kinderen zijn al ongelijk van aangezigt.Ga naar voetnoot20

Der vrouwen gezigt Bedriegt zoo ligt.Ga naar voetnoot21

De tijd heeft twee aangezigten: een mooi en een leelijk.

Die haar aangezigt blanket, peinst op haren aars.Ga naar voetnoot22

Die u blijder aangezigt toont, dan hij plagt, die heeft u bedrogen, of wil u bedriegen.Ga naar voetnoot23

Die zijn' neus afsnijdt (of: schendt), schendt zijn aangezigt.Ga naar voetnoot24

Een aangezigt is een doolhof, zei de vrijer, als er iemand komt, die er zin in heeft.Ga naar voetnoot25

Een blij aangezigt, blijde sier.Ga naar voetnoot26

Een leelijk aangezigt is bewaard voor geile zinnen.Ga naar voetnoot27

Een schoon aangezigt veilt lompe leden.Ga naar voetnoot28

Een schoon aangezigt verkoopt wel een' schurftigen aars.Ga naar voetnoot29

Groote eters hebben roode aangezigten.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.)

Haar gezigt glimt, of het met boter gesmeerd is.

Het aangezigtin de derde krap (of: plooi) zetten.Ga naar voetnoot31

Het aangezigt onder het orgel.Ga naar voetnoot32

Het aangezigt staat niet als gisteren en eergisteren.Ga naar voetnoot33

Het aangezigt wijst het wel uit.Ga naar voetnoot34

Het is kwaad, den wind in het aangezigt te hebben.Ga naar voetnoot35

Het kind gelijkt zijn' vader, alsof het uit zijn aangezigt gesneden was.Ga naar voetnoot36

Het oog wil ook wat hebben, zei de man, en toen sloeg hij zijne vrouw een blaauw gezigt.

Hij draagt zijn hart in zijn aangezigt.Ga naar voetnoot37

Hij durft zijn aangezigt (of: hoofd) niet voorbrengen.Ga naar voetnoot38

Hij heeft een berderen (of: houten) aangezigt.Ga naar voetnoot39

Hij heeft eene sneê door den neus (of: het gezigt).

Hij heeft een gezigt als een aap (of: een regt apengezigt, ook wel: een gezigt als een baviaan).Ga naar voetnoot40

Hij heeft een gezigt als een appeltje.Ga naar voetnoot41

Hij heeft een gezigt van eene el lang.

Hij heeft een klein aangezigtje en een rond buikje.Ga naar voetnoot42

Hij heeft een volle-maans gezigt.

Hij heeft net een gezigt als eene paardenvijg, daar de kippen in gepikt hebben.

Hij heeft net een gezigt als een kippenhok, met den stront naar buiten.

Hij heeft net een gezigt als een omgekeerd koolblad.

Hij staat te kijken, of hij een' klap voor zijn gezigt krijgt.

Hij trekt een gezigt als een bok, die zure kornellen vreet.

Hij zegt het hem in het aangezigt.Ga naar voetnoot43

Ik spuw van zijn gezigt.

[pagina 3]
[p. 3]

Ik zie het aan uw' neus (of: aan uw aangezigt).Ga naar voetnoot1

Men kan hem den brandewijn (of: jenever) wel uit zijn gezigt tappen.

Men moet elk doeken naar zijn aangezigt.Ga naar voetnoot2

Men zou de passie uit zijn aangezigt lezen.Ga naar voetnoot3

Men zou haar peterselie in (of: op) het gezigt zaaijen, zoo zindelijk is zij.

Niets beter, dan het aangezigt bieden en schoon spreken.Ga naar voetnoot4

Schoone aangezigten hebben vlekken.

Stond dat aangezigt aan den hemel, men vond geene sterrekijkers meer.

Stond haar aangezigt aan eene keukendeur, daar kwam nooit hond in.

Streelt gij de kat: zij zal u in het aangezigt springen.Ga naar voetnoot5

Vele aangezigten dingen schoon.Ga naar voetnoot6

Wacht u voor een' man met twee aangezigten.Ga naar voetnoot7

Wie geen gezigt heeft, kan niet lagchen.Ga naar voetnoot8

Zijn neus past hier op mijn aangezigt.Ga naar voetnoot9

Aanhoorder.

Daar zouden geene achterklappers zijn, waren er geene aanhoorders.Ga naar voetnoot10

Aanhouder.

Een aanhouder wint (of: Aanhouden doet verkrijgen).Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Aanklager.

Als de aanklager niet bewijst, spreekt men den gedaagde vrij.Ga naar voetnoot12

Aanklagt.

Een goed geweten vreest geene aanklagt.Ga naar voetnoot13

Zonder aanklagt mag men niemand veroordeelen.Ga naar voetnoot14

Aankomer.

Wacht op goede aankomers.Ga naar voetnoot15

Aanraking.

Het kruid ontbrandt niet, voor het met vuur in aanraking komt.

Aanslag.

Alle aanslagen gelukken niet even wel.Ga naar voetnoot16

Aanstoot.

Die aan den weg timmert, lijdt veel aanstoot (of: heeft veel beregts).Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Die geen' aanstoot wil lijden, moet uit de woeling blijven.Ga naar voetnoot18

Die lange neuzen hebben, lijden veel aanstoot.Ga naar voetnoot19

Hij is een steen des aanstoots.Ga naar voetnoot20

Hij kan geen' aanstoot velen.

Hooge dingen lijden veel aanstoot.Ga naar voetnoot21

Schoone lieden en gescheurde schortekleederen hebben veel aanstoot.Ga naar voetnoot22

Aantogt.

Het schip met zure appelen is in aantogt.Ga naar voetnoot23

Aanval.

Zoete aanval maakt zoet antwoord.Ga naar voetnoot24

Aanvang.

Haastigheid is de aanvang - berouw het einde des toorns.

Luiheid is de aanvang van allen laster.Ga naar voetnoot25

Aanwenst.

Aanwenst (of: Gewoonte) wordt (of: is) eene tweede natuur.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Aanziender.

Ik ben geen aanziender der personen, zei de hondenslager; toen sloeg hij een' grooten dog, die hem gebeten had.Ga naar voetnoot27

Aap.

Aap! wat hebt gij mooije jongen.Ga naar voetnoot28

Al draagt een aap een' gouden ring, 't Blijft altijd toch een leelijk ding.Ga naar voetnoot29

Als apen hooge klimmen willen, Dan ziet men vaak hun naakte billen.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.)

Als de aap een houten rapiertje op zijde heeft, meent hij don Diëgo van Salamanca te zijn.

[Of don diëgo van Salamanca dezelfde is als de verstandige ridder don diëgo de miranda, die in het 2e. Deel van cervantes' Don Quichot voorkomt, of wel don diëgo de montesor, die in de Avonturen van gil-blas van santillana genoemd wordt, dan dat men hebbe te denken aan de vermaardheid der hoogeschool van dien naam, durf ik niet bepalen. Het spreekwoord stelt op eene bespottelijke wijze den eigenwaan ten toon.]

Apen bij apen, en meerkatten bij meerkatten.Ga naar voetnoot31

Apen willen de spiegels breken, omdat zij hunne leelijkheid vertoonen.

Beter een schaap dan een aap.Ga naar voetnoot32

Daar is een aap te vlooijen: wilt gij den zak ophouden (of: den staart vasthouden)?Ga naar voetnoot33

Dat is al een bejaard man, zei stikziende Volkert, en hij zag een' aap met een' langen baard op de koord dansen.Ga naar voetnoot34

Dat is apen-liefde.Ga naar voetnoot35

Dat is een schepsel met lange beenen, zei Teeuwes de boer, en hij zag een' aap op stelten loopen.Ga naar voetnoot36

Dat is toevallig, zei apenkees.

De aap gooit de kastanjes in het vuur, en laat ze er de kat met de pooten weêr uithalen.Ga naar voetnoot37 (Zie de Bijlage.)

[pagina 4]
[p. 4]

De aap is geligt.Ga naar voetnoot1

De aap kijkt (of: springt) uit de mouw.Ga naar voetnoot2

De aap wil met een ieder gekken, En toch kan hij zijn' aars niet dekken.Ga naar voetnoot3

De duivel is Gods aap.Ga naar voetnoot4

Den aap met zijne jongen vertoonen.

Den aap scheren.Ga naar voetnoot5

Den aap spiegelt zijne schoonheid in het glas.

Den aap uit de mouw schudden.

Den ouden aap leert men geene kunsten.

Een aap, een paap en eene weegluis Zijn drie duivels in één huis.

Een aap, een paap en een wetsteen Komen zeer wel overeen.Ga naar voetnoot6

Een aap is een aap, al draagt hij eene gouden huif (of: al had hij gouden rokken aan).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Een aap is gaauw, maar nog gaauwer, die hem vangt.Ga naar voetnoot8

Een aap, uit al te groote min, Die perst zijn jong de lenden in.Ga naar voetnoot9

Eene vloo in de zon, Eenen aap op de ton, En eene stoute maagd, Scheid ervan, eer ge 't u beklaagt.Ga naar voetnoot10

Een' jongen paap, Een' ouden aap, Een' wilden beer, Ik nimmer in mijn huis begeer.Ga naar voetnoot11

Een schaap bij een schaap, Een aap bij een aap.Ga naar voetnoot12

Een zot is een zot (of: Een aap is een aap), al ware het paaschdag.Ga naar voetnoot13

Eer zal hem een aap uit het achterste vliegen.Ga naar voetnoot14

Ei zie hem eens grinniken, zei Gerrit, en hij klisteerde zijn' aap.Ga naar voetnoot15

Geen olijker goed dan menschen: men vangt er zelfs apen mede.Ga naar voetnoot16

Het is, alsof er een os (of: aap) in den bijbel las.Ga naar voetnoot17

Het is een malle (of: leelijke) aap.Ga naar voetnoot18

Het is maar aperij (of: apenspel, ook wel: apenkool).Ga naar voetnoot19

Het is volmaakt zijn aap (of: Hij aapt alles na, ook wel: Iemands aap wezen).Ga naar voetnoot20

Hij dient er als een aap in de porselein-kast.Ga naar voetnoot21

Hij doet gelijk de aap: die heeft den mond vol, en hij begeert nog te eten.Ga naar voetnoot22

Hij gelijkt beter naar een' aap, dan een dominé naar eene pijp tabak.Ga naar voetnoot23

Hij groeit in alle schoonheid op, gelijk de jonge apen.Ga naar voetnoot24

Hij heeft den aap beet (of: al t'huis).Ga naar voetnoot25

Hij heeft een gezigt als een aap (of: een regt apengezigt, ook wel: een gezigt als een baviaan). (Zie aangezigt.)

Hij heeft een' goeden aap uit Oost-Indië medegenomen.Ga naar voetnoot26

Hij houdt den aap in de mouw.Ga naar voetnoot27

Hij is daar (of: haspelt ermede) als een aap in een' garen- (of: lint-) winkel.Ga naar voetnoot28

Hij is er zoo mal mede als een aap met zijne jongen.Ga naar voetnoot29

Hij is zoo mooi als een aap in 't purper.Ga naar voetnoot30

Hij keert het hoofd gelijk een aap, die pillen inzwelgt.

Hij maakt aapjes.Ga naar voetnoot31

Hij rijdt op den aap.Ga naar voetnoot32

Hij weet er geen' aap van.

Hij zag er uit als een geschoren aap.Ga naar voetnoot33

Hij ziet op geen' aap, als hij uit Oost-Indië komt.Ga naar voetnoot34

Hoe erg de apen ook zijn, zij kunnen de vossen niet bedriegen.Ga naar voetnoot35

Hoe schooner aap, hoe leelijker jongen.Ga naar voetnoot36

Ik wensch je continuatie van gezondheid, zei Jan van der Knaap, En hij nam afscheid van zijns buurmans aap.Ga naar voetnoot37

Kinderen zijn apen.Ga naar voetnoot38

Nooit deed een aap eenen grooten sprong met zijn blok.Ga naar voetnoot39

Veel ruigs en weinig wol, zei de aap, en hij schoor het varken.Ga naar voetnoot40

Wat doet de ezel onder de apen?Ga naar voetnoot41

Wat maakt men al om het geld, zei de boer, en hij zag een' aap op het venster zitten.Ga naar voetnoot42

Wat van apen komt, wil luizen (of: Apen-jongen zoeken graag luizen).Ga naar voetnoot43

Wat vindt men ter wereld zeldzame kinderen, zei de boer, en hij zag een' aap in het venster zitten.Ga naar voetnoot44

Zelfs apen gluren wel in spiegels.

Zooveel apen als meerkatten.

Aar.

De aar in de schoof, De druif in het loof.Ga naar voetnoot45

De volle korenaren hangen 't laagst.Ga naar voetnoot46

Eéne brandaar kan de beste schoof bederven.Ga naar voetnoot47

Eene koornaar op de tong hebben.Ga naar voetnoot48

Eéne vore, ééne aar.Ga naar voetnoot49

Twee musschen aan ééne korenaar verdragen elkander niet.Ga naar voetnoot50

Vroege aren, een slechte Sint Jakob.Ga naar voetnoot51

Wanneer de rogge tierig te velde staat, dan is zij met Mei in de aar.Ga naar voetnoot52

[pagina 5]
[p. 5]

Aard.

Aard is een vast kleed.Ga naar voetnoot1

Bastaarden slaan altijd uit den aard.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Daar de schaamte schade baart, Is zij van een' zotten aard (of: is ze niet dan dwaasheid).Ga naar voetnoot3

De aard gaat voor alle gewoonte.Ga naar voetnoot4

De eerste aard Blijft bij het paard.

De vrouwen zijn van éénen aard.

De wolf ruit wel van baard, Maar niet van aard.Ga naar voetnoot5

Elk lief zijn' eigen' aard.

Hij heeft een aardje Naar zijn vaârtje.Ga naar voetnoot6

Hij heeft een' vossenaard.Ga naar voetnoot7

Hij is buiten den aard geslagen.

Hij moet van eenen kwaden aard zijn, die nooit vreugde zien mag.Ga naar voetnoot8

Ieder vogel doet naar zijnen aard.

Komkommers zijn van maagden-aard: Zij dienen niet te lang bewaard.

Lieden van gelijken aard Zijn te zamen (of: Zijn al ligtlijk) wel gepaard.Ga naar voetnoot9

Men speurt aan haar schortje Den aard van haar mortje.

Naardat de aard is van uw kind, Zie, dat gij ook een' stijl verzint.

Reist vrouw of maagd in bedevaart, Zij krijgt al ligt een' kwaden aard.Ga naar voetnoot10

Roode baard, Duivels aard.Ga naar voetnoot11

Van dien kent men straks zijn' aard, Die nooit zijne tong bewaart.Ga naar voetnoot12

Wie uit den aard heeft zotte kuren, Dien zullen ze al zijn leven duren.Ga naar voetnoot13

Zeg mij, met wien dat gij verkeert, Zoo heb ik uwen aard geleerd (of: Zeg mij, met wien gij leeft, ik zal u zeggen, hoe gij leeft).Ga naar voetnoot14

Aardappel.

Als dat zijne aardappelen zijn, begeer ik zijn vleesch niet.Ga naar voetnoot15

Hij giet zijne aardappelen af.

Aarde.

Aarde wil van aarde niet, 't Spek wil van den zwaarde niet (of: Onkruid uit den gaarde niet, ook wel: De kat wil uit den gaarde niet, En zij laat haar muizen niet).Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Aardsche vreugde is vuur van stoppels.

Als de hemel valt, krijgt de aarde eene huik.Ga naar voetnoot17

Als men de buffels te zeer vermoeit, gaan zij op de aarde liggen.Ga naar voetnoot18

Begraaf uw talent niet onder de aarde.Ga naar voetnoot19

 

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxv: 18.]

Daar gaat niets de vrijheid van het paard te boven, dat zoowel een' prins als een' lakkei ter aarde werpt.

Daar is trouw noch geloof op de aarde.Ga naar voetnoot20

Daar vliegt nimmer een vogel zoo hoog, of hij moet zijnen kost op de aarde zoeken.Ga naar voetnoot21

Daar zijn geene heiligen in den hemel, die op aarde niet gelasterd geweest zijn.

De aarde, die het zout uitgeeft, heeft geene andere vrucht.

De aarde is gerezen of de hemel is gedaald, zei de sterrekijker, en men had hem een meiblad onder zijn' stoel gelegd.Ga naar voetnoot22

De geest zegt niet: wond, maar dood uwe aardsche leden.Ga naar voetnoot23

De mensch is op de aard gezet, Om God te eeren, naar zijn wet.

Die een kwaad wijf heeft, diens hel (of: vagevuur) begint op de aarde.Ga naar voetnoot24

Die langs de aarde kruipt, is geen' hoogen val onderhevig.Ga naar voetnoot25

Drie papen van boozen rade, Drie schouten zonder genade, Drie boeren, gierig en rijk, Zijn negen duivels van 't aardrijk.Ga naar voetnoot26

Een kleine put in de aarde, eene groote ruimte (of: een groot gemak) in huis.Ga naar voetnoot27

Een kwaad huwelijk is eene hel op aarde, zei Jochem, en hij kreeg eenige baffetoenen van zijn wijf tot een' morgen-groet.Ga naar voetnoot28

Een ondankbaar mensch is niet waard, dat hem de aarde draagt (of: De aarde draagt geen' snooder' last dan een' ondankbaar' mensch).Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Geen aardsche zaken, Die lang vermaken.

Geen grooter vreugd op aard, zei Jantje van der Buis, Dan 's middags lekkre kost, en 's avonds dronken t' huis.Ga naar voetnoot30

Heden in hoogheid verheven, morgen onder de aarde.Ga naar voetnoot31

Hemel en aarde bewegen.Ga naar voetnoot32

Hemel en aarde is er vol van, De mensch is er dol van.

Hemel en aarde zijn immers niet op éénen dag gemaakt.

Het blaauw-geneusd oud-wijf Zoekt de aarde voor haar lijf.

Het heeft veel voeten in de aarde.Ga naar voetnoot33

Het is al ongewis, Wat dat op aarde is.

Het is een echt aardmannetje.

Het is zoo ver van elkander als hemel en aarde.Ga naar voetnoot34

Het komt niet bij: het raakt hemel noch aarde.Ga naar voetnoot35

Het kwaad van de aarde leidt tot den hemel.Ga naar voetnoot36

[pagina 6]
[p. 6]

Hij gaat boven de aarde en onder de aarde.Ga naar voetnoot1

Hij gelijkt de radijzen: hoe langer die onder de aarde blijven, hoe grooter zij worden.Ga naar voetnoot2

Hij geniet eenen hemel op aarde.

Hij heeft den eenen voet op de aarde, den anderen op het water.Ga naar voetnoot3

Hij houdt zich bij de aarde.Ga naar voetnoot4

Hij is naast den hemel, die zich minst bekommert, in wat handen de aarde is.

Hij kreeg een' klap, dat hij den hemel voor eene viool, en de aarde voor een' strijkstok aanzag.

Hij raakt naauwelijks met zijne voeten aan de aarde.Ga naar voetnoot5

Hij weet van hemel noch aarde.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Hij zal immer mijn duivel op de aarde wezen.Ga naar voetnoot7

Hij ziet eerder eene mug in de lucht, dan een' os op de aarde.

Hij zucht (ook wel: Hij liegt) boomen uit de aarde.Ga naar voetnoot8

Hoovaardij mag in hemel noch op aarde.Ga naar voetnoot9

Ik wilde, dat hij eene spiets diep onder de aarde stak.Ga naar voetnoot10

Kon hij den hemel beklauteren, hij draaide, met Jan Vos, den aardkloot om de zon.Ga naar voetnoot11

[jan vos, een in zijn' tijd zeer gevierde dichter, had nog al vrij wat waanwijsheid. Het is die waanwijsheid, welke in haar verheven idée hier bespottelijk ten tooneele wordt gevoerd.]

Men vindt menig zeldzaam moeders kind op aarde.Ga naar voetnoot12

Mij dunkt, dat ik in de aarde ga.Ga naar voetnoot13

Niemand is in waarde In zijn eigen aarde.Ga naar voetnoot14

Peterselie helpt de mannen te paard, en de vrouwen onder de aarde.Ga naar voetnoot15

Steek den vinger in de aarde, en riek, in wat land gij zijt.Ga naar voetnoot16

Tusschen twee stoelen valt de aars op de aarde.Ga naar voetnoot17

Van eene booze aarde zal men ook geene jongen over laten blijven.Ga naar voetnoot18

Vertrap nimmer iemand, als hij reeds ter aarde ligt.

Vrouwen, paauwen en paarden Zijn de trotschte (of: stoutste) dieren der aarde.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Wanneer een boom ter aarde zijgt, Maakt ieder, dat hij takken krijgt.Ga naar voetnoot20

Wat de aarde geeft, dat neemt zij weder.Ga naar voetnoot21

Wat iemand niet kan geworden, dat is hem 't liefst op aarde.Ga naar voetnoot22

Wien het aan hoop ontbreekt, is de armste man op aarde.

Wien het geluk tegen is, die breekt wel een been op slechter aarde.Ga naar voetnoot23

Zij wroeten als mollen in de aarde.Ga naar voetnoot24

De misslagen der geneesheeren worden met aarde, de gebreken der rijken worden met geld bedekt.Ga naar voetnoot25

Den wijngaard onder de aarde snijden.Ga naar voetnoot26

Gierigheid is niet verzadigd, voor zij den mond vol aarde heeft.Ga naar voetnoot27

Het ligchaam van den paus beslaat niet meer aarde dan dat van den kapellaan.

Hij zal aarde gebrek hebben.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

Men kan in nood wel water drinken, maar geen aarde eten.

Met eens anders aarde zijne eigene gracht vullen.

 

Dat is kraakporselein, zei Dirk, en hij hoorde een' aarden schotel aan stukken vallen.Ga naar voetnoot29

Een aarden pot bij een' metalen, Kan nimmer iets dan nadeel halen.Ga naar voetnoot30

Het water holt een' aarden steen, En dat maar door een' drup alleen.Ga naar voetnoot31

Het zijn zieltjes van potaarde.Ga naar voetnoot32

Ik wil mijn' porseleinen kop voor zijn' aarden kop niet ruilen.

Steenen muren worden door de kogels verbrijzeld, maar aarden wallen worden daardoor versterkt.

Viel de hemel, dan bleef er geen aarden pot of pan heel.Ga naar voetnoot33

Zet een' aarden wal tegen een' harden kogel: hij zal erin versmoren.

Aardigheid.

Daar is somtijds wel aardigheid binnen een onaardig aauzien.Ga naar voetnoot34

Zulke aardigheden Passen aan geen waardigheden.

Aarle.

Is Lieshout zonder dieven, Beek zonder moordenaars en Aarle zonder hoeren, dan duurt de wereld niet lang meer.

[Lieshout, Beek en Aarle, drie Noord-Brabandsche dorpen, in elkanders nabijheid gelegen, maakten zich, in vroegeren tijd, om de in het spreekwoord genoemde ondeugden berucht.]

Aäron.

Mozes zal Aäron niet met het volk laten begaan.

[Een spreekwoord, hetwelk te kennen geeft, dat de wetgevende magt naijverig is van priester-heerschappij of invloed.]

Aars.

Aan arme lieden hoovaardij vaagt de duivel zijn' aars.Ga naar voetnoot35

Achterna raad is aars-gekraauw.

Al liep men hem met eene sparre in den aars, hij zou het niet voelen.Ga naar voetnoot36

Als die hond niet lustig tot jagen is, zoo rijdt hij op den aars.Ga naar voetnoot37

Als men muizenessen in het hoofd heeft, moet men een stuk spek in den aars steken.

[pagina 7]
[p. 7]

Als men voor de hen de hand sluit, dan sluit zij haren aars.Ga naar voetnoot1

Ben ik een varken, zei Kaatje, zoo eet spek van mijn' aars.Ga naar voetnoot2

Beter een bedwongen aars dan geen.Ga naar voetnoot3

Bij de leelijke zal haar aangezigt haren aars wel beschermen. (Zie aangezigt.)

Dat is keurige muziek, zei Govert, en hij hoorde zijn' jongen op een' aarsdarm spelen.Ga naar voetnoot4

Dat is verkeerd, zei de stalknecht, en hij toomde het paard aan den aars.Ga naar voetnoot5

Dat steekt zijn' aars uit.Ga naar voetnoot6

Dat zit op zijn' aars.Ga naar voetnoot7

De aap wil met een ieder gekken, En toch kan hij zijn' aars niet dekken. (Zie aap.)

De aars gaat hem van benaauwdheid open en toe.

De aars popelt hem.Ga naar voetnoot8

De dankbaarheid, die de mond schuldig is, betaalt de aars.

De ekster huppelt zoo lang, tot hij den bout in den aars heeft.Ga naar voetnoot9

De kar is aan zijn aars niet gebonden.Ga naar voetnoot10

De mond doet, waarvoor de aars slagen krijgt.Ga naar voetnoot11

De mond en de aars zijn gebroeders.Ga naar voetnoot12

De oogen moeten vol zijn voor de aars (of: de buik).Ga naar voetnoot13

De pijen broek vindt zelden een kussen voor haren aars, - de fluweelen vindt het overal geschud en gereed.

De schotels hangen niet aan een' vrouwenaars.Ga naar voetnoot14

De smaken verschillen, want de honden likken elkander den aars.Ga naar voetnoot15

Die geene vlooijen wil krijgen, moet zijnen aars krabben, als ze hem in de keel bijten.

[Krijgen, in de beteekenis van vangen, niet ontvangen. Het is eene aardige woordspeling, die bij dubbelzinnige voorstellingen wordt toegepast.]

Die grutten eten, dien loeren de kippen op den aars.

Die haar aangezigt blanket, peinst op haren aars. (Zie aangezigt.)

Die het aarsje niet kastijdt, hoe zal hij den aars geeselen?

Die het te kwaad heeft, mag zijn' aars kraauwen, zei Jaap Krijne, en hij zat er sommigen met den vochtel achter na.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Die stier heeft zijn' aars al omgeworpen.Ga naar voetnoot17

Die zijnen duim in zijn' aars wil breken, kwetst zich zelven.Ga naar voetnoot18

Drie dingen moet men doen, of zijn doen het zich zelven: zijnen staat maken, zijne dochter uithuwen, en zijnen aars wisschen.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Een aars zonder bedwang: dat dient niet.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Eene ijzeren roede tot een' stalen aars.Ga naar voetnoot21

Een geschonken paard moet men eerder naar den aars dan naar de tanden. kijken.

Een schoon aangezigt verkoopt wel een' schurftigen aars. (Zie aangezigt.)

Een schout en eene aarswisch zijn even dra gemaakt.Ga naar voetnoot22

Een warm bed en een luije aars zijn als twee gelieven: zij scheiden niet gemakkelijk.Ga naar voetnoot23

Ei zie, dat is wat raars, zei Jeroen, en hij peuterde der kat de veren uit den aars.Ga naar voetnoot24

Er gaat geen nood vóór (of: boven) den nood van den aars.Ga naar voetnoot25

Geven heeft een' wijden aars.Ga naar voetnoot26

God geeft der ganzen den kost wel; maar zij moeten dien plukken, dat zij op haar' aars vallen.Ga naar voetnoot27

Groote aarzen hebben wijde broeken noodig.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

Haar bek gaat als een wagenmans zweepje (of: als een teljoors aars).Ga naar voetnoot29

Hadde ik hier mijn' aars maar door.Ga naar voetnoot30

Hemdje, raak me naarsje niet: mijn gatje is van goud.

Her op bemind vleisch, zei goedige Trijntje, en zij klopte op haar' aars.Ga naar voetnoot31

Het gasthuis hangt de slempers aan den aars.Ga naar voetnoot32

Het geluk is rond: Het valt den eenen in de hand (of: den aars), en den anderen in den mond.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat.Ga naar voetnoot34

Het is geene vrouw: zij heeft aars noch borsten.Ga naar voetnoot35

Het is gewis een gek, die den kok in den aars blaast, om een' schotel vol vleeschnat.Ga naar voetnoot36

Het is ieder niet gegeven, op een varken te rijden, met de borstels in den aars.Ga naar voetnoot37

Het oog in het venster, en de aars op het kakhuis.Ga naar voetnoot38

Hierna Mei, zei de zeug, toen sloeg haar de hagel voor den aars.Ga naar voetnoot39

Hij haalt (of: maakt) eene roede voor zijn' eigen' aars.Ga naar voetnoot40 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft den aars buiten de dekens gehouden.Ga naar voetnoot41 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft den storm in den aars (of: de muts).Ga naar voetnoot42 (Zie de Bijlage.)

[pagina 8]
[p. 8]

Hij heeft geene broek aan den aars.Ga naar voetnoot1

Hij heeft wormen (of: mieren) in den aars.Ga naar voetnoot2

Hij heeft zijn' aars wel gekraauwd.Ga naar voetnoot3

Hij is al bang, als hem een wind dwars voor den aars zit.

Hij is met zijn' aars in de boter gevallen.Ga naar voetnoot4

Hij is niet verre van den aars, die zich aan den staart houdt.Ga naar voetnoot5

Hij is te lui, om zijn' eigen' aars te besch.....Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Hij kraauwt den stoel voor zijn' aars.Ga naar voetnoot7

Hij laat hem in den aars zien.Ga naar voetnoot8

Hij loopt, alsof hij het vuur in den aars (of: in het lijf) had.Ga naar voetnoot9

Hij maakt van zijn' aars eene boei.Ga naar voetnoot10

Hij moet voort, al had hij een bord voor zijn' aars.Ga naar voetnoot11

Hij neemt zijn' aars in den arm, en gaat heen.Ga naar voetnoot12

Hij verheft zijne stem als een bok, die wormen in zijn' aars heeft, zei Govert Wijsneus, en hij hoorde den Haagschen omroeper schreeuwen.Ga naar voetnoot13

Hij vliegt als een geladen aars naar het kakhuis.Ga naar voetnoot14

Hij weet er zijn' aars wel in (of: uit) te draaijen.Ga naar voetnoot15

Hij weet niet, op wat aars hij zitten wil.Ga naar voetnoot16

Hij weet niet, waar hij zijnen weligen aars laten zal.Ga naar voetnoot17

Hij wil den aars leeren sch.....Ga naar voetnoot18

Hij zaait de straat met aarzen.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Hij zal zijn' eigen' aars ontdekken.

Hij zoude eene mug in haren aars zien.Ga naar voetnoot20

Hoe schooner vrouw, hoe vuiler aars.Ga naar voetnoot21

Honden-muilen, mans aarzen, en vrouwen-kniën zal men zelden warm zien.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Iemand bij de broek (of: den aars) ophalen.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Iemand den aarsdoek opsteken.Ga naar voetnoot24

Iemand den aars nadragen.Ga naar voetnoot25

Iemand een' voet onder den aars geven.Ga naar voetnoot26

Iemand het aars-gat ontdekken.Ga naar voetnoot27

Iemand in den aars kruipen.Ga naar voetnoot28

Iets voor den aars slaan (of: lappen).Ga naar voetnoot29

Ik wilde wel, dat ik het al gedaan had, zei de jongen, en hij zou het varken den aars kussen, om de blaas te hebben.Ga naar voetnoot30

Kleine aarzen behoeven geene groote broeken.Ga naar voetnoot31

Men moet de fortuin grijpen, eer ze den aars toekeert.

Men zal ten jongsten dage wel zien, wie den wijdsten aars heeft.Ga naar voetnoot32

Met de hand zetten, met den aars omgooijen.

Mond, aars en teerling is het bederf van alle goed.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

Over aars, over bol.Ga naar voetnoot34

Over eenen naauwen aars komt niets ruims.Ga naar voetnoot35

Paardenvoet, wolfstand, hoerenaars en dobbelaarshand zijn niet te betrouwen.Ga naar voetnoot36

Steek hem een kloen in den aars, en volg den draad.Ga naar voetnoot37

Tusschen twee stoelen valt de aars op de aarde. (Zie aarde).

Uit eenen engen aars kwam nooit ruime stront.Ga naar voetnoot38

Veeg uws buurmans kind den aars (of: neus), en neem het in huis.Ga naar voetnoot39

Voorzigtigheid is de moeder der wijsheid, zei Joris, en hij lag, terwijl zijne vrouw sliep, een half dozijn eijeren onder haren aars, om uit te broeijen.Ga naar voetnoot40

Wel zeker ben je een kadet: je moêrs aars bestond uit twee kwartieren.Ga naar voetnoot41

Wilt gij lang en lustig leven: Aan den aars dient wind gegeven.Ga naar voetnoot42

Zijnen aars aan den disselboom werpen.Ga naar voetnoot43

Zijn hart lijdt, voor zijn aars klopt.Ga naar voetnoot44 (Zie de Bijlage.)

Zoo als de oude wijven, zei Maarten, als men haar met een' vinger aan den aars krabt, besch.... ze de geheele vuist tot dankbaarheid.Ga naar voetnoot45

Zoo lang is de hand aan den aars, tot er de veest uit is.Ga naar voetnoot46

Aart.

Dat is een schoone steur, zei Aart, en hij haalde een' puitaal op. (Zie aal.)

Heb je mij gebruid, ik zal je weêr bruijen, zei Aart, en hij brak eene luis de tanden uit den mond.Ga naar voetnoot47

Aas.

Beter een gedwongen aas dan geen.

Dat is uit den aaszak gespeeld.Ga naar voetnoot48

De brak doelt op den haas, De wind behoudt het aas.Ga naar voetnoot49

De kraaijen moeten op aas loeren.

De krokodillen kunnen wel om hun aas huilen.

De zeeman noemt ze regte dwazen, Die visschen willen zonder azen.Ga naar voetnoot50

Die aan den wolf een' bode zendt, krijgt een aas t'huis.Ga naar voetnoot51

Eendvogels krijgen aas, maar moeten duiken en zoeken.Ga naar voetnoot52

Geen gruwelijker aas dan van menschen.Ga naar voetnoot53

Het is een kat-aas.Ga naar voetnoot54

Het is een lokaasje.

Het is een raven-aas.Ga naar voetnoot55

[pagina 9]
[p. 9]

Het is te vergeefs gegluurd, als de visch in het aas niet bijten wil.

Hij stinkt als een dood aas.

Hoerenaas, Loer en dwaas.Ga naar voetnoot1

IJs in het water geeft aas aan de visschen.

Knipjes in den aaszak slaan.Ga naar voetnoot2

Spot met geene geepen: 't is voor dezen goed aas geweest.

 

Daar speelt de duivel meê, zei Saam, vier azen en niet ééne troef.Ga naar voetnoot3

Deux aas, heb je mijn paard niet gezien?Ga naar voetnoot4

Eén aas heeft niet, Twee aas geeft niet, Drie en vier aas moeten geven, Daar vijf en zes aas van moeten leven.

[De azen zijn de éénen of oogen van een' dobbelsteen. Het is eene zinspeling op de belastingen: men drukt erdoor uit, wie niet kunnen betalen, wie zijn vrijgesteld, wie moeten opbrengen, en voor wie zulks geschiedt. Het spreekwoord beteekent, dat de middelstand kleinen en grooten onder houden moet.]

Het is volkje van deux aas.Ga naar voetnoot5

Zij weten op een aas na, wat een ding vermag.Ga naar voetnoot6

Abc.

Dat lijkt wel een verguld ABC-bordje, zei de boer, en hij zag een notaris-bord met vergulde letteren uithangen.Ga naar voetnoot7

Er is maar ééne F (Effe) in het ABC, en die is kwaad te treffen (of: Effen Is kwaad treffen).Ga naar voetnoot8

Het wordt hem zoo eigen als zijn alphabet (of: Hij kent het als zijn ABC).Ga naar voetnoot9

Hij heeft kuiten als een ABC-boek.

Hij slacht Erasmus: die leerde zeven jaren over het ABC.

[Men heeft gemeend, dat dit spreekwoord niet op den grooten Rotterdammer toepasselijk kan wezen, en daarom naar iemand omgezien van denzelfden naam. Daar echter de naam erasmus tot de Grieksche taal behoort, heeft men weinig grond, aan iemand van denzelfden naam te denken. De ware naam van desiderius erasmus is geert gerrits of gheraert gheraerts. Naar de gewoonte van zijnen tijd, bragt hij niet alleen zijn' voornaam in 't Latijn over, maar vertaalde hij zijn' familienaam daarenboven in 't Grieksch. Het spreekwoord han zeer wel op den grooten Rotterdammer worden toegepast. Den toestand van het onderwijs te zijnen tijde in aanmerking genomen, is het geen wonder, dat erasmus, op den ouderdom van zeven jaren, de letters nog niet heeft gekend. Zoo vergelijkt men den trage van begrip met den man, die de eerste zeven jaren zijns levens doorbragt, zonder nog het ABC te kennen, en die evenwel zulk een beroemd geleerde geworden is.]

Hij verstaat het als een ezel het ABC.

Abdij.

Hij zal eene prebende krijgen in de abdij van Ga-heen.

Abigaïl.

Het is een kind van Abigeltje-nicht.

Abraham.

De kinderen Abrahams durven zich niet ligt op zwak ijs wagen.

God zal er in voorzien, sprak Abraham.Ga naar voetnoot10

Hij leeft als in Abrahams schoot.Ga naar voetnoot11

Hij speelt Abrahammetje.

Hij weet wel, waar Abraham den mutsaard haalt.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

[De vier laatste spreekwoorden zijn uit het bijbelverhaal ontleend, en vinden hunne verklaring in de teksten: Gen. xxii: 14, Luk. xvi: 22, Gen. xii: 13 en Gen. xxii: 8. Zij drukken het geloovige vertrouwen, den onverstoorden voorspoed, het halve-waarheid spreken en de kennis van het fijne der zaak uit.]

Wat heeft het Abraham geschaad, dat hij een kind van Terah was!

Abrakadabra.

Het is abrakadabra.Ga naar voetnoot13

Absolutie.

Eene goede biecht, zei de boer, doet eene goede absolutie bekomen.Ga naar voetnoot14

Abt.

Als de abt de teerlingen geeft, dan mogen de monniken wel dobbelen.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Als de abt met de kaart speelt, dan troeven ook de monniken (of: wat zullen de monniken doen!).Ga naar voetnoot16

Den abt met zijne monniken.

Een abt en zijn konvent zijn een, maar de beurzen zijn verschillend.Ga naar voetnoot17

Een monnik wordt nooit gram, omdat men hem mijnheer den abt noemt.Ga naar voetnoot18

Geen wijzer abt, dan die eerst monnik is geweest.Ga naar voetnoot19

God is een Heer, en de abt is een monnik.Ga naar voetnoot20

Het is goed verbeiden, gelijk de abt zijne monniken doet.Ga naar voetnoot21

Waar de abt herbergier is, mogen de monniken wel bier halen.Ga naar voetnoot22

Wie mogt dat niet? vroeg de abt van Bosen.Ga naar voetnoot23

Zingt de abt wel, de prioor blijft hem niets schuldig.

Zoo de abt is, zoo zijn de monniken.Ga naar voetnoot24

Acht.

Acht is meer dan duizend.

[Acht in de beteekenis van zorg, naauw toezigt, zoo als in achtgeven.]

Hij drinkt met vermaak de klok van achten.Ga naar voetnoot25

Achtbaarheid.

Die voor niemand behoeft te wijken, moet ontzaggelijke achtbaarheid hebben.Ga naar voetnoot26

[pagina 10]
[p. 10]

Achteloosheid.

Achteloosheid Teelt boosheid.Ga naar voetnoot1

Achtentwintig.

Ik zal maken, dat ik het aan je verdien, zei de beul, en hem was van een' gaauwdief een achtentwintig gepresenteerd, om wat zoetjes te geeselen.Ga naar voetnoot2

Achter.

Die de gelegenheid van voren niet aangrijpt, heeft daaraan van achteren geen vat.Ga naar voetnoot3

Hij laat niemand het achterste van zijne tong zien.

Achterklap.

Die betaalt vóór den tap, Hoort geen' achterklap.Ga naar voetnoot4

Geen spiets maakt zulke diepe wonden, Als achterklap en booze monden.Ga naar voetnoot5

Men kan achterklap wederstaan met weldoen en stilzwijgen.Ga naar voetnoot6

Achterklapper.

Daar zouden geene achterklappers zijn, waren er geene aanhoorders. (Zie aanhoorder.)

Achterste.

Alles is maar eene weet, zei de boer, en hij haalde eene pier uit zijn achterste, en bond er zijne schoenen mede vast.

Alles met maten, zei de snijder, en hij sloeg zijn wijf met de el voor haar achterste.

De vinger leert het achterste sch.....Ga naar voetnoot7

Eene oude koe likt haar achterste zoo gaarne als eene jonge.Ga naar voetnoot8

Eer zal hem een aap uit het achterste vliegen. (Zie aap.)

Hang zulke zegels vrij eener zog voor het achterste.Ga naar voetnoot9

Hij denkt, dat zijn achterste eene kardinaals-muts is.

Hij is zoo dom als het achtereind van eene koe.Ga naar voetnoot10

Hij is zoo scherp (of: beleefd) als het achtereind van een varken.Ga naar voetnoot11

Hij loopt haar na, alsof zij suiker aan haar achterste heeft.

Hij smeert zijn achterste met boter, en eet zijn brood droog.

Hij vreest voor zijn achterste.Ga naar voetnoot12

Houd uw hoofd en voeten warm, En vul matig uwen darm, Houd daarbij uw achterste open: Dan kan de dokter naar den drommel loopen.

Is dat trekken, zei de mof, en hij haalde eene pier van twintig duim uit zijn achterste.Ga naar voetnoot13

Reinig (of: Kraauw) een' boer het achterste, hij zal uwe handen bevuilen.Ga naar voetnoot14

Wel gepast: de toom voor het achterend.Ga naar voetnoot15

Zijn achterste jeukt: dat geeft vast een goed boterjaar.

Zijn krop wist wel, wat zijn achterste woog.

 

De voorsten doen, dat de achtersten niet mogen.Ga naar voetnoot16

De voorsten maken, dat de achtersten niet in de kerk kunnen (of: Die eerst komen, sluiten de anderen uit de kerk).Ga naar voetnoot17

Achting.

Die zonder achting leeft, die leeft met schande.Ga naar voetnoot18

Actie.

Al actie genoeg: de beuling is niet omgekeerd.Ga naar voetnoot19

Men moet geene actie maken Van ongeregte zaken.Ga naar voetnoot20

Adam.

De oude Adam kijkt uit de mouw.

De oude Adam zit er al vroeg in.

Geen schooner lied, sinds Adam in den appel beet.Ga naar voetnoot21

Het is wonder, wat Adams kinderen al brouwen.Ga naar voetnoot22

Hij slaapt als Adam in het paradijs.

Men zegt nog neef, maar het is van Adams wege.

Toen Adam spitte en Eva span, Waar vond men toen den edelman?Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Wij zullen al Adams kinderen sterven.Ga naar voetnoot24

Adder.

Daar schuilt eene adder in (of: onder) het gras.Ga naar voetnoot25

Die een vreemd kind aan zijne borst neemt, vindt eene adder in zijnen boezem.

Het is een regt addergebroedsel.Ga naar voetnoot26

Hij heeftzijne pen in adderspog (of: gal) gedoopt.Ga naar voetnoot27

Vertreed de adder in den dop.Ga naar voetnoot28

Additie.

Hij houdt van additiën, en doet daar niets af.Ga naar voetnoot29

Adel.

Adel is een arm geregt (of: eene dunne schotelspijs).Ga naar voetnoot30

Adel moet bij adel, en stront bij zijn' broêr wezen.Ga naar voetnoot31

Beloven is adellijk, maar houden is boerlijk.Ga naar voetnoot32

De adel der ziel is meer waardig dan alle adel des geslachts.

De adel moet eenen boog hebben, al zou de drommel de pees spannen.Ga naar voetnoot33

Deugd alleen maakt waren adel.Ga naar voetnoot34

Hij draagt zijnen adelbrief in den zak.

Hij is van adel, want zijn gat is in twee stukken.

Hij is van ouden adel.Ga naar voetnoot35

Hij is zeker van adel, want hij heeft eene kloof in de kin.

Adeldom.

Die aâldom door zijn deugd verwerft, Passeert hem, die ze heeft geërfd.

Adem.

Ademhalen is 't werk.Ga naar voetnoot36 (Zie de Bijlage.)

Als hij er zijnen adem maar over laat gaan, dan is het al bedorven.Ga naar voetnoot37

Daar is zijn adem te kort voor.

Dat is een ding van een' langen adem.

De adem is er bij hem al uit.

De wijn heeft een' open mond en korten adem.

[pagina 11]
[p. 11]

Die eene kaars uitblaast met te sterken adem, doet ze maar stinken, en blaast ze weder aan.

Een vuile adem besmet het reine glas.Ga naar voetnoot1

Eet karnemelk met gouden torren, zei Joor, daar krijgt men geen' stinkenden adem van.Ga naar voetnoot2

Geen adem voor geld.

Het is eene knappe meid, maar zij heeft een' stinkenden adem.

Hij is te lui, om zijn' adem te halen.

Hij leeft langer, dan hij adem heeft.

Hij zegt het hem in eenen adem uit.Ga naar voetnoot3

Ik ben kortademig, hoe kom ik de ladder op, zei kromhakige Dries, en hij moest hangen.Ga naar voetnoot4

Wat adem heeft, geeft den adem.

Zij is te digt onder zijnen adem geweest.

Zoo lang mijne oogen open staan, en ik ademtogt in 't lijf heb.Ga naar voetnoot5

Ader.

De schurftige is haast adergelaten (of: heeft haast zijn bloed gestort).Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

De werkader is hem gebarsten.Ga naar voetnoot7

Iemand van de spanader snijden.Ga naar voetnoot8

Admiraal.

Dat is er een van den ouden admiraal.

De admiraal heeft geschoten.Ga naar voetnoot9

Was ik daar admiraal van geweest!Ga naar voetnoot10

Adolf.

Ik ben gansch geen deeg van daag, zei Adolf, en hij lag op sterven.Ga naar voetnoot11

Advocaat.

Dan leert men, hoe de advocaten en procureurs in den Haag aan den kost komen.Ga naar voetnoot12

De beste zaak heeft nog een' goed' advocaat noodig.

Die gaatprocederen, Wil advocaten beurzen smeren.

Een advocaat brengt vele leugens voort.

Het is een theologus (advocaat, raadsman, of: getuige) als Judas een apostel.Ga naar voetnoot13

Hij kan praten als een advocaat.

Hij lijkt zoo wel naar een' advocaat, als de drommel naar een' kaasboer.Ga naar voetnoot14

Men moet nooit iets verzwegen laten Aan dokters en aan advocaten.Ga naar voetnoot15

Noch advocaat, noch procureur Zien ooit hun eigen zaken deur.Ga naar voetnoot16

Oud advocaat, jong procureur: Dat is vooral de beste keur.Ga naar voetnoot17

Voor zware moeite mag men groote belooning eischen, zei de advocaat, en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere fideïcommissaire quaestie, daar hij zijn hoofd al drie etmaal meê gebroken had, niet verstond.Ga naar voetnoot18

Zoo zoude men den knapsten advocaat wel van zijn stuk kunnen brengen.

Affaire.

Bemoei u met uwe affaire.Ga naar voetnoot19

Hij gaat smeren voor affaire.Ga naar voetnoot20

Affront.

Hij neemt een affront voor een compliment aan.

Afgang.

Hij is leelijk aan den afgang.

Afgod.

Hij maakt een' afgod van zijn' buik.Ga naar voetnoot21

Hij maakt het geld tot zijnen afgod.Ga naar voetnoot22

Men moet van de pop geen' afgod maken.Ga naar voetnoot23

Afgrond.

Die in kleine wateren vaart (of: in eene tobbe speelt), zal in geen' afgrond versmoren.

Iemand tot den helschen afgrond vervloeken.Ga naar voetnoot24

Afkeer.

Altijd verlangen of afkeer.Ga naar voetnoot25

Afkomst.

Afkomst zegt niet.Ga naar voetnoot26

Hij is van geene afkomst.Ga naar voetnoot27

Aflaat.

Daar zal hij geen' aflaat van krijgen.

De aflaat is al gegeven.Ga naar voetnoot28

Hij deelt den aflaat met stokken uit.Ga naar voetnoot29

Ik ben geen paus van zulken staat, En ik en geef ook geen' aflaat.Ga naar voetnoot30

Op zulke kermissen geeft men geene andere aflaten.Ga naar voetnoot31

Afleider.

Het is een goede afleider.

Afscheid.

Een goed afscheid bewijst een vroom bestaan.Ga naar voetnoot32

Ik wensch je continuatie van gezondheid, zei Jan van der Knaap, En hij nam afscheid van zijns buurmans aap. (Zie aap.)

Afslag.

Afslag is goede betaling.Ga naar voetnoot33

Dat vóór Kersmis vriest, doet geen' afslag.Ga naar voetnoot34

Er komt afslag op de vischmarkt.

Men komt altijd vroeg genoeg tot den afslag.Ga naar voetnoot35

Afspraak.

Afspraak is voorwaarde.Ga naar voetnoot36

Afstand.

De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden.

Afsteker.

Hij leert er wel meer, zulk een' afsteker te maken.

Afstel.

Uitstel is geen afstel (of: kwijtschel).Ga naar voetnoot37

Van uitstel komt afstel.

Aftogt.

Hij moet den aftogt blazen.Ga naar voetnoot38

Afval.

Hij leeft van den afval.

Afzakkertje.

Hij neemt een afzakkertje, maar het loopt ver-

[pagina 12]
[p. 12]

keerd.Ga naar voetnoot1

Agnietje.

Ik lust zulken kost niet meer, het is mij wat harig, zei Agnietje de moffin, en zij at het haar van artisjokken op.Ga naar voetnoot2

Aise.

Hij is regt op zijne aise.

Ajuin.

Het is ieder niet gegeven, ajuin met drooge oogen te schillen.

Hij behoeft wel een' ajuin met een' wetsteen.Ga naar voetnoot3

Hij is meer dubbel dan een ajuin.Ga naar voetnoot4

Hij meent een schoon ajuin te zijn, en is maar bieslook.Ga naar voetnoot5

Ik vraag naar bieslook, en gij antwoordt mij van ajuin.Ga naar voetnoot6

Akademie.

Hij bekleedt het professoraat aan de akademie, waar de studenten knor! knor! schreeuwen.Ga naar voetnoot7

Aken.

Daar is Keulen en Aken.Ga naar voetnoot8

Keulen en Aken niet te gelijk (of: zijn niet op éénen dag gebouwd).Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

[Keulen is de grootste stad, die door den Rijn bespoeld wordt, - Aken, na deze, de aanzienlijkste stad in de Rijnlanden. Beide hebben hooge oudheid, en zijn in de twee laatste spreekwoorden als zoodanig, en om hare naburigheid bijeengebragt. Zulke vermaarde steden hebben veel tijd ter geheele voltooijing noodig gehad. Door het eene spreekwoord geeft men te kennen, dat het doel der onderneming bereikt is; door het andere duidt men aan, dat men niet te veel op eens moet wenschen, maar met vasten tred voortgaan, om in een voorgenomen plan te slagen.]

Men vindt menig dwaas, die nooit te Aken kwam.Ga naar voetnoot10

Noorden wind, Akens kind, Luiks bloed: Nooit deed zulks goed.Ga naar voetnoot11

[Om aan te duiden, wat niet tot onzen welstand dienen kan, worden hier drie verschillende dingen bijgebragt: de noorden wind, als schadelijk voor de ligchamelijke gesteldheid, de gezondheid, - het Akens kind, als hinderlijk voor de ontwikkeling des verstands, - en het Luiks bloed, als een beletsel voor de zedelijkheid. - Aken werd vroeger voor de stad der dwaasheid gehouden, waarvan ook het vorige spreekwoord zijn aanwezen verkreeg. Alles trok naar Aken, daar deze stad, om hare gunstige ligging, al spoedig zeer veel aantrekkelijks had. Deze gemengde menigte baarde een tooneel van dwaasheid. Nog levert de taal, aldaar gesproken, een mengelmoes van Platduitsch, Waalsch, Vlaamsch, Fransch, Hollandsch en wie weet wat al. - Luiks bloed is revolutiebloed. Maximiliaan van Beijeren liet in 1685 op het midden van den Pont des Arches, eene der bruggen over de Maas, een' versterkten toren bouwen, ten einde, in tijden van oproer, de gemeenschap van de beide deelen der stad te verhinderen. In 1790 haalde men dezen toren omver, en ook toen werden de Luikenaren, gelijk op zoo vele andere tijden, door de revolutiekoorts aangegrepen, houdende de omwentelingsgezinden oproerige redevoeringen op genoemde brug.]

Van Aken tot Paschen.Ga naar voetnoot12

[Op eene belagchelijke wijze worden hier eene stad en een feest bijeengebragt, om eenen tijd aan te duiden, van welken men de onmogelijkheid wil aanwijzen.]

Zoo lang, dat 't van Keulen tot Aken strekken kan.

[Men bezigt dit spreekwoord, om eene kleinigheid aan te duiden.]

Aker.

Zoo lang de aker onder water blijft, kan een kind dien bewegen, maar om er dien vol water uit te trekken, is meer dan kindsche kracht van doen.

Akker.

Brood van allen akker Maaktden kreuplewakker.Ga naar voetnoot13

De beste mest op den akker is des meesters oog en voet.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Die van zijn' akker oogsten wil, moet hem bezaaijen (of: Onbebouwde akker draagt zelden goede vrucht).Ga naar voetnoot15

Die wel aan zijnen akker doet, Hij doet gewis hem weder goed.Ga naar voetnoot16

Gij zult den akker niet bewerken met een' os en een' ezel te zamen.Ga naar voetnoot17

[Dit spreekwoord is genomen uit Deutern. xxii: 10.]

Gij zult uw' eigen' akker ploegen.Ga naar voetnoot18

Het berouw is geene plant, die op den akker groeit.

Het water liep al over zijn' akker.Ga naar voetnoot19

Hij is aan het eind van den akker.Ga naar voetnoot20

Hij laat Gods water over Gods akker loopen.Ga naar voetnoot21

Lof molenaars akker, bij heeren poppengoed.Ga naar voetnoot22

Naar dat men den akker bouwt, draagt hij vrucht.Ga naar voetnoot23

Wie zwijgt, tot men hem vertrouwt, Die doet beter, dan die een' akker bouwt.Ga naar voetnoot24

Akkerman.

De akkerlieden zijn altijd rijk in het toekomende jaar.Ga naar voetnoot25

Akkevietje.

Dat is een akkevietje.Ga naar voetnoot26

[Akkevietje is verbasterd van aqua vita, een gezondheids-drankje. Het spreekwoord drukt dus eenige onaangenaamheid uit.]

Akkoord.

Akkoord, mijnheer Van Varelen!

[In dit Haarlemsch spreekwoord wordt ge-

[pagina 13]
[p. 13]

zien op een verdrag met zijne dienstmaagd, waartoe een van varelen, volgens een regterlijk vonnis, genoodzaakt werd.]

Akkoord, Van Putten!

[Eerst dacht ik, dat hier gedoeld werd op den Dordschen hoofdman nicolaas van putten, die als een onverschrokken krijgsheld, op het einde der 13e. eeuw, tegen de Vlamingers en Brabanders streed, doch later, met zijne stadgenooten, in moeijelijkheid geraakte over een regtsgeding, daar gevoerd, en dat wolfertvan borselen, voogd van janI, hun betwistte; - tot mij later, door meer dan eenen Delvenaar, verzekerd werd, dat dit spreekwoord van een' te Delft wonenden timmerman afkomstig is, die altijd van akkoord sprak.]

Beter een mager akkoord dan eene vette sententie.Ga naar voetnoot1

Ons leven is een muziekstuk, daar de zwarte en witte nooten ondereen gemengd zijn, om een goed akkoord te maken.

Alarm.

Het is maar een loos alarm.

Albert Durer.

Dat is een stukje van Albert Durer.Ga naar voetnoot2

[Die iets voortreffelijks daarstelt, wordt gezegd een stukje te leveren, als de groote Duitsche schilder albert durer in het begin der 16e. eeuw er vele voortbragt. Op het raadhuis te Neurenburg en elders in Duitschland, zoo ook in ons vaderland, dat hij bezocht, worden zijne schilderstukken gevonden.]

Alexander.

De amazone verwacht eenen Alexander.Ga naar voetnoot3

[Demanhafte vrouw wileen' held tot echtgenoot.]

Algebra.

Hij heeft er zooveel verstand van, als een ezel van de algebra.Ga naar voetnoot4

Algemeen.

Wie voor het algemeen vecht, die vecht met een houten zwaard.Ga naar voetnoot5

Aliborum.

Het is meester Aliborum: hij is van alle ambachten, uitgenomen het goede.Ga naar voetnoot6

Alicante.

Het is geen wijn van Alicante, maar van alle kanten.Ga naar voetnoot7

[Eene klanknabootsende uitdrukking, om eene slechte soort van wijn aan te duiden, die men voor Spaansche wil doen doorgaan. Men geeft erdoor te kennen, dat men de geringe waarde eener bedoelde zaak heeft ontdekt.]

Alikruik.

Daar zal een dronk op smaken, zei Goosen, en hij at alikruiken met braadvet.Ga naar voetnoot8

Die zulke dingen doen, die raken in het gat, zei de meid, en zij zag een' man in eene alikruik peuteren.Ga naar voetnoot9

Het is eene alikruik van een' jongen.

Zijn dat nu die oesters, daar ge zoo lang van gesproken hebt? vroeg de boer aan zijn' landheer, en hij kreeg alikruiken te eten.Ga naar voetnoot10

Alkmaar.

Van Alkmaar begint de victorie!

[Alkmaaris de eerste stad, waar men, in 1573, de Spanjaarden tot den terugtogt heeft kunnen noodzaken. Dit voor de Alkmaarders zoo roemruchtig spreekwoord ontstond sedert, en wordt nog bij eene onverwachte vreugde uitgeroepen.]

Alleen.

De liefde zoekt vier dingen: wijs, alleen, zorgvuldig en geheim.Ga naar voetnoot11

Allerheiligen.

Na Allerheiligen deelt men de varkens uit.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Allerlei.

Allerlei is tweeërlei.Ga naar voetnoot13

Allooi.

Hij is van al te laag allooi.Ga naar voetnoot14

Iemand voor slecht allooi houden.

Zij zijn van één allooi.Ga naar voetnoot15

Almanak.

Als het schip stoot, is het te laat in den almanak gezien, om het getij te berekenen.

Dan staat er eene eclips meer in den almanak.Ga naar voetnoot16

De almanak en de courant Brengen de leugens in het land.

De dood kent geen' almanak.Ga naar voetnoot17

Dedwazen hebben altijd regen in hunnen almanak.Ga naar voetnoot18

Een almanak, Een leugenzak.Ga naar voetnoot19

Een menschenhoofd is geen almanak.Ga naar voetnoot20

Het is een stukje voor den almanak.

Het is geen heilige: hij zal geene roode letter in den almanak krijgen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Hierna beter, zegt de almanak.Ga naar voetnoot22

Hij drukt almanakken.

Hij komt nog in den almanak.

[Hij wordt nog wel honderd jaar, en heeft dus kans, dat men melding van hem maakt.]

Alphabet.

Er zijn meer medeklinkers dan klinkers in het alphabet.

Het wordt hem zoo eigen als zijn alphabet (of: Hij kent het als zijn ABC). (Zie abc.)

Alphonsus.

Dat is eene pruik met Alphonsus, zei de boer, en hij had twee aalsvellen aan zijn haar hangen. (Zie aal.)

Alsem.

Dat is een bitter zoopje, zei Krelis de boer, en hij dronk alsemwijn.Ga naar voetnoot23

Dat is schoone alsem, zei de boer, en hij zag een' bos wouw op het venster liggen.Ga naar voetnoot24

Men moet geen' alsem in den wijn mengen.

Altaar.

Die het altaar bedient, leeft ervan.Ga naar voetnoot25

Het altaar kan den booswicht niet van straf bevrijden.

[pagina 14]
[p. 14]

Hij dekt het eene altaar, en ontdekt het andere.Ga naar voetnoot1

Hij wil het hoogaltaar hebben.Ga naar voetnoot2

Hij zou het van Gods altaar nemen.Ga naar voetnoot3

Komt de duivel in de kerk, dan wil hij op het hoogaltaar zitten.Ga naar voetnoot4

Loop voor den drommel, zei de paap, dan besch.. je het altaar niet.Ga naar voetnoot5

Men zal een ander altaar ontdekken.Ga naar voetnoot6

Om profijt gaat de paap ten altaar.Ga naar voetnoot7

Voor een gebroken altaar zal men geene kaars ontsteken.Ga naar voetnoot8

Amandel.

God geeft ons wel de amandels, maar Hij wil, dat wij ze zelven kraken.

Honger maakt raauwe boonen zoet (of: tot amandelen).Ga naar voetnoot9

Ik pas voor zulke amandelen.

Amazone.

De amazone verwacht eenen Alexander. (Zie alexander.)

Ambacht.

Alle ambachten smitten.Ga naar voetnoot10

Als niets-doen een ambacht was: dat koos hij.

Dat is het ambacht van dikken Michiel: drinken, eten en wandelen.Ga naar voetnoot11

Die een ambacht heeft geleerd, Krijgt den kost, waar hij verkeert.Ga naar voetnoot12

Die het ambacht niet kent, moet geen' winkel opzetten.Ga naar voetnoot13

Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen).Ga naar voetnoot14

Die veel ambachten te gelijk leert, leert er zelden een goed.Ga naar voetnoot15

Die zich zijne nering (of: zijn ambacht) schaamt, gedijt niet.Ga naar voetnoot16

Een ambacht is beter dan eigen bezitting.Ga naar voetnoot17

Een ambacht is zoo goed als eigen land.

Het is meester Aliborum: hij is van alle ambachten, uitgenomen het goede. (Zie aliborum.)

Hij kent vele ambachten, maar bedelen is het laatste.Ga naar voetnoot18

Hij moet er maar een ambacht van maken.

't Is voor uw huis een vaster balk: Een ambacht, dan een grage valk.Ga naar voetnoot19

Kuipen is een goed ambacht.Ga naar voetnoot20

Leer weven, zoo kent gij een ambacht.Ga naar voetnoot21

Twaalf ambachten, dertien ongelukken.Ga naar voetnoot22

Vrijen is een leugenachtig ambacht.Ga naar voetnoot23

Zoo smids dochter niet met een' van het ambacht trouwt, dan is het ten minste met een' kolendrager.

Ambachtsman.

Als een ambachtsman niet liegt, dan gaat het hem niet wel.Ga naar voetnoot24

Ambachtsman, graafsman.Ga naar voetnoot25

Een ambachtsman op zijne voeten is grooter dan een edelman op zijne kniën.

Ambassade.

Boden en ambassaden zijn op alle plaatsen vrij.Ga naar voetnoot26

Hij gaat, daar de paus (of: keizer) te voet (of: zonder lakkei) gaat (of: geen' ambassade kan zenden).Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Ambt.

Ambten en posten hangen niet aan den boom, maar wel aan den kruiwagen.Ga naar voetnoot28

Die het ambt kan, krijgt het verstand daartoe.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Geen ambt zonder nijd.Ga naar voetnoot30

Het ambt geeft kappen.Ga naar voetnoot31

Het ambt toont den man.Ga naar voetnoot32

Hij wil den burgers ambten bezorgen.

Iemand tot een ambt kruijen.

Is het ambt smerig: elk een vlamt er op.Ga naar voetnoot33

Men roept geene vrouwen tot een ambt.Ga naar voetnoot34

Nooit ambtje zoo klein, of het is beter dan geen.Ga naar voetnoot35 (Zie de Bijlage.)

Wat de man kan, Wijst het ambt an.Ga naar voetnoot36

Zij hebben niet wel gedaan, dat zij hem tot zulk een grootambt (of: regiment) verraden hebben.Ga naar voetnoot37

Zulk een ambt, zulk een leven.

Amelia.

Roer je gat, Amelia!Ga naar voetnoot38

Amen.

Amen, zei de koster, en de kerk was uit.

Het is een jabroêr (of: amenzegger).Ga naar voetnoot39

Het is zoo waar als amen.Ga naar voetnoot40

Hij slacht den koster (of: Het is een goede koster): hij zegt amen.Ga naar voetnoot41

Houd uw kinnebakken, en als de hond vijst, zeg: amen (of: dat is mijn).Ga naar voetnoot42

[pagina 15]
[p. 15]

Ik zeg daar amen toe; de koster een' braspenning.Ga naar voetnoot1

Van eeuwigheid tot amen.Ga naar voetnoot2

Amerij.

Het is in een amerij gedaan.Ga naar voetnoot3

[Amerij voor ave Maria. Het spreekwoord doelt dus op een' kleinen tijd, daar een ave Maria spoedig gelezen is.]

Amersfoort.

Dat zei jufvrouw Drilbil ook, toen ze het met die van Amersfoort glijën liet.

Die vent was goed, den kei van Amersfoort te slijpen.

Hij was van den Amersfoortschen kei genezen.

Hij weet nergens van: hij komt van Amersfoort.Ga naar voetnoot4

Hij zou zijne diamanten tot Amersfoortsche steenen maken.

[Als een gedenkteeken op den met Portugal in 1661 gesloten vrede, had de magistraat van Amersfoort, op een pedestal, een' grooten kei ten toon gesteld. Het volgende jaar vestigde de Amersfoortsche edelman, Jhr. everard meyster, zich in de stad Utrecht, en deed er, in de toen nieuw aangelegde Van Buerestraat, behalve een' overvloed van sieraden en Latijnsche spreuken, in den gevel van zijn huis, boven het poortje, tusschen den stal en het huis, een' keisteen inmetselen, een zinnebeeld van het overwinningsteeken zijner vaderstad. Deze straat is sedert spottender wijze Keistraat genoemd, gelijk tot den huidigen dage de kei niet verre van het naambordje te zien is. Kei heeft de beteekenis van zot; maar liever vind ik de afleiding in het genoemde vredeteeken dan in den Romeinschen keizer cajus caligula, naar wien, volgens tuinman (in zijne Fakkel der Nederduitsche Taale, op het woord kei), ‘zyn wedergade een kai, een tweede kajus’ zou genoemd zijn. Van dezen Amersfoortschen kei, den koningskei, den kei (zot) der keijen (zotten), vinden de spreekwoorden op dit onderwerp verklaring.]

Ammelaken.

Als de man van huis is, is het ammelaken verloren.

A mol.

Dat stukje speelt uit A mol.

[Het is eene treurige geschiedenis: bijv. wanneer de man zijne vrouw slaat, en deze zit te schreijen.]

Amos.

Ik ben, zegt Amos, geen profeet, Maar herder, die niet veel en weet.Ga naar voetnoot5

[De eigen woorden van den profeet vindt men: Amos vii: 14. Het is een spreekwoord ter beschaming van den op zijne wetenschap zich verhoovaardigenden mensch.]

Amphibie.

Het is een amphibie.

Amsterdam.

Amsterdam heeft lucht noch water goed.

Grootebroek ligt bij Enkhuizen, gelijk Buiksloot bij Amsterdam.Ga naar voetnoot6

Het is schelvisch, die van Utrecht naar Amsterdam is gebragt.Ga naar voetnoot7

Het lijkt zooveel als Amsterdam op een kommetje soep.

Hij is op de Amsterdamsche beurs geweest.

Ik sprak met u van Amsterdam, en gij antwoordt mij van Rotterdam.Ga naar voetnoot8

Wanneer Amsterdam mijn was, zoo wilde ik het te Utrecht verteren.Ga naar voetnoot9

Wie lust er een stukje Amsterdamschen koek, vroeg Gerrit, en hij presenteerde een blokje, in een papier gewonden.Ga naar voetnoot10

Angel.

Daar blijft al een angel steken.Ga naar voetnoot11

Daar ligt een angel achter.Ga naar voetnoot12

[Men heeft gemeend, dat de hier bedoelde angel in het gras moest schuilen; doch dit is het geval met de adder. Zie het spreekwoord daarvan op bl. 10. Over het vóór en tegen in deze raadplege men het Magazijn van Nederlandsche taalkunde, Deel I, bl. 137, 138 en 207-210, en Deel II, bl. 49-52, 101, 102 en 144.]

De angel trekt wel onwillige visschen uit het water.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Eene bij zonder angel maakt geene honig.

Geen bijtje, of zij heeft een' verborgen angel.

Groote visschen gaan met den angel door.Ga naar voetnoot14

Is de bij haar' angel kwijt, Sterft zij dra van enkel spijt.

Vrouwen zijn de angels, om mannen aan te vangen.

Zij krijgt hem aan haren angel.

Angst.

Als de angst hoogst is, dan is Gods hulp allernaast.Ga naar voetnoot15

Angst en vreeze doen den oude loopen.Ga naar voetnoot16

Die angst heeft van de bladeren (of: alle bladeren ontziet), die jage (of: ga) niet in het bosch.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Hij sterft van angst.Ga naar voetnoot18

Hij weet van angst niet, in welk gat hij het gieten zal.

Keur baart angst (of: Die de keur heeft, heeft de kwel).Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Misdoen is angst.Ga naar voetnoot20

Van angst zou hij zich de broek besch.....Ga naar voetnoot21

Anjer.

Dat is een anjer, zei de boer, en hij at vijgen.

Dat is een anjer, zei de boer, en 't was een tiloos.

Anker.

Alle grond is geen ankergrond.Ga naar voetnoot22

Beter nog een anker kwijt dan het geheele schip.Ga naar voetnoot23

Dat is flink, zei Gerrit de smid, en hij draaide een anker zonder ijzer.Ga naar voetnoot24

Die wist, of hij eenen vasten grond had, eer hij

[pagina 16]
[p. 16]

zijn anker liet vallen, die was de slechtste schipper niet.Ga naar voetnoot1

Een anker toe laten gaan.Ga naar voetnoot2

Ergens ten anker komen.Ga naar voetnoot3

Goede ankergrond is de beste grond.Ga naar voetnoot4

Het anker gaat meê.Ga naar voetnoot5

Het anker is blind.Ga naar voetnoot6

Het anker is doorgegaan.Ga naar voetnoot7

Het anker kentert in zijne zelling om.Ga naar voetnoot8

Het anker onzer hoop is in een' vasten grond gehecht.Ga naar voetnoot9

Het anker slepen.

Het anker slipt.Ga naar voetnoot10

Het anker vangen.Ga naar voetnoot11

Het anker voor den boeg vieren.Ga naar voetnoot12

Het is goed, twee ankers tot zijn schip te hebben.

Hij gelijkt de ankers, die altijd in het water zijn, en nooit leeren zwemmen.Ga naar voetnoot13

Hij haalt zijn anker t' huis.Ga naar voetnoot14

Hij heeft het anker achter de kat gezet.Ga naar voetnoot15

Hij heeft klaar anker.Ga naar voetnoot16

Hij is ons eenig plechtanker.Ga naar voetnoot17

Hij is op een anker t' huis gekomen.Ga naar voetnoot18

Hij is zoo vet als een Spaansch anker (of: een ankerstok).Ga naar voetnoot19

Hij laat er zijn anker vallen (of: Hij legt er zijn anker neêr).Ga naar voetnoot20

Hij ligt het anker.Ga naar voetnoot21

Hij ligt voor zijn laatste anker.Ga naar voetnoot22

Hij maakt van zijn' neus een anker.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Hij moet zijn anker kappen.Ga naar voetnoot24

Hij rijdt op twee ankers.Ga naar voetnoot25

Hij spoelt van zijn anker.

Hij werpt het anker uit.Ga naar voetnoot26

Hij zal voor het anker optornen.Ga naar voetnoot27

Hij zal het anker korten.

Hij zet het anker op.Ga naar voetnoot28

Hij zit zoo vast als een schip, dat voor twee ankers ligt.

Ik stel mijne hoop op het anker, zei de man, toen het schip verging.Ga naar voetnoot29

Laat uw anker zinken, en wacht eenen voordeeligen wind af.Ga naar voetnoot30

Op een anker te land komen.Ga naar voetnoot31

Voor het anker drijven.

Voor anker leggen.Ga naar voetnoot32

Voor een anker komen.Ga naar voetnoot33

Zijn anker houdt niet: hij zakt af.Ga naar voetnoot34

Zijn laatste anker is gebroken.

 

Hij loopt met het half ankertje op den rug.

Anna.

Het riekt naar muskus, zei Anna, en haar kind had haar bek....Ga naar voetnoot35

Hij is ermede verlegen, als Anna met hare moêrs (of: mans) ziel.Ga naar voetnoot36

Twee Grieten en ééne Anne Kunnen den drommel uit de hel bannen.Ga naar voetnoot37

Annas.

Van Annas naar Cajaphas.Ga naar voetnoot38

Antwerpen.

De kraan-paarden van Antwerpen zouden dat niet vervoeren.Ga naar voetnoot39

Hij heeft aan eene Antwerpsche markt genoeg.Ga naar voetnoot40

Antwoord.

Dat is een Schotsch antwoord.Ga naar voetnoot41

Die kinderen uitzendt, krijgt kinderen antwoord.Ga naar voetnoot42

Eene verloren vraag is geen antwoord waardig.Ga naar voetnoot43

Een zacht antwoord stilt den toorn.Ga naar voetnoot44

[Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xv: 1.]

Het beste antwoord is zedig zwijgen.Ga naar voetnoot45

Het zijn vele woorden, die geen antwoord hebben.Ga naar voetnoot46

Na den eisch komt het antwoord.Ga naar voetnoot47

Op alle reden (ook wel: woord, of: vraag) dient geen antwoord.Ga naar voetnoot48 (Zie de Bijlage.)

Op zotte vragen zotte antwoorden.Ga naar voetnoot49

Zoete aanval maakt zoet antwoord. (Zie aanval.)

Zoo groet (of: vraag), zoo antwoord.Ga naar voetnoot50 (Zie de Bijlage.)

Aperij.

Het is maar aperij (of: apenspel, ook wel: apenkool). (Zie aap.)

Apostel.

Er moeten zoowel martelaars als apostelen (of: profeten) zijn.Ga naar voetnoot51

Het is een rare (of: ruige) apostel.Ga naar voetnoot52

Het is een theologus (advocaat, raadsman, of: getuige) als Judas een apostel. (Zie advocaat.)

Het zijn niet allen apostelen, die wandelstokken dragen.

Hij heeft kleine apostelen.Ga naar voetnoot53

Hij is op zijne apostel-paarden gekomen.Ga naar voetnoot54

[pagina 17]
[p. 17]

Hij moet vertrekken per pedes apostolorum.

Troost u met apostel Gerrit: dien is het ook overkomen.

Apostema.

Twee verdrietelijkheden maken één apostema.Ga naar voetnoot1

Zeven veesten maken één apostema.Ga naar voetnoot2

Apotheek.

Hij is de geheele apotheek al door geweest.

Nu, dat is wel uit de apotheek (of: bij den apotheker) gehaald.

Apotheker.

Als de zieken dun k....., Laten zij de apothekers bakken.

Dan zou men in apothekers onkosten vervallen.Ga naar voetnoot3

De apothekers willen onder de dokters gerekend zijn.

Die des morgens gaat bij zulk een' apotheker, Is des avonds dronken: dat is zeker.Ga naar voetnoot4

Een apothekertje, dat aardig is, Maakt van een' stuiver, dat het een' gulden waardig is.

Een gesloten lijf doet den apothekers-winkel open.

Het is beter te gaan bij den bakker dan bij den apotheker.

Het is een apothekers-drankje.

Het lijkt wel een apothekers-winkel.

In een smidse wat te raken, Bij apothekers wat te smaken, In een spoken-boek te lezen, Kan niet dan met hinder wezen.Ga naar voetnoot5

Nu, dat is wel uit de apotheek (of: bij den apotheker) gehaald. (Zie apotheek.)

Appel.

Als het appeltje rijp is, valt het van zelf.Ga naar voetnoot6

Appels loopen op gouden beenen.

Bij hem haalt men zoowel appelen als peren.

Dat is een appeltje voor den dorst.Ga naar voetnoot7

Dat zijn de appelen van Tantalus.

[Datis: zulke vruchten, die men aanschouwt, zonder ze immer te kunnen magtig worden; gelijk de mythologie tantalus veroordeelt, tot aan de kin in het midden van een water te staan, dat zakt wanneer hij bukt, om daarvan te drinken, - terwijl hij omringd is van vruchtboomen, welker takken terugwijken, als hij ernaar grijpt. In het midden van den overvloed lijdt hij honger en dorst.]

De appelen vallen van de boomen.

De appel valt niet verre van den stam.Ga naar voetnoot8

De boom draagt voor zich zelven geene appelen.

Deze appeltjes hebben gouden stelen.

Die appels voert, appels eet.

Die met appels vrijt, wordt met klokhuizen betaald.Ga naar voetnoot9

Die zijn ligchaam bewaart, bewaart geene rotte appelen.Ga naar voetnoot10

Een appel, schoon en lang van duur, Is dikwijls wrang en bitter zuur.Ga naar voetnoot11

Een appeltje te grabbel werpen.Ga naar voetnoot12

Een mensch is geen zure appel: hij wil wel eens wat hebben.

Een rotte appel in de mande, Maakt al de gave fruit te schande.Ga naar voetnoot13

Een zoete appel is te laf, - een zure te wrang.

Eet ge een ei, zoo doe een' dronk; Eet ge een' appel, doe een' sprong.Ga naar voetnoot14

Geen schooner lied, sinds Adam in den appel beet. (Zie adam.)

Het appelmannetje komt om zijn geld.Ga naar voetnoot15

Het appeltje lacht hem toe.

Het appeltje smaakt gemeenlijk boomig.Ga naar voetnoot16

Het is een appelkoning.Ga naar voetnoot17

Het is een appelkrijg.Ga naar voetnoot18

Het is eene mand met rotte appelen.Ga naar voetnoot19

Het is somtijds beter eenen appel gegeven dan gegeten.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Het schip met zure appelen is in aantogt. (Zie aantogt.)

Het zijn zooveel (of: zulke) appels als peren.Ga naar voetnoot21

Hij gaat van den appelboom tot den perenboom.Ga naar voetnoot22

Hij geeft hem een appeltje, om mede te spelen.Ga naar voetnoot23

Hij heeft een gezigt als een appeltje. (Zie aangezigt.)

Hij is er gezien als een rotte appel bij eene fruitvrouw.Ga naar voetnoot24

Hij is er zoo schielijk af te krijgen, als eene zog van eene appelmand.Ga naar voetnoot25

Hij is met een ei gewonnen, en met een' appel verloren (of: verteerd).Ga naar voetnoot26

Hij kiest eijeren (of: appels) voor zijn geld.Ga naar voetnoot27

Hij laat zich geene knollen (of: appels) voor citroenen verkoopen.Ga naar voetnoot28

Hij loopt erbij voor spek en boonen (of: spek en appels).Ga naar voetnoot29

Iemand het hoofd zoo murw slaan als een' verrotten appel.Ga naar voetnoot30

Ik heb een appeltje met u te schillen.Ga naar voetnoot31

Kook de eijeren zoo net van pas, als Geertjes moei appelbrij.

Koop er appelen voor.Ga naar voetnoot32 (Zie de Bijlage.)

Men kan dat voor een ei of een' appel krijgen.Ga naar voetnoot33

Men moet de appels niet plukken, voor dat ze rijp zijn.

Men moet door een' zuren appel heen bijten.Ga naar voetnoot34 (Zie de Bijlage.)

[pagina 18]
[p. 18]

Mijne appelen verrotten niet.Ga naar voetnoot1

Onze quaestie is niet om een' appel of een ei.Ga naar voetnoot2

Onzes Heeren appeltje ontnemen.Ga naar voetnoot3

Schoone appelen zijn ook wel zuur.Ga naar voetnoot4

Twee appelen met éénen stok afwerpen.Ga naar voetnoot5

Van de eijeren tot de appelen.Ga naar voetnoot6

Voor al die zure appelen geeft hij hem nu weder een zoet neefje.Ga naar voetnoot7

Wij appelen zwemmen, zei de paardenkeutel.Ga naar voetnoot8

Zij viel in appelflaauwte.Ga naar voetnoot9

Appèl.

Van zulk eene dispositie valt geen appèl.Ga naar voetnoot10

Appetijt.

Al etende wast de appetijt.Ga naar voetnoot11

De appetijt en hongersnood Vonden nooit kwaad brood.Ga naar voetnoot12

Goede appetijt doet wel eten.

Hij eet vast wat, om appetijt te krijgen.

Nieuwe spijze maakt nieuwen appetijt.Ga naar voetnoot13

Appointement.

Beter een kwaad (of: mager) appointement (of: vergelijk) dan een goed (of: vet) proces.Ga naar voetnoot14

Hij vaart voor appointement.Ga naar voetnoot15

April.

Altijd komt Paschen in Maart of April.Ga naar voetnoot16

Aprilletje zoet Geeft nog wel eens een' witten hoed.Ga naar voetnoot17

De Mei (of: Lente) koel en nat, Koren in het vat (of: Als de Mei is koel en wak, Brengt ze koren in den zak, ook wel: Maart droog en April nat, Geeft veel koren in het vat).Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Die zich zelven wel bemint, Wachte zich voor Maartsche zon en Aprilschen wind.

Een drooge Maart en natte April Is den boeren naar hunn' wil.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Het is een April-gek.

Het is een Aprilletje.

Maart Roert zijn' staart; Maar April Doet, wat hij wil.Ga naar voetnoot20

Op den eersten April Zendt men de gekken, waar men wil.Ga naar voetnoot21

Vrouwen-gemoed, heeren-gunst, April-weder en het kaatsspel veranderen dikwijls.Ga naar voetnoot22

Wat Maart niet wil, Dat neemt April.

Zoo menige vorst in Maart, zoo menige dauw in April.Ga naar voetnoot23

Arbeid.

Arbeid is kwaad arbeids loon.Ga naar voetnoot24

Arbeid moet den eetlust maken.

Arbeid verwarmt, Luiheid verarmt.Ga naar voetnoot25

Arbeid zonderarbeid, zei de kwant tegen de meid.Ga naar voetnoot26

Biecht zonder rouw, Vriend zonder trouw, Gebed zonder eenigheid: 't Is al verloren arrebeid.Ga naar voetnoot27

Dat is arbeid, zei bakertje Butters, en zij schilde en peuzelde een zout scholletje.Ga naar voetnoot28

Dat is paarden-arbeid.Ga naar voetnoot29

Dat met arbeid verkregen is, wordt met min bezeten.Ga naar voetnoot30

Die den kost wint ter zaligheid, Besteedt hier wel zijn' arrebeid.Ga naar voetnoot31

Gedwongen arbeid valt altijd zwaar.Ga naar voetnoot32

Geld (of: Loon) verzoet den arbeid.Ga naar voetnoot33

Gewillige arbeid is maar half werk.Ga naar voetnoot34

God verkoopt wetenschap voor arbeid, eere voor gevaar.Ga naar voetnoot35

Het is reuzen-arbeid.

Het lijkt wel verloren arbeid, zei gekke Dries, en hij wilde de zee leêg scheppen.Ga naar voetnoot36

Hij plukt de vruchten van zijnen arbeid.Ga naar voetnoot37

Hij riekt naar arbeid.Ga naar voetnoot38

Klein geld, kleine arbeid.Ga naar voetnoot39

Kunst wordt door arbeid verkregen.

Lust maakt den arbeid ligt (of: Lust en liefde tot een ding, Maakt de moeite zeer gering).Ga naar voetnoot40

Niets zonder arbeid.Ga naar voetnoot41

Nog beter is het, verloren arbeid gedaan, dan in ledigheid zich te verliezen.Ga naar voetnoot42

Rust is eerst zoet na den arbeid.Ga naar voetnoot43

Tot Gods hulp behoort arbeid.Ga naar voetnoot44

Wat men gaarne doet, dat is geen arbeid.Ga naar voetnoot45

Arbeider.

Des avond kent (of: prijst) men den arbeider, en des morgens den waard.Ga naar voetnoot46

De trouwe arbeider moet den trouwen arbeider niet in den steek laten.Ga naar voetnoot47

Een arbeider is zijn' loon waardig.Ga naar voetnoot48

Arend.

Dat zou een arend zijne jongen niet geven.Ga naar voetnoot49

De arend is een uil geworden.

De arend klaagde, met den bout geschoten te zijn, welks veren uit zijne wieken gevallen waren.

De dwaasheid heeft arends vleugelen, maar uils oogen.Ga naar voetnoot50

Des arends onvermoeide vlugt Dringt zelfs ook door een stijve lucht.Ga naar voetnoot51

De visschen bewonen de diepten der zee, de arenden zweven in de lucht, - men kan de eerste

[pagina 19]
[p. 19]

met een' haak, de laatste met een' pijl treffen; maar 's menschen hart is op geringen afstand niet te doorgronden. (Zie afstand.)

Een arend brengt geene duiven voort.Ga naar voetnoot1

Een arend vangt geene vliegen.Ga naar voetnoot2

Hij vliegt met arendsvleugelen voorbij.Ga naar voetnoot3

Hij zal de arenden te baat krijgen.

Hij ziet met arendsoogen rond (of: om).Ga naar voetnoot4

Laat de dooden rusten, zei de arend tot de raaf, en hij verslond eene levende duif.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Men belooft hem de klaauwen van den arend.

Schuilt er een uil van binnen, daar zal geen arend uitvliegen.

Speel met mij zonder breken, zei de schildpad tegen den arend, als ze daarvan in de lucht opgenomen werd.Ga naar voetnoot6

Waar een dood ligchaam is, daar verzamelen de arenden.Ga naar voetnoot7

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxiv: 28.]

Wij slachten de arenden, die hunne veren uittrekken, daar zij mede geschoten worden.

Argument.

Het is een argument ad hominem.

Het is een krachtig argument tegen de Socinianen.Ga naar voetnoot8

Argus.

Hij heeft Argus-oogen.Ga naar voetnoot9

Argwaan.

Der boeren argwaan en Gods barmhartigheid is ondoorgrondelijk.Ga naar voetnoot10

Men mag wel vergenoegd zijn zonder argwaan.Ga naar voetnoot11

Arie.

Alle gemeene digniteiten zijn de haat van het gemeen subject, zei Arie de aschman, en hij werd van eene dienstmeid zeer kwalijk bejegend.Ga naar voetnoot12

Aris, geef den hond het spek! - neen moêr, ik mag het zelf wel.Ga naar voetnoot13

Daar zal nog meer op volgen, zei Arie; hij was gegeeseld, en moest nog gebrandmerkt worden.Ga naar voetnoot14

Is dat hier wachten, zei Arie, en hij had nog niet eens gecommandeerd.Ga naar voetnoot15

Arie Hangebast.

Och, geef mij nog een druppeltje, strak zal ik het niet lusten, zei Arie Hangebast, en hij stond klaar, om van de ladder gestooten te worden.Ga naar voetnoot16

Arie Korse.

Hoe meerder haast, hoe minder spoed, zei Arie Korse, en hij liep zonder schoenen langs straat.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Aristocraat.

Het is een aristocraat in folio.Ga naar voetnoot18

Arius.

Hij heeft het in Arius.Ga naar voetnoot19

[Hij is niet regt wijs, ook wel: hij is beschonken; daar Arius, het eerste teeken van den dierenriem, gezegd wordt het hoofd te regeren.]

Ark.

Cham is met Noach in de ark geweest.Ga naar voetnoot20

[Een Friesch spreekwoord, bij woordspeling genomen naar de familie cammingha, die van de eerste eeuw dagteekent. Men duidt er iemand of iets door aan, die of dat zeer oud is.]

Dat is er een uit de arke Noachs.

Het is daar eene regte ark.

Arm.

Als men hem de hand biedt, neemt hij den geheelen arm.

Bont om den arm, IJl in den darm.Ga naar voetnoot21

De een moet dikwijls een' arm of een been breken, om den nek van zijn' buurman te sparen.

Geef aan uw' zoon veel in den darm, Maar geef hem weinig aan den arm; Uw dochter aan den arrem veel, Maar spaar 't die liever uit de keel.Ga naar voetnoot22

Groote heeren (of: Koningen) hebben lange handen (of: armen).Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Hem slaat de pees om beide armen.Ga naar voetnoot24

Het gaat er boven's arms.Ga naar voetnoot25

Het smaakt als een oud wijf onder den arm.Ga naar voetnoot26

Hij heeft Bunschoter haar onder de armen.

[Het Stichtsche dorp Bunschoten, dat in de 14e. ceuw eene stad was, doch in 1426, om het innemen van Hollandsche bezetting, door den bisschop werd ontmanteld en van zijne stedelijke voorregten beroofd, bestaat van veeteelt en visscherij. De natuurlijke traagheid der bewoners gaf aanleiding tot dit spreekwoord, dat op anderen van gelijke geaardheid wordt toegepast.]

Hij heeft de bogt al onder den arm.Ga naar voetnoot27

Hij heeft het onder de armen.

Hij heeft lange armen, en nogtans is hij arm.Ga naar voetnoot28

Hij houdt een' slag (of: slinger) om den arm.Ga naar voetnoot29

Hij is zoo vriendelijk als een arm vol jonge katten.Ga naar voetnoot30

Hij is zwaar op den arm (of: de hand).

Hij laat de armen slap hangen.Ga naar voetnoot31

Hij loopt met zijne ziel onder den arm.

Hij neemt zijn' aars in den arm, en gaat heen. (Zie aars.)

Hij zou drie mannen zeven armen (of: twee mannen vijf armen) dreigen af te slaan.Ga naar voetnoot32

Iemand in den arm nemen.Ga naar voetnoot33

Iemand met open armen ontvangen.

Ik zal mijne moêr wel t'huis komen, mijne armen staan verkeerd, zei Dries, en hij was geipt.Ga naar voetnoot34

Liever aan den arm Dan in den darm (of: Men hangt om den arm, Wat men spaart uit den darm).Ga naar voetnoot35

[pagina 20]
[p. 20]

Stroop uwe armen op, en zeg: God woud's.Ga naar voetnoot1

Verscheurde mouwen Doen den arm wel achterhouën.Ga naar voetnoot2

Wat hij brengt in den arm, Neemt hij meê in den darm.

Zijne armen zijn te kort.

Zulke arm, zulke kracht.

Arme.

Aan den arme wil ieder zijne schoenen afwisschen.Ga naar voetnoot3

Al is ze arm, Ze is toch warm.Ga naar voetnoot4

Arm met eere, Kan niemand deren.Ga naar voetnoot5

Arm te zijn is geene schande (of: zonde).

Beter arm dan oneerlijk.Ga naar voetnoot6

Beter arm met eere, dan rijk met schande.Ga naar voetnoot7

Beter arm te land, dan rijk op zee.Ga naar voetnoot8

Blind, arm en oud is een Joden-vloek.Ga naar voetnoot9

Dat loone u onze Heer, dat gij mij, ouden arme, spijzigt.Ga naar voetnoot10

De arme moet niet kampen met den rijke, de rijke niet met den magtige.

De gezonde arme is nog een rijk man.Ga naar voetnoot11

Den armen Wil vader noch moeder erbarmen.Ga naar voetnoot12

Den arme ziet men met halve oogen, den rijke met heele oogen aan.

De rijke kan eten, als hij wil, - de arme, als hij 't heeft.Ga naar voetnoot13

De rijken vreten de armen, en de duivel vreet de rijken, zoo worden allen gevreten.Ga naar voetnoot14

De voorbaat is den armen goed.Ga naar voetnoot15

De zomer om de armen, en kersavond om rijke liên.Ga naar voetnoot16

Die arm is, en eischen moet, Dikwijls verandert hem zijn bloed.Ga naar voetnoot17

Die geene hoer, arme of zot in zijn geslacht heeft, is geboren van de lamp of het lemmet.Ga naar voetnoot18

Edel, arm en rijk Maakt de dood gelijk.Ga naar voetnoot19

Eenen arme ontbreekt veel, maar eenen vrek alles.Ga naar voetnoot20

Er is geen lekkerder brood, dan hetgeen men met de armen deelt.Ga naar voetnoot21

Geene zonde dan arm te zijn.Ga naar voetnoot22

Geld is steeds den vrek tot straf, Maar den arme tot een' staf.Ga naar voetnoot23

Heden rijk, morgen arm.Ga naar voetnoot24

Heel rijk of heel arm.Ga naar voetnoot25

Het is, alsof het van de armen gaat.

Het is een ongelukkig land, waar de armen op de trappen van de paleizen der rijken zitten.

Het is kwaad, oud en arm te zijn.Ga naar voetnoot26

Het is kwaad, wat de arme doet of denkt.

Hij heeft lange armen, en nogtans is hij arm. (Zie arm.)

Hij heeft te veel aan de armen gegeven.

Hij is wel arm, die niet eenen steek ziet.Ga naar voetnoot27

Hij is wel arm, die niet peinzen of wenschen durft.Ga naar voetnoot28

Hij is zeer arm, dien God haat.Ga naar voetnoot29

Hij is zoo mild als de drommel goed arms.Ga naar voetnoot30

Hij steelt eene koe, en geeft het vel aan de armen.

Lang arm, lang onzalig.Ga naar voetnoot31

Of arm of rijk: Elk zijns gelijk.

Om Gods wil geven, verarmt niet; wat men den arme onthoudt, gaat toch verloren.Ga naar voetnoot32

Rijkaard en armgaard Zijn half huns levens wel gepaard.Ga naar voetnoot33

Wat gij den arme geeft, leent gij den Heer.Ga naar voetnoot34

[Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xix: 17.]

Wist de rijke, hoe de arme te moede is, hij zoude hem mededeelen.Ga naar voetnoot35

Arminiaan.

Het is een omgekeerde Arminiaan.Ga naar voetnoot36

Armoede.

Als de armoede de deur binnenkomt, vliegt de liefde het venster uit.

Armoede doet heuschheid dalen.Ga naar voetnoot37

Armoede dwingt, Weelde springt.Ga naar voetnoot38

Armoede en hoovaardij zijn kwade gebreken en gemeene plagen.Ga naar voetnoot39

Armoede is het einde.Ga naar voetnoot40

Armoede is luiheids loon.Ga naar voetnoot41

Armoede is troef.

Armoede maakt onbeschaamde lieden.Ga naar voetnoot42

Armoede op den stal, Armoede overal.Ga naar voetnoot43

Armoede te lijden, doet omzien.

Armoede zoekt list (of: De arme man zoekt list, Daar de rijke niet op gist).Ga naar voetnoot44 (Zie de Bijlage.)

Armoed Is tegen zotheid goed.

Beter eens weelde dan altijd armoede (of: Eens weelde is niet altijd armoede).Ga naar voetnoot45

Beter verduurt men armoede dan weelde.Ga naar voetnoot46

Daar is groote armoede.Ga naar voetnoot47

De armoede en de middelstand gaan altijd ledig heen.Ga naar voetnoot48 (Zie de Bijlage.)

De armoede is de moeder van alle kunsten.

De armoed is een zware roê: Zij sluit ons alle deuren toe.

De luiheid gaat zoo langzaam, dat de armoede haar schielijk inhaalt.Ga naar voetnoot49

[pagina 21]
[p. 21]

De vogel zingt zoowel van armoede als van weelde.

Die zich met armoede niet behelpen kan, wat doet hij in de wereld!Ga naar voetnoot1

Die zich niet behelpen kan, is niet waard, dat hij armoê lijdt.Ga naar voetnoot2

Een moedig hart leed nooit armoede.Ga naar voetnoot3

Geen beter meesters dan armoede en nood.Ga naar voetnoot4

Geld kan geene armoede lijden.Ga naar voetnoot5

Groote weelde, botte zin; Maar armoê brengt subtielheid in.Ga naar voetnoot6

Het is eene kunst, van armoede rijkdom te weven.

Het is van armoê sta bij.Ga naar voetnoot7

Het zeegat of armoede is zijn voorland.Ga naar voetnoot8

Hij is in het gasthuis niet van armoede gestorven.

Hij is zoo rijk als de keizer, die van armoede in het gasthuis stierf.Ga naar voetnoot9

Hij klaagt van armoede, en heeft nog broekgespen.

Jeuk leert klouwen, En armoede leert huishouën.

In armoede zeker.

In de armoede leert men zijne vrienden kennen.Ga naar voetnoot10

Ligtelijk scheidt men van den goede, Maar van den beminde is 't armoede.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Schande duurt langer dan armoede.Ga naar voetnoot12

Van geene armoede, niet dan van weelde weten.Ga naar voetnoot13

Waar de vlijt de deur uitgaat, komt de armoede het venster in.Ga naar voetnoot14

Wat men van armoede misdoet, zal men ligtelijk verbeteren.Ga naar voetnoot15

Weelde wekt, Armoede dekt.Ga naar voetnoot16

Artikel.

Het is geen artikel des geloofs.Ga naar voetnoot17

Artisjok.

Ik lust zulken kost niet meer, het is mij wat harig, zei Agnietje de moffin, en zij at het haar van artisjokken op. (Zie agnietje.)

Arts.

Er zijn meer oude zuipers dan oude artsen.Ga naar voetnoot18

Goede verzorging is de beste veearts.Ga naar voetnoot19

As.

Die een' gouden wagen volgt (of: naar een' gouden wagen staat), krijgt er wel eene as (een rad, of: een' nagel) van.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Eene wagenas wordt niet heet door het draaijen van het wiel.

Zij zijn de aspunten, waarop alles draait.

Asch.

Asch is verbrande turf.Ga naar voetnoot21

Asch ligt aan den haard.

[Beide deze uitdrukkingen geven op eene boertende wijze antwoord, wanneer iemand zijne tegenstellingen met as, voor als, aanvangt. Men geeft met dat antwoord dus te kennen, hoe hoog die tegenstellingen te schatten zijn!]

Beloopt de slijkige voet iets, de asschige niets.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Beter een modderige schoen dan een teen met asch bemorst.Ga naar voetnoot23

Daar ligt nu al mijne hoop in de asch.

Dat is de boter in de asch (of: Botertje onder).Ga naar voetnoot24

De koks sterven wel in den aschbak.Ga naar voetnoot25

De spillen liggen in de asch.Ga naar voetnoot26

Die de asch koopt, heeft ze voor niet; maar die ze niet koopt, moet ze dubbel betalen.Ga naar voetnoot27

Die eene luis in de asch verliest, verliest maar het kraken.Ga naar voetnoot28

Die het in het vuur verloren heeft, moet het in de asch zoeken.Ga naar eind29

Die het vuur wil hebben, zoeke het in de asch.Ga naar voetnoot30

Eene kat, die asch likt, zult gij geen meel geven.Ga naar voetnoot31

Een hond, die asch likt, mag ook wel meel.

Het is in de asch gebrouwen.Ga naar voetnoot32

Het is zoo droog als asch.

Het spit is in de asch gewend.Ga naar voetnoot33

Het zijn geene muiskatten, die in de asch kruipen.

Hij heeft eene ziel in de asch gevonden.Ga naar voetnoot34

Hij heeft het geheel in de asch gewerkt.

Hij is zoo bedroefd, alsof hij eene luis in de asch verloren had.Ga naar voetnoot35

Hij is zoo wel bewaard, alsof hij met zijne beide beenen in de asch (of: in het vuur) zat.Ga naar voetnoot36

Hij kan geen' vinger in de asch steken.Ga naar voetnoot37

Hij mijdt de asch, en valt in het vuur.Ga naar voetnoot38

Hij wendt het gebraad in de asch.

Hij wordt zoo bleek onder de oogen als asch.Ga naar voetnoot39

Hij zal trekken - ja, aan eene aschkar.

Hij zit met anderer lieden kleederen (of: eens anders slippen) in de asch.Ga naar voetnoot40

In zak en asch.Ga naar voetnoot41

Men zal het in de asch schrijven.Ga naar voetnoot42

Omne nimium vertitur in de asch.Ga naar voetnoot43

[Al het te veel verkeert in asch: daar komt niets van te regt.]

Tusschen twee stoelen in de asch zitten.Ga naar voetnoot44

Vroeg vuur, vroeg asch.Ga naar voetnoot45

[pagina 22]
[p. 22]

Wat is, wat was, 't Keert al tot asch.

Zulk hout geeft zulke asch.

Aschman.

Alle gemeene digniteiten zijn de haat van het gemeen subject, zei Arie de aschman, en hij werd van eene dienstmeid zeer kwalijk bejegend. (Zie arie.)

Aspersie.

Men kan wel aspersie-bedden bij hem aanleggen.

Assen.

Assen ligt in Drenthe.

[Wanneer men as, voor als, als tegenbedenking vermenigvuldigt, zegt men boertender wijze: Assen ligt in Drenthe. Men drukt hierdoor dus hetzelfde uit als door: Asch is verbrande turf, en: Asch ligt aan den haard.]

Assignatie.

Assignatie is geene betaling.Ga naar voetnoot1

Astrologie.

De astrologie is waarachtig, maar den astroloog vindt men niet.Ga naar voetnoot2

Astroloog.

De astrologie is waarachtig, maar den astroloog vindt men niet. (Zie astrologie.)

Die uit zijn duimpje een ding kan merken, Is de beste astroloog boven alle klerken.Ga naar voetnoot3

Atlas.

Het is een Atlas.Ga naar voetnoot4

[Atlas is een der Titans, van wien gezegd wordt, dat hij de diepten der zee nagespoord, en de geheimen der sterrekundige waarnemingen gevonden heeft. De mythologie neemt daaruit aanleiding, om hem den hemel te doen onderschragen. In de bouwkunde noemt men daarom die figuren van 't gebouw, welke iets op de schouders schijnen te dragen, atlassen, gelijk mede de aarde, zoowel als de verzameling harer afteekeningen, figuurlijk atlas wordt genoemd. Spottender wijze geeft men dien naam spreekwoordelijk aan hem, die eene te groote beweging van zijne werkzaamheden maakt.]

Attestatie.

Daar zal ik eene attestatie van ligten.

Augias.

Den stal van Augias zuiveren.

[Augias, koning van Elis, had zijne ossenstallen in vele jaren niet doen reinigen. De mythologie doet dit werk door hercules in éénen dag verrigten, door cenen arm van de rivier Peneus door deze stallen heen te leiden. Dien overeenkomstig worden alle ophoopingen van onreinheden, hetzij ze van geestelijken of ligchamelijken aard zijn, Augias-stallen genoemd.]

Augustinus.

Al evenwel dubitat Augustinus.Ga naar voetnoot5

Hij heeft een' hals als een Augustijn.Ga naar voetnoot6

Auke.

Wel beslagen, zei schipper Auke: het schip verloren, maar het hoosvat behouden.Ga naar voetnoot7

Aurora.

Zij is zoo bekoorlijk als het beeld van Aurora.

[Aurora is de godin van den dageraad. Zij wordt voorgesteld als eene jonge schoone vrouw, gezeten op eenen gouden wagen, welke door twee trotsche, langzaam voortstappende hengsten getrokken wordt.]

Autoriteit.

Hij liegt met autoriteit, zonder een' controleur noodig te hebben.

Avegaar.

Iemand met een' avegaar door den neus boren.Ga naar voetnoot8

Avond.

Ach, laat ons te avond niet kloek zijn.Ga naar voetnoot9

Alle avonden den zak vol.Ga naar voetnoot10

's Avonds most en 's morgens wijn, Ter eere van. Sint Martijn.Ga naar voetnoot11

De dag haalt den avond wel.

De dag is nog niet ten avond.Ga naar voetnoot12

De langste dag heeft ook een' avond.Ga naar voetnoot13

Des avonds kent (of: prijst) men den arbeider, en des morgens den waard. (Zie arbeider.)

Des avonds leeuwen, des morgens kapelletjes.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Des avonds rood, des morgens goed weêr aan boord.Ga naar voetnoot15

Des avonds 't zonnetje rood, Des morgens water in de sloot.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Des avonds vol, ligt neder.Ga naar voetnoot17

Des avonds zonder schulden, des morgens rijk.Ga naar voetnoot18

Des morgens hooger dan een berg, Des avonds lager dan een dweg.

De vrouw maakt den noen, de heer den avond.Ga naar voetnoot19

De zomer om de armen, en kersavond om rijke liên. (Zie arme.)

Die al zijn' kost verslindt omtrent het middagmaal, Vindt, als het avond is, zijn keuken bijster schraal.Ga naar voetnoot20

Die dag wil met mij een' avond hebben.Ga naar voetnoot21

Die des avonds wel brast, die slaapt wel.Ga naar voetnoot22

Die des morgens gaat bij zulk een' apotheker, Is des avonds dronken: dat is zeker. (Zie apotheker.)

Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, Moet maar wat zuinigjes teren: 's Avonds een potje met melk bij het vuur, En de boter wat dunnetjes smeren.

Een vischkooper worden op paaschavond.Ga naar voetnoot23

Geen dag, die niet zijn' avond heeft.Ga naar voetnoot24

Geen grooter vreugd op aard, zei Jantje van der Buis, Dan 's middags lekkre kost, en 's avonds dronken t'huis. (Zie aarde.)

Gelooven is de vieravond van geven.Ga naar voetnoot25

Goeden dag en goeden avond kosten geen duizend pond.Ga naar voetnoot26

[pagina 23]
[p. 23]

Heilig avond hebben (of: houden).Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Het einde prijst het leven, gelijk de avond den dag doet.

Het is aller dagen avond niet.Ga naar voetnoot2

Het is altijd geen meiavond.Ga naar voetnoot3

Het is een avond als eene lijnbaan.

Het is meiavond-vierschaar in zijn hoofd.

[Dat wil zeggen: groote drukte en verwarring. Op eenen meiavond plagten te Amsterdam alle geschillen tusschen huurder en verhuurder door den magistraat te moeten worden afgedaan.]

Het is morgen- en avond-eten.Ga naar voetnoot4

Het is nog geen nieuwjaars-avond.

Het is nog niet aller heiligen avond.Ga naar voetnoot5

Het moet des avonds al te zamen met hem onder de dekens (of: Wat hij heeft, neemt hij des avonds mede onder de dekens).Ga naar voetnoot6

Het ziet er uit, of 't meiavond is.

Hij lacht des morgens wel, die des avonds weent.Ga naar voetnoot7

Hij maakt zulk eene haast als een kleêrmaker op paaschavond.Ga naar voetnoot8

Hij slacht de geit: heeft hij 's morgens iets goeds bedacht, des avonds stort hij 't al omver.

Hoe later op den avond (of: de markt), hoe schooner volk.

Hoe nader bij den avond, hoe verder van huis.Ga naar voetnoot9

Men heeft zooveel van 's avonds lagchen als van 's morgens lagchen.Ga naar voetnoot10

Men love geen' dag, of hij zij ten avond.Ga naar voetnoot11

Men luidt zoo lang O, totdat kersavond komt.Ga naar voetnoot12

Mijne hand zal dezen avond nog uw halsband zijn, zei de jager tot den reiger.Ga naar voetnoot13

's Morgens bont, 's Avonds stront.

Op eenen ouden avond, als onze Heer een kind was.Ga naar voetnoot14

Paardrijders en voetgangers komen 's avonds allen in ééne herberg.Ga naar voetnoot15

Te avond of morgen.Ga naar voetnoot16

Veel beter is 't vroeg op te staan, Dan 's avonds laat naar bed te gaan.

Wat 's morgens schoon en jeugdig bloeit, Is dikwijls 's avonds uitgeroeid.

Wat van het avondmaal overblijft, is den volgenden morgen goed voedsel.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Wees niet te haastig: het is nog licht tot aan den avond.Ga naar voetnoot18

Welkom, heilige vieravond! het is eene lange week geweest.Ga naar voetnoot19

Wie weet, wat de avond brengen zal?Ga naar voetnoot20

Wilde de avond zorgen, als de morgen doet, Menigeen zou rijden, die nu gaat te voet.Ga naar voetnoot21

Zijn morgen- en zijn avond-zang: Zij geven niet denzelfden klank (of: Zijne morgensprookjes en avondpraatjes verschillen magtig, ook wel: Zijne morgen- en zijne avondredenen komen niet overeen).

Avontuur.

Beter gevloden dan een dwaas avontuur gewacht.Ga naar voetnoot22

Bij avontuur.Ga naar voetnoot23

Dat is het rad van avontuur.Ga naar voetnoot24

Den koene helpt het avontuur.Ga naar voetnoot25

Een schipper lijdt veel avonturen.Ga naar voetnoot26

Het avontuur komt niet bij vroeg opstaan.Ga naar voetnoot27

Het is niet al verloren, dat aan het avontuur hangt.Ga naar voetnoot28

Kwaad avontuur maakt somtijds goede vrienden.Ga naar voetnoot29

Avous.

Avous is dood.Ga naar voetnoot30

Azijn.

Daar goede azijn is, plegen kwade vrouwen te zijn.Ga naar voetnoot31

Dat is brakke azijn, zei Pleuntje, en zij proefde paardenpis.Ga naar voetnoot32

Der vrouwen liefde is als de wijn, Die ligt verandert in azijn.

Die met slokjes slorpen kan, Drinkt azijn, al waar 't een kan.

Eene vergissing kan plaats hebben, zei de boer; toen goot hij azijn in de lamp.

Een pintje wijn en een mengel azijn.Ga naar voetnoot33

Het is een deksel op eene azijnkan.Ga naar voetnoot34

Het is een wrange hond, zei de boer, en hij dronk bij vergissing eene flesch wijnazijn voor rijnwijn leêg.

Hij kijkt, of hij azijn gepacht heeft.Ga naar voetnoot35

Men vangt meer vliegen met een' lepel stroop dan met een vat aziju.Ga naar voetnoot36

Olie met azijn gemengd maakt de beste saus.

Van den zoetsten wijn Komt de felste azijn (of: Goede wijn Maakt goeden azijn).Ga naar voetnoot37

voetnoot1
Winterv. bl. 46.
voetnoot2
Servilius bl. 112. Zegerus bl. 45. Sartorius sec. VII. 2. Everts bl. 228.
voetnoot3
v. Duyse bl. 221.

voetnoot4
Cats bl. 440.

voetnoot5
Servilius bl. 117*. Gruterus III. bl. 123. Mergh. bl. 1. Sartorius sec. VI. 24. Tuinman II. bl. 55. Modderman bl. 111.
voetnoot6
Visscher bl. 214.
voetnoot7
Folie II. 393.

voetnoot8
Winschooten bl. 1.
voetnoot9
Motz bl. 6. Cats bl. 458, 460, 523. de Brune bl. 61, 394. Mergh bl. 51. Zeepl. bl. 69, 84. v. Eijk II. bl. 1. Mulder bl. 409.
voetnoot10
Cats bl. 530.
voetnoot11
Campen bl. 113.
voetnoot12
Folie II. 236.
voetnoot13
Folie II. 258.
voetnoot14
Campen bl. 8. Sartorius pr. I. 14, tert. II. 50. Tuinman I. bl. 113. Nov. 30. Folie I. 387. Everts bl. 316. Meijer bl. 5. v. Eijk II. bl. 73.
voetnoot15
Cats bl. 503. Hoeufft bl. 144.
voetnoot16
Cats bl. 458.
voetnoot17
Zegerus bl. 23. 27 Oct. Idinau bl. 168. Gruterus I. bl. 114. Mergh bl. 15. Winschooten bl. 276. Tuinman bl. 92, I. bl. 135, 240. Lublink Verh. bl. 98. Everts 2, bl. 231. Fakkel bl. 189. Bruijn bl. 137. Kerkhoven bl. 55. v. Eijk I. nal. bl. 4, II. bl. 82. Manvis bl. 123. Harrebomée I. bl. 385. Modderman bl. 4.
voetnoot18
Sartorius tert. VI. 4. Winschooten bl. 2. Tuinman I. bl. 129. Jan. 15. Mulder bl. 434.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 290.
voetnoot20
Idinau bl. 14. de Brune bl. 176, 213. Sartorius pr. V. 52. Winschooten bl. 1. Tuinman I. bl. 113, 131, 367. Everts bl. 344. v. Eijk II. bl. 1. de Jager N. Bijdr. bl. 47.
voetnoot21
Servilius bl. 123*. Campen bl. 118. Folie I. 16. v. Eijk II. nal. bl. 1. de Jager Bijdr. bl. 99.
voetnoot22
v. Eijk II. bl. 2.
voetnoot23
Winschooten bl. 1. Tuinman I. bl. 252, 299. Gales bl. 16, 30. Everts bl. 347. v. Eijk II. bl. 2. Anton bl. 35.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 80, 240.

voetnoot25
Campen bl. 37. Gruterus I. bl. III. Tuinman II. bl. 117. Meijer bl. 18.
voetnoot26
Witsen bl. 181.
voetnoot27
Campen bl. 94. Meijer bl. 44.
voetnoot28
Motz bl. 36. de Brune bl. 266.

voetnoot1
Tuinman I. bl. 90.
voetnoot2
Folie II. 131.

voetnoot3
Folie I. 461.

voetnoot4
Cats bl. 509.
voetnoot5
Cats bl. 465. de Brune bl. 76, 122, 123. Modderman bl. 150.
voetnoot6
de Brune bl. 123.
voetnoot7
Motz bl. 15. Tuinman I. nal. bl. 6.
voetnoot8
Gales bl. 14, 32. Everts bl. 346.

voetnoot9
Hornstra bl. 30.

voetnoot10
v.d. Venne bl. 50.

voetnoot11
v. Hall I. bl. 10.

voetnoot12
25 Dec. Gruterus I. bl. 124. de Brune bl. 43, 284, 293, 336, 489.

voetnoot13
Motz bl. 1.
voetnoot14
Cats bl. 443.
voetnoot15
Meijer bl. 91.
voetnoot16
de Brune bl. 42. Tuinman I. bl. 265.
voetnoot17
Cats bl. 504. de Brune bl. 89. v. Waesberge Wijn bl. 15.
voetnoot18
Motz bl. 25.
voetnoot19
Motz bl. 80.
voetnoot20
Gruterus III. bl. 130.
voetnoot21
Sartorius tert. V. 47.
voetnoot22
Motz bl. 58.
voetnoot23
Motz bl. 58.
voetnoot24
Campen bl. 8. Cats bl. 476. Mergh bl. 14. Tuinman I. bl. 199, II. bl. 60. Folie I. 71. B. Studeerk. I. 11. Reddingius 42. Neus-Spreckw. 60. Bogaert bl. 41.
voetnoot25
Folie I. 337.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 140.
voetnoot27
v.d. Venne bl. 248.
voetnoot28
v.d. Venne bl. 274.
voetnoot29
Zegerus bl. 23. de Brune bl. 208. Mergh bl. 17. Witsen 322. Tuinman I. bl. 365.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 149.
voetnoot31
Sartorius pr. IX. 18, tert. VI. 49.
voetnoot32
Sartorius tert. IV. 91, X. 20.
voetnoot33
Witsen 160.
voetnoot34
Campen bl. 77.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 155.
voetnoot36
de Brune bl. 181. Sartorius sec. VIII. 47. Tuinman I. bl. 89.
voetnoot37
de Brune bl. 78, 400.
voetnoot38
Campen bl. 96. Sartorius sec. II. 44.
voetnoot39
Servilius bl. 119*. Campen bl. 114. de Brune bl. 234. Sartorius pr. IX. 16, X. 11. Tuinman I. bl. 6, 216.
voetnoot40
v. Eijk II. bl. 2.
voetnoot41
v. Eijk III. bl. 35.
voetnoot42
Motz bl. 25.
voetnoot43
Campen bl. 75.
voetnoot1
Servilius bl. 49. Sartorius sec. IV. 78.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 166.
voetnoot3
Tuinman II. bl. 101.
voetnoot4
Gruterus III. bl. 163. Meijer bl. 108.
voetnoot5
de Brune bl. 388.
voetnoot6
Prov. seriosa bl. 46.
voetnoot7
Gruterus III. bl. 172.
voetnoot8
Modderman bl. 148.
voetnoot9
Neus-Spreckw. 44.

voetnoot10
Motz bl. 36.

voetnoot11
Servilius bl. 90*. Campen bl. 114. 15 Maart. Gruterus I. bl. 93, III. bl. 132. Cats bl. 419, 465, 486. de Brune bl. 158, 429. Mergh bl. 8. Sartorius pr. II. 56, X. 15, sec. I. 83, III. 27, tert. III. 81. Winschooten bl. 364. Tuinman I. bl. 87. Reddingius 27. Euphonia bl. 517. Everts bl. 345. Bruijn bl. 140. v. Waesberge Vrijen bl. 65. Modderman bl. 5, 15. Bogaert bl. 100.

voetnoot12
v. Hasselt bl. 8.

voetnoot13
de Brune bl. 172, 351. Hornstra 27.
voetnoot14
v. Hasselt bl. 8.

voetnoot15
v.d. Venne bl. 261.

voetnoot16
19 Nov. Gruterus I. bl. 91.

voetnoot17
Prov. seriosa bl. 14. Campen bl. 133. 24 Mei. Gruterus I. bl. 98. Cats bl. 523. de Brune bl. 232. Mergh bl. 13. Sartorius tert. X. 47. v. Nyenborgh bl. 131. Winschooten bl. 296. Tuinman bl. 3, I. bl. 229, 355. Gales bl. 24. Euphonia bl. 515. Everts bl. 347. v.d. Hulst bl. 15. Wassenbergh II. bl. 114. Meijer bl. 64. Mulder bl. 434. Modderman bl. 15.
voetnoot18
v.d. Venne bl. 210.
voetnoot19
v.d. Venne bl. 251.
voetnoot20
Winschooten bl. 296. Euphonia bl. 521.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 62.
voetnoot22
Cats bl. 434.

voetnoot23
v. Eijk III. bl. 34. Mulder bl. 437.

voetnoot24
Gruterus III. bl. 168. Mergh bl. 38.

voetnoot25
Hornstra bl. 19.

voetnoot26
Servilius bl. 183. 7 Jan. Gruterus I. bl. 93. Richardson bl. 23. Witsen 102. Tuinman I. bl. 366. Rabener bl. 119-171. Martinet 67. Euphonia bl. 525. Koning bl. 23. Zeepl. bl. 69. Manvis bl. 123. Modderman bl. 77.

voetnoot27
v. Nyenborgh bl. 132.

voetnoot28
Mergh bl. 1. Witsen 42. Winschooten bl. 3. Tuinman bl. 17, I. bl. 89, 361, II. bl. 224. Gales bl. 29. Euphonia bl. 522. Everts bl. 230. Willems Reinaert bl. 301. v. Eijk II. bl. 2. Modderman bl. 14.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 89, 257. Lublink Verh. bl. 101. Wijsheid bl. 134. Euphonia bl. 525. v. Eijk II. bl. 2. Modderman bl. 18. de Jager N. Bijdr. bl. 48.
voetnoot30
Motz bl. 75. Cats bl. 459, 507. de Brune bl. 155. Winschooten bl. 327. Tuinman I. bl. 257. Junij 31. Gales bl. 45. Euphonia bl. 516. v. Eijk II. bl. 5. Bogaert bl. 83.
voetnoot31
v. Eijk II. bl. 3. Bogaert bl. 67.
voetnoot32
Cats bl. 502. Mergh bl. 48.
voetnoot33
Tuinman I. bl. 140, 178. v. Eijk II. nal. bl. 2. de Jager Bijdr. bl. 99.
voetnoot34
Folie II. 283.
voetnoot35
Tuinman II. bl. 61. v. Eijk II. bl. 3.
voetnoot36
Folie II. 282.
voetnoot37
Idinau bl. 214. Tuinman bl. 75, I. bl. 58. Oct. 9. Gales bl. 41. Martinet 58. Euphonia bl. 523. Everts bl. 317. Hond bl. 122. Koning bl. 38. v. Eijk II. bl. 3, 75. de Jager Bijdr. bl. 99. Modderman bl. 14.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 11. v. Eijk II. bl. 5.
voetnoot2
Winschooten bl. 3. Tuinman I. bl. 21, 43. Sept. 28. Euphonia bl. 525. v. Eijk II. bl. 4. Anton bl. 36. Modderman bl. 52. Bogaert bl. 17.
voetnoot3
Cats bl. 461.
voetnoot4
Mergh bl. 10. Tuinman I. bl. 19. v. Zutphen Duivel bl. 420. v. Duyse bl. 203.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 347.
voetnoot6
Mergh bl. 16. v. Eijk II. bl. 5.
voetnoot7
Servilius bl. 78. Zegerus bl. 24. 11 Aug. Idinau bl. 95. Gruterus I. bl. 102. Cats bl. 424. de Brune bl. 240. Mergh bl. 17. Witsen 135.
voetnoot8
Cats bl. 467. v. Eijk II. bl. 3.
voetnoot9
Cats bl. 451. de Brune bl. 39.
voetnoot10
Mergh bl. 50.
voetnoot11
Mergh bl. 49.
voetnoot12
Cats bl. 427. Bogaert bl. 67.
voetnoot13
Campen bl. 18. Richardson bl. 36. Meijer bl. 9. v. Duyse bl. 219.
voetnoot14
v. Eijk II. nal. bl. 2.
voetnoot15
Folie I. 35. de Jager Bijdr. bl. 99.
voetnoot16
v. Eijk II. nal. bl. 2. Modderman bl. 18.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 340. Manvis bl. 123.
voetnoot18
Witsen 459.
voetnoot19
Servilius bl. 53*. v. Eijk II. bl. 3, nal. bl. 2. de Jager Bijdr. bl. 99.
voetnoot20
Winschooten bl. 3. v. Eijk II. nal. bl. 2.
voetnoot21
v. Eijk II. bl. 5. Verkl. 23.
voetnoot22
Motz bl. 29.
voetnoot23
Folie I. 249. de Jager Bijdr. bl. 99. Modderman bl. 102.
voetnoot24
Sartorius tert. VI. 67. Tuinman I. bl. 89. v. Eijk II. nal. bl. 2. de Jager Bijdr. bl. 99. Modderman bl. 134.
voetnoot25
Winschooten bl. 3. Tuinman I. bl. 12. v. Eijk I. bl. 107, II. bl. 5. de Jager N. Bijdr. bl. 48.
voetnoot26
de Jager N. Bijdr. bl. 48.
voetnoot27
Winschooten bl. 3. de Jager N. Bijdr. bl. 49.
voetnoot28
v. Eijk II. bl. 5.
voetnoot29
v. Eijk II. bl. 2.
voetnoot30
de Brune bl. 18.
voetnoot31
v. Eijk II. bl. 6.
voetnoot32
Tuinman II. bl. 52.
voetnoot33
Winschooten bl. 226. Tuinman I. nal. bl. 30. v. Eijk II. bl. 2.
voetnoot34
v.d. Hulst bl. 15. v. Eijk I. bl. 106, II. bl. 4.
voetnoot35
Tuinman II. bl. 11. Willems Reinaert bl. 301. v. Eijk II. bl. 3. Modderman bl. 146.
voetnoot36
Mergh bl. 26. v. Eijk II. bl. 2.
voetnoot37
Folie II. 94.
voetnoot38
Tuinman I. bl. 89. v. Eijk II. nal. bl. 2. Bogaert bl. 64.
voetnoot39
Gruterus III. bl. 164. Meijer bl. 95.
voetnoot40
de Jager Bijdr. bl. 99. Modderman bl. 133.
voetnoot41
Servilius bl. 140. Tuinman I. bl. 4.
voetnoot42
Campen bl. 78. Tuinman I. bl. 322. Folie I. 212. de Jager Bijdr. bl. 99. Modderman bl. 96.
voetnoot43
Cats bl. 467. Mergh bl. 53. Winschooten bl. 159. Tuinman bl. 48. Bogaert bl. 64.
voetnoot44
v. Nyenborgh bl. 132.

voetnoot45
v. Eijk III. bl. 34.
voetnoot46
Cats bl. 522. Richardson bl. 28. Bogaert bl. 84.
voetnoot47
Fakkel bl. 192. Modderman bl. 5.
voetnoot48
Meijer bl. 69.
voetnoot49
v. Hall III. bl. 3.
voetnoot50
Cats bl. 419. de Brune bl. 44.
voetnoot51
v. Hall I. bl. 8.
voetnoot52
Scheltema I. bl. 12.
voetnoot1
v.d. Bergh bl. 272.
voetnoot2
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot3
de Brune bl. 235.
voetnoot4
Campen bl. 18.
voetnoot5
Servilius bl. 145*. Cats bl. 460. de Brune bl. 358, 359. Mergh bl. 8. Willems IV. 21, Reinaert bl. 298, 300.
voetnoot6
Campen bl. 76. 30 Jan. Gruterus I. bl. 111. de Brune bl. 306. Tuinman bl. 65, I. bl. 6, 35, 89, 92, II. bl. 74. B. Studeerk. II. bl. 457. Willems IV. 1. Wassenbergh I. bl. 93. Mulder bl. 413. Modderman bl. 122. Bogaert bl. 64.
voetnoot7
v. Eijk II. bl. 93.
voetnoot8
Gruterus I. bl. 108. Sartorius tert. I. 16. Tuinman II. bl. 80.
voetnoot9
Cats bl. 470. Bergh bl. 56. Wijsheid bl. 140.
voetnoot10
Cats bl. 453.
voetnoot11
Mergh bl. 38. Tuinman I. bl. 33. v. Zutphen Duivel bl. 417. Willems Reinaert bl. 298. v. Eijk II. 40. v. Duyse bl. 231. Bogaert bl. 37.
voetnoot12
Cats bl. 524. de Brune bl. 272.
voetnoot13
Cats bl. 544.
voetnoot14
Cats bl. 452, 505. de Brune bl. 345. Richardson bl. 37. Willems III. 112. Bogaert bl. 67.

voetnoot15
Huisvriend bl. 359.

voetnoot16
Servilius bl. 145*. Campen bl. 18. Zegerus bl. 18. 30 Jan. Gruterus I. bl. 91. de Brune bl. 470. Mergh bl. 1, 11. Tuinman I. bl. 371. v. Eijk II. bl. 48. Harrebomée II. 9.
voetnoot17
Mergh bl. 1. Tuinman I. bl. 320. Mulder bl. 411.
voetnoot18
Motz bl. 62.
voetnoot19
de Brune bl. 212. v. Eijk bl. 13.
voetnoot20
Campen bl. 2.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 38. Zegerus bl. 59. 28 Jan. Gruterus I. bl. 95. Cats bl. 504. de Brune bl. 16, 318. Bogaert bl. 84.
voetnoot22
Folie II. 120.
voetnoot23
Cats bl. 538.
voetnoot24
Servilius bl. 144. Gruterus I. bl. 98. de Brune bl. 137. Mergh bl. 37. v. Duyse bl. 210.
voetnoot25
v.d. Venne bl. 130.
voetnoot26
Mergh bl. 14.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 321. v. Eijk II. nal. 94.
voetnoot28
Folie I. 388.
voetnoot29
Servilius bl. 56, 215. Campen bl. 5. 12 April. Gruterus I. bl. 103. de Brune bl. 112. Tuinman II. bl. 103.
voetnoot30
Folie II. 74.
voetnoot31
de Brune bl. 30, 175, 297, 447.
voetnoot32
Sartorius pr. VI. 38. Everts bl. 313.
voetnoot33
Tuinman I. bl. 247.
voetnoot34
Servilius bl. 67.
voetnoot35
Servilius bl. 15. Sartorius pr. VI. 4.
voetnoot36
de Brune bl. 28.
voetnoot1
Sartorius sec. X. 16, tert. I. 51, IV. 19, VIII. 95.
voetnoot2
Motz bl. 76.
voetnoot3
Idinau bl. 116.
voetnoot4
Campen bl. 27.
voetnoot5
Campen bl. 55.
voetnoot6
Motz bl. 33.
voetnoot7
Campen bl. 88. Meijer bl. 41. v. Duyse bl. 227.
voetnoot8
Zegerus bl. 5. de Brune bl. 189. Tuinman I. bl. 193, II. bl. 198. Gales bl. 36. v. Eijk III. bl. 38.
voetnoot9
5 Junij. Gruterus I. bl. 109.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 321.
voetnoot11
Gales bl. 26.
voetnoot12
Campen bl. 76. Meijer bl. 34.
voetnoot13
Campen bl. 104.
voetnoot14
Cats bl. 453.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 166.
voetnoot16
6 Julij. Gruterus I. bl. 119. Witsen 49. Tuinman I. bl. 158, 359. Gales VI. bl. 16. v. Zutphen II. 25. v. Eijk III. bl. 8. Modderman bl. 37. Bogaert bl. 92.
voetnoot17
Motz bl. 18.
voetnoot18
Servilius bl. 286*.
voetnoot19
Campen bl. 81.
voetnoot20
Cats bl. 529. de Brune bl. 165. v. Eijk III. bl. 37.
voetnoot21
Zegerus bl. 8. Mergh bl. 6.
voetnoot22
25 Dec. Gruterus I. bl. 122.
voetnoot23
Zegerus bl. 8. Mergh bl. 14.
voetnoot24
v. Eijk II. bl. 61.
voetnoot25
Cats bl. 432. Bogaert bl. 27.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 129, 232.
voetnoot27
Mergh bl. 21. Tuinman I. bl. 169. v. Waesberge Geld bl. 164.
voetnoot28
Campen bl. 16. Sartorius sec. I. 6. Tuinman I. bl. 320.
voetnoot29
Winschooten bl. 124. Folie II. 161, 441. Blijg. bl. 106-107.
voetnoot30
Cats bl. 470, 490. de Brune bl. 342.
voetnoot31
Cats bl. 528. de Brune bl. 311, 404, 434. Willems III. 152. Kerkhoven bl. 57. Modderman bl. 145.
voetnoot32
v. Eijk II. nal. 62. Bogaert bl. 42.
voetnoot33
Prov. seriosa bl. 44. Servilius bl. 115*. Zegerus bl. 64. Idinau bl. 271. de Brune bl. 20. Mergh bl. 41. Tuinman I. bl. 320. Mulder bl. 411.

voetnoot34
v.d.Venne bl. 248.

voetnoot35
Tuinman I. bl. 256. v. Zutphen Duivel bl. 416, 417-418.
voetnoot36
Tuinman I. bl. 182
voetnoot37
Campen bl. 38. Meijer bl. 19.
voetnoot1
de Brune bl. 88.
voetnoot2
Folie I. 381.
voetnoot3
25 Julij. 12 Aug. Gruterus I. bl. 94. Hoeufft bl. 46.
voetnoot4
Folie II. 123.
voetnoot5
Folie II. 207.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 243.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 134.
voetnoot8
Tuinman I. nal. bl. 14.
voetnoot9
Mergh bl. 10. Winschooten bl. 36. Tuinman I. bl. 241.
voetnoot10
Campen bl. 118. de Brune bl. 172. Tuinman I. bl. 160. Meijer bl. 57. v. Eijk III. bl. 21.
voetnoot11
Witsen 397.
voetnoot12
Motz bl. 39.
voetnoot13
Mergh bl. 12. Tuinman I. bl. 99.
voetnoot14
Prov. seriosa bl. 18.
voetnoot15
Euphonia bl. 516.
voetnoot16
Folie I. bl. 361.
voetnoot17
Sartorlus pr. I. 78.
voetnoot18
18 Aug. Gruterus I. bl. 101.
voetnoot19
11 Sept. Gruterus I. bl. 101. Cats bl. 438. Mergh bl. 48.
voetnoot20
Prov. seriosa bl. 39. Servilius bl. 30*, 150*, 153. de Brune bl. 158, 461. Mergh bl. 19. Sartorius pr. III. 7, sec. VIII. 2.
voetnoot21
Sartorius pr. II. 48.
voetnoot22
28 Aug. Gruterus I. bl. 103.
voetnoot23
Cats bl. 420.
voetnoot24
Folie II. 91.
voetnoot25
Sartorius tert. IX. 9. Tuinman I. bl. 317.
voetnoot26
Servilius bl. 235*. de Brune bl. 71. Mergh bl. 21.
voetnoot27
Cats bl. 475. Tuinman I. bl. 124. v. Duyse bl. 202. Modderman bl. 81.
voetnoot28
Campen bl. 117. Cats bl. 488. de Brune bl. 238. Mergh bl. 51. Sartorius tert. III. 24. Wassenbergh bl. 88. Hoeufft XXI. Modderman bl. 82.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 197, 335, II. bl. 210. Folie I. 70. Gales bl. 36.
voetnoot30
Sartorius sec. IX. 52.
voetnoot31
Folie II. 206.
voetnoot32
Mergh bl. 19. Tuinman II. bl. 48.
voetnoot33
Servilius bl. 101*. Zegerus bl. 56. Mergh bl. 20. Sartorius tert. VII. 47. Tuinman I. bl. 87. Modderman bl. 82.
voetnoot34
Campen bl. 20. Mergh bl. 31. Tuinman I. nal. bl. 6. Meijer bl. 10.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 150.
voetnoot36
Campen bl. 102. Meijer bl. 48.
voetnoot37
Folle I. 268.
voetnoot38
Motz bl. 44.
voetnoot39
Campen bl. 105. Meijer bl. 49.
voetnoot40
Prov. seriosa bl. 31. Servilius bl. 186, 186*, 287. Campen bl. 96. Zegerus bl. 24. Mergh bl. 40. Sartorius pr. I. 91, II. 28, sec. II. 55, IV. 51. 62, V. 30, tert. II. 36. Tuinman I. bl. 236, 293, 331. Meijer bl. 97.
voetnoot41
Campen bl. 111. Meijer bl. 53.
voetnoot42
Campen bl. 34.
voetnoot1
Motz bl. 31.
voetnoot2
Motz bl. 26.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 310, II. bl. 105.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 101, 248. Loosjes Boter bl. 153.
voetnoot5
Motz bl. 37.
voetnoot6
Campen bl. 108. Meijer bl. 51.
voetnoot7
Sartorius sec. II. 49. Folie I. 121.
voetnoot8
Sartorius tert. IV. 65.
voetnoot9
Tuinman I. nal. bl. 14. Gales bl. 18.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 122. Mulder bl. 426.
voetnoot11
Winschooten bl. 34. Tuinman I. bl. 62. Aug. 29. Folie I. 37.
voetnoot12
Tuinman II. bl. 199.
voetnoot13
Folie II. 11.
voetnoot14
Folie I. 9.
voetnoot15
Sartorius tert. VI. 16. Tuinman I. bl. 240.
voetnoot16
Sartorius tert. VII. 70.
voetnoot17
Campen bl. 11. Meijer bl. 6.
voetnoot18
Servilius bl. 121.
voetnoot19
Campen bl. 108. Meijer bl. 51.
voetnoot20
Servilius bl. 225*.
voetnoot21
Mergh bl. 26.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 151.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 186, 289, II. bl. 206.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 186.
voetnoot25
Campen bl. 102. Tuinman I. bl. 329.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 159.
voetnoot27
Sartorius pr. IV. 60.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 186.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 133.
voetnoot30
Folie II. 143.
voetnoot31
Sartorius tert. III. 24.
voetnoot32
Prov. seriosa bl. 30.
voetnoot33
Motz bl. 7.
voetnoot34
Sartorius pr. IV. 74.
voetnoot35
Meijer bl. 97.
voetnoot36
Gruterus III. bl. 166. Meijer bl. 91.
voetnoot37
Campen bl. 129. Meijer bl. 62.
voetnoot38
Servilius bl. 263. Mergh bl. 44.
voetnoot39
Tuinman I. bl. 258.
voetnoot40
3 Maart. Gruterus I. bl. 121. Folie I. 468. Magazijn 44. Wijsheid bl. 141. Euphonia bl. 523. Spreuk XVI.
voetnoot41
Folie I. 317.
voetnoot42
Cats bl. 543.
voetnoot43
Sartorius tert. III. 45.
voetnoot44
Servilius bl. 277*.
voetnoot45
Folie II. 116.
voetnoot46
Motz bl. 76.

voetnoot47
Folie II. 288.

voetnoot48
Sartorius sec. VIII. 7.
voetnoot49
Cats bl. 490. de Brune bl. 342. Mergh bl. 49. v. Eijk II. bl. 11.
voetnoot50
Cats bl. 426. de Brune bl. 94. Mergh bl. 48.
voetnoot51
Tuinman I. bl. 331.
voetnoot52
v.d.Venne bl. 154.
voetnoot53
Campen bl. 91.
voetnoot54
v. Eijk II. bl. 48.
voetnoot55
v. Eijk II. nal. bl. 42.
voetnoot1
22 April. Gruterus I. bl. 109. Tuinman I. bl. 207.
voetnoot2
Tuinman II. bl. 15.
voetnoot3
Folie II. 430.
voetnoot4
Campen bl. 56.
voetnoot5
Servilius bl. 50*, 52. Campen bl. 94. Sartorius pr. VIII. 81, tert. VIII. 58. Tuinman I. bl. 204. Meijer bl. 43. v. Eijk III. 51. Mulder bl. 434.
voetnoot6
Sartorius pr. VI. 50.

voetnoot7
Folie I. 486.
voetnoot8
Winschooten bl. 185. v. Aken 10. Spreuk XII. Modderman bl. 35.
voetnoot9
Tuinman I. nal. bl. 13.

voetnoot10
Campen bl. 1. Sartorius pr. II. 3. Witsen 72. v. Hasselt bl. 17. Meijer bl. 1. v. Duyse bl. 194.
voetnoot11
v. Duyse bl. 196. v. Eijk bl. 18.
voetnoot12
Lublink Verh. bl. 110. Gales bl. 34. Lublink Br. bl. 86. Euphonia bl. 518. Everts bl. 313. v. Eijk I. nal. 22. de Jager Bijdr. bl. 473. v. Duyse bl. 195. Manvis bl. 123. Modderman bl. 134.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 347.

voetnoot14
v. Duyse bl. 222.

voetnoot15
Prov. seriosa bl. 7. Tuinman I. bl. 261. v. Eijk II. nal. 15, III. bl. 84. v. Duyse bl. 226. Modderman bl. 115.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 229.
voetnoot17
de Brune bl. 53, 153.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 28. v. Duyse bl. 225. Modderman bl. 115.
voetnoot19
de Brune bl. 153.
voetnoot20
Campen bl. 30. Meijer bl. 14. v. Duyse bl. 202.
voetnoot21
Gruterus III. bl. 154.
voetnoot22
de Brune bl. 153.
voetnoot23
Campen bl. 21.
voetnoot24
Motz bl. 73. Campen bl. 87. Guikema II. 45.

voetnoot25
Gales bl. 34.

voetnoot26
v.d.Venne bl. 81.
voetnoot1
11 Jan. Gruterus I. bl. 91. Willems III. 23.

voetnoot2
Folie I. 306.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 43. Bogaert bl. 85.

voetnoot4
Gruterus III. bl. 134. Meijer bl. 82.
voetnoot5
Cats bl. 459.
voetnoot6
v.d.Venne bl. 32.

voetnoot7
Servilius bl. 4. Campen bl. 23.
voetnoot8
v. Eijk II. nal. bl. IX.
voetnoot9
Campen bl. 83. Meijer bl. 38.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 273. v. Eijk II. bl. 54.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 207, 322. Folie I. 235. v. Eijk II. nal. bl. 49. Bogaert bl. 43.
voetnoot12
Sartorius tert. IX. 63.
voetnoot13
Folie II. 368.
voetnoot14
de Brune bl. 65.
voetnoot15
v. Nyenborgh bl. 132.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 19. Gruterns III. bl. 136.
voetnoot17
Campen bl. 10. Zegerus bl. 17. de Brune bl. 86. Mergh bl. 8, 13. Tuinman II. bl. 222. Meijer bl. 6.

voetnoot18
Motz bl. 83.

voetnoot19
Tuinman II. bl. 134.
voetnoot20
v. Hasselt bl. 4.

voetnoot21
Sartorius quart. 59.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 156. Tuinman II. bl. 21. Meijer. bl. 107. v. Duyse bl. 194.
voetnoot23
Prov. seriosa bl. 47. Campen bl. 35. Mergh bl. 2. Richardson bl. 36. Tuinman I. bl. 12. v. Hasselt bl. 13. Gales bl. 45. Meijer bl. 17. v. Duyse bl. 194.
voetnoot24
Motz bl. 78. Gales bl. 45.

voetnoot25
Reddingius 46. v. Eijk II. bl. 6, nal. bl. 39. Guikema I. 16.
voetnoot26
v. Eijk II. bl. 6.
voetnoot27
v. Eijk II. bl. 6.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 88, 369.

voetnoot29
Sartorius pr. X. 40.

voetnoot30
Gruterus III. bl. 132. Tuinman II. bl. 57. Meijer bl. 75.
voetnoot31
Folie I. 321.
voetnoot32
de Brune bl. 100, 101.
voetnoot33
Folie I. 207.
voetnoot34
Campen bl. 35. de Brune bl. 286. Scheltema II. bl. 53.
voetnoot35
Servilius bl. 228.

voetnoot36
Gruterus III. bl. 168.
voetnoot37
Tuinman I. bl. 5, 196.
voetnoot1
de Brune bl. 424.
voetnoot2
Folie II. 365.
voetnoot3
Campen bl. 99. Meijer bl. 46. v. Duyse bl. 229.
voetnoot4
Folie II. 196.
voetnoot5
Servilius bl. 251*, 265*. Sartorius tert. IX. 1.

voetnoot6
Prov. seriosa bl. 12. Gruterus III. bl. 131. Meijer bl. 80.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 124. Gales bl. 46. v. Zutphen II. 17. Modderman bl. 25. Bogaert bl. 87.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 93, 279, II. bl. 208. Bogaert bl 24.

voetnoot9
Tuinman I. bl. 145. v. Eijk I. bl. 49, nal. bl. 20.
voetnoot10
Sartorius sec. I. 38. Tuinman I. bl. 145.

voetnoot11
Folie II. 124.

voetnoot12
Tuinman I. bl. 237.
voetnoot13
Sartorius pr. X. 62, sec. VI. 66. Folie I. 151. v. Duyse bl. 196.
voetnoot14
Folie I. 226.
voetnoot15
Cats bl. 546. de Brune bl. 1.
voetnoot16
de Brune bl. 1.
voetnoot17
de Brune bl. 1.
voetnoot18
Folie I. 430.

voetnoot19
Servilius bl. 8*.
voetnoot20
Bogaert bl 30.

voetnoot21
v.d.Hulst bl. 16.
voetnoot22
v. Waesberge Geld bl. 160.
voetnoot23
Servilius bl. 38. Tuinman I. bl. 269.

voetnoot24
Sartorius pr. VII. 18. v. Duyse bl. 210.

voetnoot25
Meijer bl. 108.

voetnoot26
Tuinman I. bl. 363.
voetnoot27
Sartorius pr. IX. 55.

voetnoot28
Servilius bl. 272.
voetnoot29
Tuinman I. nal. bl. 13.
voetnoot30
Sartorius tert. VIII. 80. v. Duyse bl. 215.
voetnoot31
de Brune bl. 240. Tuinman II. bl. 197.

voetnoot32
v.d.Venne bl. 225.

voetnoot33
v. Hasselt bl. 13.
voetnoot34
Tuinman II. bl. 94. Modderman bl. 120.
voetnoot35
Sartorius sec. III. 100.

voetnoot36
Gruterus III. bl. 126. Meijer bl. 79.

voetnoot37
Winschooten bl. 291. Tuinman I. bl. 137.

voetnoot38
de Brune bl. 468. Winschooten bl. 313. Everts bl. 230, 349.

voetnoot1
Dec. 21. v. Waesberge Wijn bl. 18.

voetnoot2
Folie II. 187.

voetnoot3
Sartorius pr. IX. 79.
voetnoot4
Motz bl. 27. de Brune bl. 486.
voetnoot5
de Brune bl. 360.
voetnoot6
de Brune bl. 422.

voetnoot7
v. Waesberge Vrijen bl. 58.

voetnoot8
Sartorius sec. VII. 56.
voetnoot9
Prov. seriosa bl. 10. Campen bl. 37. Zegerus bl. 7. 11 Maart. Idinau bl. 156. Gruterus I. bl. 112. de Brune bl. 232. Mergh bl. 30. v. Nyenborgh bl. 130. Tuinman 1. bl. 174. Gales bl. 12. Magazijn 20. Euphonia bl. 524. Everts bl. 227. v. Eijk 1. nal. 8. v. Duyse bl. 458. Guikema I. 10. Modderman bl. 24.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 29.
voetnoot11
Mergh bl. 35.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 334. v. Duyse bl. 219.

voetnoot13
Campen bl. 132. Meijer bl. 64.
voetnoot14
Cats bl. 491, 502. de Brune bl. 368. Mergh bl. 7, 51. Tuinman II. bl. 107. v. Eijk III. bl. 29. v. Hall III. bl. 1. Bogaert bl. 100.
voetnoot15
Prov. seriosa bl. 36. de Brune bl. 373. v. Eijk III. bl. 1.
voetnoot16
Cats bl. 504. Mergh bl. 14.
voetnoot17
Cats bl. 541.
voetnoot18
Kerkhoven bl. 54.
voetnoot19
Everts bl. 233.
voetnoot20
v. Eijk III. bl. 2.
voetnoot21
Campen bl. 107. 19 Aug. 13 Dec. Gruterus I. bl. 112. de Brune bl. 146. Sartorius tert. IX. 41. Winschooten bl. 348. Tuinman I. bl. 172. Euphonia bl. 518. v.d.Hulst bl. 12. Willems III. 156. v. Waesberge Geld bl. 166. v. Eijk III. bl. 2. v. Duyse bl. 204. Mulder bl. 430. Modderman bl. 43. Bogaert bl 87.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 128. v. Eijk II. 85.
voetnoot23
Prov. seriosa bl. 34. Gruterus III. bl. 162. de Brune bl. 87.
voetnoot24
Campen bl. 40. Meijer bl. 20.

voetnoot25
de Brune bl. 150. Willems VIII. 188.

voetnoot26
v. Eijk II. 59.

voetnoot1
Tuinman I. bl. 237. Modderman bl. 116.

voetnoot2
Tuinman II. bl. 188. v. Eijk II. nal. 3. Visscher bl. 214.

voetnoot3
Cats bl. 463. Witsen 243.

voetnoot4
Everts bl. 231.

voetnoot5
Campen bl. 37. Meijer bl. 18.

voetnoot6
de Méry Holl. 6.

voetnoot7
Tuinman I. bl. 116, II. bl. 26. v. Waesberge Wijn bl. 14.

voetnoot8
Campen bl. 73. Folie II. 384,
voetnoot9
Folie II. 79.
voetnoot10
Folie II. 307.

voetnoot11
Motz bl. 81.

voetnoot12
Gruterus III. bl. 163.

voetnoot13
Gruterus I. bl. 92.

voetnoot14
de Brune bl. 79. Gales bl. 38.
voetnoot15
de Brune bl. 462, 463. Sartorius pr. V. 69, VII. 93, sec. VIII. 83, IX. 33. Tuinman I. bl. 359. Gales bl. 15. Harrebomée II. bl. 258.

voetnoot16
v. Waesberge Geld bl. 168.
voetnoot17
Cats bl. 541.
voetnoot18
Manvis bl. 123.
voetnoot19
Modderman bl. 124.
voetnoot20
Zeepl. bl. 69.
voetnoot21
Sartorius pr. IX. 5. Tuinman I. bl. 22. v. Duyse bl. 212.
voetnoot22
Sartorius sec. V. 64. Tuinman II. bl. 241.

voetnoot23
Folie II. 259.
voetnoot24
Folie II. 299.

voetnoot25
v.d.Hulst bl. 13.
voetnoot1
Motz bl. 29.
voetnoot2
Tuinman II. bl. 246.
voetnoot3
Servilius bl. 241*, 242. de Brune bl. 75, 461, 466. Mergh bl. 25. Sartorius pr. IX. 81, sec. Il. 43, tert. III. 67. Tuinman II. bl. 115. v. Duyse bl. 207.
voetnoot4
Cats bl. 451. Tuinman I. bl. 167, 325. v. Zutphen Duivel bl. 417, 704-705. v. Eijk II. nal. 23. v. Duyse bl. 230. Modderman bl. 137. Bogaert bl. 79.
voetnoot5
Folie I. 144.
voetnoot6
Tuinman II. bl. 128.
voetnoot7
Campen bl. 131.
voetnoot8
Cats bl. 467, 531.

voetnoot9
Prov. seriosa bl. 24. Servilius bl. 170, 203. Campen bl. 19. Cats bl. 544. de Brune bl. 193, 195, 417. Mergh bl. 26. Sartorius sec. X. 34. Tuinman bl. 98, I. bl. 97. Lublink Verh. bl. 98. Magazijn 16. v. Zutphen II. bl. 38. Kerkhoven bl. 53. Meijer bl. 10. v. Eijk III. bl. 40. Schrant bl. 276. Modderman bl. 5, 80.

voetnoot10
Prov. seriosa bl. 4.
voetnoot11
de Méry Holl. 10.
voetnoot12
Cats bl. 501. de Brune bl. 62, 383. Willems III. 63. Bogaert bl. 106.
voetnoot13
de Brune bl. 383. Tuinman I. bl. 261. Modderman bl. 79. Bogaert bl. 81.
voetnoot14
Campen bl. 50. v. Nyenborgh bl. 130. Tuinman I. bl. 261, II. bl. 153. Folio II. 464. Meijer bl. 24. Modderman bl. 62. Bogaert bl. 81.
voetnoot15
Campen bl. 19. 6 Maart. 16 Sept. Gruterus I. bl. 100. Cats bl. 421. Tuinman II. bl. 169. Modderman bl. 133. Bogaert bl. 81.
voetnoot16
Servilius bl. 241*. Tuinman I. bl. 347, II. bl. 102.
voetnoot17
Vrijmoedige bl. 86.
voetnoot18
Campen bl. 19. Meijer bl. 10.
voetnoot19
Cats bl. 461.
voetnoot20
Winschooten bl. 130.
voetnoot21
Campen bl. 131. Zegerus bl. 38. Gruterus I. bl. 113. v.d.Venne bl. 271. Winschooten bl. 354. Tuinman I. bl. 127. Jan. 14.
voetnoot22
Campen bl. 19. 6 Maart. 16 Sept. Gruterus I. bl. 120. Cats bl. 421. Mergh bl. 40. Sartorius bl. 117. Tuinman I. bl. 127, II. bl. 169. Jan. 13. Gales bl. 40. Martinet 57. Reddingius 6. Euphonia bl. 518. v.d.Hulst bl. 49. Koning bl. 37. Kerkhoven bl. 55. Zeepl. bl. 77. v. Waesberge Geld bl. 170. Gedachten bl. 754. Modderman bl. 82. Bogaert bl. 81.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 82. Mei 2. v. Waesberge Vrijen bl. 54. Mulder bl. 436. Modderman bl. 43. Bogaert bl. 17.

voetnoot24
Sartorius tert. II. 4.
voetnoot25
Sartorius pr. VII. 100.

voetnoot26
Servilius bl. 96. de Brune bl. 366.
voetnoot27
Motz bl. 23. Campen bl. 125.

voetnoot28
Scheltema I. bl. 1. Modderman bl. 50.
voetnoot29
de Brune bl. 155, 156. Tuinman I. bl. 257. Rabener bl. 23-42. Willems II. 12. Kerkhoven bl. 57. N. Blijg. 20. Modderman bl. 51.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 146.
voetnoot31
27 Aug. Gruterus I. bl. 93.
voetnoot32
9 Aug. Gruterus I. bl. 93. Man bl. 333.
voetnoot33
de Brune bl. 154.
voetnoot34
v. Hasselt bl. 4.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 164.
voetnoot36
9 Aug. Gruterus I. bl. 122. de Brune bl. 3, 152, 392.
voetnoot37
Campen bl. 59.

voetnoot38
Witsen 463.

voetnoot39
Campen bl. 26, 107. Mergh bl. 24. Sartorius sec. I. 52, VII. 88. Tuinman I. bl. 31, nal. bl. 11. v. Eijk bl. 11.
voetnoot40
Servilius bl. 96, 173*. Campen bl. 121. Sartorius pr. VIII. 57. v. Duyse bl. 217.
voetnoot41
Campen bl. 107. Tuinman I. bl. 31. Meijer bl. 51. v. Duyse bl. 216.
voetnoot42
Sartorius tert. III. 74. Tuinman I. nal. bl. 11.
voetnoot1
Sartorius sec. VII. 88. Tuinman I. bl. 31.
voetnoot2
v. Eijk bl. 17.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 341, II. bl. 200.

voetnoot4
Campen bl. 5.

voetnoot5
de Brune bl. 62.

voetnoot6
Mergh bl. 22. v. Nyenborgh bl. 134.
voetnoot7
v. Eijk II. nal. bl. 52.
voetnoot8
de Brune bl. 34.
voetnoot9
Campen bl. 46.
voetnoot10
Folie II. 474.

voetnoot11
Campen bl. 45.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 1, 343. Reddingius bl. 93. Mulder bl. 414.
voetnoot13
Zegerus bl. 16. 25 Julij. Gruterus I. bl. 102. de Brune bl. 339. Mergh bl. 8. Tuinman I. bl. 296.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 131.

voetnoot15
Prov. seriosa bl. 1. Zegerus bl. 5. Gruterus III. bl. 124. de Brune bl. 151. Guikema II. 40.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 5. Gruterus III. bl. 126.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 16. Motz bl. 67. Gruterus III. bl. 134. de Brune bl. 172. Meijer bl. 95. Harrebomée II. 4.
voetnoot18
Sartorius pr. IX. 72.
voetnoot19
Campen bl. 112. 5 Jan. Gruterus I. bl. 99. de Brune bl. 494. Tuinman I. bl. 226, II. bl. 98. Euphonia bl. 521. Meijer bl. 54.
voetnoot20
13 Jan. Gruterus I. bl. 115. Sartorius sec. IX. 92.
voetnoot21
Sartorius pr. IX. 72.

voetnoot22
v. Eijk I. nal. bl. 35. Mulder bl. 410.
voetnoot23
de Brune bl. 435.
voetnoot24
Folie II. 374.
voetnoot1
Mergh bl. 14.
voetnoot2
Witsen bl. 490.
voetnoot3
Winschooten bl. 7.
voetnoot4
Winschooten bl. 9. v. Eijk I. nal. bl. 35.
voetnoot5
Winschooten bl. 60.
voetnoot6
Witsen bl. 493. Winschooten bl. 8.
voetnoot7
Winschooten bl. 60. Tuinman I. nal. bl. 22. d'Escury bl. 21. v. Eijk I. bl. 52. Mulder bl. 422. Modderman bl. 106.
voetnoot8
Witsen bl. 493.
voetnoot9
Winschooten bl. 8. v. Eijk I. bl. 51.
voetnoot10
Witsen bl. 493.
voetnoot11
Witsen bl. 483.
voetnoot12
Witsen bl. 483.
voetnoot13
Motz bl. 29, 74. v. Eijk I. bl. 53.
voetnoot14
Witsen bl. 483, 510. Winschooten bl. 90.
voetnoot15
Winschooten bl. 8, 102. Smids XIII. v. Eijk I. bl. 53, nal. bl. 22.
voetnoot16
v. Eijk I. nal. bl. 25.
voetnoot17
v. Eijk I. bl. 51, nal. bl. 24.
voetnoot18
Campen bl. 70.
voetnoot19
Sartorius sec. VI. 1. Witsen 45. Winschooten bl. 8, 9. Tuinman I. bl. 313. v. Eijk I. bl. 55, nal. bl. 22.
voetnoot20
Winschooten bl. 8. v. Eijk I. bl. 51, II. nal. bl. III. Bogaert bl. 55.
voetnoot21
Winschooten bl. 138, 208. v. Eijk I. bl. 50.
voetnoot22
v. Eijk I. nal. bl. 24.
voetnoot23
Winschooten bl. 8. Tuinman I. bl. 122. Dec. 12. Folie I. 51. v. Eijk I. bl. 52, nal. bl. 23. v. Waesberge Wijn bl. 18. Mulder bl. 426.
voetnoot24
Winschooten bl. 208. v. Eijk I. nal. bl. 24.
voetnoot25
de Brune bl. 51, 178. Winschooten bl. 7, 208.
voetnoot26
Manvis bl. 123. Modderman bl. 106.
voetnoot27
Witsen bl. 514.
voetnoot28
Witsen bl. 483.
voetnoot29
v. Nyenborgh bl. 130.
voetnoot30
Bogaert bl. 55.
voetnoot31
Winschooten bl. 8.
voetnoot32
Winschooten bl. 7.
voetnoot33
Witsen bl. 514.
voetnoot34
v. Eijk I. nal. bl. 21, 24.

voetnoot35
Folie II. 121.
voetnoot36
Tuinman I. bl. 66. v. Eijk II. nal. 21. v. Waesberge Vrijen bl. 58. Harrebomée I. 6. Modderman bl. 152.
voetnoot37
Harrebomée I. bl. 386.

voetnoot38
Sartorius sec. V. 71.

voetnoot39
Servilius bl. 196*.
voetnoot40
Servilius bl. 271.

voetnoot41
Winschooten bl. 237. Tuinman I. bl. 314.
voetnoot42
Mergh bl. 11.
voetnoot43
Gruterus III. bl. 171. de Brune bl. 367. Meijer bl. 104.
voetnoot44
15 Mei. Gruterus I. bl. 124, III. bl. 142. de Brune bl. 101. Meijer bl. 82.
voetnoot45
v.d.Venne bl. 61.
voetnoot46
Prov. seriosa bl. 43.
voetnoot47
Gruterus III. bl. 163. Meijer bl. 81.
voetnoot48
Motz bl. 74. Campen bl. 28. Zegerus bl. 49. 29 Mei. Gruterus I. bl. 118. de Brune bl. 472. Mergh bl. 36. Tuinman I. bl. 111. Hoeufft bl. 64. Halbertsma bl. 30. Wassenbergh II. bl. 113. Meijer bl. 14.
voetnoot49
Motz bl. 13.
voetnoot50
Prov. seriosa bl. 22. Servillus bl. 181*. Campen bl. 21. Zegerus bl. 27. 15, 26 Mei. Gruterus I. bl. 106, 125. de Brune bl. 240, 367. Mergh bl. 45. Sartorius pr. I. 62, sec. X. 79. Tuinman II. bl. 208.

voetnoot51
Anton bl. 50.
voetnoot52
v. Eijk bl. 23.
voetnoot53
v. Eijk II. 46. v. Duyse bl. 211. v. Eijk bl. 23.
voetnoot54
Everts bl. 229. v. Eijk II. bl. 72. v. Eijk bl. 23.

voetnoot1
Campen bl. 130. Meijer bl. 63.
voetnoot2
Motz bl. 71.

voetnoot3
Everts bl. 349.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 120. v. Waesberge Wijn bl. 15.
voetnoot5
Cats bl. 480.

voetnoot6
11 Maart. Gruterus I. bl. 93.
voetnoot7
Everts bl. 348. Kerkhoven bl. 56. v. Eijk III. bl. 34. Manvis bl. 124. Bogaert bl. 105.
voetnoot8
Lublink Verh. bl. 111. Löhr 4. Winterv. bl. 47. v.d.Hulst bl. 91. v.d.Willigen 11. v. Eijk III. bl. 34. Modderman bl. 122.
voetnoot9
Cats bl. 469. Mergh bl. 11. Tuinman I. nal. bl. 12. Gales bl. 18, 24. v. Waesberge Vrijen bl. 63. v. Eijk III. bl. 35.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 319, II. bl. 97. Anton bl. 33.
voetnoot11
Modderman bl. 76.
voetnoot12
Sartorius sec. V. 44. Tuinman I. bl. 15. v. Zutphen I. 21. v. Sandwijk 18.
voetnoot13
Cats bl. 409. de Brune bl. 424, 425. Mergh bl. 55. Tuinman I. bl. 141, II. bl. 89. Löhr 7. Willems VIII. 98. Hornstra 12. Vrijmoedige bl. 78. v. Eijk III. bl. 34. Modderman bl. 5, 137. Bogaert bl. 68. Raven III.
voetnoot14
Cats bl. 545. de Brune bl. 295. Mergh bl. 36. Tuinman II. bl. 31.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 112, 127, 302. Nov. 31. Martinet 25. Euphonia bl. 524. v. Eijk III. bl. 35. Modderman bl. 25. v. Sandwijk 26.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 18. 30 Jan. Gruterus I. bl. 93. Cats bl. 425. Sartorius pr. IX. 95. Tuinman II. bl. 69. Bogaert bl. 64.
voetnoot17
Servilius bl. 55.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 16.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 346, II. bl. 89.
voetnoot20
Campen bl. 39. 21 April. Gruterus I. bl. 110. Sartorius tert. III. 59, Tuinman I. bl. 135. Meijer bl. 19. v. Eijk III. bl. 35. Bogaert bl. 98.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 112. v. Eijk III. bl. 35.
voetnoot22
Motz bl. 35.
voetnoot23
Campen bl. 102. Sartorius tert. I. 67. Meijer bl. 48.
voetnoot24
v. Eijk III. bl. 35.
voetnoot25
Folie I. 284. v. Eijk II. nal. bl. 58. de Jager Bijdr. bl. 117. Modderman bl. 112.
voetnoot26
Campen bl. 43. Meijer bl. 21.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 53. v.d.Hulst III. v. Eijk II. bl. 18. v. Waesberge Vrijen bl. 65. v. Eijk III. bl. 35. Modderman bl. 146.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 132, II. bl. 19, Folie I. 107. Gales bl. 23. Everts bl. 233, 348. v.d.Hulst bl. 14. Kerkhoven bl. 55. v. Waesberge Geld bl. 161. v. Eijk III. bl. 46. Guikema I. 20. Manvis bl. 123. Modderman bl. 4, 95. Bogaert bl. 110.
voetnoot29
v. Eijk II. nal. 71. Gedachten bl. 756.
voetnoot30
Sartorius pr. VIII. 5.
voetnoot31
Tuinman I. bl. 110. v. Eijk II. bl. 20, III. bl. 104.
voetnoot32
Campen bl. 71.
voetnoot33
Tuinman I. bl. 53, 112, 113, 229. v.d.Hulst I. v. Waesberge Geld bl. 161. v. Eijk II. bl. 17.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 2. v. Eijk III. bl. 34. v. Duyse bl. 197. Modderman bl. 146. Bogaert bl. 19, 107.
voetnoot1
Sartorius pr. IV. 43.
voetnoot2
Servilius bl. 76.
voetnoot3
v. Duyse bl. 208.
voetnoot4
Zegerus bl. 50. de Brune bl. 485. Mergh bl. 38. Tuinman I. bl. 365.
voetnoot5
Zegerus 3e. dr. bl. 66.
voetnoot6
Servilius bl. 2.
voetnoot7
Sartorius tert. IV. 4.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 112, 349.
voetnoot9
v. Hall I. bl. 9.

voetnoot10
Gales bl. 40.

voetnoot11
de Brune bl. 9. Mergh bl. 1.
voetnoot12
de Brune bl. 10, 49. Mergh bl. 8.
voetnoot13
Graterns III. bl. 164.

voetnoot14
Mergh bl. 4. Tuinman I. bl. 225. Magazijn 51. Fakkel bl. 194.
voetnoot15
Winschooten bl. 9.

voetnoot16
Motz bl. 78. Gruterus III. bl. 166.
voetnoot17
v. Eijk III. bl. 56.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 156. Sartorius pr. I. 80. Tuinman II. 95. v. Eijk II. nal. bl. VIII. v. Hall II. bl. 5, 6. Modderman bl. 120.
voetnoot19
de Brune bl. 50. Lublink Verh. bl. 114. v. Eijk III. bl. 56. v. Hall I. bl. 8. Modderman bl. 120.
voetnoot20
Cats bl. 516. v. Eijk III. bl. 55. v. Hall III. bl. 5.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 185, nal. bl. 31, II. bl. 82.
voetnoot22
Campen bl. 36. de Brune bl. 440. Lassenius XV. Meijer bl. 18.
voetnoot23
Motz bl. 66.

voetnoot24
28 Maart. Grutorus I. bl. 93. de Brune bl. 484, 493.
voetnoot25
Hornstra 3. Modderman bl. 83.
voetnoot26
v. Nyenborgh bl. 132.
voetnoot27
Mergh bl. 4.
voetnoot28
Folie I. 12.
voetnoot29
Servilius bl. 127. Sartorius tert. I. 79.
voetnoot30
Cats bl. 423, 466.
voetnoot31
Mergh bl. 10, 23. v. Nyenborgh bl. 129.
voetnoot32
de Brune bl. 132.
voetnoot33
26 Maart. Gruterus I. bl. 113, III. bl. 133. v.d.Venne bl. 64. de Brune bl. 484. Mergh bl. 20. Tuinman I. bl. 322, II. bl. 114. B. Studeerk. I. bl. 255. Hornstra bl. 76.
voetnoot34
v.d.Venne bl. 179. de Brune bl. 134, 137. Tuinman I. bl. 244. Martinet bl. 85. Reddingius bl. 18. Willems III. 93. Wassenbergh III. bl. 98.
voetnoot35
Cats bl. 452. de Brune bl. 135.
voetnoot36
Folie II. 418.
voetnoot37
v. Eijk III. bl. 30.
voetnoot38
Servilius bl. 71.
voetnoot39
Zegerus bl. 7. Mergh bl. 30.
voetnoot40
26 Maart. Gruterus I. bl. 113. de Brune bl. 3, 38, 340, 477, 484. Magazijn 54. Wijsheid bl. 138. Vrijmoedige bl. 86. Modderman bl. 45.
voetnoot41
Mergh bl. 35.
voetnoot42
v.d.Venne bl. 215.
voetnoot43
Vrijmoedige bl. 86.
voetnoot44
Prov. seriosa bl. 42. Zegerus bl. 59. 8 Dec. Gruterus I. bl. 120. Cats bl. 475. de Brune bl. 136, 479. Tuinman I. bl. 339. v. Duyse bl. 202.
voetnoot45
Mergh bl. 7.

voetnoot46
Motz bl. 6. Cats bl. 457.
voetnoot47
Everts bl. 232.
voetnoot48
Gruterus III. bl. 126, v.d.Venne bl. 215. de Brune bl. 134. v. Waesberge Geld bl. 170. v. Eijk bl. 13. Modderman bl. 111.

voetnoot49
Campen bl. 22. Meijer bl. 11.
voetnoot50
Cats bl. 511. de Brune bl. 421. Bogaert bl. 82.
voetnoot51
Cats bl. 466. de Brune bl. 317, 318.
voetnoot1
Rabener bl. 14. v.d.Hulst bl. 6, 96, 97. v. Eijk II. bl. 7.
voetnoot2
de Brune bl. 236, 487. Lublink Verh. bl. III. v. Eijk II. bl. 7, nal. bl. 3. Guikema 11.8. Bogaert bl. 99.
voetnoot3
v. Eijk II. bl. 7.
voetnoot4
v. Eijk II. bl. 7.
voetnoot5
Campen bl. 68. de Brune bl. 141. Meryh bl. 31. v. Nyenborgh bl. 131. Tuimnan II. bl. 240. v.d.Hulst bl. 18. Meijer bl. 32. Harrebomee III. 5.
voetnoot6
v. Nyenborgh bl. 134.
voetnoot7
Cats bl. 542. Witsen 299.

voetnoot8
Tuinman II. bl. 211. Gales bl 32. v. Eijk I. nal. 70. v. Dayse bl. 194.

voetnoot9
Witsen 104. Bogaert bl. 17.

voetnoot10
Mergh bl. 5. v. Duyse bl. 206.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 80.

voetnoot12
Folie II. 224.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 238. Hond bl. 121. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot14
Folie II. 454.
voetnoot15
Folie II. 247.

voetnoot16
Folie II. 134.

voetnoot17
Prov. seriosa bl. 22. Gruterus I. bl. 108, III. bl. 149. de Brune bl. 473. Sartorius tert. VI. 38. Richardson bl. 35. Tuinman II. bl. 177. Folie I. 482. Magazijn II. bl. 203.

voetnoot18
Gales bl. 45.

voetnoot19
Tuinman II. bl. 48. Mulder bl. 425.

voetnoot20
Seheltema I. bl. 37.

voetnoot21
Gruterus I. bl. 105. Tuinman II. bl. 91.
voetnoot22
Cats bl. 544.
voetnoot23
Idinau bl. 246. Witsen 133. Tuinman I. bl. 294. Cales bl. 13, 42.
voetnoot24
Prov. seriosa bl. 25.
voetnoot25
Tuimnan I. bl. 119, II. bl. 36. Dec. 10.
voetnoot26
Campon bl. 19. Sartorius tert. IV. 36.
voetnoot27
Winschooten bl. 3, 29.
voetnoot28
Servilius bl. 79.
voetnoot29
Tuinman II. bl. 120.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 306.
voetnoot31
Modderman bl. 14, 68.
voetnoot32
Sartorius pr. V. 13. Tuinman I. bl. 214, 276. Euphonia bl. 523. v. Waesberge Wijn bl. 17.
voetnoot33
Tuinman I. bl. 253. Gales bl. 42.
voetnoot34
Folie II. 451.
voetnoot35
Sartorius sec. VI. 63. Witsen 71. Tuinman I. bl. 256. v. Zutphen Duivel bl. 418. Meijer bl. 110.
voetnoot1
10 Dec. Gruterus I. bl. 119. Cats bl. 476. de Brune bl. 136, 477. Tuinman I. bl. 124, 338, II. bl. 168. v. Duyse bl. 202.
voetnoot2
de Brune bl. 230.

voetnoot3
Servilus bl. 219*. Campen bl. 15. Cats bl. 508, 530. de Brune bl. 267. Mergh bl. 3. Meijer bl. 8.
voetnoot4
Mulder bl. 419.
voetnoot5
Magazijn 73. Modderman bl. 70.
voetnoot6
Witsen 115.
voetnoot7
Campen bl. 18, 78. de Brune bl. 163, 425. Willems VIII. 81.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 157. Julij 28.
voetnoot9
Tuinman I, bl. 364.
voetnoot10
Witsen 469.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 97.
voetnoot12
Sartorius tort. IX. 91.
voetnoot13
de Brune bl. 12. Witsen 385.
voetnoot14
Mergh bl. 36. Harrebomée I. bl. 377.
voetnoot15
Campen bl. 11. 12 Maart. 28 Oct. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 480. Tuinman I. bl. 174. Meijer bl. 6.
voetnoot16
Gruterus III. bl. 133. Meijer bl. 97.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 134. Meijer bl. 107.
voetnoot18
Motz bl. 69.
voetnoot19
Cats bl. 546. de Brune bl. 297, 299, 300, 447. Mergh bl. 50. Willems V. 20.
voetnoot20
de Brune bl. 69, 75. Magazijn 90. Willems VIII. 123. Modderman bl. 114.
voetnoot21
Fakkel bl. 195. Modderman bl. 48.
voetnoot22
13 Oct. Gruterus I. bl. 95. de Brune bl. 266, 473. Tuinman II. bl. 125.
voetnoot23
de Brune bl. 90.
voetnoot24
Lublink Verh. bl. 96.
voetnoot25
Sartorius pr. VI. 7.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 155.
voetnoot27
Motz bl. 36.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 152. Meijer bl. 108.
voetnoot29
Motz bl. 11.
voetnoot30
Folie I. 80.
voetnoot31
Prov. seriosa bl. 27.
voetnoot32
Gruterus III. bl. 165. de Brune bl. 265. Meijer bl. 89. v. Duyse bl. 202.
voetnoot33
Sartorius eec. I. 81.
voetnoot34
v. Sandwijk 46.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 174.

voetnoot36
v. Eijk II. nal. 40. v. Duyse bl. 194.

voetnoot37
Motz bl. 56.
voetnoot38
16 Oct. Gruterus I. bl. 93. Cats bl. 472. de Brune bl. 52.
voetnoot39
v.d.Venne bl. 12.
voetnoot40
Sartorius pr. III. 77.
voetnoot41
Campen bl. 13. Cats bl. 475, 504. de Brune bl. 118. Bogaert bl. 70.
voetnoot42
Prov. seriosa bl. 5. Gruterus III. bl. 126. Meijer bl. 74.
voetnoot43
v. Hall I. bl. 6.
voetnoot44
Prov. seriosa bl. 5. Servilius bl. 217*. Campen bl. 115. Zegerus bl. 3, 20. 16 Oct. Idinau bl. 76. Gruterus I. bl. 93. Sartorius pr. V. 82, tert. IX. 88. Witsen 370. Tuinman I. bl. 322, II. bl. 27. Meijer bl. 55.
voetnoot45
Gruterus III. bl. 144. Tuinman I. bl. 22, II. bl. 35. v.d.Willigen 18. Meijer bl. 84. v. Waesberge Geld bl. 164. Bogaert bl. 29.
voetnoot46
Meijer bl. 88.
voetnoot47
Prov. seriosa bl. 18.
voetnoot48
Gruterus III. bl. 138.
voetnoot49
Guikema I 6.
voetnoot1
v.d.Venne bl. 154.
voetnoot2
Euphonia bl. 516.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 142.
voetnoot4
Cats bl. 526. de Brune bl. 164.
voetnoot5
Mergh bl. 51.
voetnoot6
Gruterus I. bl. 107. de Brune bl. 494. Mergh bl. 22.
voetnoot7
Bogaert bl. 42.
voetnoot8
v. Eijk I. bl. 148, 159.
voetnoot9
Tuinman I. bl. 54. Oct. 21. Gales bl. 44. v. Waesberge Geld bl. 165. Modderman bl. 152. Bogaert bl. 42.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 26.
voetnoot11
v.d.Bergh bl. 270.
voetnoot12
Motz bl. 56.
voetnoot13
Sartorius pr. VIII. 43.
voetnoot14
Vrijmoedige bl 85.
voetnoot15
Prov. seriosa bl. 17.
voetnoot16
20 April. Groterus I. bl. 122. Willems VI. 4.

voetnoot17
Campen bl. 49.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 123. Modderman bl. 47.
voetnoot19
v. Hall I. bl. 6, III. bl. 4.

voetnoot20
Prov. seriosa bl. 19. Servilius bl. 195. Campen bl. 114. Zegerus 3o. dr. bl. 20. de Brune bl. 126. Mergh bl. 11. Sartorius sec. III. 99. Tuinman I. bl. 84. Mei 9. Gales bl. 36. Bilderdijk I. Meijer bl. 55. v. Waesberge Vrijen bl. 55. Vrijmoedige bl. 88-89. Harrebomée I. 3. Modderman bl. 123.

voetnoot21
Tuinman II. bl. 185.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 18. de Brune bl. 469. Wassenbergh bl. S6. Hoeufft VI. Wassenbergh I. bl. 89. Modderman bl. 108.
voetnoot23
Scheltema I. bl. 23.
voetnoot24
Campen bl. 7. Meijer bl. 35.
voetnoot25
Meijer bl. 81.
voetnoot26
Servilius bl. 276. Zegerus bl. 12. Idinau bl. 31. Sartorius sec. III. 71. Winschooten bl. 277. Tuinman I. bl. 159, 243, nal. bl. 16.
voetnoot27
v. Hall I. bl. 1.
voetnoot28
Tuinman II. bl. 230.
eind29
v.d.Venne bl. 210. Tuinman I. bl. 165, II. bl. 140. Modderman bl. 108. Bogaert bl. 28.
voetnoot30
Prov. seriosa bl 16. Campen bl. 114. Zegerus bl. 15. Idinau bl. 103. Gruterus I. bl. 100. de Brune bl. 136, 396. Mergh bl. 13. Surtorius sec. VIII. 57. Tuinman II bl. 140. Meijer bl. 55.
voetnoot31
Motz bl. 1.
voetnoot32
Tuinman I. bl. 243, nal. bl. 26, II. bl. 21.
voetnoot33
Idinau bl. 105. Sartorius pr. X. 92. Winschooten bl. 277. Tuinman I. bl. 104, 243, 368. Bogaert bl. 92.
voetnoot34
Campen bl. 128. Meijer bl. 62.
voetnoot35
Tuinman II. bl. 230.
voetnoot36
Tuinman I bl. 209, 268.
voetnoot37
Zegerus bl. 9. Sartorius pr. II. 20, sec. VII. 19, tert. X. 29. Tuinman I. bl. 159. v. Eijk III. 43.
voetnoot38
de Brune bl. 468.
voetnoot39
Campen bl. 73.
voetnoot40
Campon bl. 117. Idinau bl. 195. Tuinman I. bl. 203. Meijer bl. 57. v. Eijk III. 45. Modderman bl. 14. Bogaert bl. 10, 35.
voetnoot41
Anton bl. 41.
voetnoot42
Servilius bl. 207*.
voetnoot43
Sartorius tert. VII. 82. Tuinman I. bl. 104.
voetnoot44
Campen bl. 133. Zegerus bl. 56. Idinau bl. 11. Cats bl. 421. Mergh bl. 40. Tuinman I. bl. 209, 268, nal. bl. 6, II. bl. 119, 156. Bogaert bl. 81.
voetnoot45
Cats bl. 413. Mergh bl. 57. Modderman bl. 132.

voetnoot1
v. Hasselt bl. 3.

voetnoot2
Motz bl. 39.

voetnoot3
Sartorius sec. IV. 52.

voetnoot4
Witsen 325.

voetnoot5
Tuinman I. nal. bl. 4. v. Eijk II. 41. v. Duyse bl. 214.
voetnoot6
v. Duyse bl. 457.

voetnoot7
Posthumus I. bl. 234. v.d.Meer bl. 132.

voetnoot8
Winschooten bl. 4.

voetnoot9
Campen bl. 12.
voetnoot10
Sartorius pr. III. 69.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 126. Mergh bl. 32. Meijer bl. 99.
voetnoot12
Campen bl. 64. Gruterus III. bl. 132. Sartorius pr. VII 69.
voetnoot13
de Brune bl. 184.
voetnoot14
Motz bl. 40.
voetnoot15
Winschooten bl. 4. v. Eijk I. bl. 67.
voetnoot16
Mergh bl. 44. Tuinman II. bl. 94. v.d.Hulst bl. 17. Modderman bl. 121.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 133.
voetnoot18
Scheltema II. bl. 29.
voetnoot19
Gruterus III. bl. 131.
voetnoot20
de Brune bl. 11, 12. v.d.Hulst bl. 18. Modderman bl. 142.
voetnoot21
Campen bl. 80.
voetnoot22
Motz bl. 58.
voetnoot23
de Méry Holl. 19.
voetnoot24
Motz bl. 10, 32. Zegerus 3e. dr. bl. 30. de Brune bl. 297, 402, 471. Willems V. 18. Modderman bl. 149.
voetnoot25
Motz bl. 41.
voetnoot26
Folie I. 369.
voetnoot1
de Brune bl. 458. Sartorius pr. II. 77, IV. 12, sec. VII. 56. Witsen 90. Tuinman I. bl. 25. v. Zutphen Duivel bl. 425.
voetnoot2
Campen bl. 64. de Brune bl. 30. Mergh bl. 19. 28.
voetnoot3
Campen bl. 128.
voetnoot4
Everts bl. 317.
voetnoot5
de Brune bl. 473.
voetnoot6
Campen bl. 4.
voetnoot7
Motz bl. 78, 82. de Brune bl. 166,379. Willems VI. 14.
voetnoot8
Folie I. 257.
voetnoot9
Zegerus bl. 35. 28 Nov. Idinau bl. 239. Gruterus I. bl. 109, III. bl. 150. Mergh bl. 25. Tuinman I. bl. 156. Meijer bl. 106. v. Eijk II. 82, III. bl. 104. Huisvriend I. bl. 393.
voetnoot10
Gruterus III. bl. 175. Meijer bl. 111.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 159. de Brune bl. 184. Meijer bl. 92.
voetnoot12
Meijer bl. 95. v. Duyse bl. 219.
voetnoot13
Halbertsma bl. 31.
voetnoot14
Sartorus tert. VI. 36. Tuinman I. bl. 351.
voetnoot15
Mergh bl. 55. Tuinman II. bl. 177.
voetnoot16
Sartorius sec. VI. 17. Tuinman I. bl. 351.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 126. Tuinman I. bl. 106. Meijer bl. 75.
voetnoot18
Campen bl. 109. Meijer bl. 52.
voetnoot19
Campen bl. 128. Meijer bl. 62. v. Duyse bl. 218.
voetnoot20
Servilius bl. 129*. Mergh bl. 44.
voetnoot21
Mergh bl. 44.

voetnoot22
Gruterus III. bl. 127.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 14. v. Zutphen I. bl. 23.
voetnoot24
Witsen 55. Tuinman I. bl. 56.
voetnoot25
v.d.Bergh bl. 270.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 133.
voetnoot27
1 Nov. Gruterus I. bl. 93.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 155.
voetnoot29
Sartorius sec. 11. 45.

voetnoot30
Tuinman I. bl. 123, nal. bl. 29, II. bl. 47. Dec. 14.

voetnoot31
Gruterus III. bl. 128. Tuinman II. bl. 71.
voetnoot32
Folie II. 409.
voetnoot33
Sartorius pr. IX. 35.
voetnoot34
de Brune bl. 464. Sartorius sec. X. 89.
voetnoot35
Sartorius sec. VI. 15. Tuinman I. bl. 133, II. bl. 71. Folie I. 119.
voetnoot36
v. Eijk II. bl. 90. Hand. bl. 78. Mulder bl. 407. Manvis bl. 124. Bognert bl. 61.
voetnoot37
Motz bl. 7. Cats bl. 483. de Brune bl. 28, 222, 271. Tuinman bl. 52. Willems VIII. 44. v. Waesberge Wijn bl. 15. Bogaert bl. 15.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken