Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal (1990)

Informatie terzijde

Titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal
Afbeelding van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taalToon afbeelding van titelpagina van Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (169.64 MB)

XML (14.98 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)
woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal

(1990)–P.J. Harrebomée–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[B]

B.

Baard, broek en beurs: dat zijn drie B's des mans, die de vrouw moet mijden.Ga naar voetnoot38

Die A zegt, moet ook B zeggen. (Zie A.)

Een goed huishouder moet zorgen voor vijf B's.Ga naar voetnoot39

[Die vijf B's zijn: brood, boter, bier, brand en beurs. tuinman gewaagt maar van vier B's, doch voegt daarbij, dat er, om aan de vier B's te kunnen voldoen, eene vijfde B noodig is. De beurs met geld is zoo klaarblijkelijk noodig, dat men meende, ze in het spreekwoord onvermeld te kunnen laten; daarom spreekt de brune (in het 1e. Deel van zijn Bancket-werk van

[pagina 24]
[p. 24]

goede Gedachten, bl. 352(wel van vijf B's, maar noemt, voor de beurs in plaats, een bed. Wil men, er zijn nog meer B's te vinden, waarvoor een goed huishouder te zorgen heeft.]

Hij kent geene A voor eene B (of: Hij kent noch A noch B). (Zie A.)

Ba.

Hij spreekt boe noch ba (ook wel: ei mij! noch wee mij! of: Noch ei! Noch fij!).Ga naar voetnoot1

Kunt gij daar niet ba tegen zeggen?Ga naar voetnoot2

Baai.

Er is geen trek in de baai.Ga naar voetnoot3

Het is een baaivanger.Ga naar voetnoot4

Hij werkt in de roode baai als de wevers.Ga naar voetnoot5

Wij zijn zoo zalig in voddebaai als in goud- of zilverlaken.

Baaitje.

Hij heeft op zijn baaitje (of: op zijne lappen) gehad.Ga naar voetnoot6

Baak.

Als het diep (of: getij) verloopen is, verzet men de baken.Ga naar voetnoot7

De baken komen uit.Ga naar voetnoot8

Een schip op strand is eene baak in zee.Ga naar voetnoot9

Een wrak in zee dient voor een baken.Ga naar voetnoot10

Het is er slecht gebakend (of: De bakens zijn slecht geplaatst).Ga naar voetnoot11

Ik weet wel, hoe het gebakend is (of: waar de bakens staan).Ga naar voetnoot12

Vuur aan wal altijd geen baken.Ga naar voetnoot13

Baal.

Aan de merken kent men de balen; aan het merkteeken alle dingen.Ga naar voetnoot14

Baäl.

Het zijn Baäls-priesters.Ga naar voetnoot15

Zij buigen zich voor den Baäl.

Baan.

De baan is klaar.Ga naar voetnoot16

De baan warm houden.Ga naar voetnoot17

Die van het dak niet kaatsen kan, blijve uit de baan.Ga naar voetnoot18

Een kerkpad is geene heerbaan.Ga naar voetnoot19

Een zoete prater op de baan Beneemt de moeite van het gaan.Ga naar voetnoot20

Gij hebt gedaan, een ander man in het spel, zei Fijtje tegen Joor, en zij had hem uit de baan geknikkerd.Ga naar voetnoot21

Het is een avond als eene lijnbaan. (Zie avond.)

Het is een weg als eene kolfbaan.Ga naar voetnoot22

Het kreupele paard moet wat vroeger op de baan.Ga naar voetnoot23

Het wordt op de lange baan geschoven.Ga naar voetnoot24

Hij heeft de baan voor een ander geopend.

Hij heeft een goed baantje.Ga naar voetnoot25

Hij heeft ruim baan gemaakt.Ga naar voetnoot26

Hij schuwt de baan.

Iets op de baan brengen.Ga naar voetnoot27

Op de baan komen.

Op twee banen klooten.Ga naar voetnoot28

Zij is het katje van de baan.Ga naar voetnoot29

Zijne baan is schoon geveegd.

Baar.

Barre baren, barre stroomen.Ga naar voetnoot30

De baren (of: golven) glad kammen.Ga naar voetnoot31

Geene baar (ook wel: golf, of: zee) komt hem te hoog (of: te na).Ga naar voetnoot32

Het is als de baren van de zee.Ga naar voetnoot33

Hij geeft op als de zee (of: als de baren van de zee).Ga naar voetnoot34

[Men vindt de verklaring van dit spreekwoord Jes. lvii: 20 en Judas: 13.]

Hij rijdt over twee baren.Ga naar voetnoot35

Hij wil ploegen op de baren.Ga naar voetnoot36

Baard.

Als iemand tegen den hemel spouwt, dan valt de kwijl in zijn' eigen' baard.Ga naar voetnoot37

Baard, broek en beurs: dat zijn drie B's des mans, die de vrouw moet mijden. (Zie B.)

Bij een groen gezelschap dient een witte baard.

Dat is al een bejaard man, zei stikziende Volkert, en hij zag een' aap met een' langen baard op de koord dansen. (Zie aap.)

Dat u de baard uitvalle!

Dat zijn kinderen met grijze baarden.

De baard maakt geen' wijsgeer; anders was er de bok goed aan.Ga naar voetnoot38

De baard zit hem nog in de keel.

De kat weet wel, wat baard zij lekt.Ga naar voetnoot39

De wolf ruit wel van baard, Maar niet van aard. (Zie aard.)

Dien het hoofd te beurt gevallen is, die schere den baard.Ga naar voetnoot40

Eenen man met rood haar, eene vrouw met eenen baard: groet ze over vier mijlen ver of lang, met drie steenen in de hand.Ga naar voetnoot41

Een kusje zonder baard, een eitje zonder zout.Ga naar voetnoot42

Een mensch heeft altijd liefde voor zijne naasten, zei Govert, en hij likte der kat de kruimelen van den baard.Ga naar voetnoot43

[pagina 25]
[p. 25]

Een ruiter zonder paard, Een krijgsman zonder zwaard, Een vrijer zonder baard - Zijn geen zeven oordjes waard.Ga naar voetnoot1

Geene oude geit zonder baard, of nonne zonder gemompel.Ga naar voetnoot2

Gij zult mij niet uitlagchen, al hadt gij een' gouden baard.

[De goden werden veeltijds met gouden baarden afgebeeld. Het spreekwoord geeft te kennen, dat men voorname mannen zelfs niet vreest.]

Het begint te avanceren, zei meester Tijl tegen zijn' knecht, en hij schoor drie uren over een' baard.Ga naar voetnoot3

Het is een baardelooze vent.

Het is een melkmuil (of: melkbaard).Ga naar voetnoot4

Het is een vlasbaard.Ga naar voetnoot5

Het is, om er een' grijzen baard van te krijgen.

Het scheermes kwalijk gewet, den baard slecht ingezeept en ruwe handen - Doen menigen man kriezeltanden.Ga naar voetnoot6

Het vergramt den oude, dat men hem bij den baard trekt.Ga naar voetnoot7

Het zijn mannen met baarden: Zij werken als kinderen, en vreten als paarden.

Hij wil onzen Heer een' vlassen (of: strooijen) baard maken (vlechten, of: aannaaijen).Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

[Dionysius van Sicilië deed aan aesculapius, den god der geneeskunde, den gouden baard ontnemen, onder het spottend zeggen: het voegt niet, dat de zoon met een' baard wordt gezien, waar de vader baardeloos is. De mythologie maakt hem den zoon van apollo. Later heeft mogelijk dezelfde beroover den god een' vlassen baard aangezet, en is deze omstandigheid op den eenigen God overgebragt, en toegepast op huichelaars, die door schijnvroomheid zich bij God verdienstelijk trachten te maken. Zie verder de jager, in de aanteekening vermeld.]

Hij zal voor niet het scheren aan mijn' baard niet leeren.

Iemand in den baard varen (of: vliegen).Ga naar voetnoot9

Ik zal het hem in den baard wrijven.

Is het verstand in den baard gelegen?Ga naar voetnoot10

Kunt gij mij den baard niet meer scheren, ik scheer uw kuifje niet.

Laat u daarom den baard niet wassen.Ga naar voetnoot11

Mannen met baarden spelen nog met knikkers.

Men net den baard, aleer men scheert.Ga naar voetnoot12

Met een' man met een' baard Is eene vrouw bewaard.Ga naar voetnoot13

Nuchter hoofd, gevoede baard.Ga naar voetnoot14

Ook hazen trekken een' leeuw bij den baard, als hij dood is.Ga naar voetnoot15

Oranje-zeegroen, gelijk den kok zijn baard.Ga naar voetnoot16

Roode baard, Duivels aard. (Zie aard.)

Wedden (Spelen, of: Vechten) om des keizersbaard: die het wint, zal hem halen.Ga naar voetnoot17

Wie den baard laat wassen, die heeft eene schalkheid gedaan, of heeft er eene in den zin.Ga naar voetnoot18

Wie geen verstand van het eijereten heeft, die zal den baard of de kale kin beslabben.Ga naar voetnoot19

Wie net wil leeren scheren, die schere eerst den gek zijn' baard.Ga naar voetnoot20

Wie tegen wind spuwt, maakt zijn' baard vuil.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Baars.

Dat is een knappe sopbaars, zei Teeuwes, en hij zag een' walvisch zwemmen.Ga naar voetnoot22

Den baars jagen.Ga naar voetnoot23

De vromen kunnen geen gebrek lijden, al zouden de steenen brooden worden, zei Kors Jansz; hij verkocht zijn' baars, en verzoop het geld.Ga naar voetnoot24

Het is niet vreemd, dat onder vele bleijen somtijds een baars gevangen wordt.

Hij is zoo kwaad als een baars.Ga naar voetnoot25

Hij zal den baars niet vergallen.Ga naar voetnoot26

Baas.

Alle bazen dikke buiken.

De vrouw is de baas.

Die al te lang voor knecht gewerkt heeft, kan niet goed meer voor baas ageren.

Die baas is, moet ook baas blijven.

Die een' man heeft als een muisje, Is geen baas meer in zijn huisje.

Er is altijd heer boven heer (meester boven meester, of: baas boven baas).Ga naar voetnoot27

Gij zijt baas, als er niemand t'huis is.

Het is een heele baas (of: een opregt baasje, ook wel: Dat is de baas).Ga naar voetnoot28

Het zal zijn' baas wel vinden.

Hij is de baas van de poldergasten.

Hij is mij de baas.

Hij is te vroeg zijn' baas (of: meester) ontloopen.Ga naar voetnoot29

Hij kan bevelen als baas Kornelis.Ga naar voetnoot30

[Diens kloeke daden en vastberaden handelingen aan 't licht komen, wordt gezegd te kunnen bevelen als baas kornelis, den timmerman kornelis annes, die de dijken van het Nieuw Bildt, in Friesland, bij den watervloed van 1717, door zijne koene handelwijze en cordate bevelen, behield, daar hij de algemeene verslagenheid en werkeloosheid tot kloekmoedig hulpbetoon en verstandige werkzaamheid wist op te voeren. Zie verder scheltema, ter aangewezen plaatse.]

Hij speelt den baas (of: meester).Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

[pagina 26]
[p. 26]

Laat ze krijten als de baas, 't zal hun gaan gelijk de kindertjes in de wieg.Ga naar voetnoot1

[Men geeft door dit spreekwoord te kennen, dat men politieke of kerkelijke kraaijers niet moet tegenspreken, maar vrij laten uitrazen: zooveel te spoediger zijn ze uitgeschreeuwd.]

Mijn Klaas Is de liefste baas.Ga naar voetnoot2

Moedigescheepsbazen laten hunne vlaggen vliegen.Ga naar voetnoot3

Vader en moeder zijn (of: De baas is) van huis (of: honk).Ga naar voetnoot4

Vrolijke bazen, hartjes zonder zorg.Ga naar voetnoot5

Baat.

Achter-deel komt vóór-deel te baat, als het misval plaats grijpt.Ga naar voetnoot6

Alle baat helpt: de zog hapt naar de mug.Ga naar voetnoot7

Alle baat helpt, zei de bagijn, en zij roeide met eene naald.Ga naar voetnoot8

Alle baat helpt, zei de bagijn, en zij roerde hare pap met eene naald.Ga naar voetnoot9

Alle baat helpt, zei de muis, en zij waterde in de zee.Ga naar voetnoot10

Alle baten helpen veel menschen; veel baten helpen alle menschen.Ga naar voetnoot11

De baat wakkert den man aan.Ga naar voetnoot12

De kosten moeten vóór de baat uit.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

De naaste in den graad, De oudste op de straat, Mannen vóór vrouwen: Zullen 't leen behouwen (of: Het naaste lijf, De man vóór 't wijf, De oudste op de straat: Komt het leen te baat).Ga naar voetnoot14

[Dit spreekwoord, uit het leenregt afkomstig, wijst de regten in opvolging aan; waarbij alleen is op te merken, dat straat is rij of reeks. De naaste graad van bloedverwantschap had het regt van opvolging; in den graad ging de oudste in de rij of reeks den jongere vóór; terwijl mannen vóór vrouwen erfden. De Hollanders gebruikten het spreekwoord, op de eerste wijze voorgesteld; terwijl de tweede uitdrukking als spreekwoord in Gelderland gebezigd werd.]

De schade gaat vóór de baat.Ga naar voetnoot15

Die het hoofd met ééne hand kraauwt, weet nog half raad om baat.Ga naar voetnoot16

Die weldoet: de baat is zijn.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Een bekommerd man doet zelden baat (of: eene goede koopmanschap).Ga naar voetnoot18

Geene baat, of daar is eene schade tegen.Ga naar voetnoot19

Geen man zoo kwaad, Of hij deed wel iemand baat.Ga naar voetnoot20

Goede meening, zonder daad, Doet aan niemand eenge baat.

Het is den knaap luttel baat, dat de meester rijk is.Ga naar voetnoot21

Hij buigt den boom (of: neigt naar den boom), daar hij baat van heeft.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Hij hindert wel, die geene baat aanbrengt.

Hij moet iets te baat nemen.

Hij zal de arenden te baat krijgen. (Zie arend.)

In het vertier ligt de baat.Ga naar voetnoot23

Men voelt de schade zoo niet, gelijk men de baat doet.

Niemand moet baat hebben (of: rijk worden) uit eens anders schade.Ga naar voetnoot24

Niemand vond ooit meer baat dan in zijne schade.Ga naar voetnoot25

Raad Naar (of: Na 't) baat.Ga naar voetnoot26

Snelle raad Doet zelden baat.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Te laat Doet geen baat.

Veel raad, Maar weinig baat.Ga naar voetnoot28

Voor de ziekte is soms baat (of: Voor alle ding is nog eens baat), Maar voor den dood is geen raad.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Wat doen drie vingers in het schrijven tot zijne schade of baat?

Wie draaft of gaat Dan om de baat!

Zeer gehaast is altijd geene baat.Ga naar voetnoot30

Baauw.

Hij gaat van den eersten baauw niet bissen.Ga naar voetnoot31

Baax.

Het is verzien, zei Baax; toen lag hij bij de vrouw.Ga naar voetnoot32

Babel.

De spraken zijn verward (of: Het is een Babel van verwarring).Ga naar voetnoot33

Zoo hoog als de toren van Babel.Ga naar voetnoot34

Babok.

Hij stond als een babok.Ga naar voetnoot35

Bacchus.

Bacchus zij gedankt, zei Lijsje, mijn man consumeert geen' sterken drank meer: hij drinkt nu anders niet dan zuiveren jenever.Ga naar voetnoot36

De goede Bacchus is een vriend, Die droeve geesten wonder dient.

Het is een Bacchus-kind.Ga naar voetnoot37

Venus en Bacchus zijn rare guiten: Zij maken het hoofd op hol, en plunderen de duiten.Ga naar voetnoot38

Bad.

Al kwaad, dat opgroeit: van het bad in het voetwater.Ga naar voetnoot39

Die had ook wel eens een bad noodig.

Eens daags eten, eens in de maand in het bad, en eens in het jaar gelaten worden.Ga naar voetnoot40

Gij hoort niet wel; ik moest u eens naar het bad voeren.Ga naar voetnoot41

Het was bijna een bloedbad geworden.

[pagina 27]
[p. 27]

In badplaatsen, barbierswinkels en molens verneemt men alle dingen.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Men moet het kind niet met het bad uitschudden (of: met het water het kind niet uit de kuip gieten).Ga naar voetnoot2

Zoowel een groot, als een klein bad.Ga naar voetnoot3(Zie de Bijlage.)

Baffetoen.

Een kwaad huwelijk is eene hel op aarde, zei Jochem, en hij kreeg eenige baffetoenen van zijn wijf tot een' morgengroet. (Zie aarde.)

Bagijn.

Al eene lucht, zei de bagijn, en de paap liet er een vliegen.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Alle baat helpt, zei de bagijn, en zij roeide met eene naald. (Zie baat.)

Alle baat helpt, zie de bagijn, en zij roerde hare pap met eene naald. (Zie baat.)

Alle ding zal blijven, als 't was: 't Bagijntje moet spinnen vlas, En de pater drinken uit het groote glas.Ga naar voetnoot5

Allemaal menschen, zei de bagijn, en zij zoende den pater.

Daar heb je het al, zei de bagijn, en zij spoog het hart uit haar lijf.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Daar heeft eene bagijn voor gebeden.Ga naar voetnoot7

Daar is eene bagijn te geeselen: wilt gij een been houden?Ga naar voetnoot8

Dan zoude eene bagijn niet durven vijsten.

Dat is er een zonder steen, zei de bagijn (of: de duivel), en zij (hij) slikte eene slak door voor eene pruim.Ga naar voetnoot9

De papen, nonnen (of: monniken) en bagijnen Zijn niet zoo heilig, als zij schijnen.Ga naar voetnoot10

Een bagijnen-pater, Een visschers kater En molenaars haan: Als deze drie van honger sterven, dan zal de wereld vergaan.Ga naar voetnoot11

Het is eene bagijnen-leugen.Ga naar voetnoot12

Het is zalig te werken (of: te wachten), zei de bagijn; maar zij deed het niet graag.Ga naar voetnoot13

Hij kan zeven bagijnen doen dansen, en staan zelf niet stil.Ga naar voetnoot14

Hij spaart het als bagijnen-koek, en meent er goud uit te puren.Ga naar voetnoot15

Men kan het niet al in de waag wegen, wat bagijnen vijsten.Ga naar voetnoot16

Oremus, zei de bagijn, en zij vatte den pater bij zijn' neus.Ga naar voetnoot17 [Oremus beteekent: laat ons bidden. Het spreekwoord wordt gebezigd, wanneer men iemand uit korstwijl fopt, en daarbij een' ernstigen toon aanneemt.]

Zij slachten de bagijnen wat: zij zien liever werken, dan dat zij het zelven doen.Ga naar voetnoot18

Bajum.

Het is zoo groot als de Bajumer doopvont.

[Naar de bijzonder groote doopvont in de op eene hoogte gebouwde kerk van dit Friesche dorp, toegepast op andere voorwerpen van gelijken omvang.]

Bak.

Als er zaad in 't bakje is, kan de vogel pikken.Ga naar voetnoot19

Daar is brand in den regenbak.

De bak is leêg.Ga naar voetnoot20

De Hollandsche bak vol.

[Men zegt dit voor: zeer vol, en bedoelt er bepaaldelijk een volgeladen schip mede. Holland is hier voor Nederland genomen.]

De koks sterven wel in den aschbak. (Zie asch.)

De varkens sterven van toebak.Ga naar voetnoot21

[Als raadsel gebezigd, neemt men, door deze uitdrukking, den schijn aan, tabak te bedoelen, meenende echter den gesloten, ledigen bak.]

Het is een regte vloobak.Ga naar voetnoot22

Het regent, alsof het met bakken van den hemel werd gegoten.

Hij gooit den troffel in den kalkbak.

[Hij eindigt zijn beroep of handwerk, omdat hij er zooveel mede verdiend heeft, dat hij van zijne rente kan leven.]

Hij gooit het van het bakje in het napje.

Hij houdt het achter baks.Ga naar voetnoot23

Hij knort aan den vollen bak.

Hij maakt van zijn' neus een' kattebak.

Hij raakt in den kattebak.

Hij zou wel van de mars in den bak sch...., en laten het hun voor koek opeten.

Ieder in zijn vak, zei Gijsje, en hij viel in den kalkbak.

Ik mag wel boonen (of: grutten); maar niet met bakken vol.Ga naar voetnoot24

Kom bij (of: aan) den bak!Ga naar voetnoot25

Land voor den bak!

Niemand kan een' slag aan den bak krijgen.Ga naar voetnoot26

Toebak is goed voor menschen, niet voor beesten.Ga naar voetnoot27

[Hier heeft toebak te gelijker tijd twee beteekenissen: die van tabak en gesloten bak.]

Zeven en zeven aan een' bakGa naar voetnoot28

[Wanneer men iets, waarvan eene zekere hoeveelheid bestaat, wil regelen, bezigt men dit spreekwoord, af komstig van het scheepsgebruik, om zeven man aan een' etensbak te plaatsen.]

Bakboord.

Hij is van stuurboord naar bakboord gezonden.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Baker.

Dat is arbeid, zei bakertje Butters, en zij schilde en peuzelde een zout scholletje. (Zie arbeid.)

Het raakt de baker niet, wie het kind gemaakt heeft.

Bakhuis.

Dat is eene boon in eens leeuws bakhuis.Ga naar voetnoot30

De vuisten maken van zijn bakhuis een tiktakbord.Ga naar voetnoot31

Het is niet om uw schoon bakhuis.Ga naar voetnoot32

[pagina 28]
[p. 28]

Hij heeft eene grijns voor zijn bakhuis.Ga naar voetnoot1

Hij heeft een ongewasschen bakhuis.Ga naar voetnoot2

Hij zet een effen bakhuis, als ware het met een' klomp gestreken.Ga naar voetnoot3

Men kan den drank wel uit zijn bakhuis tappen.

Van iemands bakhuis eene trommel maken.Ga naar voetnoot4

Zijn bakhuis zal vliegen vangen.Ga naar voetnoot5

Zijn bakhuis zweet als dat van een' bakker, die op een' muzikalen trant warme bollen blaast.Ga naar voetnoot6

Bakker.

Brouwers bidden om goeden - bakkers om duren tijd.Ga naar voetnoot7

Daar de bakker zit, kan de brouwer niet liggen.

Daar de brouwer binnen is, moet geen bakker komen.Ga naar voetnoot8

Daar heeft de bakker zijn wijf doorgejaagd.

Dat is eene bakkers proef, zei Govert, en hij dweilde den oven met eene oude pruik.Ga naar voetnoot9

Dat kan een bollebakker wel, als hem de dingen maar voorgekaauwd worden.Ga naar voetnoot10

De bakker, die liever-koekjes bakt, is dood.

[Een antwoord aan hem, die nooit tevreden is, en altijd liever wat anders heeft dan 't zijne.]

De bakkers zouden hiertegen kunnen protesteren, en zeggen, dat zij het van de beste blom gemaakt hebben.

De schenker kwam vrij, maar de bakker werd gehangen.

Die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker worden (moet bij geen' oven komen, of: moet uit de branderij blijven).Ga naar voetnoot11

Die met den bakker eet, weet niet, wat het kost.

Een huis, dat bij den bakker leeft, geeft den kost aan bakkers kinderen.

Geef tijd, zei de koekebakker, en hij ging bankeroet.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Het heeft geene zwarigheid, zei de bakker, en hij had zijn brood te ligt gebakken.Ga naar voetnoot13

Het is beter te gaan bij den bakker dan bij den apotheker. (Zie apotheker.)

Het is een koolbakker.

Het is net zoo goed, of je bij den bakker om een broodje komt.

Het is pottebakkers werk.Ga naar voetnoot14

Hij is daarvan gevoed, alsof hij voorbij eene bakkers-deur had geloopen.Ga naar voetnoot15

Hij slacht den bakker, die het brood in den oven steekt, en er zelf buiten blijft.Ga naar voetnoot16

Hij weet er zich bij te voegen als bollebakkers Jan.Ga naar voetnoot17

Hij ziet een' witten hond aan voor een' bakkers knecht.Ga naar voetnoot18

Hij zou een' koekebakker dooden om een pannekoek.

Honderd bakkers, honderd molenaars, honderd kleêrmakers: drie honderd dieven.

Ik moet zien, wat eruit zuren zal, zei de bakker, en hij sch... in den trog.Ga naar voetnoot19

Is daar togtig volk in huis? vroeg Tijmen de boer, en hij hoorde een' bakker op den hoorn blazen.Ga naar voetnoot20

Men zal u bij den bakker laten verbakken.

Schenk eens rond, zei de bakker, en hij zat alleen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Schoon voorgedaan is half verkocht, zei de bakker, en hij stelde geschilderd brood op 't venster.Ga naar voetnoot22

Trekken, bakker!

Zij houden het met den brouwer en den bakker.Ga naar voetnoot23

Zijn bakhuis zweet als dat van een' bakker, die op een' muzikalen trant warme bollen blaast. (Zie bakhuis.)

Bakkerij.

Een oven, te heet gestookt, helpt de heele bakkerij in brand.

Hij is er gezien: in de bakkerij zoowel als in de brouwerij.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Zij mag in 't bakhuis Noch in 't kakhuis.Ga naar voetnoot25

Zij mogen niet in de brouwerij zien, veel minder in de bakkerij.

Baksel.

Alle baksels en brouwsels vallen niet even goed uit.Ga naar voetnoot26

Het is een misbaksel.

Baksje.

Wel de hel, zei Baksje, en hij kon op den drommel zijn' naam niet komen.Ga naar voetnoot27

Bakstag.

Varen met een bakstags wind.Ga naar voetnoot28

Bakzeil.

Hij haalt bakzeil.

Bal.

Als het op een nijpen gaat, moet men den bal nemen, zoo als hij komt.Ga naar voetnoot29

Bal verloren, spel verloren.Ga naar voetnoot30

De bal is aan den kuil gebragt.Ga naar voetnoot31

De beste kolver slaat nog wel eens een' bal mis.

Den bal een ander overgeven.Ga naar voetnoot32

De onnoozelen (of: onschuldigen) moeten de ballen (of: het gelag) betalen.Ga naar voetnoot33

Die bal ligt nog niet stil.Ga naar voetnoot34

Die de kaats verliest, moet de ballen betalen.Ga naar voetnoot35

Die kaatst, moet den bal verwachten.Ga naar voetnoot36

Een balletje ergens naar werpen (of: opgooijen).Ga naar voetnoot37

Eene leugen groeit aan als een sneeuwbal.Ga naar voetnoot38

Geene oude kat speelt met een balletje.Ga naar voetnoot39

Gij hebt dien bal wel.Ga naar voetnoot40

[pagina 29]
[p. 29]

Het balletje bij het putje te spelen.

Het is een balletje, om meê te spelen.Ga naar voetnoot1

Het is er niet in te werpen als een bal in het venster.Ga naar voetnoot2

Het zijn oude ballen.Ga naar voetnoot3

Hiermede is de bal afgekaatst.

Hij geeft hem stok en bal (of: stok en varken) in handen.Ga naar voetnoot4

Hij is een speelbal van het geluk.

Hij krijgt den bal op den kop t' huis.

Hij loopt over zijn' bal.Ga naar voetnoot5

Hij slaat den bal wel eens mis.Ga naar voetnoot6

Hij speelt met hem gelijk met den bal.Ga naar voetnoot7

Hij vangt den bal in de vlugt.

Hij zal den bal boeten, dien een ander geschoten heeft.Ga naar voetnoot8

Hij zal dien bal wel keeren.

Hij zuigt aan een' sneeuwbal.Ga naar voetnoot9

Iemand den bal van onder de voeten wegslaan.Ga naar voetnoot10

Ik zal er eens een balletje van opwerpen.

Kaats of min heeft geen' val Zonder overgaanden bal.Ga naar voetnoot11

Men moet de kolf niet naar den bal werpen.Ga naar voetnoot12

Men moet den bal slaan (of: spelen), zoo als hij ligt.Ga naar voetnoot13

Men moet den bal warm houden.Ga naar voetnoot14

Men moet nooit achter zijn' eigen' bal loopen.

Om zijnent wil is de bal onder onze voeten weggeslagen.

Schut dien bal eens.Ga naar voetnoot15

Wie kan het keeren, zei Lourens, en hij kreeg een' bal in zijn oog.Ga naar voetnoot16

Ze laten hem voor de ballen zitten (of: opdraaijen).

Zij geven malkander den bal op.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Zij kaatsen elkander de ballen toe.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Zij spelen niet meê, die de ballen betalen moeten.Ga naar voetnoot19

Zulke kolven, zulke ballen.Ga naar voetnoot20

 

Het is soep zonder balletjes.

 

Het is daar bal.

Balans.

De balans slaat over.

Hij is zijne balans kwijt.

Hij kan nog goed zijne balans houden.

Balg.

De balg is hem zoo dun als een windhond.Ga naar voetnoot21

Nu hij zijnen balg gevuld (of: vol) heeft, gaat hij heen.

Balie.

Al had hij eene balie vol.Ga naar voetnoot22

Ik heb het binnen balie.Ga naar voetnoot23

 

Hij moet voor de balie komen.

Baljuw.

Baljuwen zijn al haviken.Ga naar voetnoot24

Daar niets is, scheldt de baljuw de boete kwijt.Ga naar voetnoot25

Des baljuws messen snijden zeer.Ga naar voetnoot26

Die niets te doen heeft (of: geen werk weet), sla (of: smijte) den baljuw.Ga naar voetnoot27

Grimmende paarden en lagchende baljuws zijn niet te betrouwen.Ga naar voetnoot28

Schouten en baljouwen Grijpen als de wouwen.Ga naar voetnoot29

Schouten en baljouwen Schuwtmen als de wouwer.Ga naar voetnoot30

Balk.

Als de bovenbalk gebroken is, zal de onderste scheef liggen.

[Als de bestuurders zich misdragen, leven de onderdanen zonder wet.]

Beter een balk Dan een valk.Ga naar voetnoot31

Dat is een schreefje (of: een kruisje) aan den balk.Ga naar voetnoot32

Er zijn balken onder het ijs, want de Joden loopen erop.

Gij staat nog aan den balk geschreven.Ga naar voetnoot33

Het is onregt, dat de balk den splinter berispt.

Hij buldert, dat hij balken aan twee zou spreken.Ga naar voetnoot34

Hij gooit het over de balken.

Hij heeft balken onder zijne oogen.

Hij zal het hooi niet over den balk werpen.Ga naar voetnoot35

Hij ziet wel anderer lieden stekjes, maar niet zijn' eigen' balk.Ga naar voetnoot36

Hij zou balken aan twee leeren.Ga naar voetnoot37

Ik wil om de keur van den balk (of: van de trappen) niet vallen (of: niet opstaan, ook wel: uit mijn' mond niet spouwen).Ga naar voetnoot38

't Is voor uw huis een vaster balk: Een ambacht, dan een grage valk. (Zie ambacht.)

Men ziet den splinter in eens anders oog, maar niet den balk in ons eigen.Ga naar voetnoot39

Onder de zee liggen geene balken.Ga naar voetnoot40

Op het ijs is het niet goed gaan, want het heeft geene balken.Ga naar voetnoot41

Over den balk lagchen.Ga naar voetnoot42

Schrijf dat aan den balk (of: Teeken het hoog aan), dan zullen de kalveren het niet uitlekken.Ga naar voetnoot43 (Zie de Bijlage.)

Van een' splinter een' balk maken.Ga naar voetnoot44

Waar de zuinigheid huishoudt, groeit spek aan den balk.

Werp eerst den balk uit uw eigen oog.Ga naar voetnoot45

[pagina 30]
[p. 30]

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. vii: 5.]

Wil hij hooi over den balk eten, zoo geef hem vuistlook.Ga naar voetnoot1

Ballast.

Dat is een ballast uit den weg.Ga naar voetnoot2

De ballast schiet (of: raakt gaande).Ga naar voetnoot3

Hij gaat voor ballast mede.

Hij is altijd goede ballast.Ga naar voetnoot4

Hij is een onnutte ballast.Ga naar voetnoot5

Hij is op een' kruiwagen de ballastpoort ingereden.

Van dien ballast ben ik af.

Balling.

Een balling is geen overlooper.

Ballon.

Hij laat den ballon op.

Balsem.

Dat is balsem in de wond.

Goede redenen zijn beter dan heilzame balsem.Ga naar voetnoot6

Balten.

Je kunt me niet krijgen, zei Balten, en hij sprong in het water.Ga naar voetnoot7

Bamberg.

Wanneer Neurenburg mijn was, zoo wilde ik het te Bamberg verteren.Ga naar voetnoot8

Ban.

Een godloos man Is in Gods ban.

Er schijnt wel een banvloek over hem uitgesproken te zijn.

Hij wil den paus in den ban doen.Ga naar voetnoot9

Op ban en boet.Ga naar voetnoot10

Band.

Alle banden binden niet even vast.

Als een ezel speelt voor vos, Gaan straks al zijn banden los.Ga naar voetnoot11

Bind het verdriet om de knie (of: onder den kousenband), dan slaat het u niet om het hart.Ga naar voetnoot12

De banden zijn vast gelegd.Ga naar voetnoot13

De vrouwen zijn zwakke vaten, daarom leg ik er een' band om, zei de kuiper, en hij roste zijne vrouw.

Door den band.Ga naar voetnoot14

Een' band en eene wisch: Die haalt men, waar zij is.Ga naar voetnoot15

Er zijn banden voor alles, behalve voor de tong.

Geen vaster band dan liefde.Ga naar voetnoot16

Het huwelijk ligt al in den band.Ga naar voetnoot17

Het is kwaad, oude honden aan banden te leggen.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Het is zoo vast als eene muts met zeven kelebanden.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Het moet van den zak of van den band.

Het zal met der tijd wel gaan, zei Jan, en hij had een klein kind aan den leiband.Ga naar voetnoot20

Hij heeft een' ijzeren halsband om.

Hij houdt het zeil in den band.Ga naar voetnoot21

Hij is er als een hond aan den band.Ga naar voetnoot22

Hij is niet geheel vrij, die nog een stuk van zijne banden nasleept.Ga naar voetnoot23

Hij is vuiger dan een bandrekel.Ga naar voetnoot24

Hij krijgt den zak, met de banden erbij.Ga naar voetnoot25

Hij ligt daar als een bandrekel.Ga naar voetnoot26

Hij loopt als een losgelaten bandhond.

Hij loopt in het lijntje (of: aan den leiband, ook wel: aan zijn snoer).Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Hij loopt zonder erg aan een zacht bandje.

Hij springt uit den band (ook wel: buiten alle banden).Ga naar voetnoot28

Iemand aan banden leggen.Ga naar voetnoot29

Men bindt wel zonder banden.Ga naar voetnoot30

Men legt geen banden Met leêge handen.Ga naar voetnoot31

Men moet den hond aan den band leggen, eer men hem tergt.Ga naar voetnoot32

Mijne hand zal dezen avond nog uw halsband zijn, zei de jager tot den reiger. (Zie avond.)

Op Sint Pieters banden Trekken de ooijevaars naar der landen. [Martinet teekent ergens bij dit Noord-Brabandsch spreekwoord aan, dat de ooijevaars den 1 Augustus (St. Pieters banden) op den St. Janstoren te 's Hertogenbosch rendez vous geven. Dan verlaten de ooijevaars ons land, om eene warmere luchtstreek op te zoeken.]

Slappe handen Maken kwade banden.

Voor eenen fellen hond behoeft men eenen scherpen band.Ga naar voetnoot33

Voor kleine honden kleine banden.Ga naar voetnoot34

Wanneer een prins springt uit den band, Dan lijdt dikwijls het gansche land.Ga naar voetnoot35

Zij krijgen een' rooden hoed (of: rooden halsband).Ga naar voetnoot36

Bandelier.

Alles met maten, zei de drommel, en hij hing een bandelier om.Ga naar voetnoot37

Bang.

Die bang is, moet naar den kelder.

Die bang is, moet schilderen.Ga naar voetnoot38

Hij is al bang, als hem een wind dwars voor den aars zit. (Zie aars.)

Hij is bang, dat hij te laat zal komen.Ga naar voetnoot39

Hij is bang, eene streek te verlaten, en hij wil over de sneeuw wandelen.

Hij is bang: hij kruipt achter de batterij.

Hij is bang voor een' heelen herfst, die zelden komt.

[pagina 31]
[p. 31]

Hij is bang voor nommer één.

Hij is bang voor zijne huid.Ga naar voetnoot1

Hij is bang, zijne handen aan koud watr te branden.

Hij is niet bang; maar het hart popelt hem in 't lijf.Ga naar voetnoot2

Hij is niet bang voor een beetje (of: Hij ziet tegen geen klein beetje op).

Hij is zeker bang, dat het er spookt.

Hij vlugt (of: is bang) voor zijne schaduw.Ga naar voetnoot3

Wat is hij bang voor zijn' eijerkorf.Ga naar voetnoot4

Zij is bang voor haar gat.

Banier.

Gesleten banieren vereeren den kapitein.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Hij stapt als een banjer- (of: baander-) heer.Ga naar voetnoot6

Bank.

Aan stoelen en banken, totdat men zelfkan gaan.Ga naar voetnoot7

Al maakt de duivel u de bank nog zoo glad.

Dat men in zijne beurs steekt, stouwt men onder geene stoelen of banken.Ga naar voetnoot8

De banken zijn vol gaten.Ga naar voetnoot9

Die op eene bank geteeld is, ligt er niet gaarne onder.

Hand van de bank: het vleesch is verkocht.Ga naar voetnoot10

Hij gaat naar de slagtbank.

Hij is bankvast gemaakt.Ga naar voetnoot11

Hij is in de pottenbank.

Hij is op de vleeschbank gebragt.Ga naar voetnoot12

Hij is zoo zindelijk, dat hij een strontje van eene bank zou likken, en niemand zou de plaats vinden, waar het gelegen had.Ga naar voetnoot13

Hij legt hem over het bankje.Ga naar voetnoot14

Hij preekt voor stoelen en banken.

Hij stelt de banken.Ga naar voetnoot15

Hij vindt het onder eene omgekeerde bank.Ga naar voetnoot16

Hij vliegt van schrik over stoelen en banken.

Hij wordt achter de bank geschoven (of: geworpen).Ga naar voetnoot17

Hij wordt ten toon gesteld als valsch geld, dat op de toonbank gespijkerd is.

Hij zal daar niet lang banken.Ga naar voetnoot18

Hij zit op de klapbank.Ga naar voetnoot19

Iemand op de bierbank houden.Ga naar voetnoot20

Iemand van de bank drinken.Ga naar voetnoot21

Ik wil het onder geene stoelen of banken steken.Ga naar voetnoot22

In die slaapbank zal ik mij van nacht wel behelpen, zei dronken Tijs, en hij ging in een' varkenstrog liggen.Ga naar voetnoot23

Wanneer een dwerg op eene hooge wier staat, heeft hij eene hooge voetbank.Ga naar voetnoot24

Zet den zot op de bank: hij trommelt met de voeten, of zingt eenig lied.Ga naar voetnoot25

Zij houden malkander te bank.Ga naar voetnoot26

Zij leggen een bankje, en spelen schuivagie naar Luik of naar Vianen.Ga naar voetnoot27

Zij zit al op het stinkbankje.

Zij zitten altijd op de bierbank.Ga naar voetnoot28

 

Dat is als de bank.

De bank is gesprongen.

Het gelijkt hier wel eene bank van leening.

Ons goed ligt nergens veilig, dan als men 't in Gods bank legt.Ga naar voetnoot29

Bankeroet.

Geef tijd, zei de koekebakker, en hij ging bankeroet. (Zie bakker.)

Hij speelt bankeroet, en laat het bedstroo voor de huishuur.Ga naar voetnoot30

Bankeroetier.

Dat wordt bankeroetiers werk.

Het bloed kruipt, daar het niet gaan kan, zei de bankeroetier, en hij veegde zijn gat tegen de poort aan.Ga naar voetnoot31

Het is toch wonder, dat men mij niet ongemoeid kan laten, zei de bankeroetier, en zijne crediteuren maanden hunne schulden in.Ga naar voetnoot32

Hij draagt bankeroetiers kleêren (of: het rokje van crediet).

Koop des bankeroetiers bed.Ga naar voetnoot33

Banket.

Een banket van drie hazelnoten.Ga naar voetnoot34

Gebruik rooden wijn en boterbanket, dan behoeft gij geene borden te wasschen.

Het is een banket-boterhammetje.

Het is een banket (of: maal) voor een' koning.Ga naar voetnoot35

Barabbas.

Het roept er al Barabbas op.Ga naar voetnoot36

[In Luk. xxiii: 18 vindt men de verklaring van dit spreekwoord, dat gebruikt wordt, wanneer velen met heftigheid hunne begeerte over eene kwade zaak te kennen geven.]

Barbanelle.

Dat gaat in het kastje van Barbanelle.

[Wanneer men allerhande vreemdsoortige zaken bijeenvoegt, gebruikt men dit spreekwoord. Wie barbanelle is, heb ik niet kunnen opsporen.]

Barbier.

Daar kom je wel kaal af, zei de vrouw tegen haar' man, en hij kwam van den barbier.Ga naar voetnoot37

De boer is stouter dan de barbier: hij durft op zijn eigen werk sch.....Ga naar voetnoot38

De eene barbier heeft den anderen geschoren.Ga naar voetnoot39

Hij heeft met eenen barbier te doen: die kan scheren.Ga naar voetnoot40

[pagina 32]
[p. 32]

Hij is in den regten barbiers-winkel, daar men hem wel fijntjes zal poetsen.Ga naar voetnoot1

Hij is ongemak kelijk onder barbiers handen geweest.

Hij is wel gebarbierd.Ga naar voetnoot2

Hij slacht den barbier: hij wenscht om wonden.Ga naar voetnoot3

In badplaatsen, barbierswinkels en molens verneemt men alle dingen. (Zie bad.)

Men scheert malkander daar zonder barbier.Ga naar voetnoot4

Neem een' jongen barbier en een' ouden dokter.Ga naar voetnoot5

Zij zijn daar allen zulke doctoren geworden, dat er de barbiers uithebben.

Barend.

Dat is een erg gat, zei meester Jan (of: Barend), en het was een kakhiel.Ga naar voetnoot6

Dat is een schoone sprong, zei Barend, en hij stapte over een slootje.Ga naar voetnoot7

Dat is een staartman, zei Barend de kok, en hij zag een' krokodil loopen.Ga naar voetnoot8

Met de billen van 't bed, zei meester Barend, dan bevuil je de lakens niet.Ga naar voetnoot9

Nu zult ge wat raars zien, zei dronken Barend, en hij liep met de billen bloot.Ga naar voetnoot10

Barlaf.

Gelijk op, zei de man, en hij gaf een' barlaf voor eene schram.

Barmhartigheid.

Barmhartigheid voor de wolven is wreedheid tegen de schapen.Ga naar voetnoot11

De deugd (vriendschap, of: vriendelijkheid) ziet hem ten oogen uit, gelijk den beul de barmhartigheid.Ga naar voetnoot12

Der boeren argwaan en Gods barmhartigheid is ondoorgrondelijk. (Zie argwaan.)

God giet de olie zijner barmhartigheid niet dan in gebroken vaten.

Hij scheert de kat uit barmhartigheid.

Met den wijn komt de barmhartigheid.Ga naar voetnoot13

Wie op genade dient, dien loont men met barmhartigheid.Ga naar voetnoot14

Baron.

Den baron uithangen (of: spelen).

Barrevoeter.

Ga in de orde der Barrevoeters, dan hebt gij geene kousen noodig.

Hij behoort tot de orde der Barrevoeters.

Bartel.

Het doet hem zooveel leed, of hij eens aan Bartjebuurs brief had geroken.

Het gebeurde, toen de koe Bartel heette.Ga naar voetnoot15.

[Wie zou aan de koe den mansnaam van bartel geven! Men doelt hier dus op een' tijd, die nooit geweest is.]

Hou je gat stil, zei Bartel tegen zijne vrouw, en haar hemd stond in brand.Ga naar voetnoot16

Ik wilde wel eens vechten, zei Bartel, en hij was twee maal afgeslagen.Ga naar voetnoot17

Bas.

Dat gaat beter dan k....., want het stinkt niet, zei Jorden, en hij hoorde een' kruk op den bas spelen.Ga naar voetnoot18

Die vent houdt den bas wel, zei de boer, en hij hoorde een kalf blaten.Ga naar voetnoot19

Het zijn al geene quinten, die op eene viool gespannen staan, zei Lubbert, en hij hoorde den bas bespelen.Ga naar voetnoot20

Baserabel.

Hij is van Baserabel gekomen.Ga naar voetnoot21

[Baserabel, afgeleid van bazen, bazelen, ijlen, is het onbekende gewest, waar de dweepers hun verblijf houden.]

Basiliscus.

De basiliscus moet in het ei vertreden worden.Ga naar voetnoot22

Basselt.

Hij komt van pas als Krijn te Basselt.

[Basselt is een adellijk huis der gemeente Voorst, in Gelderland. Ik heb niet kunnen opsporen, waarom krijn daar zoo weinig van pas kwam: immers, men bezigt dit spreekwoord, om telaatkomers aan te wijzen.]

Basser

Heb altijd wat voor de bassers.Ga naar voetnoot23

Bast.

Dat is de bast, om er hem zelven mede te verhangen.Ga naar voetnoot24

Een bastaard aardt wel naar zijn' bast.Ga naar voetnoot25

Hij blijft erbij als een dief bij den bast.Ga naar voetnoot26

Hij wil hem op zijn' bast slaan, dat zijn zieltje op zijn' rug blijft hangen.

Wie op zijn ouders raad niet past, Die stelt zijn gangen naar den bast.Ga naar voetnoot27

Basta.

Dat is basta.Ga naar voetnoot28

Bastaard.

Bastaarden slaan altijd uit den aard. (Zie aard.)

Een bastaard aardt wel naar zijn' bast. (Zie bast.)

Geen moeder maakt een bastaard-kind: Hoe zij het raapt, of waar zij 't vindt.Ga naar voetnoot29

Hij is immers nog geen bastaard.

Iemand bastaard maken.

Bastiaan.

Dat gelijkt wel een' tuimelgeest, zei Bastiaan, en hij zag een' stront van de kaai in het water rollen.Ga naar voetnoot30

Bataille.

Is dat het punt van eer? vroeg een Fransch generaal in de bataille van Senef, en hij stierf op een' mesthoop.Ga naar voetnoot31

Na de bataille hulp zoeken.Ga naar voetnoot32

Batterij.

De batterij laten spelen.

Het is eene heele batterij: men kan er zich wel achter verschuilen.

[pagina 33]
[p. 33]

Hij is bang: hij kruipt achter de batterij. (Zie bang.)

Hij ligt nog achter zijn vrouws batterij.

Hij valt hem uit alle batterijen te gelijk aan (of: Hij beschiet hem uit alle batterijen te gelijk).

Hij verandert van batterij.Ga naar voetnoot1

Bauck.

Als de Hollanders van Kenau pogchen, dan pogchen de Friezen van Bauck.Ga naar voetnoot2

[De Hollandsche kenau simons hasselaar wordt geëvenaard door de Friesche bauck, de moedige gade van doeke hettes hemmema, die, in 1496, met 20 Schieringers, tot drie maal, de Vetkoopers, die door de Groningers geholpen werden, afsloeg, toen deze Hemmemastate, te Berlikum, belegerden.]

Baviaan.

Dat is een groote baviaan, zei Teeuwes, en hij zag eene hoer in den Haag in de ijzeren kooi draaijen.Ga naar voetnoot3

Hij dampt als een baviaan.

Hij heeft een gezigt als een aap (of: een regt apengezigt, ook wel: een gezigt als een baviaan). (Zie aangezigt.)

Bazan.

De geweldige eiken van Bazan dragen vrucht voor de zwijnen.

[De vrucht dezer hooge boomen van Bazan, in Gilead, de woonplaats van den halven stam van manasse, wordt in dit spreekwoord als beeld gebruikt, om aan te duiden, dat uiterlijk aanzien en groote magt geene wezentlijke waarde geven aan hem, die ze bezit.]

Og was koning van Bazan.

[Een schertsend gezegde, als antwoord op het gewone: och! dergenen, die bij de minste hindernis verstoord zijn.]

Bazel.

Hij is met de klok van Bazel bekend (of: Hij heeft naar de klok van Bazel gekeken).

[De klokken der Zwitsersche stad Bazel gaan die der overige wereld altijd een uur vóór. Den 1sten. Januarij 1799 beproefde men, zulks te veranderen; maar de daardoor ontstane verwarringen en verdeeldheden waren van zulk een' ernstigen aard, dat men binnen veertien dagen genoodzaakt was, tot het oude terug te keeren. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer iemand te vroeg komt.]

B duur.

Het gaat daar altijd over B duur.

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer eene zaak, die spoed vereischt, lang aanhoudt.]

Bed.

Al is het bed nog zoo breed, men kan er zich wel afrollen.

Als er zulke steenen in de straat lagen, ging ik nimmer te bed.

Als het bed scheurt, verstuiven de pluimen.Ga naar voetnoot4

Als ik het bed ruik, slaap ik ook.

Als ik naar bed ga, laat ik de zorg in de kleêren.

Als ik wist, dat ik daarvan droomen zoude, ik ging niet naar bed.Ga naar voetnoot5

Als Sint Margriet in haar bed p..., regent het zes weken.Ga naar voetnoot6

[De oorsprong van dit spreekwoord ligt in de volgende legende: Onze Heer zocht met zijne 12 jongeren een nachtverblijf. Bij vrouw margriet afgewezen, vonden zij voldoening bij eene andere, die van petrus, ter belooning, verkreeg, om 6 weken onvermoeid bezig te zijn in het werk, dat zij 't eerst zou ondernemen. Dien ten gevolge spon zij 6 weken onvermoeid voort, en kwam zoo in goeden doene. Margriet, zulks vernemende, wilde mede aldus beloond zijn. Zij noodigt het gezelschap bij zich, en verkrijgt haren wensch. Alvorens met spinnen aan te vangen, gevoelt zij behoefte om te w......, en ziedaar, dat doet zij thans 6 weken lang. Daarom zegt men: als het den 20sten. Julij (St. Margriet) regent, dat zulks dan 6 weken aanhoudt.]

Altijd wil men op een ander bed.Ga naar voetnoot7

Al viel hij van den toren af, nog zou hij bij zijne vrouw op bed te land komen.

[Men zegt dit van iemand, wien het in alles zeer voorspoedig gaat.]

Al wat in 't bedde wordt gesproken, Dient met de lakens toegeloken.Ga naar voetnoot8

Beter daar dan in het bed.Ga naar voetnoot9

Beurs, tafel en bed moeten voor de vrienden open staan.Ga naar voetnoot10

Bij de beddeplank af.

Daar behoort meer tot het huwelijk dan vier beenen op een bed.Ga naar voetnoot11

Daar ligt de drek, zei malle Jan, en hij smeet zijn wijf van het bed.Ga naar voetnoot12

Daar valt wat, zei Jan Tasje, en hij schopte zijn wijfs hemd van het bed; maar zij stak er zelf in.Ga naar voetnoot13

Dat is de dood op het bruidsbed.

[Dat is: het schoone, het levenslustige, het zoo zeer gewenschte stelt zich wel voor oogen, maar verwezentlijkt zich niet. Wanneer men in het omberspel vraagt met manille, basta en eene kleine troef, zeggen de medespelers spottender wijze: Dat is de dood op het bruidsbed.]

Dat is maar om kenuis te maken, zei losse Flip, en hij lichtte zijne vrouw met eene houten lantaarn naar bed, daar de nachtegaal zeven jaren op gezongen had.Ga naar voetnoot14

Dat ligt als eene hoer in het bedstroo.Ga naar voetnoot15

De bedgordijn Dient digt te zijn.Ga naar voetnoot16

De engelen schudden hun beddeken uit.Ga naar voetnoot17.

[Wanneer de wolken hare sneeuwvlokken uitstrooijen, wordt dit spreekwoord gebezigd.]

De gezonden liggen te bed, de veegen staan ervoor.Ga naar voetnoot18

[Veeg duidt datgene aan, wat de dood vijandig zoekt te treffen, en beteekent alzoo: den

[pagina 34]
[p. 34]

dood nabij. Het spreekwoord bezigt men, wanneer iets onnatuurlijks plaats heeft, en dat op de treffendste wijze wordt aangetoond.]

De jongste kinders moeten eerste te bed.Ga naar voetnoot1

De kranke ligt op het bed, en de veege staat ervoor.Ga naar voetnoot2

[Wel verre van met het spreekwoord, boven verklaard, in tweestrijd te zijn, geeft men hier te kennen, dat de gezonde, die den kranke verpleegt, dikwijls den dood nader bij is, of nog eerder sterft dan de kranke.]

De meeste menschen sterven immers op hun bed.

Den huiswaard betalen met bedstroo.Ga naar voetnoot3

Deugd is een zacht rustbed.

Die brood en wijn heeft, gaat vrij te bed.Ga naar voetnoot4

Die den naam van vroeg opstaan heeft, mag wel lang slapen (of: te bed liggen, ook wel: slaapt zelden te lang).Ga naar voetnoot5

Die goed ligt, moet zich niet in bed omkeeren.

Die maar een ongeluk zal hebben, kan den neus wel in zijn bed breken.

Die met honden te bed gaat, staat met vlooijen weder op.Ga naar voetnoot6

Die niet beter kan, gaat met zijne oude kween te bed.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Die wil slapen zacht, Make zijn bedje tegen den nacht.

Droomen zijn bedrog: K... je in je bed, je vindt het 's morgens nog.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Eeden, op het bed gezworen, zijn maar minneluimen.Ga naar voetnoot9

Eene dronken vrouw is een engeltje in 't bed.Ga naar voetnoot10

Eene slapelooze jeugd ligt op het ziekbed.

Een goede waard is eerst op, en gaat laatst naar bed.Ga naar voetnoot11

Een scheetje in het bed is zoo goed als een turfje aan den haard.Ga naar voetnoot12

Eén varkenshaar maakt geene kleêrborstel, en ééne pluim geen bed.Ga naar voetnoot13

Een warm bed en een luije aars zijn als twee gelieven: zij scheiden niet gemakkelijk. (Zie aars.)

Eerst geld, en dan te bed.Ga naar voetnoot14

Eindelijk komt Jan in 't wambuis en de vrouw in het warme bed.

Er is genoeg te doen voor het bed van deze maagd.Ga naar voetnoot15

Geef gehoor, zei Jochem, en hij lag op zijn doodbed.Ga naar voetnoot16

Gelukkig is de mensch, die, als hij gaat te bed, Zijn rekening met God gedurig effen zet.Ga naar voetnoot17

Goed gegeten en gedronken; wijs mij nu maar een bedje, waar ik slapen kan.

Hadden besch... zijn bed.Ga naar voetnoot18

Heb oorlof stroozak: ik heb een bed verkregen.Ga naar voetnoot19

[Dat wil zeggen: ik houd mij met geene geringe zaken meer op. Ik neem oorlof, dat is: afscheid of vaarwel van mijn' stroozak, omdat ik thans een bed heb.]

Het bed ligt al voor u gespreid.

Het bed wordt voor hem opgemaakt.

Het is een gezonde slaper, die met de hoenderen naar bed gaat, en met het rammelen der tafelborden weder opstaat.Ga naar voetnoot20

Het is geen kinderspel, als de oude luî in het bed k....., zei Joor, en hij sch... al de lakens vol.Ga naar voetnoot21

Het is goed (of: gezond), heel huids te bed te gaan (of: te gaan slapen).Ga naar voetnoot22

Het is groote pijn, zich te bed te leggen, en niet te kunnen slapen.Ga naar voetnoot23

Het is niet altijd: zoete lief, kom te bed!

Het is van het echte bed.Ga naar voetnoot24

Het is ver van mijn bed.

Het ligt op mijn bed niet.Ga naar voetnoot25

Het overleggen is 't al, zei de meid, en ze sliep bij haren meester: toen had ze maar één bed te schudden.Ga naar voetnoot26

Hij doet zijn best gelijk de kinderen, die in 't bed k......Ga naar voetnoot27

Hij druipt door zijn bedstroo.Ga naar voetnoot28

Hij heeft geen bed, om bij Jan oom te verzetten.Ga naar voetnoot29

Hij heeft meer snaps dan al de bedden van het gasthuis.Ga naar voetnoot30

Hij heeft zeker in zijn bed gew....., dat hij zoo vroeg op is.

Hij is er niet van te bed.

Hij is gewis in goeden staat, Die zonder schuld te bedde gaat.Ga naar voetnoot31

Hij is met den neus in het bed geraakt.Ga naar voetnoot32

Hij is met het verkeerde been uit bed gestapt.Ga naar voetnoot33

Hij is op het bed van eer gestorven.Ga naar voetnoot34

Hij is op zijn eigen bed gestorven, en niet meer.

Hij is zoo beschaamd als een kind, dat in zijn bed gep... heeft.Ga naar voetnoot35

Hij kan zijn bedstroo niet eens verdienen.

Hij kruipt te bed.

Hij laat de zorg met de slofjes voor 't bed.

Hij laat het fust zorgen: zijn bed is zijn eigen.Ga naar voetnoot36 (Zie de Bijlage.)

Hij moet barrevoets te bed.Ga naar voetnoot37

Hij slaapt haast geen' nacht op bed.

Hij speelt bankeroet, en laat het bedstroo voor de huishuur. (Zie bankeroet.)

Hij vindt zijn eten klaar, en zijn bed gespreid.

[pagina 35]
[p. 35]

Hij wil altijd midden in het bed liggen.

Hij zal zijn bedstroo nog moeten verkoopen.

Hij zoude wel in het bed gep... hebben, en zeggen dan, dat hij gezweet heeft.Ga naar voetnoot1

Hoogklimmers en diepzwemmers staan meest kwalijk (of: ziet men zelden op hun bed sterven).Ga naar voetnoot2)

Ik heb het varken gemest, en hij is met het spek onder het bed.Ga naar voetnoot3

Ik zal dat bed wel opmaken.

Kinderen, die met vuur spelen, p..... in hun bed.Ga naar voetnoot4

Koop des bankeroetiers bed. (Zie bankeroetier.)

Laat uw bed het niet hooren.Ga naar voetnoot5

Loop niet op 't andere bed.Ga naar voetnoot6

Maak uw bed, zoo als gij slapen wilt.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Men gaat ermeê naar bed, en men staat er weêr meê op.

Men kan er wel een kind meê naar bed jagen.Ga naar voetnoot8

Men mag hem wel met een' warmen steen te bed helpen.Ga naar voetnoot9

Men moet zich niet uitkleeden, voor men naar bed gaat (of: eer men zich te slapen legt).Ga naar voetnoot10

Men zal haar voor geene vloo in het bed verliezen.Ga naar voetnoot11

Met bloote billen naar bed.

Met de billen van 't bed, zei meester Barend, dan bevuil je de lakens niet. (Zie barend.)

Met dit vleugje naar bed, zei de man tegen zijne familie, en hij leide een' zwavelstok op het vuur.Ga naar voetnoot12

Niemand ligt er beter dan t' huis op zijn eigen bed.

Niets beter, zei de boer, dan gezond te bed te liggen met eene boterham in de hand.

Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed.

Om te vijsten of te wenschen, behoeft men niet uit zijn bed op te staan.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Ongelukken zijn kwade kansen, al zou men zijn' duim maar in het bed breken met vlooijen knippen.

Ongelukken zijn kwade kansen, zei Frederik, en hij zou op bed een' kabriool dansen, maar stiet zijn hoofd, en viel op den vloer.Ga naar voetnoot14

Op harde bedden slaapt men wel.Ga naar voetnoot15

Op zachte bedden slaapt men 't hardst.Ga naar voetnoot16

Oude lieden zullen hunne sterkte zoeken in de kannen, in weeke bedden en achter den oven.Ga naar voetnoot17

Steek uwe voeten niet verder, dan uw bed reikt.Ga naar voetnoot18

Te bed best, zei de bruid, en zij was aan den haard vergeten.Ga naar voetnoot19

Van het bed op het stroo geraken.Ga naar voetnoot20

Veel beter is 't vroeg op te staan, Dan 's avonds laat naar bed te gaan. (Zie avond.)

Veel veêrtjes maken een bed.Ga naar voetnoot21

Veel verhuizen kost veel bedstroo.Ga naar voetnoot22

Vroeg op en laat te bed te gaan, Kan naar den regel niet bestaan.Ga naar voetnoot23

Wie elke veêr wil zien en raken, Hoe zal die 't bed dan immer maken!Ga naar voetnoot24

Wie paard of vrouw zonder gebreken zoekt, zal stal en bed wel altijd ledig zien.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.)

Wie zal gelooven, dat hij heeft gezweet, die in 't bed gep... heeft?

Wie zich een goed bed spreit, slaapt zacht.

Wie zonder eten gaat te bed, Dien wordt het slapen ligt belet.Ga naar voetnoot26

Zedig ter strate, aandachtig in de kerk, blijde in huis, vriendelijk te bed.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Zij gaat met een warm gat naar bed.

Zij gaat met haar' spot naar bed.

Zij is eerst zijne beddepan geweest.

Zij is te leelijk, om op een schoon bed te liggen.Ga naar voetnoot28

Zij is zoo boos niet, of ik wou, dat al de vlooijen van mijn bed zoo waren.Ga naar voetnoot29

Zij zijn te bed gelegd (of: gedekt).Ga naar voetnoot30

Zij zijn weg met bed en bulster.

Zij zou gaarne gaan In 't klooster van Sint Ariaan, Daar twee paar schoenen voor 't bedde staan.Ga naar voetnoot31

[Men past dit spreekwoord op manzieke meisjes toe. Ariaan, een' ketter in de vierde eeuw, heeft men spottender wijze tot een' heilige gemaakt, in wiens klooster men het huwelijk niet behoefde af te zweren.]

Zoo moet het binnen komen, zei de koopman, en hij werd om een' duit krijt uit bed gebeld.

 

Men kan wel aspersie-bedden bij hem aanleggen. (Zie aspersie.)

Bedaardheid.

Bejaardheid Eischt bedaardheid.

Beddenmaker.

Lange slapers, beddenmakers.Ga naar voetnoot32

Bedding.

Eeneandere bedding, te heviger bruist destroom.Ga naar voetnoot33

Bede.

Daar gaan veel beden in een' zak.Ga naar voetnoot34

Eens honds bede kwam niet ten hemel.Ga naar voetnoot35

Geen zak zoo kwaad, of hij is eene bede waard.Ga naar voetnoot36

God woud's is aller beden moeder.Ga naar voetnoot37

Iets te beê doen.Ga naar voetnoot38

[pagina 36]
[p. 36]

Bedeesd.

Hij is zoo bedeesd, of hij eene oratie voor den Moskovischen czaar zou doen.Ga naar voetnoot1

Bedelaar.

Als de muggen in Januarij dansen, wordt de boer een bedelaar.Ga naar voetnoot2

Als men een' bedelaar te paard helpt, wordt hij een trotsche jonker.

Bedelaars erfligt in alle landen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Bedelaars fokken kinderen, en laten er de rijken voor zorgen.

Bedelaars scheuren hunne kleêren, om medelijden te verwekken.Ga naar voetnoot4

Bedelaars spreken degelijk, en leven ongeschikt.Ga naar voetnoot5

Bisschop of bedelaar.

[Men geeft door dit spreekwoord te kennen: òf alles te zijn òf niets.]

Daar de heeren rijden, stuift het stof; - daar de bedelaars dansen, stuiven de lappen.Ga naar voetnoot6

Daar is groote liefde in 't gasthuis, als de bedelaars malkander met luizen werpen.Ga naar voetnoot7

Daar kom ik wel af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken voor een papiertje met luizen.Ga naar voetnoot8

Dat is bedelaars kost, zei de vrouw, en zij bakte eijeren met metworst.

Dat is hem noodig, als eenen bedelaar het goudgewigt.Ga naar voetnoot9

Der bedelaren hand Is eene bodemlooze mand.Ga naar voetnoot10

Die met een' bedelaar vecht, wint niet dan luizen.

Doe een' bedelaar goed, dan wordt gij met luizen beloond.Ga naar voetnoot11

Eene bedelaars beurs en een trotsch gemoed passen niet bijeen.Ga naar voetnoot12

Eene bedelaars tasch is nooit vol.Ga naar voetnoot13

Een slechte bedelaar, die geen' duit missen kan.

Geen bedelaar zal graaf worden.Ga naar voetnoot14

Helpt gij een' bedelaar te paard, hij draaft niet, maar hij galoppeert.Ga naar voetnoot15

Het gelijkt wel eene bedelaars deken.

Het is de edelman Of de bedelman.

[Even als met het spreekwoord: Bisschop of bedelaar, wijst men hier twee uitersten aan: bij het eene spreekwoord de hoogste magt aangeduid in het geestelijke, bij het andere in het wereldlijke.]

Het is den eenen bedelaar leed, dat de andere voor de deur staat.Ga naar voetnoot16

Het is een lief bedelaartje.

Het is een vergulde bedelaar.

Het is onmogelijk, dat vlooijen en luizen kunnen sterven, zei Jochem de bedelaar, en hij klouwde zijn' kop.Ga naar voetnoot17

Het is wel gezegd: God helpe u! maar de bedelaars hooren het niet gaarne.Ga naar voetnoot18

Hij doet een bedelaars gebed.Ga naar voetnoot19

Hij is doorstrikt en zoo dubbel als eene bedelaars huik.Ga naar voetnoot20

Hij is er zoo handig mede als een bedelaar met een goudgewigt.Ga naar voetnoot21

Hij is zoo beschaamd als een bedelaar voor een dubbeltje.Ga naar voetnoot22

Hij leeft er nog van als een bedelaar.

Hoe komt een bedelaar aan luizen!

Ieder bedelaar prijst zijn' nap.Ga naar voetnoot23

Iemand tot een' bedelaar maken (of: aan den bedelzak helpen).

Ik ben milddadig, zei voerman Job, en hij gaf een' valschen stuiver aan vijf bedelaars.Ga naar voetnoot24

Jonge slempers, oude bedelaars.

Liegen is een waarachtig teeken van een' slimmen bedelaar.Ga naar voetnoot25

Veel beedlaars aan één deur bijeen, Dat maakt voor hen de winsten kleen.

Zeven handwerken, in plaats van één, maken acht bedelaars.

[Wie de beteekenis kent van het spreekwoord: Twaalf ambachten, dertien ongelukken, heeft ze ook van dit.]

Bedelarij.

Daar is niets rijker dan de bedelarij.Ga naar voetnoot26

Hij heeft het door bedelarij verkregen.

Ik ben zijne bedelarij moede.

Bedelstaf.

Hij loopt op een' draf Naar den bedelstaf.

Bedelzak.

Dat vult den bedelzak niet.Ga naar voetnoot27

De bedelzak heeft een gat.Ga naar voetnoot28

De bedelzak heeft geen' bodem.

De geldzak en de bedelzak hangen zelden vijf en twintig jaar aan eene deur.

Een beschaamd schooijer heeft een' platten bedelzak.Ga naar voetnoot29

Eene hoer brengt er velen tot den bedelzak.Ga naar voetnoot30

Een lekkere mond leidt tot den bedelzak.Ga naar voetnoot31

Hij is tot den bedelzak gekomen.Ga naar voetnoot32

Iemand tot een' bedelaar maken (of: aan den bedelzak helpen). (Zie Bedelaar.)

Zoekers van kunsten zijn vinders van den bedelzak.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

Bedenking.

Korte redenen, daar lange bedenkingen uit voortspruiten, zijn dienstig voor hen, die den tijd achten.Ga naar voetnoot34

Bederf.

Des eenen bederf is des anderen opkomst.Ga naar voetnoot35

Het bederf van het vleesch is het leven van de maaijen.

[pagina 37]
[p. 37]

Hij zal wel zorgen, dat er geen bederf in komt.

Mond, aars en teerling is het bederf van alle goed. (Zie aars.)

Bedevaart.

Beloof Sint Malaard eene bedevaart.Ga naar voetnoot1

[Bij het doen van bedevaarten kwamen de bedevaartgangers veelal in verzocking, om hunne gedachten en daden op zaken te leiden, die weinig met godsdienstigheid gemeen hadden. Daarop doelen mede de andere spreekwoorden van dit onderwerp. Hier geeft men aan den dwaas den raad, om nog grootere dwaasheid te begaan. Malaard, het hoofd der dwazen, is de denkbeeldige Sint.]

Eene stomme bedevaart spelen.Ga naar voetnoot2

Reist vrouw of maagd in bedevaart, Zij krijgt al ligt een' kwaden aard. (Zie aard.)

Van ziekte of bedevaart wordt niemand beter.Ga naar voetnoot3

Bediende.

Alle landsbedienden hebben een' eed gedaan.

Een bediende moet met ezelsooren luisteren.Ga naar voetnoot4

Men heeft geene ergere vijanden dan zijne bedienden.

Beding.

Vooraf beding maakt naderhand geen krakeel.

Bedrieger.

De bedrieger bedrogen (of: Bedrog bedriegt zich zelf).Ga naar voetnoot5

Koopluî zijn smousen, en smousen zijn bedriegers.

Rammelaars zijn geene bedriegers.Ga naar voetnoot6

Bedrijf.

Beter een leeuw van een wijf, Dan een schaap van bedrijf.

Beter met schande het kwade gelaten, dan met eere slim bedrijf gedàan.Ga naar voetnoot7

Een ongeschikt en vuil bedrijf Maakt van een schoon een leelijk wijf.Ga naar voetnoot8

Het is een groot bedrijf, Maar een klein beklijf.

Het is zijn eigen bedrijf geweest.

Te veel bedrijfs Is werk van wijfs.

Tusschen de bedrijven likt men aan 't glaasje (of: drinkt men een glaasje wijn).Ga naar voetnoot9

Wulpsch bedrijf Breekt het lijf.

Bedroefd.

Gij hebt veel vreemde zorgen: wees niet bedroefd, het zal zich nog wel schikken.Ga naar voetnoot10

Hij is zoo bedroefd, alsof hij eene luis in de asch verloren had. (Zie asch.)

Niemand is zoo bedroefd, of hij kan zich nog wel eens verblijden.Ga naar voetnoot11

Bedrog.

Bedrog loont zijnen meester.Ga naar voetnoot12

Bedrog zal nooit bedijen.Ga naar voetnoot13

De bedrieger bedrogen (of: Bedrog bedriegt zich zelf). (Zie bedrieger.)

De vrouwen hebben drieërlei tranen: van leed, van ongeduld en van bedrog.Ga naar voetnoot14

Droomen zijn bedrog: K... je in je bed, je vindt het 's morgens nog. (Zie bed.)

Het bedrog en de winter scheiden altijd met een vuil einde.Ga naar voetnoot15

Het bedrog is groot in de wereld, zei de mof, en hij kocht eene sprot voor een' bokking.

Het bedrog is 's lands meester.Ga naar voetnoot16

Het bedrog schaadt hem alleen, die het begaat.Ga naar voetnoot17

In het fijnste (of: beste) laken is het meeste bedrog.Ga naar voetnoot18

[Dit spreekwoord ziet op schijndeugd, en is genomen van eene stoffe, waarin elk het bedrog niet zoo terstond opmerkt. Dat het niet ziet op laken, berispen, vindt daarin zijn' grond, dat men niet alleen van het fijnste, maar ook van het beste laken spreekt.]

Leugen en bedrog en lagen Zijn des werelds ploeg en wagen.

Men doet geen voordeel met bedrog.Ga naar voetnoot19

Op leugen en bedrog leeft men het gansche jaar.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Overal is bedrog in, zei de Westfaalsche koopman, men maakt zelfs de panharingen en eijeren ook al kleiner.Ga naar voetnoot21

Overal zit bedrog in, als men maar kans ziet, geld te winnen, zei de vrouw in alle eenvoudigheid: in mijn' tijd waren de perziken wel drie maal grooter.

Waar waarheid is, vernacht noch twist, noch bedrog, noch leugen.

Weldoen is geen bedrog; het zijne weg te werpen is geen gewin.Ga naar voetnoot22

Bedstede.

Hij heeft in eene vochtige bedstede geslapen.

Beduidenis.

Voor alle mans deur (of: huis) staat geene beduidenis.Ga naar voetnoot23

Bedwang.

Die boven het hoofd zijn gewassen, zijn buiten bedwang.Ga naar voetnoot24

Een aars zonder bedwang: dat dientniet. (Zie aars.)

Een jonkman zonder bedwang, of Christenen, in 't geloove krank, gedijen zelden.Ga naar voetnoot25

In schoenmakers bedwang zijn.Ga naar voetnoot26

Bedwinger.

Dwingt men bedwingers?Ga naar voetnoot27

Beek.

Is Lieshout zonder dieven, Beek zonder moordenaars en Aarle zonder hoeren, dan duurt de wereld niet lang meer. (Zie aarle.)

 

De beek is eene rivier geworden.

De kleine beken loopen in de groote.Ga naar voetnoot28

Men vangt wel in eene kleine beek een' grooten visch.Ga naar voetnoot29

[pagina 38]
[p. 38]

Waar men uit de rivier kan putten, moet men niet putten uit de beek.Ga naar voetnoot1

Wat eerst eene beek was, wordt eindelijk eene rivier.

Beekman.

Hij gelijkt den ekster van Beekman: hij denkt meer, dan hij praat.

[Beekman, een muziekmeester, stofte op het goed praten van zijn' ekster; maar toen er de proef van genomen werd, deed het beest geen' bek open. Men past dit spreekwoord toe op al zulke personen, die groote verwachtingen hebben opgewekt, en niets voortbrengen.]

Beeld.

Daar geen dwang is, is geene eer, zei de koster, en hij sloeg de beelden in de kerk.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Dat is een droombeeld.

De treurige bemint al de beelden, die aan zijne droefheid voedsel geven.

Die geld heeft, kan zich roeren: een man zonder geld is maar een houten beeld.

Een bedorven ei Is het beeld der huichelarij.

Een reuzenbeeld behoudt zijne grootte, al zet men het in eene diepe sloot.

Gij zult geen beeldje hebben.Ga naar voetnoot3

Hij gelijkt wel een stom beeld.

Hij is beeldwit.

Hij zag er uit als het beeld van Sint Klaas te Rillem, dat de muggen zoo besch.... hadden, dat de boeren het niet meer wilden aanbidden.

Met goede luî is het goed te doen te hebben, zei de koster, en hij ontkleedde de beelden (of: en hij toog onze Lieve Vrouw den rok uit).Ga naar voetnoot4

Uit alle hout kan geen Mercurius-beeld gesneden worden.Ga naar voetnoot5

Zij is zoo bekoorlijk als het beeld van Aurora. (Zie aurora.)

Zij is zoo schoon als een beeld.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Beele.

Beele spelen.Ga naar voetnoot7

[Eene beele is eene tooveres, eene spookgedaante. En daar deze op den eigen' oogenblik verdwijnt, geeft men door deze uitdrukking te kennen: zich wegmaken, zich verbergen.]

Beemd.

De zeissen voedt den beemd.Ga naar voetnoot8

Hij wil zich verbergen in eenen gemaaiden beemd.Ga naar voetnoot9

Beenderen.

Als de hond een been heeft, dan heft hij zijn' staart op.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Als gij dat been ophebt, zult gij zoo hard kunnen loopen als de hond (of: de koe).Ga naar voetnoot11

Als het hammetje op is, dan moet men de kale beenen wegslingeren.Ga naar voetnoot12

Als twee honden vechten om een been, Gaat er de derde mede heen.Ga naar voetnoot13

Bedrieg eenen anderen hond met dat been: ik ken het wel.Ga naar voetnoot14

Dat is hem een been uit den schotel.

De hond knaagt aan het been, omdat hij het niet door kan zwelgen.Ga naar voetnoot15

De kwaadste hond krijgt 't beste been; De beste hond heeft veeltijds geen.

Die voor hond scheepkomt, moet beenen kluiven.Ga naar voetnoot16

Een' beenen knoop verdienen.

Een hond, aan een been, kent geene vrienden.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Een hond, die een been knaagt, kent zijn' eigen' meester niet.

Een hond heeft liever 't gebeent Dan kostelijk gesteent.Ga naar voetnoot18

Eet boter, zoo k... je geene beenen.Ga naar voetnoot19

Eet nu soepe, zei gekke Jorden, en hij gooide een' Franschen kok een hammebeen toe.Ga naar voetnoot20

Er is geen vleesch zonder been.

Het gaat mij door merg en been.

Het is een goed kluif- (zuig-, of: merg-) beentje.Ga naar voetnoot21

Het is een zot, die het vleesch laat om het been.Ga naar voetnoot22

Het is vel over been.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Het is voor mij ook been, zei de hond, en hij k.... koten.Ga naar voetnoot24

Het vleesch afkluiven, en daarna met de beenen werpen.

Het vriest steen en been (of: steenen dik).Ga naar voetnoot25

Hij bedelt reeds om de beenderen, ofschoon ik nog geen vleesch bezit (of: gekocht heb).

Hij heeft hem een been in den mond gegeven, om te kluiven; daar zal hij genoeg aan te doen hebben.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Hij is zoo lui, dat men hem wel uit de beenen zou schudden.Ga naar voetnoot27

Hij klaagt (of: zweert) steen en been.Ga naar voetnoot28

Hij vindt daar geen been in.Ga naar voetnoot29

Hij wil hem lubben met een beenen mesje.Ga naar voetnoot30

Hij zoude wel eene ham van dat been schillen.Ga naar voetnoot31

Hoe meerder honden, hoe meerder wee voor 't been.Ga naar voetnoot32

Hoe nader het been, hoe zoeter vleesch.Ga naar voetnoot33

Hoe zou God de drooge beenen aannemen, daar de duivel het merg uitgezogen heeft?

Iemand scheren tot het been toe.Ga naar voetnoot34

[pagina 39]
[p. 39]

Koop ik huizen, dan heb ik steen; koop ik vleesch, dan heb ik been; doch koop ik van dit edele nat, dan heb ik wat, zei Pieter Sloköp.

Men kan het uit de beenen niet snijden.

[Dat wil zeggen: er is geen geld, de schuld kan dus niet voldaan worden.]

Men late den edellieden hun wildbraad, den boeren hunne kermis en den honden hunnen hoogtijd (hunne bruiloft, of: hun been), zoo blijft men ongedeerd.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Men maakt geen' hond gram met een been.Ga naar voetnoot2

Tusschen de beenen zit het lekkerste vleesch.

Twee honden, aan één been, Komen zelden overeen.Ga naar voetnoot3

Wat in het been gegroeid is, kan men moeijelijk uit het vleesch snijden.Ga naar voetnoot4

Zij hebben te zamen aan een been gekloven, zonder het te weten.

Zij heeft den buik met beenen.

[Men zegt dit van een zwanger meisje.]

Zij kluiven (of: knagen) aan het been.Ga naar voetnoot5

Beenen.

Als het den ezel te wel gaat, wil hij op het ijs dansen, en breekt een been.Ga naar voetnoot6

Als het een hond (of: wolf) was, had hij u in de beenen (of: in den neus) gebeten.Ga naar voetnoot7

Als hij een paar roode kousen aan de beenen en eene pijp lak in den mond had, geleek hij juist een' ooijevaar.

Alsof wij beenen om een' daalder konden koopen.

Als wij gezonde beenen hebben, waarom zouden wij dan op krukken loopen.

Appels loopen op gouden beenen. (Zie appel.)

Beter een been gebroken dan de hals.Ga naar voetnoot8

Beter een kwaad (of: gebroken) been dan geen.Ga naar voetnoot9

Bom beenen en glazen kuiten!

Daar behoort meer tot eene huishouding dan vier beenen onder eene tafel.Ga naar voetnoot10

Daar behoort meer tot een' ruiter, dan twee beenen op een paard te werpen.

Daar behoort meer tot het huwelijk dan vier beenen op een bed. (Zie bed.)

Daar hebt ge den man met zijne spillebeenen.Ga naar voetnoot11

Daar is eene bagijn te geeselen: wilt gij een been houden? (Zie bagijn.)

Dat been komt wel weder in 't lid.

Dat is een schepsel met lange beenen, zei Teeuwes de boer, en hij zag een' aap op stelten loopen. (Zie aap.)

Dat krijgt hij aan zijn zeere been.

Dat kunt gij aan uw been binden.

Dat staat op zijne beenen.Ga naar voetnoot12

Dat steekt zijn been uit.Ga naar voetnoot13

De beenen slepen hem na.

De beenhouder heeft zooveel als de schaapviller.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

De een moet dikwijls een' arm of een been breken, om den nek van zijn' buurman te sparen. (Zie arm.)

De kous moet naar het been wezen.

De leugen heeft korte beenen: de waarheid achterhaalt ze.Ga naar voetnoot15

De leugen heeft lange beenen: zij komt gaauw rond.

[De beide laatste spreekwoorden wederspreken elkander niet. De leugen heeft korter beenen dan de waarheid, en wordt dus achterhaald, hoe lang de leugen-beenen, voor zich zelven, ter verspreiding, ook wezen mogen.]

De leugen staat maar op één been: Ga, breek haar dat, zoo heeft ze er geen.Ga naar voetnoot16

Die geene koude wil lijden, moet zijne beenen niet verder uitsteken, dan de deken lang is.Ga naar voetnoot17

Die het hart niet heeft, hebbe de beenen.Ga naar voetnoot18

Doe mij dat eens na, zei Gerrit, en hij brak zijne beide beenen.Ga naar voetnoot19

Een stout hart maakt kloeke beenen.Ga naar voetnoot20

Eigen beenen zijn de beste steun.

Er stond nooit guil op ligte beenen.Ga naar voetnoot21

Gebroken beenen en eerbare vrouwen Moeten stoel en kamer houën (of: moeten het huis bewaren).Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Geen blindeman zou er zooveel ongelijks gevonden hebben, daar eene mug hare beentjes aan zou kunnen hechten.

Hadt gij het aan uw been, wat ik u toegewenscht heb, gij zoudt nergens heengaan (of: niet ver loopen).Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Hartjelief, wat wordt ge vet, zei Lijsje tegen haar' man Fobert, je krijgt beenen als zwa velstokken.Ga naar voetnoot24

Het been is bezeerd.

Het been moet doen, wat de knie wil, en de knie, wat de nood gebiedt.Ga naar voetnoot25

Het beste beentje vooruit.

Het is al zoo goed, met beide beenen in den stok te zitten, als met één.Ga naar voetnoot26

Het is een beenopspringer.Ga naar voetnoot27

Het is een goed heelmeester, die aan stuk geschoten beenen en gebroken koppen weêr te zamen kan lappen.

Het is een lang man met korte beenen.Ga naar voetnoot28

Het is er zoo vol, dat ze al met de beenen uit het venster hangen.

Het is hem aan zijn been blijven hangen.Ga naar voetnoot29

Het is wel aan de kous (of: de broek) te zien, waar het been gebroken is.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.)

Het kost al been, dat ter stokke rijdt.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

[pagina 40]
[p. 40]

Het rad moet hem eene maal of twee over het been loopen, dat het hem wee doet, zal hij daaraan denken.Ga naar voetnoot1

Het staan Komt op de beenen aan.

Het zal afvallen, wanneer gij de beenen onder eens anders tafel steekt.

Het zal wel gaan, als het aan het gaan is, zei de man, en het kind had maar één been.Ga naar voetnoot2

Het zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Hij doet beentje over.

[De dronkaard slaat de beenen over elkander.]

Hij gaat met het eene been in 't graf.Ga naar voetnoot4

Hij gaat op zijne eigene beenen.Ga naar voetnoot5

Hij gaat van daar als een hond, met den staart tusschen de beenen.Ga naar voetnoot6

Hij heeft beenen naar de Schrift.

Hij heeft een blok aan het been.Ga naar voetnoot7

Hij heeft fluitemakers beenen.Ga naar voetnoot8

Hij heeft glazen beentjes.

Hij heeft hem bij het linkerbeen gekregen.Ga naar voetnoot9

Hij heeft het aan zijn been, gelijk de boer zijn jubilé.Ga naar voetnoot10

Hij heeft het touwtje aan zijn been.Ga naar voetnoot11

Hij heeft nog jonger beenen.

Hij heeft ooijevaars beenen.Ga naar voetnoot12

Hij hinkt aan dat been.Ga naar voetnoot13

Hij is aan zijn been getoomd.Ga naar voetnoot14

Hij is met het verkeerde been uit bed gestapt. (Zie bed.)

Hij is nog niet dronken, die, liggende in het wagenspoor, een been kan opsteken.

Hij is zoo braaf, als er op twee beenen gaan kan.

Hij is zoo wel bewaard, alsof hij met zijne beide beenen in de asch (of: in het vuur) zat. (Zie asch.)

Hij kan geen kousje naar het beentje koopen.

Hij kan nog niet op zijne eigene beenen staan.

Hij ligt met de beenen in de hoogte.Ga naar voetnoot15

Hij loopt, of hij een been om een' duit had.Ga naar voetnoot16

Hij loopt, of hij twee beenen in ééne kous had.

Hij loopt op zijne laatste beenen.Ga naar voetnoot17

Hij mag dat wel aan zijn been knoopen.Ga naar voetnoot18

Hij meent, dat hij onzen Heer bij het been heeft, en hij heeft den duivel bij den staart.Ga naar voetnoot19

Hij slaat over 't beentje.Ga naar voetnoot20

Hij slingert de beenen weg, als wilde hij ze niet weder hebben.Ga naar voetnoot21

Hij wil met twee beenen hinken.

Hij zal hem wel een beentje ligten.

Houd u op de beenen, dan wordt gij van de nachtmerrie niet bereden.Ga naar voetnoot22

Houd uw beentje stijf.Ga naar voetnoot23

Iemand bij de beenen krijgen.Ga naar voetnoot24

Iemand een beentje zetten.

Iemand eene kat aan het been jagen.Ga naar voetnoot25

Ik heb mijne beenen nog niet gebogen.

Ik krijg nooit koude voeten, zei de soldaat, en hij had maar één been.

Ik wilde wel, dat ik een harddraver was, zei Knelis, en zijne beenen waren afgezet.Ga naar voetnoot26

Ik zal u beenen maken.Ga naar voetnoot27

Is de juffer niet wat kreupel, dan trekkebeent ze toch iets.

Is uwe vrouw goed en uw been kwaad, Houd ze beide van de straat.Ga naar voetnoot28

Korte beenen maken den weg lang.

Laat de vogeltjes zorgen: die hebben dunne beentjes.Ga naar voetnoot29

Men kan op één been niet loopen.

[Men bezigt dit veelal, om, bij het drinken van één glaasje, tot een tweede aan te sporen.]

Men moet van een' dominé geene beenen zien.

[Dat wilzeggen: men moet een' predikant niet buiten den predikstoel beschouwen. Wanneer men hem te zeer van nabij kent, en zijne gebreken en zwakheden opmerkt, hebben zijne woorden dikwijlseen' minder gunstigen indruk.]

Men moet zijne beenen gebruiken, en niet kruipen.

Men moet zijne beenen tusschen geen' loopenden wagen steken.

Men vindt menigen ezel met twee beenen.Ga naar voetnoot30

Men ziet aan het been wel, waar de kous een gat heeft (of: de broek gescheurd is).Ga naar voetnoot31

Met kranke beenen is het kwalijk tot Rome te loopen.

Op de been zijn.Ga naar voetnoot32

Snelle beenen blijven stijf, als de leden slap worden.Ga naar voetnoot33

Van kindsbeen af.Ga naar voetnoot34

Vlijtige handen passen bij stramme beenen.Ga naar voetnoot35

Waar de honden pis ruiken, daar ligten zij het been op.Ga naar voetnoot36

Wacht je voor degenen, die van de natuur geteekend zijn, zei Willem Spek, en hij zelf zag scheel, had kromme beenen en een' scheeven mond.Ga naar voetnoot37

Wat den beenen goed is, is der laarzen kwaad.Ga naar voetnoot38

Wat gaat er op één been?Ga naar voetnoot39

[pagina 41]
[p. 41]

Wat men niet in het hoofd heeft, dat moeten de beenen misgelden.

Wien het geluk tegen is, die breekt wel een been op slechter aarde. (Zie aarde.)

Wij moeten langer leven, dan onze beenen ons dragen.

[Dat wil zeggen: wij moeten ook leven, als wij niet meer kunnen werken, en daarom voor den ouden dag zorgen.]

Zachtjes aan doet geene beenen breken.Ga naar voetnoot1

Zoek geene drie beenen aan eene kat.

Beer.

Beeren, leeuwen, felle dieren Kunnen huns gelijken vieren.Ga naar voetnoot2

Daar zal een beer tuimelen.Ga naar voetnoot3

De beeren loopen om zijne deur.

De beer is los.Ga naar voetnoot4

De mensch heeft dikwijls zijn nest, waar de beer het niet zou verkiezen.

Een' jongen paap, Een' ouden aap, Een' wilden beer, Ik nimmer in mijn huis begeer. (Zie aap.)

Er zijn leeuwen (of: beeren, ook wel: wolven) op den weg.Ga naar voetnoot5

[Wat betreft de leeuwen, vindt men dit spreekwoord in Spreuk. xxii: 13 en xxvi: 13, gelijk het mede op de beeren en wolven toepasselijk is.]

Het is een beer op sokken.Ga naar voetnoot6

Het is een omgekeerde beer.Ga naar voetnoot7

Het is een ongelikte (of: vuile) beer.Ga naar voetnoot8

Het is van den beer.

Hij bromt als een Noordsche beer.Ga naar voetnoot9

Hij ect als een beer.Ga naar voetnoot10

Hij heeft er gestaan, gelijk de beeren-molen.Ga naar voetnoot11

[Dat wil zeggen: hem is een onverwacht ongeluk overkomen. Het spreekwoord is van Turnhout afkomstig, en zal wel zijn' grond vinden in een' molen, die oogenblikkelijk, en zonder dat men er eenig vermoeden op had, instortte.]

Hij houdt van hem als de beer van den doedelzak.

Hij is in de beerenbijt geweest.Ga naar voetnoot12

Hij is zoo dik en zoo vet als een gemeste beer.

Hij slaat erop als op beerenvleesch.Ga naar voetnoot13

Hij slacht den beer, en zuigt op zijn' poot.Ga naar voetnoot14

Iemand beeren zenden.

Iets op den beer halen.

Ik wou, dat al mijne beeren te Elberfeld plat op hun gat zaten.

Men moet de huid niet willen verdeelen (of: verkoopen), voor dat de beer dood (of: gevangen) is.Ga naar voetnoot15

Wie den geheelen beer schenkt, mag immers wel een deel van de huid voor zich behouden.

Zij leidt hem bij den neus rond als een' kermisbeer.Ga naar voetnoot16

Zij vechten om de beerenhuid.

Zoo meer honden, zoo wee den beer!Ga naar voetnoot17

Zoo sterk als een beer.

Beest.

Als de zon onder is, zijn er vele beesten in de schaduw.Ga naar voetnoot18

Beesten moeten beesten blijven.Ga naar voetnoot19

Beesten reinigen zich zelven.Ga naar voetnoot20

Beter verheerd dan verbeest (of: verboefd).Ga naar voetnoot21

Boeren binden beesten.

Bokken en beesten zijn één volk.Ga naar voetnoot22

Dat is een zoet lief beestje, zei Pieter de Noorman, en hij zag eene platluis.Ga naar voetnoot23

De ezel van den koning van Castilië is maar een beest.

De vliegen steken wel een paard, en dat is zulk een groot beest.

De wijn verbeest Des menschen geest.

Die geene trouw heeft, leeft als de wilde beesten.

Die geen' trek heeft, die is beest.Ga naar voetnoot24

Die niet liegt, leeft als een beest.Ga naar voetnoot25

Die zijne merrie laat drinken bij alle beesten, Die zijne dochter laat gaan tot alle feesten, Heeft binnen 't jaar dit ongeval: Een hoer in huis, een guil op stal.Ga naar voetnoot26

Die zonder schulden leeft, is een beest.Ga naar voetnoot27

Drie beesten schiep onze Heer: ezels, varkens en posten te voet.Ga naar voetnoot28

Eene luis is menschelijk, maar eene vloo is beestelijk.Ga naar voetnoot29

Een kind zou merken (of: Honderd lieden zouden zeggen), dat een kalf een beest is.Ga naar voetnoot30

Een kwaad mensch is het allerslimste beest.Ga naar voetnoot31

Een mensch is geen beest.

Een nachtegaal is er maar een beestje bij.Ga naar voetnoot32

Er leeft ter wereld geen erger beest.Ga naar voetnoot33

Exempli gratia, zei de boer, eene koe is een groot beest.Ga naar voetnoot34

Geen beest is ooit zoo fel, Dat niet en viert zijn' medgezel.Ga naar voetnoot35

Gelijk aan, mijne beestjes, zei Jan Louwen, en hij spande zijn wijf met een paard voor den wagen.Ga naar voetnoot36

Haat en nijd is een kwaad beest.Ga naar voetnoot37

Het beestje is tegengevallen.

Het beste beest van stal sterft meesttijds 't eerst.

Het eene beest kent het andere wel.Ga naar voetnoot38

Het eene beest zoekt het andere op.

Het is een beest, al had hij ook duizend lansen.Ga naar voetnoot39

Het is een beest der beesten.Ga naar voetnoot40

[pagina 42]
[p. 42]

Het is een beest, zijn geheele lijf over.

Het is ééne soort van beesten, hij en zijn paard.Ga naar voetnoot1

Het is eene stoute kraai, die een levend beest in het lijf pikt.Ga naar voetnoot2

Het is een mager beestje.Ga naar voetnoot3

Het is wel een verloren hof, daar de beesten niet paren, de vrouw brast, de zoon dobbelt, de dochter loopt, en de meid zwanger is.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Het pak temt het beest.Ga naar voetnoot5

Het voêr te geven aan het beest, En God te bidden in den geest.Ga naar voetnoot6

Hij heeft een stuk van 't malle beest op.Ga naar voetnoot7

Hij is beest gemaakt.Ga naar voetnoot8

Hij is beestiger dan een ezel.Ga naar voetnoot9

Hij is, zoo als Plato zegt, een groot beest, sprak Koen, die geene vrouwen mint, al was het ook eene boeren-meid.Ga naar voetnoot10

Hij speelt de beest.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Hoe grooter geest, Hoe grooter beest.Ga naar voetnoot12

Hoe kan het beest het zoo net mikken, zei Folpert, en een ekster sch... hem op zijn' neus.Ga naar voetnoot13

Je bent een beest, zei Joortje tegen Jantje van der Lens; Dat 's waar, zei hij, voor vijf duiten ben ik weêr een mensch.Ga naar voetnoot14

Ik zal met dat beest niet hollen, zei de postillon, en hij ging op een' ezel zitten.Ga naar voetnoot15

In eens anders weide zijn de vetste beesten.Ga naar voetnoot16

Men mag eene koe een vogeltje noemen; wij zeggen: 't is een beest.

Men zegt van bleekers honden: maar dat zijn beesten.Ga naar voetnoot17

Naar den klaauw moet het beest wezen.

Na Sint Gal Loopen de beesten overal.Ga naar voetnoot18

[Op den 16 October (Sint Gal) haalt men de koeijen uit de weide, gelijk blijkt uit het spreekwoord: Op Sint Gal Blijft de koe in den stal. Sint Gal, ook Sint Galpert genoemd, wordt hier voorgesteld als een ongeluks-heilige, gelijk te zien is uit het spreekwoord: Hij is geboren op Sint Galperts nacht, drie dagen voor 't geluk. In bijbelstijl is gal de ellende dezer wereld, en galpert misschien afgeleid van het galpen, het geluid van den vos, in Groningen, in de gemeene volkstaal, gebruikt voor het huilen van een' stouten jongen. Het spreekwoord wordt gebezigd, om aan te duiden, dat men op zulk een' ongeluksdag aan beesten geen gebrek heeft. Het is een regtsgeleerd spreekwoord, dat bij verschoonende omstandigheden wordt gebruikt.]

Of je hiepste en of je piepste, zei de boer (of: de mof), je zult er toch aan, jou leelijke beest, en hij trapte een gouden horologie, dat op den weg lag, aan duizend stukken.

Op een schraal of schurftig beest Zitten al de vliegen 't meest.Ga naar voetnoot19

Processen zijn kwade beesten: men kan er niet af, als men wil.Ga naar voetnoot20

Schuld is een leelijk beest; niemand wil het hebben.Ga naar voetnoot21

Sedert het opgekomen is, eenen roes te drinken, vindt men zooveel zatte beesten niet meer.Ga naar voetnoot22

Sta op, lui beest, zei Gerrit de snapper, en hij zag een dood schaap in eene weide liggen.Ga naar voetnoot23

Stoor u aan het schoppen van den ezel niet: het beest is niet wijzer (of: weet niet beter).Ga naar voetnoot24

Toebak is goed voor menschen, niet voor beesten. (Zie bak.)

Trekpaarden zijn arme beesten.Ga naar voetnoot25

Uwe woorden gelijken den struis: die is noch beest noch vogel.Ga naar voetnoot26

Van achter de beesten, Tot bij de meesten.Ga naar voetnoot27

Van een' wolf is haast een kwaad beest gemaakt.Ga naar voetnoot28

Van voren heb ik steile bergen, Van achter beesten, die mij tergen.Ga naar voetnoot29

Voort hoornbeest, zei Frans, en hij schopte eene slak weg.Ga naar voetnoot30

Wie zou gedacht hebben, dat in dat kleine beestje zooveel smeer stak!Ga naar voetnoot31

Wij moeten niet, gelijk het vee, beestachtig leven, door enkel water te drinken.

Zij doen niet buurlijk, die hun buurmans beest aanhouden.

Beet.

Als de weiman is koud en nat, En de dronkaard vol en zat, Heeft de weiman nog een' beet, Daar de dronkaard niet van weet.Ga naar voetnoot32

Als het schaap blaat, is het een' beet kwijt.Ga naar voetnoot33

Beter een drooge bete broods met rust dan schatten.Ga naar voetnoot34

De beet moet naar den mond wezen.

De knapen hebben de proefbeten.Ga naar voetnoot35

De onbezorgde beet maakt den hals wit.Ga naar voetnoot36

Die van ééne aardbei twee beten maakt, zal geen' geheelen schotel vol opdisschen.

Die zonder mes ter tafel gaat, verliest menigen beet.Ga naar voetnoot37 (Zie de Bijlage.)

Een drooge bete broods onder zijne betrekkingen smaakt beter dan eene wel gesmeerde boterham op vreemden bodem.

Een Friesche schotel is een goede beet.Ga naar voetnoot38

Een lekker beetje smaakt wel, al is het gestolen.Ga naar voetnoot39 (Zie de Bijlage.)

Eten is een goed begin: Het eene beetje brengt het andere in.Ga naar voetnoot40

[pagina 43]
[p. 43]

Geen beet smaakt iemand beter, dan dien hij zelf eet.Ga naar voetnoot1

Het is een lekker beetje (of: hapje).

Het is een zot, die zich zelven vergeet, en zijne beten aan anderen geeft.Ga naar voetnoot2

Het lekkerste beetje zet men laatst op tafel.Ga naar voetnoot3

Hij heeft niet één' zoeten beet aan zijn geheele lijf.Ga naar voetnoot4

Hij zal er geen' beet van hebben.

Wat mijn buurman eet, Helpt mij niet een' beet.Ga naar voetnoot5

 

De beten van stervende dieren zijn doodelijk.Ga naar voetnoot6

Beetje.

Alle beetjes helpen en alle vrachtjes ligten, zei de schipper, en hij smeet zijne vrouw over boord.Ga naar voetnoot7

Beetje bij beetje, zei de vrouw, dan komt de ton vol, en toen maakte zij boter.

Dat luwt een beetje, zei de reiger, en hij zat achter eene bies.Ga naar voetnoot8

Een beetje scheef - dat juffert (of: zwiert) wel.Ga naar voetnoot9

Het land Komt nu een beetje tot zijn verstand.

Hij is niet bang voor een beetje (of: Hij ziet tegen geen klein beetje op). (Zie bang.)

Meen je, dat de winter doorgaat, zei de schipper, hij loert maar een beetje.

Van stukje tot beetje.Ga naar voetnoot10

Wacht-een-beetje is ook een dorp.

[Dit roept men den ongeduldige toe, en is maarschijnlijk van Wachtebeke, een dorp in Oost-Vlaanderen, afgeleid.]

Zal er wat komen, liefje? ja, hartje! altemet een beetje.Ga naar voetnoot11

Beeutje.

Bijt mij niet, ik heet Beeutje; Had ik een staartje, zoo was ik een leeuwtje.Ga naar voetnoot12

Bef.

Dat pareert als eene luis op de bef van een' dominé.

Dominé, houd je bij jou bef!

Met mantel en bef.

Begeerlijk.

Al te begeerlijk Maakt oneerlijk.

Hij is niet gierig, maar hij heeft gaarne alles (of: maar wat begeerlijk).Ga naar voetnoot13

Indien hij zoo begrijpelijk als begeerlijk was, dan bleef er zeker niets op straat liggen.

Begeerlijkheid.

Begeerlijkheid maakt het geld verroest.Ga naar voetnoot14

Begeerte verlangt.Ga naar voetnoot15

Dat een mensch geld ware, hij zou zich zelven wel uitgeven, en laten wisselen in tegenspoed of groote begeerlijkheid.Ga naar voetnoot16

De begeerte belooft meer, dan het bezit geeft.

Die begeerte heeft, om te zien, wil ook gezien worden.

Groote begeerlijkheid maakt eenen kleinen hoop.Ga naar voetnoot17

Hij bereikt de haven zijner begeerte.Ga naar voetnoot18

Hij haakt naar het voorwerp zijner begeerte.Ga naar voetnoot19

Hij heeft eene groote begeerte en weinig lust.

Begin.

Alle begin is moeijelijk (of: Het begin is altijd 't zwaarste).Ga naar voetnoot20

Alle beginselen zijn zwaar, zei de dief, en voor de eerste maal stal hij een aanbeeld. (Zie aanbeeld.)

Alle dingen moeten een begin hebben.Ga naar voetnoot21

Als er geen begin aan komt, is er ook geen einde te wachten.Ga naar voetnoot22

Dat is een begin van het bitter lijden.

[Men past dit spreekwoord meestal op bagatellen toe, die zich dreigen te vergrooten. Daarom han men hier niet denken aan het bitter lijden van onzen Heer: het misbruik was dan al te grof. Wanneer het lijden meer wezentlijk is, wordt een ander spreekwoord gebruikt, dat tot dit onderwerp behoort, en hierna volgt: Het zijn maar beginselen van smarten.]

Dat is een begin zonder einde.Ga naar voetnoot23

De olie is best in het begin, en de honig op het einde, maar in het midden dient de wijn.Ga naar voetnoot24

De vreeze Gods is het beginsel der wijsheid.Ga naar voetnoot25

[Dit spreekwoord is genomen uit Job xxviii: 28, Psalm cxi: 10, Spreuk. i: 7 en ix: 10.]

Een goed begin heeft een goed behagen (of: Het beginsel mag behagen), Maar het einde zal den last dragen.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Een goed begin is de helft van het geheel (of: is half voltooid).

Een koud begin, De beste zin.

Een' kwaden zin: Stuit in 't begin.Ga naar voetnoot27

Een zuur einde doet het zoete begin vergeten.Ga naar voetnoot28

Eten is een goed begin: Het eene beetje brengt het andere in. (Zie beet.)

Goed begin, goed einde.Ga naar voetnoot29

Het begin is het halve werk.Ga naar voetnoot30

Het einde des toorns is gewoonlijk het begin des berouws.

Het einde van de vrolijkheid is het begin van de treurigheid.Ga naar voetnoot31

Het hangt alles aan een goed begin.

Het is in 't begin om doen.Ga naar voetnoot32

Het is kwaad te komen aan het einde van een feest, en in het begin van een gevecht.

Het zijn maar beginselen van smarten.Ga naar voetnoot33

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. xxiv: 8.]

Is er een begin, dan komt er ook een einde aan.Ga naar voetnoot34

Kwade beginselen hebben zelden een goed einde.Ga naar voetnoot35

[pagina 44]
[p. 44]

Stuit de min In haar begin.Ga naar voetnoot1

Van kleine beginselen komt men tot groote zaken.

Zie toe in het begin.

Zulk begin, zulk einde.Ga naar voetnoot2

Begrafenis.

Dat is eene Leidsche begrafenis.

[Willem de bondt, eerst hoogleeraar te Leiden, later schout aldaar, was een hevig vervolger der Remonstranten. In 1634 hield hij eeneplegtige begrafenis van zijnen hond tijter, den getrouwen medgezel op zijne onderscheidene togten, om de Remonstranten te betrappen. Dit wekte den spotlust van van den vondel op. Diens schimpdicht op dit voorval is bekend. Ook bestaat van deze begrafenis eene spotprent. Is het spreekwoord uit deze gebeurtenis ontstaan, dan heeft het eene satirieke beteekenis. Deelt men het vermoeden, dat te Leiden eene begrafenis bijzonder plegtig of talrijk plagt te zijn, dan kan men denken aan de vele begrafenissen, die de maand Januarij van het jaar 1807, door het noodlottig springen van een kruidschip, noodzakelijk maakte. Het spreekwoord krijgt dan een meer ernstig aanzien. Men spreekt, vergelijkender wijze, van eene Leidsche begrafenis, wanneer personen of zaken zich in ongewoon lange rijen vertoonen.]

Het is er zoo stil als op eene begrafenis.

Begrijpelijk.

Gij zijt zoo begrijpelijk.Ga naar voetnoot3

Indien hij zoo begrijpelijk als begeerlijk was, dan bleef er zeker niets op straat liggen. (Zie begeerlijk.)

Begrip.

Daar 't begrip groot is, is de liefde (of: vriendschap) klein.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Het begrip is het al: de geest draagt het duren.Ga naar voetnoot5

Behandeling.

Wapenen, vrouwen en boeken behoeven dagelijksche behandeling.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Behendigheid.

Behendigheid gaat voor kracht.Ga naar voetnoot7

Eerlijke behendigheid is te roemen.Ga naar voetnoot8

Hebt gij mijne behendigheid gezien? vroeg de freule, van het paard vallende met de billen bloot; ja, antwoordde de lakkei, ik zie ze nog.

Behoefte.

Behoeftigheid maakt droefheid.Ga naar voetnoot9

De grooten gevoelen het prangen der behoefte zoowel als de kleinen.Ga naar voetnoot10

Die mondbehoeften vaart, mondbehoeften eet.Ga naar voetnoot11

[Dit spreekwoord, alleen regtsregel, zegt v. hall, wanneer de noodzakelijkheid gebiedt, wordt, even als een vroeger: Die appels voert, appels eet, in den zin gebruikt, dat men zich geregtigd acht, als schatting iets te nemen van 't geen, waarover men het opzigt heeft.]

Eene vrouw, een huis en eene hoef Is genoeg voor eens mans behoef.Ga naar voetnoot12

Hoe meer schatten, hoe meer behoeften.

Behoeftig.

Den behoeftige is de schaamte onnut.Ga naar voetnoot13

Behoud.

De ziekte van den wolf is het behoud van het schaap.

Een wijze vrouw Is 's mans behou.Ga naar voetnoot14

Opregt berouw Is ons behou.

Behulpzaam.

Hij is zeer behulpzaam, maar behoudt het zijne.Ga naar voetnoot15

Bejaardheid.

Bejaardheid Eischt bedaardheid. (Zie bedaardheid.)

Beitel.

Daar zal een scherpe beitel toe noodig zijn.

Het is een zot, die van zijne vuist een' beitel maakt.

Het is met den ruwen beitel gedaan.

Het vaatje op den beitel zetten.Ga naar voetnoot16

Iemand voor den beitel nemen.Ga naar voetnoot17

Op eenen groven kwast heeft men eenen scherpen beitel (of: eene scherpe bijl) noodig.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Zijt gij werkmeester, word geen beitel.

Bek.

Beter een oud paard den bek af dan een jong.

Daar kan een paard zijn' bek in spoelen.

[Dit zegt nathals van een' grooten borrel.]

Dat is geen spek Voor zijnen bek.Ga naar voetnoot19

Dat paard heeft een' grooten bek.

De jonge raven zijn als de oude gebekt.Ga naar voetnoot20

De kwakkelen verraden zich zelven door hunnen bek.

De papegaai laat nimmer een' poot los, of hij maakt eerst den bek vast.Ga naar voetnoot21

De varkens loopen met lang stroo in den bek.

Die minst eere van hun spreken hebben, voeren dikwijls den grootsten bek.Ga naar voetnoot22

Dominé! brand je bekje niet.

Eene lekkere kat slaat men dikwijls op den bek.Ga naar voetnoot23

Elk vogeltje zingt, zoo als het gebekt is.Ga naar voetnoot24

Haar bek gaat als een wagenmans zweepje (of: als een teljoors aars). (Zie aars.)

Het is een heele bek vol.

Het is een vogel met een' bek.Ga naar voetnoot25

Het loopt hem in den bek.

Het was bij het bekje af.

Het zijn vogels, die den bek op den rug dragen.Ga naar voetnoot26

Hij berijdt graag een paard, dat hij tevens in den bek kan zien.

Hij dekt met de vleugels, maar bijt met den bek.Ga naar voetnoot27

Hij doet geen' bek meer open.

[pagina 45]
[p. 45]

Hij heeft er den bek (ook wel: den hals) bij ingeschoten.Ga naar voetnoot1

Hij heeft geen courage, het paard den teugel in den bek te doen.Ga naar voetnoot2

Hij houdt hem den bek open.Ga naar voetnoot3

Hij is bek af.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Hij is goed voor zijn' eigen' bek, en laat anderen op de krib bijten.Ga naar voetnoot5

Hij is nog geel om den bek.Ga naar voetnoot6

Hij is stijf in den bek.Ga naar voetnoot7

Hij rijdt hem den bek af.

Hoe hooger hals, hoe weeker in den bek.

[Dat is: hoe meer men door geboorte boven anderen verheven is, hoe zachtzinniger men in zijne handelingen behoort te wezen. Van hoe edeler ras het paard, des te gevoeliger en handelbaarder is het ook. Zie Prof. de vries op het woord bare, in Dr. de jagers Archief voor Nederl. Taalk., Deel IV, bl. 201-204.]

Iemand aan zijn' kwaden bek de waarde weder geven.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Luiheid en een lekkre bek Is de sleutel van gebrek.

Men moet geen gegeven paard in den bek zien.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Met poot en bek trekt de haan tot zich.Ga naar voetnoot10

Snippen met lange bekken.Ga naar voetnoot11

Wacht u voor den bek.Ga naar voetnoot12

Wacht u voor vleeschhouwers-honden: zij hebben wijde bekken.Ga naar voetnoot13

Wat eendenhemeltje is dat, Gestadig met den bek in 't nat!Ga naar voetnoot14

Weeke vogeltjes hebben weeke bekjes.Ga naar voetnoot15

Zij heeft een' bek als eene hooischuur (of: schuurdeur).Ga naar voetnoot16

Zij heeft een' bek als een scheermes.Ga naar voetnoot17

Zij heeft een lekker bekje.

Zij heeft haar bekje goed tot haar' wil.

Bekend.

Dat is een oude bekende.

Hij heeft veel bekenden, maar weinig vrienden.

Beker.

Hij heeft den beker tot den bodem geledigd.

Hij heeft liever den beker dan den bijbel in de hand.

Vrouw, maak mij toch den beker eens nat, zei de zuiper, hij is zoo droog als een meelzak.

Bekijks.

Hoe heb ik zooveel bekijks, zei losse Trui, en zij werd naar het spinhuis gebragt.Ga naar voetnoot18

Bekken.

Een goed vuur aan den haard versiert een huis meer dan een bekken in het middelschot.Ga naar voetnoot19

Hij legt zijne koopmanschap in het bekken.

Bekkeneel.

Wanneer het hoofd af is, wil hij het bekkeneel zalven.Ga naar voetnoot20

Beklag.

Die in beklag is, heeft geen gebrek.

Beklijf.

Het is een groot bedrijf, Maar een klein beklijf. (Zie bedrijf.)

Bekommering.

Te veel beslommer, Te veel bekommer.

Bekomst.

Hij heeft er zijne bekomst van.Ga naar voetnoot21

Bekrompen.

Het is al te bekrompen.Ga naar voetnoot22

Bekwaam.

Zij is al zeer bekwaam, om met haar gat uit het venster te liggen.

Zij is bekwamer, om het pak der liefde, dan om molensteenen te dragen.Ga naar voetnoot23

Bekwaamheid.

Hij heeft een lood bekwaamheid en wel een pond bewustheid.

Bel.

Hij is wijzer dan Bel, mijn hond.Ga naar voetnoot24

 

Aan die bel wilde ik wel eens trekken.

Als gij mij noodig hebt: er hangt eene bel.

Eene goede muiskat moet men geene bellen aanbinden.

Een zot heeft geene bellen aan te doen: hij laat zich zelven genoeg hooren.Ga naar voetnoot25

Elken gek klinken zijne bellen het aangenaamst.Ga naar voetnoot26

Groote narren moeten groote bellen hebben.Ga naar voetnoot27

Had de hond maar geene bellen.

Het gaat er niet wel, Daar men de kleederen vermaakt aan de bel.Ga naar voetnoot28

Het is hem zoo eigen, als de muts met bellen aan den nar.Ga naar voetnoot29

Het is wel eene slechte kudde, daar de ooi de bel draagt.

Het klinkt als eene looden bel.Ga naar voetnoot30

Hij dient (of: staat) alleen voor de bel.

Hij heeft aan de verkeerde bel getrokken.Ga naar voetnoot31

Hij is de belhamel (ook wel: belbinder).Ga naar voetnoot32

Hij is in de bel.Ga naar voetnoot33

Hij zendt hem eene kattebel.Ga naar voetnoot34

Men durft geenen gekken bellen omhangen.Ga naar voetnoot35

Niemand wil der kat de bel aanbinden.Ga naar voetnoot36

Poes is mooi: zij heeft bellen aan.

[pagina 46]
[p. 46]

Het gelijkt ernaar als eene snottebel naar eene oester.Ga naar voetnoot1

Het glimt als eene snottebel (of: hondenkentel) in den maneschijn.

Het zijn zeepbellen.

Hij is zoo mild, dat hij snottebellen te grabbel werpt.Ga naar voetnoot2

Belabberd.

Het is belabberd.Ga naar voetnoot3

Belang.

De vos weet vele zaken, maar de egel weet er eene van belang.

Beleefdheid.

Als de beleefdheid (vriendschap, of: liefde) slechts van ééne zijde komt, duurt zij niet lang.Ga naar voetnoot4

Beleefdheid geeft veiligheid, maar hoogmoed vijanden.Ga naar voetnoot5

Beleefdheid is de moeder van genegenheid.

Hij is zoo vol beleefdheid, als eene koe vol muskaat.Ga naar voetnoot6

Beleid.

Bezie den lust en zijn beleid, Niet zoo die komt, maar zoo die scheidt.Ga naar voetnoot7

Een goed beleid helpt al veel.Ga naar voetnoot8

Kracht moet wijken voor beleid.

Teêre menschen zijn sterk in verstand en groot van beleid, doch vol gebreken.Ga naar voetnoot9

Beleutering.

Hij krijgt de gave der beleutering.Ga naar voetnoot10

Belg.

Een regtgeaarde Hollander laat zich door geen' Belg tot slaaf maken.

Het is een regte Belg.

[Deze beide spreekwoorden zijn sedert den Belgischen opstand in 1830 ontstaan, toen wij, niet ten onregte, zeer tegen onze vroegere broeders waren ingenomen.]

België.

Hij zou den twist tusschen Holland en België ook al niet hebben bijgelegd.

Belie.

Belietje is zoo goed als de jufvrouw.Ga naar voetnoot11

Belofte.

Als de bruid is in de schuit, Dan zijn de beloften uit.Ga naar voetnoot12

Belofte is een hemel voor de dwazen.Ga naar voetnoot13

Belofte maakt schuld, en schuld maakt belofte.Ga naar voetnoot14

Eeden van schippers en beloften van vrijers zijn maar wind, als de nood over is.Ga naar voetnoot15

Een gedwongen eed (of: Beloften) en heete pasteijen zijn ligt te breken.Ga naar voetnoot16

Hij is mild met woorden en beloften, maar karig in het volvoeren (of: nakomen, ook wel: met daden).Ga naar voetnoot17

Hij is zoo vast bij zijne beloften, als hadde hij u over een water toegeroepen.

Hij leeft in het land van belofte.

[Zoo spreekt men van den gelukkige, wien alles naar wensch gaat. Men doelt op het land, aan abraham beloofd, en door zijne nakomelingen bezeten met den zegen Gods; het land, welks overvloed en vruchtbaarheid Deut. viii: 7-9 beschreven wordt.]

Houd uwe beloften, al ware het zelfs in 't woud.Ga naar voetnoot18

Iemand met schoone beloften paaijen.Ga naar voetnoot19

In het land van belofte sterft men wel van honger.Ga naar voetnoot20

[Het beste zelfs kan, óf door eigen schuld, óf door onvoorziene toevallen, ongelukkig uitvallen.]

Op groote beloften volgen dikwijls kleine giften.Ga naar voetnoot21

Belooning.

Braafheid vindt overal belooning.

Voor zware moeite mag men zware belooning eischen, zei de advocaat, en hij nam dubbel geld, omdat hij zekere fideïcommissaire quaestie, daar hij zijn hoofd al drie etmaal meê gebroken had, niet verstond. (Zie advocaat.)

Belover.

Geen stouter belovers, dan die niets te geven hebben.Ga naar voetnoot22

Groote belovers, slechte betalers.Ga naar voetnoot23

Belt.

Hij wil de belt branden.Ga naar voetnoot24

Belul.

Hij heeft er geen belul van (of: Het is, alsof hij zijn belul kwijt is).Ga naar voetnoot25

Hij roept zonder belul.Ga naar voetnoot26

Bemind.

Beter bemind dan ontzien te zijn.Ga naar voetnoot27

Het is zoo goed, bemind ten hove te komen.Ga naar voetnoot28

Ligtelijk scheidt men van den goede, Maar van den beminde is 't armoede. (Zie armoede.)

Bemoeisel.

Bemoei je met je eigen bemoeisel.

Ben.

Hij valt door de mand (of: ben, ook wel: mat).Ga naar voetnoot29

Hij ziet er zoo zuiver uit als eene vischben, die in dertig jaar niet uitgeschrobd is.Ga naar voetnoot30

Zij zou nog geen pruim zeggen, al had ze eene heele ben vol.

Benaauwdheid.

Benaauwdheid met graauwen.

Benaauwdheid zoekt ruimte.Ga naar voetnoot31

De aars gaat hem van benaauwdheid open en toe. (Zie aars.)

Die zwarigheid is van 't hart, zei Kwak, en hij loosde eenen zucht, die van benaauwdheid achteruit passeerde.Ga naar voetnoot32

Hij p... van benaauwdheid.

[pagina 47]
[p. 47]

Bende.

Het gelijkt de bende van Cartouche wel.

[Men bedoelt erdoor: een hoop raar toegetakelde menschen; omdat de beruchte cartouche en de zijnen zich door vreemden tooi onkenbaar maakten.]

Ledigheids bende wappert al naar het gasthuis.Ga naar voetnoot1

Beneden.

Van boven tot beneden.Ga naar voetnoot2

Benedictie.

Het heeft gracie noch benedictie.

Hij heeft van den Haarlemschen dokter de benedictie op het schavot ontvangen.

[Dat is: hij heeft zijne straf ontvangen zonder eenige verschooning. Waar de Haarlemsche dokter, nl. de beul van Haarlem, zalig spreekt, heeft men weinig goeds te wachten, blijkbaar uit een ander spreekwoord: Hij is zoo wreed als de beul van Haarlem.]

Ik zal hem de benedictie maar geven.

Korte benedictie, lange gracias.Ga naar voetnoot3

Benedictus.

Hoe kunt gij de vromen zoo kwellen, zei gaauwe Joost, en hij kreeg van meester Benedictus eene hagelbui van roeslagen.Ga naar voetnoot4

Bengalen.

Bengalen heeft honderd poorten, om erin te komen, en geene enkele, om eruit te gaan.Ga naar voetnoot5

[Ziende op de honderd poorten van het oude Thebe, doelt men hier op een honderd steden van het Vóór-Indische presidentschap Bengalen. Het spreekwoord wordt gebruikt van al zoodanige zaken, die genoegen en voordeel geven, zonder iets onaangenaams te hebben. Men heeft bepaaldelijk het huis op 't oog, waar de vrijer zijne aanstaande denkt te vinden.]

Bengel.

Hij spreekt als een engel, En doet als een bengel.Ga naar voetnoot6

 

Treed wat aan, de bengel luidt.Ga naar voetnoot7

Benjamin.

Daar kwam een stuk vleesch op de tafel van Benjamin.Ga naar voetnoot8

[Dit spreekwoord zal wel genomen zijn uit Gen. xliii: 34.]

Hij is het Benjaminnetje.Ga naar voetnoot9

[Het jongste en meest geliefde zoontje, dat geen kwaad kan doen, genomen naar de liefde van jakob, toen hij meende, dat jozef dood, en benjamin dus de alleen overgebleven zoon was zijner beminde rachel.]

Benthuizen.

Staan uw tanden als de huizen In de veenen van Benthuizen?

[In dit Zuid-Hollandsche dorp, gelegen tusschen Leiden en Rotterdam, zijn de huizen naar den wind gebouwd: schuin en scheel, dus ongelijk. Dit van de Benthuizer huizen op de tanden overgebragt, vindt verder toepassing op voorwerpen van ongelijken stand.]

Beraad.

Kort beraad, goed beraad, zei de wolf, en hij hapte naar het schaap, dat hem ontsnapte.Ga naar voetnoot10

Kort beraad, lang berouw.Ga naar voetnoot11

Na rijp beraad, zei Joost, en hij wachtte zoo lang, om zijns buurmans dochter te vragen, tot een ander ze hem voor den neus weghaalde.

Berbice.

Ga naar de Berbice.

[Dien men uit den weg wenscht, verwijst men naar de Berbice. Deze kolonie, met Demerary en Essequebo, vroeger aan ons behoord hebbende, werd in 1804 reeds door de Engelschen bezet, en in 1814 aan hen af gestaan; thans is het onder den naam van Britsch Guyana bekend. Wie daar heen gaat, geeft zich aan de Engelschen over.]

Beregt.

Daar klept eene beregting.Ga naar voetnoot12

De zotten behoeven veel beregts.Ga naar voetnoot13

Die aan den weg timmert lijdt veel aanstoot (of: heeft veel beregts). (Zie aanstoot.)

Wie aan den weg, Zonder bereg, Iets wil maken, Dat waar' gepoogd, Des hemels hoogt Met de hand te raken.Ga naar voetnoot14

Bereik.

Het is boven zijn bereik.

Berekening.

Hij maakt eene boekweit-berekening.Ga naar voetnoot15

Berg.

Achter iederen berg ligt weêr een dal.Ga naar voetnoot16

Al kunt gij op den berg niet gaan, Blijf daarom in het dal niet staan.

Als de bergen kalven, danst het water.Ga naar voetnoot17

Bergen en dalen ontmoeten elkander niet, maar menschen wel.Ga naar voetnoot18

Bergen worden dalen, en dalen bergen.Ga naar voetnoot19

Daar is brand in dien schoorsteen, zei de mof, en hij voer voorbij den brandenden berg Etna.Ga naar voetnoot20

Daar komt geen knecht op mijnen stal, Of hij is geweest over berg en dal.Ga naar voetnoot21

Dat is de berg van Sint André.

[Sint andries is zeker een rijke heilige, althans wanneer het geld zich ophoopt, spreekt men van den berg van Sint andré; gelijk dit mede uit een ander spreekwoord van dien heilige is op te maken: Het is Sint Andries: Bij het geld is geen verlies. In de wandeling spreekt men van den berg van Sintria.]

Dat is eene vervloeking, waarvan de haren op het hoofd te berge rijzen.Ga naar voetnoot22

Dat is zoo afgrijselijk, dat het een wild zwijn de borstels zou doen te berge rijzen.Ga naar voetnoot23

De bergen zouden baren, en een muisje voortbrengen.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

[pagina 48]
[p. 48]

Des morgens hooger dan een berg, Des avonds lager dan een dwerg. (Zie avond.)

De wolk, die op de bergen zit, zal eindelijk zich in regen oplossen.

Die in de laagte blijven staan, zullen nimmer den berg overkomen.

Een holle berg kaatst het geluid terug.

Er zal nog wel wat water over de bergen loopen.

Geen berg zoo steil of hoog, daar een ezel, met goud beladen, niet opklimt.

Gij zijt aan den berg.Ga naar voetnoot1

Het is een klomp klei, die van den berg gerold is, en daar bij toeval een kop op is gekomen.

Het komt maar grooten bergen toe, sneeuw en groen op denzelfden tijd te dragen.Ga naar voetnoot2

Het komt uit den berg, waarvan bij brandt.Ga naar voetnoot3

Het muisje is uit den berg gekropen.Ga naar voetnoot4

Hij beeldt zich gouden bergen in.Ga naar voetnoot5

Hij gaat den brijberg op.

Hij is den berg nog niet te boven.

Hij is dien berg over.Ga naar voetnoot6

Hij kan met geene bikkels betalen, maar wel gouden bergen beloven.

Hij klimt (kloutert, of: springt) als eene berggeit.

Hij spookt als een berggeest.

Hij struikelt over eene graankorrel, en stapt over een' berg heen.

Hij wil den brijberg van Luilekkerland dooreten.Ga naar voetnoot7

Hij ziet tegen een' molshoop op als tegen een' berg.Ga naar voetnoot8

Hij zit op eenen gouden berg (bodem, of: boom).Ga naar voetnoot9

Hoe hooger berg, hoe dieper dal.Ga naar voetnoot10

Hooge bergen zijn dor en mager.

Hooge berg mijn.Ga naar voetnoot11

Ik ga den berg al af.Ga naar voetnoot12

Ik heb wel eens hooger bergen zien dalen.

Laat de bokken en de bergen met vrede.

Met den wil kan men bergen verzetten.

[Dit spreekwoord is mogelijk ontleend uit Matth. xvii: 20.]

Nooit berg zoo hoog, of hij daalde wel.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Om vrij te zijn van ongeval, Zoo prijs den berg, en houd het dal.Ga naar voetnoot14

Op den berg des Heeren zal ervoor gezorgd worden.

[Even als het spreekwoord: God zal erin voorzien, sprak Abraham, wordt ook dit door Gen. xxii: 14 verklaard.]

Op een vlak land noemt men een' kleinen heuvel al een' grooten berg.

Quitte ligt op een' hoogen berg.

[Iemand, die quitte speelt, wint noch verliest. De eigentlijke beteekenis van quitte is vrij, onbelast, vereffend. Dat heeft niet gemakkelijk plaats, van daar, dat deszelfs zetel op een' hoogen berg is geplaatst. Ik gis, dat men hier eene toespeling maakt op de stad Quito, in Columbia, eene van de hoogste steden der aarde, gelegen onder den evenaar, bijna 2800 N. el boven de oppervlakte der zee.]

Roep geen hei, voor gij over de brug (of: op den berg) zijt (ook wel: voor gij zijt overgevaren).Ga naar voetnoot15

Vang ons de kleine vossen, die de wijnbergen bederven.Ga naar voetnoot16

[Dit spreekwoord is genomen uit Hoogl. ii:15.]

Van voren heb ik steile bergen, Van achter beesten, die mij tergen. (Zie beest.)

Zend hem naar den berg Potosi, dan kan hij zilver graven.

Zij begint al mooi achter den berg om te gaan.

 

Beter bloô Jan dan doô Jan, zei de schutter, en hij kroop achter een' hooiberg.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

De wereld is een hooiberg; elk plukt ervan, wat hij kan krijgen.Ga naar voetnoot18

Die aan den hooiberg staat, plukt.Ga naar voetnoot19

Er is geen berg zoo vol, of er kan nog eene schoof in.

Hij had het achter een' hooiberg.Ga naar voetnoot20

Roer de bergen, zij zullen rooken.Ga naar voetnoot21

[Dit spreekwoord is genomen uit Psalm civ: 32.]

Bergen.

Bergen ligt in Noorwegen.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

[Een antwoord aan dengenen, die het bedoelde Bergen, om eene of andere reden, meent te moeten prijzen, en hem voorgesteld als de stad der lange nachten, waar regen en vorst huisvesten, waar men, voor een gering loon, zwaren arbeid moet verrigten, en dronkaards tot zijn gezelschap heeft. Het spreekwoord wordt verder toegepast op geprezene voorwerpen, die lakenswaardig zijn.]

Regent het nog te Bergen?

[Bergen, te regt aldus genoemd naar zijne ligging aan den voet van zeer hooge, steile en kale bergen, is door deze zijne ligging en de nabijheid der zee aan menigvuldige regenbuijen onderworpen. Dit is de oorsprong van het spreekwoord, dat spottender wijze vruagt, omdat het antwoord natuurlijk is. Bij al zulke omstandigheden vindt het zijne toepassing.]

Berisper.

De berisper is zelden onberispelijk.

Berlikum.

Het is zoo lang als Berlikum.

[Dit Friesche dorp, in de nabijheid van Leeuwarden, bij verbastering in het stadfriesch Belkum en in het landfriesch Belsum geheeten, is in ééne zeer lange dubbele rij huizen gebouwd. Deze ééne straat maakt het geheele dorp uit, en deed het spreekwoord ontstaan, dat op voorwerpen van gelijke gesteldheid wordt toegepast.]

[pagina 49]
[p. 49]

Beroemer.

Groote beroemers zijn ijdele bommers (of: kleine doeners).Ga naar voetnoot1

Berooid.

Hij is heel berooid.Ga naar voetnoot2

Berouw.

Berouw en ootmoed is gramschaps boete.Ga naar voetnoot3

Berouw kwam nooit te laat.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Beter van zwijgen Berouw te krijgen, Dan door veel spreken Een vuur te ontsteken.Ga naar voetnoot5

De straf voor onze zonden Is door berouw verslonden.

Een oud man en een jonge vrouw Blijft zelden dan met groot berouw.Ga naar voetnoot6

Een wild paard en een schoone vrouw - Schier niet een' dag dan met berouw.Ga naar voetnoot7

Galgenberouw is een arm beschut.Ga naar voetnoot8

Haastigheid is de aanvang - berouw het einde des toorns. (Zie aanvang.)

Het berouw is geene plant, die op den akker groeit. (Zie akker.)

Het berouw komt uit de zonde.

Het einde des toorns is gewoonlijk het begin des berouws. (Zie begin.)

Hij heeft er zooveel berouw van als haren op zijn hoofd.Ga naar voetnoot9

Kort beraad maakt lang berouw. (Zie beraad.)

Laat berouw, zelden goed berouw.Ga naar voetnoot10

Naberouw is vrouwen berouw.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Naberouw, Spa berouw.Ga naar voetnoot12

Na zonde komt berouw.

Niet weêr doen is het beste berouw.Ga naar voetnoot13

Opregt berouw Is ons behou. (Zie behoud.)

Van vogelen, honden, wapenen en vrouwen: Voor ééne vreugd wel duizend rouwen.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Veel berouw is voor mij gekomen.Ga naar voetnoot15

Zijn paard, zijn zwaard, zijn wijn en vrouw - Die prees geen man dan met berouw.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Berrie.

Vast man aan de berrie.

Berseba.

Het gerucht loopt van Dan tot Berseba.

[Dat wil zeggen: van het eene einde tot het andere, dus overal. Het spreekwoord vindt zijn' grond in Rigt. xx: 1.]

Bertha.

Het is nu geen tijd, dat Bertha spint.Ga naar voetnoot17

Berucht.

Kwalijk berucht is half gehangen.Ga naar voetnoot18

Besast.

Hij is besast.

[Men zegt dit van een' dronkaard. Het is eene van de uitdrukkingen, die dikwerf weinig redelijken grond hebben. Onze taal is bijzonder rijk in deze spreekwijzen. In de Nieuwe Almanak voor Blijgeestigen van 1838 vindt men, bl. 69, daarvan een proefje; en ofschoon De Navorscher, III. bl. 285, onder het opschrift: bacchus in spreekwoordentaal, al vrij wat heeft opgenomen, in het Bijblad later aangevuld, nog is er meer.]

Beschaafdheid.

Wij zijn allen boeren geweest: de beschaafdheid hangt af van den tijd, dat wij den ploeg verlieten.Ga naar voetnoot19

Beschaamd.

De beschaamde (of: durfniet) gaat altijd ledig heen.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Beschaamdheid.

Wie beschaamdheid vreest, verdrijft de schande.Ga naar voetnoot21

Bescheid.

Bij bescheid is goed geleefd.Ga naar voetnoot22

Bij wijze lieden kort bescheid.Ga naar voetnoot23

Daar is reden noch bescheid in.Ga naar voetnoot24

Ik zal u bescheid doen.

In luttel woorden veel bescheid.Ga naar voetnoot25

In vrolijkheid Is meê bescheid.Ga naar voetnoot26

Met bescheid (of: voorwaarden) raakt een man uit zijne kleêren.Ga naar voetnoot27

Met blaauw (of: krank) bescheid iemand overwinnen.Ga naar voetnoot28

Nieuwsgierigheid Wacht kwaad bescheid.

Bescheidenheid.

Men kan in toorn meer bederven, dan met verstand en bescheidenheid vergoed kan worden.

Beschikking.

Als men vertrekt op Gods beschikking.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Beschouwing.

Dat is een ruim veld van beschouwing.Ga naar voetnoot30

Beschroomdheid.

Beschroomdheid brengt geen' rijkdom aan.

Beschuit.

Als ik beschuit eet, dan kan ik niet slapen.

[Wel te verstaan: op denzelfden tijd.]

Ga niet scheep zonder beschuit.Ga naar voetnoot31

Gij zijt de man niet, om zonder beschuit in zee te gaan.Ga naar voetnoot32

Het is eene fijne beschuit.

Het is zoo hard: het lijkt wel scheeps-beschuit.

Hij weet wel, hoe de beschuit smaakt.

Iemand een beschuitje voeren.

Voor eene korte reis zal men het schip niet met veel beschuit stouwen.

Beschuldiging.

Het is eene opgeraapte beschuldiging (of: leugen).Ga naar voetnoot33

Beschut.

Galgenberouw is een arm beschut. (Zie berouw.)

Het is een beschut voor eene vrouw, dat zij een klein kind heeft: dan mag zij aan de deur staan.

[pagina 50]
[p. 50]

Besje.

Dat maakt eene gaauwigheid, zei besje, en zij klom over het hek.Ga naar voetnoot1

De jeugd wil eruit, zei besje, en zij reed op een' bezemstok (of: op het hek, ook wel: en zij sprong over een strootje).Ga naar voetnoot2

De kwaaddoeners moeten gestraft worden, zei besje, en zij zag haar' man op het rad zitten.Ga naar voetnoot3

De onderdrukten hebben het hard, zei besje, en zij zag eene luis knippen.Ga naar voetnoot4

Die warmte verkwikt een' oud' mensch in den winter, zei besje, en zij zat op eene koude stoof.Ga naar voetnoot5

Doe de deur toe, pas wel op, zei besje tegen haar' jongen, en zij ging op de vlooijen-vangst.Ga naar voetnoot6

Een tandeloos besje wordt niet ligt herschapen in een jong meisje.

Elk wat wils, zei besje, en ze ging zittende sterven.Ga naar voetnoot7

Heb goeden moed, het zal nog wel komen, zei besje, en ze was al zestig.

Het breedste eind moet nog volgen, zei besje, toen zij den steel van de koekepan ontlast had.Ga naar voetnoot8

Het is de jongheid, zei besje, en toen speelde een zeventiger met buitelmannetjes.

Het scheelt je daar niet, zei besje tegen haar' man, en zij zag hem in zijn neus peuteren.Ga naar voetnoot9

Hoe laat is het? vroeg grootje aan Joris van der Peer; Het is zes uren besje, zei hij, want de wijzer hangt op en neêr.Ga naar voetnoot10

Ik kan door dien bril niet lezen, zei besje, en de spotters hadden er de glazen uitgenomen.Ga naar voetnoot11

Is de tabak goed? vroeg de man; Zou ze niet goed wezen, zei besje, ik rook er zelve van.Ga naar voetnoot12

Mijne kat sch.. vuur, zei besje, en zij had eene vonk aan haren staart.Ga naar voetnoot13

Naar het valt, zei Uilespiegel, en besjes neus droop over het beslag.Ga naar voetnoot14

Wel de drommel, zei besje, ze zoenen mijne dochter, en laten mij liggen.Ga naar voetnoot15

Wissewasjes, zei besje, flikflooijen en duimdraaijen is het elfde gebod.Ga naar voetnoot16

Zuinig, zei besje, de klok slaat twintig.

Zuinig, zei besje, lekker is maar een' vinger lang.Ga naar voetnoot17

Zuinig, zuinig, besje! de boter is duur.

Beslag.

Een verkeerde in de gemeente is als gest in het beslag.

Hij mag wel lijden, dat anderen groote koeken bakken, als zij maar de handen (of: vingers) uit zijn deeg (of: beslag) houden.Ga naar voetnoot18

Hij rijst op als een pot met beslag.Ga naar voetnoot19

Naar het valt, zei Uilespiegel, en besjes neus droop over het beslag. (Zie besje.)

 

De zaak heeft haar beslag.

Die netten zijn van eng beslag, Daar geen aal door de maas mag. (Zie aal.)

Iets in beslag nemen (of: Ergens beslag op leggen).Ga naar voetnoot20

Na groot beslag Een droef gelag.

Verstandigen maken minst beslag.

Beslommering.

Te veel beslommer, Te veel bekommer. (Zie bekommering.)

Besluit.

Alle haastige besluiten sluiten zeer weinig.

Gods besluit is vast.

Niet de bijslaap, maar 't besluit Maakt van een lieve maagd de bruid.Ga naar voetnoot21

[Men ergere zich niet aan dit regtskundig spreekwoord, dat bepaalt, wat vereischt wordt, om tot een wettig huwelijk te geraken.]

Zijn besluit ankeren.Ga naar voetnoot22

Besnot.

Om éénen besnotte snuiten er twee.Ga naar voetnoot23

Bespot.

Het is beter beweend dan bespot.

Bestaan.

Een goed afscheid bewijst een vroom bestaan. (Zie afscheid.)

Bestand.

Het is vast werk, een eeuwig bestand.Ga naar voetnoot24

Besteedster.

Drie vroedvrouwen, drie besteedsters en drie waschvrouwen zijn te zamen negen koppelaarsters.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.)

Eene valsche meid heeft geene besteedster van doen.

Bestek.

Hij houdt zich niet aan (of: bij) zijn bestek.

Bestelling.

Het is daarmede eene slechte bestelling.Ga naar voetnoot26

Bestemoeder.

Ik heb nooit smakelijker kost gegeten, zei de bestemoêr van Jan Tamboer, en zij bikte frikkedillen en een endje worst van zeven duim.Ga naar voetnoot27

Wat drommel zal hij al uit zijn gat douwen: hij zou mij mijne bestemoêr wel doen loochenen.Ga naar voetnoot28

Bestendig.

Stil en bestendig, Maar de knepen inwendig.

Bestuurder.

De ondergeschikste bestuurders hebben meer wetten dan de wetgevers zelven.

Betaler.

De goede betaler is meester van eens anders beurs.

Een goed betaler weigert geen pand.Ga naar voetnoot29

Groote belovers, slechte betalers. (Zie belover.)

Scherpe maanders maken goede betalers.Ga naar voetnoot30

Scherpe maanders zijn de traagste betalers.Ga naar voetnoot31

Van een' kwaad' betaler neemt men kaf.Ga naar voetnoot32

Betaling.

Afslag is goede betaling. (Zie afslag.)

Assignatie is geene betaling. (Zie assignatie.)

[pagina 51]
[p. 51]

Hij helpt de geheele wereld, en verlangt daarvoor eerst betaling in den hemel.

Kwade betaling breekt geen' koop.Ga naar voetnoot1

Lang borgen is geene betaling.Ga naar voetnoot2

Misrekening is geene betaling.

Onderwijzing is geene betaling.Ga naar voetnoot3

Beting.

Hij brengt den besten kabel te beting.

Betrekking.

Een drooge bete broods onder zijne betrekkingen smaakt beter dan eene wel gesmeerde boterham op vreemden bodem. (Zie beet.)

Betuwe.

Eene muis van de Veluwe is slimmer dan eene kat van de Betuwe.

[Of de oorsprong van dit spreekwoord moet gezocht worden in de meerdere schraalheid van den Veluwschen grond, die deszelfs bewoners loos maakte, en de grootere vruchtbaarheid der Betuwe, die tot zorgeloosheid leidde, durf ik niet bepalen.]

Beugel.

Die den stijgebeugel houdt, is dikwijls even goed, als die erop klimt.

Die den voet in den stijgbeugel krijgt, zal ligtelijk in den zadel geraken.

Die zonder speelman dansen kan, kan ook zonder stijgbeugel rijden.Ga naar voetnoot4

Het kan niet door den beugel.Ga naar voetnoot5

Hij heeft den voet in den beugel gezet.Ga naar voetnoot6

Iemand door den beugel jagen.Ga naar voetnoot7

Zonder stijgbeugel in den zadel springen.Ga naar voetnoot8

Beuk.

Gij hebt een' beuk, ik een' slag.

Beul.

Beter van daag dan morgen, zei Krelis Louwen, en de beul sloeg hem den strop om de keel.

Beulen en beuls kinderen geeselen malkander voor niet.

Dat gaat naar de dansschool, zei Jan Plerri, en de beul bragt hem naar het schavot, om gegeeseld te worden.Ga naar voetnoot9

De deugd (vriendschap, of: vriendelijkheid) ziet hem ten oogen uit, gelijk den beul de barmhartigheid. (Zie barmhartigheid.)

Ga weg, word een schalk (of: kramer), zei de beul tot zijnen knecht.Ga naar voetnoot10

Het geweten van een' schuldig' man is een beul.

Hij gaat bij den drommel (of: beul) te biecht.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Hij is zoo assurant als de beul.Ga naar voetnoot12

Hij is zoo wreed als de beul van Haarlem.

Hij slacht den beul: hij eet alleen.Ga naar voetnoot13

Hij zit onder beuls handen.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Hoe maak je zulke aardige posturen, zei de beul tegen een' gaauwdief, en hij geeselde hem lustig.Ga naar voetnoot15

Houd u edelmoedig, en maak niet veel gebrui, zei de beul, en hij zou een' deserteur ophangen.Ga naar voetnoot16

Ik heb al genoeg, zei Joost de Plug op het schavot, en de beul was pas begonnen.Ga naar voetnoot17

Ik houd veel van je, zei de beul, toen hij den paardendief het hoofd had afgeslagen, en diens blonden krullebol in de hand hield.

Ik vrees, dat mij dat zoo knijpen zal, zei Leendert, en de beul deed hem een hennepen dasje om den hals.Ga naar voetnoot18

Ik zal maken, dat ik het aan je verdien, zei de beul, en hem was van een' gaauwdief een achtentwintig gepresenteerd, om wat zoetjes te geeselen. (Zie achtentwintig.)

Kwaad gezelschap, zei de dief, en hij ging tusschen den beul en eenen monnik naar de galg.Ga naar voetnoot19

Och, verkort mijne leden niet, zei de patiënt, en de beul zou hem onthoofden.Ga naar voetnoot20

Wat nieuws moet er wezen, zeiden de dieven, en zij hingen den beul aan de galg.Ga naar voetnoot21

Wie zijne ouders niet volgen wil, die moet den beul volgen, al doet hij het niet gaarne.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Zoo de beul met een de toppen van de vingers afslaat, wie zal de handen beklagen?

Beuling.

Al actie genoeg: de beuling is niet omgekeerd. (Zie actie.)

Beulingen zijn geene holle darmen.Ga naar voetnoot23

Dat is geen stront, zei Kniertje, en zij zoog aan een' beuling.Ga naar voetnoot24

De proef van een' beuling is in het eten gelegen.

Die het varken heeft, maakt beulingen, als hij wil.

Die pen wil geen' inkt geven, zei Leendert, en hij wilde met een beuling-pennetje schrijven.Ga naar voetnoot25

Eet je t' huis een' beuling, de hond heeft er het vel van.

Het is een bloedbeuling.Ga naar voetnoot26

Hij droomt van het varken, en eet gaarne beuling.Ga naar voetnoot27

Hij zou wel om een' beuling zweren, dat het varken gortig was.Ga naar voetnoot28

Ik maak slappe dingen stijf, zei Trui, en zij maakte beulingen.Ga naar voetnoot29

Zij kunnen hunne buren op de beulingen nooden.

Zij zullen elkander geene beulingen zenden.Ga naar voetnoot30

Beurs.

Hij is op de Amsterdamsche beurs geweest. (Zie amsterdam.)

Hij is zoo prompt als de beursklok.

Hij mag daarmede wel op de beurs komen.Ga naar voetnoot31

[pagina 52]
[p. 52]

Alle harten zijn gezusters, alle beurzen geen gebroêrs.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Al naar dat het hunne beurs of het saizoen medebrengt.Ga naar voetnoot2

Als de beurs leêg is, wordt ze eene vod.Ga naar voetnoot3

Als eerst uw beurs zal open staan, Dan zal mijn mond ook open gaan.Ga naar voetnoot4

Arm in de beurs, doet niets in de hand zijn.

Baard, broek en beurs: dat zijn drie B's des mans, die de vrouw moet mijden. (Zie b.)

Berooide beurs, berooide zinnen.Ga naar voetnoot5

Beurs, tafel en bed moeten voor de vrienden open staan. (Zie bed.)

Compeer, dat is je geblazen, zei Pietje de beurzensnijder, en hij sneed zijns buurmans beurs af.Ga naar voetnoot6

Daar klinkt de beurs van.Ga naar voetnoot7

Daar mijne beurs open gaat, daar rookt mijne keuken.Ga naar voetnoot8

Dat is eene kartouw in zijne beurs.

Dat men in zijne beurs steekt, stouwt men onder geene stoelen of banken. (Zie bank.)

De beurs is gespekt.Ga naar voetnoot9

De beurs is lens (of: te plat).Ga naar voetnoot10

De beurze plooit wel, die eerst vol was; En 't aanzigt rimpelt, dat eerst bol was. (Zie aangezigt.)

De gierigaard is doof aan den kant, waar de beurs hangt.Ga naar voetnoot11

De goede betaler is meester van eens anders beurs. (Zie betaler.)

De onnoozelen spelen met de beurs - en de kloeken met het geld.Ga naar voetnoot12

Die eene hoer houdt, dien wordt de beurs ligt.Ga naar voetnoot13

Die gaat procederen, Wil advocaten beurzen smeren. (Zie advocaat.)

Die water wil maken tot land, Sta met zijne goudbeurs in de hand.

Die wil wandlen achter land, Neme vrij zijn beurs ter hand.Ga naar voetnoot14

Een abt en zijn konvent zijn een, maar de beurzen zijn verschillend. (Zie abt.)

Eene bedelaars beurs en een trotsch gemoed passen niet bijeen. (Zie bedelaar.)

Eene berooide beurs maakt een krank hoofd (of: Eene kale beurs maakt een berooid hoofd).Ga naar voetnoot15

Eene lederen beurs zal geene zijden beurs worden, al doet men daar veel geld in.Ga naar voetnoot16

Eene ledige beurs is het veiligste paspoort.Ga naar voetnoot17

Eene reine hand steekt altijd in eene magere beurs.

Eene wel bezette menagerie maakt ten einde van het jaar eene vette beurs.

Een lege beurs: die noemt men leêr; Breng geld, zij krijgt hare eere weêr.Ga naar voetnoot18

Een platte beurs en hoog gemoed En deden nooit hunn' meester goed.Ga naar voetnoot19

Een vriendelijke waard en eene vleijende waardin maken blijde geesten, domme zinnen, kromme leden en slappe beurzen.Ga naar voetnoot20

Een vriend is beter dan geld in de beurs.Ga naar voetnoot21

Elk moet met zijne beurs te rade gaan.Ga naar voetnoot22

Geluk van vrouwen is ramp in de beurs.Ga naar voetnoot23

Goedkoope waar trekt het geld uit de beurs.Ga naar voetnoot24

Het drilt als eene beurs met vlooijen.

Het is een goed man; maar men kan hem niet gemakkelijk aan de beurs komen.

Het is goed mild zijn uit eens anders beurs.Ga naar voetnoot25

Het komt uit eene ruime beurs.Ga naar voetnoot26

Het oog op niemands brief (of: boek), noch de hand in iemands kast (of: beurs).Ga naar voetnoot27

Het zijn de beste vrienden, die men in de beurs draagt.Ga naar voetnoot28

Hij betaalt met gesloten beurs.Ga naar voetnoot29

Hij betaalt zich uit zijne eigene beurs.

Hij gaat naar zijne beurs te markt.

Hij heeft de groote beurs in de kleine gestoken.Ga naar voetnoot30

Hij kijkt, alsof hij zijne goudbeurs op eene boerenkermis verloren had.Ga naar voetnoot31

Hij komt met eene volle beurs t' huis.Ga naar voetnoot32

Hij kraauwt aan de zijde, daar de beurs hangt.Ga naar voetnoot33

Hij liegt in zijne beurs.

Hij teert uit eene ruime beurs.

Hij zal in de beurs moeten blazen.Ga naar voetnoot34

Hoe vetter beurs, hoe magerder kaken.

Honderd pond groot 's jaars in de beurs en honderd mijlen van de vrienden is eene goede rente.Ga naar voetnoot35

Ik houd van geene ijdelheid, zei Trijn, en zij voelde eene ledige beurs.Ga naar voetnoot36

In de beurs tasten, of in den rook hangen.Ga naar voetnoot37

[Eene scherpe aansporing tot betaling.]

Kleine dieven hangt men aan de keel, maar groote aan de beurs.Ga naar voetnoot38 (Zie de Bijlage.)

Lang boompjes te gaan tellen, Is wel gezond voor de beurs, maar niet, om den buik te doen zwellen.

Ledige beurzen doen geen goed.

Ledige beurzen, kwade koppen.

Ledige beurzen maken bloode (ook wel: onbeleefde) harten.Ga naar voetnoot39

Ledige beurzen maken kranke zinnen.Ga naar voetnoot40

Ligt gewin maakt zware beurzen.Ga naar voetnoot41

Malkander met gesloten beurs betalen.

Men kan van een varkensoor geene fluweelen beurs maken.Ga naar voetnoot42

[pagina 53]
[p. 53]

Men rukte eerder Hercules zijne kolf uit handen, dan een duitje uit zijne beurs (of: dan hem te overtuigen).Ga naar voetnoot1

Men vindt genoeg vrienden met den mond, maar weinig met de beurs.Ga naar voetnoot2

Men vindt veel broeders, maar luttel beurzengezusters.Ga naar voetnoot3

Met volle beurzen kan men builen slaan.Ga naar voetnoot4

Mijne beurs is zoo plat als een koek.

Mondje toe, beursje toe.Ga naar voetnoot5

Ontsluit de beurs, om den mond op te houden.Ga naar voetnoot6

Oude beurzen sluiten niet wel.Ga naar voetnoot7

Over honderd jaar zal men zooveel voor de beurs koopen, als nu voor het geld.Ga naar voetnoot8

Rasch ter muts, traag ter beurs.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Tot werk hoort overslag, Of zulks de beurs vermag.

Vergeet vrij alles, maar vergeet uwe beurs niet.Ga naar voetnoot10

Wanneer de beurs leêg is, dan wordt de meusch wijs.Ga naar voetnoot11

Weegt uwe beurs geen pond, Heb honig in den mond.Ga naar voetnoot12

Wel goede vrienden, maar elkander uit de beurs te blijven.Ga naar voetnoot13

Wenschen om eene tonne gouds vult de beurs al zoo weinig, en doet de schouw niet meer rooken, dan wenschen om een' duit.Ga naar voetnoot14

Werken Doet de beurs sterken.

Zij varen in ééne beurs.Ga naar voetnoot15

Zoo lang u zulke rozen op de hand wassen, zal u het geld in de beurs niet schimmelen.

Zware beurzen en ligte harten kunnen veel verzetten.Ga naar voetnoot16

Beursch.

Je bent niet rottig, al ben je wat beursch.

Beurt.

Als de klappers zwijgen, krijgen wijze lieden eene beurt.Ga naar voetnoot17

Dien het hoofd te beurt gevallen is, die schere den baard. (Zie baard.)

Elk zijne beurt is niet te veel.Ga naar voetnoot18

Het zal onze beurt ook eens worden.Ga naar voetnoot19

Hij heeft zijne beurt voorbij laten gaan.

Ieder zijne beurt in het praten maakt geen mengelklap.Ga naar voetnoot20

Met niets beginnen en met veel eindigen, valt weinigen te beurt.

Van daag mijne - morgen uwe beurt.

Voorspoed en tegenspoed doen zich bij beurten op.

Beurzensnijder.

Compeer, dat is je geblazen, zei Pietje de beurzensnijder, en hij sneed zijns buurmans beurs af. (Zie beurs.)

Beusje.

Heusje Komt op (of: om) zijn beusje.Ga naar voetnoot21

Beuzeling.

Dat komt ervan, als men beuzelingen voorbijziet.

Groote beuzelingen: men behoeft geen uithangbord, daar goede wijn te koop is.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Het is eene Zeeuwsche beuzeling.

[Dat wil zeggen: het is eene grove leugen, omdat men in Zeeland onwaarheid spreken beuzelen noemt.]

Bevallig.

Al haast bevallig genoeg, die men lief heeft.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Zij is zoo lief als bevallig.

Bevaren.

Al bevaren genoeg.

Bevel.

Eens oorlof gegeven is een bevel tot tweemaal wederom komen.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

bevinding.

Bevinding leert, Hoeveel 't ook deert.

Bevordering.

Eene te vroege bevordering maakt den geest traag.

Bevreesd.

Ik ben meer bevreesd voor de verleiding dan voor den paus met al zijne kardinalen.

Bewaarder.

De spaarder is meer dan de winner (of: Een goed bewaarder is beter dan een, die 't wint, en weêr verteert).Ga naar voetnoot25

Bewaking.

Eene vrouw moet ter harer bewaking hebben een' man of een' muur.

Beweend.

Het is beter beweend dan bespot. (Zie bespot.)

Beweging.

Als de roest zich eens in een uurwerk zet, daar is geen regel meer in zijne beweging, noch zekerheid in zijnen wijzer.

Buiten den stok is het goed snelle bewegingen te maken.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Een schraal lijf wil geene beweging lijden.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Bewijs.

Dat maakt een' cirkel in 't bewijs.Ga naar voetnoot28

Een magre haan en vette hin Is een bewijs van zoete min.Ga naar voetnoot29

Bewind.

Een groot gezin brengt groot bewind.Ga naar voetnoot30

Bewustheid.

Hij heeft een lood bekwaamheid en wel een pond bewustheid. (Zie bekwaamheid.)

Bezaan.

Hij wil de bezaan bollen.Ga naar voetnoot31

Hij zal de bezaansroê ontrakken.Ga naar voetnoot32

Hij zet de bezaan op haar gat.Ga naar voetnoot33

Bezem.

Dat eerst een bezem was, wordt daarna een schrobber.Ga naar voetnoot34

[pagina 54]
[p. 54]

De jeugd wil eruit, zei besje, en zij reed op een' bezemstok (of: op het hek, ook wel: en zij sprong over een strootje). (Zie besje.)

Den bezem op den mast, om de zee schoon te vegen.Ga naar voetnoot1

Doe als malle Jan, die moedig op een' bezemsteel braveerde, en gij valt niet hoog.Ga naar voetnoot2

Het is, alsof hij een' bezem ingeslikt heeft, terwijl de stok is blijven steken.

Het vloeit als eene fontein uit een' bezemstok.Ga naar voetnoot3

Het willen zit in den bezemstok.Ga naar voetnoot4

Hij is te grof, om hem met bezems te schrobben.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

[Om hem van zijne grove ondeugden te genezen met een' bezem, zou niet gaan, daar behoort een scherpe borstel toe, dat wil zeggen: zeer ernstige vermaningen, harde woorden.]

Hij rijdt op den bezem.

Hij steekt den bezem uit.Ga naar voetnoot6

Hij zou het geluk met geene bezemen uit het huis keeren.Ga naar voetnoot7

Ik heb een honorabel en profitabel officie, zei Wolfert, en hij bediende de schop- en bezemplaats als substituut.Ga naar voetnoot8

Kinderen-wil staat bij den bezemstok achter de deur.Ga naar voetnoot9

Laat maar liggen: het is voor den bezem.

Men kan een' bezemsteel ook wel mooi aankleeden.

Nieuwe bezems vegen schoon.Ga naar voetnoot10

Van vuile varkensborstels worden wel schoone bezems gemaakt.

Veel rijsjes (of: vezeltjes) maken een' bezem.Ga naar voetnoot11

Wat zal ons deze bezem maken!Ga naar voetnoot12

Welk een bezem zijt gij!Ga naar voetnoot13

Bezeten.

Hij ziet, of hij een bezetene was.Ga naar voetnoot14

Zijt gij bezeten, laat u naar Gheel voeren.Ga naar voetnoot15

[Een krankzinnigen-gesticht is in de Antwerpsche stad Gheel niet; maar de verstandeloozen vinden, sedert onheugelijke tijden, bij eenige landlieden in de nabijheid, de liefderijkste verpleging, en worden van heinde en ver in menigte daarheen gezonden. Hem, wiens dwaze handelingen in het oog loopend zijn, geeft men uit jokkernij den in dit spreekwoord uitgedrukten raad.]

Bezie.

Al zoo ligt als de vossen beziën eten.Ga naar voetnoot16

Bruine beziën zijn zoet.Ga naar voetnoot17

Dat is delicaat, zei Flip, en hij at kruisbeziën met eene mosterd-saus.Ga naar voetnoot18

Die van ééne aardbei twee beten maakt, zal geen' geheelen schotel vol opdisschen. (Zie beet.)

Hij heeft eene dolle bes in het hoofd.

Hij krijgt paardenkeutels voor profetenbeziën.Ga naar voetnoot19

Men weet nooit, hoe eene blinde koe eene aardbes vindt.

Bezigheid.

Hij verkwist zijn' tijd met ledige bezigheid.

Bezitter.

Zalig zijn de bezitters.Ga naar voetnoot20

Bezitting.

De begeerte belooft meer, dan het bezit geeft. (Zie begeerlijkheid.)

Een ambacht is beter dan eigen bezitting. (Zie ambacht.)

Eene goede hoop is beter dan eene kwade bezitting.Ga naar voetnoot21

Een rustig bezit van een derde deel van honderd jaren gaat voor alle zegel en brief.Ga naar voetnoot22

Iemand uit zijne bezitting drijven.Ga naar voetnoot23

Mijn broêr heeft vele bezittingen, zei de Jood, en hij kraauwde zich.

Nering en heeren-gunst (of: hulde) is geen erf (of: vaste bezitting).Ga naar voetnoot24

Zonder bezit geene verjaring.Ga naar voetnoot25

Bezoek.

Daar komt bezoek (of: Ik dacht het wel), want ik had een' driekanten turf aan den haard gelegd.

De poes likt haren poot: nu komt er bezoek.

[Het bijgeloof stelde een' driekanten turf en het pootlikken van poes onder de goede voorteekens: daarom zou 't een vriendendag wezen.]

Bezolding.

De bezolding der zonde is de dood.

[Dit spreekwoord is genomen uit Rom. vi: 23.]

Bezwaar.

Zonder bezwaar van de schatkist.

Bidder.

Die heden was een ridder, Wordt morgen wel een bidder.

Biecht.

Biecht zonder rouw, Vriend zonder trouw, Gebed zonder eenigheid: 't Is al verloren arrebeid. (Zie arbeid.)

De uil is niet wijs genoeg, om een' hond de biecht te hooren.Ga naar voetnoot26

Eene goede biecht, zei de boer, doet eene goede absolutie bekomen. (Zie absolutie.)

Gij hebt het in de biecht geleerd.Ga naar voetnoot27

Gij zijt immers mijn biechtvader niet.

Het zal biecht zijn.Ga naar voetnoot28

Hij gaat bij den drommel (of: beul) te biecht. (Zie beul.)

Hij is van het volkje, dat met den paap mooi weêr speelt, en bij den duivel te biecht gaat.

Hij mag zijne biecht wel spreken.Ga naar voetnoot29

Hij spreekt zijne biecht regt verkeerd.

[pagina 55]
[p. 55]

Hij wil hem de biecht afnemen.

Iemand de biecht voorlezen.Ga naar voetnoot1

Ik zeg het u in biecht.Ga naar voetnoot2

Men zal geene biecht melden.Ga naar voetnoot3

Mijn vader was paap, die twee biechten voor één geld afnam.

Bielefeld.

Hij slendert meê als de waard van Bielefeld.Ga naar voetnoot4

[Te Bielefeld, eene kleine stad in de Pruissische provincie Westphalen, werd den waard, door zijne gasten, die eene rooverbende uitmaakten, het stelen zoo aanlokkend voorgesteld, dat hij hen volgde; maar, als loon, verkreeg hij de galg. Men bezigt dit spreekwoord, om aan te toonen, wat de vruchten zijn, indien men door schijnschoon zich tot het kwade laat verleiden.]

Bier.

Als de ton niet zuiver is, verzuurt het bier.Ga naar voetnoot5

Als ik dood ben, zoo kook mij een potje met bier en brood.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Bier tappen (of: Jenever schenken) is de laatste nering voor den broodzak.Ga naar voetnoot7

Brouw daar nu eens goed bier uit!

Dat bier is te krachtig.

Dat bier (of: Die wijn) volgt den tap.Ga naar voetnoot8

Dat biertje hebt gij zelf gebrouwd, en moet het ook uitdrinken.Ga naar voetnoot9

Dat biertje heeft de een gebrouwd, en de ander getapt.Ga naar voetnoot10

Dat bier verzuurt haast.

Dat is misselijke kost, zei de mof, en hij at spoeling voor bier en brood.Ga naar voetnoot11

Dat smaakt als scharrebier op den tap.Ga naar voetnoot12

De maan is te bier.Ga naar voetnoot13

Die jenever smaakt naar het vat, zei dorstige Joor, en hij dronk scharrebier.Ga naar voetnoot14

Die kruik wil geen water houden, zei nuchtere Teunis, en hij goot eene kan bier in eenen slaëmmer.Ga naar voetnoot15

Dik bier is niet zwaar: twee mannen dragen eene volle ton.Ga naar voetnoot16

[Eene woordspeling van zwaar, krachtig, met zwaar, van veel gewigt.]

Een huis vol dochters is een kelder vol zuur bier.Ga naar voetnoot17

Eens wijn, en dan geen bier meer.Ga naar voetnoot18

Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken.Ga naar voetnoot19

Goed bier is beter dan slechte wijn.Ga naar voetnoot20

Goed bier maakt ook kwade lieden.Ga naar voetnoot21

Het bier is voor de ganzen niet gebrouwd.Ga naar voetnoot22

Het is al te laat, het vat te verkuipen, als het bier in den kelder zwemt.

Het is eene biervlieg (een bierbuik, of: eene bierlaars).Ga naar voetnoot23

Het is ellende met zuur bier.

Het is onaangenaam bier, dat over twee drempels komt.Ga naar voetnoot24

[Die eerst te huis braaf bier heeft gedronken, en dan naar de herberg gaat, om daar nog meer te proeven, krijgt ligt te veel, en wordt dronken.]

Het is zoo lang als een bierwagen.Ga naar voetnoot25

Het mout wil boven het bier wezen.

Het schort meest aan het boenen van de ton, dat het bier vaatsch wordt.

Het was goed bier, maar de tap is nu uit.Ga naar voetnoot26

Hij heeft het op zijn lijf als Duitsch bier.

Hij is over zijn theewater (ook wel: bier, of: drank).Ga naar voetnoot27

Hij mag nog wel koud bier.Ga naar voetnoot28

Hij moet vooraf het bier smaken, dat hij voor anderen brouwen kon.

Hij verbetert zich als zuur scherpbier op den tap.Ga naar voetnoot29

Hij verloopt zijn bier met Slatius.Ga naar voetnoot30

[Onder de zamenzweerders, die zich verbonden hadden, om prins maurits naar het leven te staan, ten einde zich te wreken over den dood van van oldenbarneveld en over eigen leed, behoorde de te Bleiswijk afgezette predikant hen drik slatius. Hij was zeer heftig werkzaam in het welgelukken van den aanslag; en om daarna eene algemeene omwenteling te bewerken, had hij zijne Klaarlichtende Fakkel geschreven, doen drukken en ter verspreiding gereed gemaakt. Toen de zamenzwering was ontdekt, vlugtte hij vermomd naar Lingen, maar werd te Rolde, een dorp nabij Assen, door zijne eigene verlegenheid, op vermoeden als spion gevat, en zonder dat men eenige kennis van zijne misdaad had. Hij bevond zich met eenige soldaten in dezelfde herberg; hun gesprek paste hij op zich zelven toe, en werd daardoor zoo onthutst, dat hij ijlings zijn gelag betaalde en vertrok, zonder zijn bier te hebben uitgedronken. De drinkebroêrs, die noode van de bierbank konden scheiden, dit geval vernemende, zeiden sedert: Ik wil slatius niet slachten, en mijn bier verloopen, wat later aanleiding tot het hier genoemde spreekwoord gaf.]

Hij zit liever bij de bierkan dan bij de boeken (of: Hij zou liever in de bierkan studeren).Ga naar voetnoot31

Hoe dolder gebrouwd, hoe beter bier.

[pagina 56]
[p. 56]

Iemand op de bierbank houden. (Zie bank.)

Jong bier moet gesten.

Is bier te veel, drink dan vooral geen wijn.Ga naar voetnoot1

Klein bier, sterke wijn.Ga naar voetnoot2

Lekker biertje, dominé!

Men loopt daar tot vuistjes om klein bier.

Met ponden bier drinken.Ga naar voetnoot3

Nooit beterde scharrebier op den tap.Ga naar voetnoot4

Nu zal ik eens smullen, zei Floor, en hij liet een pintje scharrebier halen.Ga naar voetnoot5

Op een ander brouwt men ook goed bier.

Pour moi keen warme bier, zei de Franschman.

Schoon vuur, goed bier, een blijde waard en eene vrolijke waardin hebben veel vreugde in.Ga naar voetnoot6

Schuim is geen bier.Ga naar voetnoot7

Tegen de bierkade is niet te vechten.

Terwijl het bier in 't gijl staat.Ga naar voetnoot8

Te winter bij het vuur, te zomer bij wijn of bier.Ga naar voetnoot9

Voorzigtigheid is de moeder der fijne bierglazen.Ga naar voetnoot10

Waar de abt herbergier is, mogen de monniken wel bier halen. (Zie abt.)

Wie verre biert, verspilt veel tonnen.Ga naar voetnoot11

Wie zal daarvan goed bier brouwen!

Zij brouwen u eene lekkere soort van bier.

Zij kunnen hunnen wijn en hun bier niet drinken, of ik moet er mede over tafel gaan.Ga naar voetnoot12

Zij zitten altijd op de bierbank. (Zie bank.)

Zonder hop kan men geen bier brouwen.

Bies.

Als men zwemmen kan, werpt men de biezen weg.

Dat luwt een beetje, zei de reiger, en hij zat achter eene bies. (Zie beetje.)

Die voelt, dat hij verdrinkt, houdt zich aan eene waterbies vast.

Het hoofd moet niet hangen als eene bies.Ga naar voetnoot13

Het is beter eene braam dan eene bies.Ga naar voetnoot14

Hij leert op biezen (of: blazen) zwemmen.Ga naar voetnoot15

Hij meent een schoon ajuin te zijn, en is maar bieslook. (Zie ajuin.)

Hij pakt zijne spillen (of: biezen).Ga naar voetnoot16

Hij zal het hek met eene bies sluiten.

Hij zal op de bies geraken.

Hij zoekt knoopen in eene bies.Ga naar voetnoot17

Hij zwemt op zijne eigene biezen.Ga naar voetnoot18

Ik vraag naar bieslook, en gij antwoordt mij van ajuin. (Zie ajuin.)

In gladde biezen zoekt hij knobbels.

Zonder biezen zwemmen.Ga naar voetnoot19

Biesbosch.

Hij steekt den Biesbosch uit.Ga naar voetnoot20

[De weelde en dartelheid der bewoners van den Dordschen Waard, die door den Biesbosch omspoeld wordt, hebben tot dit spreekwoord aanleiding gegeven. Het was al goud en zilver, wat er blonk, dat zich zelfs tot de sporen toe uitstrekte. Dat het op den onbezonnen pronker wordt toegepast, zal geene bevestiging behoeven.]

Biest.

Hij kijkt als een prins van biestjesdeeg.

Biet.

Hij is zoo rood als eene bietekroot.

Big.

Biggen worden ook zwijnen.

Elkeen drupt de vette big.

Gelijk bij gelijk, zei moddekevuil, en zij kroop bij eene bigge.Ga naar voetnoot21

Hij is tusschen zwijn en bigge in.

[Hij is gebaard en niet gebaard.]

Hij loopt als eene big zonder moêr.

Neem biggen van ééne maand, en eene gans van drie.Ga naar voetnoot22

Wat de zeug doet, moeten de biggen ontgelden.Ga naar voetnoot23

Zij zijn als een troep biggen uit eene vruchtbare zeug voortgekomen.

[Wanneer de titels en posten, met de voordeelen, daaraan verbonden, in één' persoon vereenigd, of tot ééne zaak in betrekking gebragt worden, tot nadeel van anderen, dan bezigt men dit spreekwoord.]

Bij.

Als de bij geene rozen vindt, moet zij op doornen zitten.Ga naar voetnoot24

Bijen en horzels breken het spinneweb.Ga naar voetnoot25

De bij is dood, die den honig en het was gaf.

De bloem, daar de bij honig uitzuigt, daar zuigt de spin venijn uit.Ga naar voetnoot26

De doode bij maakt geen' honig meer.Ga naar voetnoot27

Die den honig wil uithalen, moet het steken der bijen ondergaan.Ga naar voetnoot28

Die zich zelven honig maakt, wordt van de bijen opgegeten.

Eéne bij is beter dan eene hand vol vliegen.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Eene bij zonder angel maakt geen' honig. (Zie angel.)

Een wijs poëet is gelijk eene bij: die kan steken, en liefelijke zoetigheid geven.Ga naar voetnoot30

Geen bijtje, of zij heeft een' verborgen angel (Zie angel.)

Geene bij koos ooit eene dorre roos.Ga naar voetnoot31

Geene bij maakt honig zonder bloem.Ga naar voetnoot32

Het heeft veel van een' bijen-zwerm.

Hij is zoo kras als een bijtje.Ga naar voetnoot33

Hij vliedt het, gelijk de bijen den storm.

Hoe meer de bijen winnen, Hoe helliger zij binnen.Ga naar voetnoot34

[pagina 57]
[p. 57]

Is de bij haar' angel kwijt, Sterft zij dra van enkel spijt. (Zie angel.)

Lichtmis helder en klaar, Een goed bijen-jaar.Ga naar voetnoot1

[Bij helder weder beginnen de bijen hare werkzaamheid; is dat reeds op den 2den. Februarij (Maria Lichtmis), dan heeft men eenen belangrijken voorraad honig te wachten.]

Of al de bij den honig maakt, Een ander is het, die ze smaakt.Ga naar voetnoot2

Zij zijn zoo bedrijvig als de bijen in den korf.

Bijbel.

Dat, ja dat staat in den bijbel.

[Men bedoelt het woordje dat, en voegt zulks hem toe, die alles uit den bijbel bewijzen wil.]

Dat is bijbeltaal.

[Dat wil zeggen: er is niets tegen te zeggen, het is niet te wederleggen.]

De bijbel is het boek met gouden letters.

Die man is bijbelvast.

[Hij is t' huis in de zaak, waarover gehandeld wordt.]

Een bijbel in huis brengt spek in de wiem.

Het is, alsof er een os (of: aap) in den bijbel las. (Zie aap.)

Hij heeft den bijbel wel in den mond, maar niet in het hart.

Hij heeft de Schrift vast: den bijbel van 52 bladen.Ga naar voetnoot3

Hij heeft liever den beker dan den bijbel in de hand. (Zie beker.)

Toen de man uit den bijbel zijn volk telde, verloor hij.

[Dit spreekwoord ziet op de volkstelling, door david bevolen, 2 Sam. xxiv vermeld. Het wordt, wel wat ligtzinnig, toegepast op hem, die zijne winsten bij het spel overrekent.]

Bijkans.

Bijkans is onzeker.Ga naar voetnoot4

Bijl.

Daar de bijl gebleven is, wat is eraan gelegen, of men ook den steel kwijt raakt?

Dat bijltje ben ik wel half kwijt, zei de jongen, en hij liet het in de Spaansche zee vallen.Ga naar voetnoot5

De bijl is aan den wortel des booms gelegd.Ga naar voetnoot6

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. iii: 10.]

De bijl is altijd bot voor iemand, die niet disselen kan.

De bijl schampt af.Ga naar voetnoot7

De bijl velt ook den eikenboom.Ga naar voetnoot8

De lompste timmerlieden moeten de scherpste bijl hebben.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Die eene felle bijl tot harde kwasten brengt, zal die breken, en zijne handen kwetsen.

Een edelman wast voor den krijg op, als een os voor de bijl.

Een kwastig blok, daar de bijl op breekt, moet men ongekloofd laten.

Het bijltje met den langen steel trekken.Ga naar voetnoot10

Het is zoo waar, als dat de hond de bijl opät, en den steel voor staart achteruit stak.Ga naar voetnoot11

Hij hakt er met de groote (breede, ruwe, of: grove) bijl op in.Ga naar voetnoot12

Hij is het bijltje kwijt.Ga naar voetnoot13

[Mogelijk is dit spreekwoord ontleend uit 2 Kon. vi: 5.]

Hij is overal met zijn bijltje bij.Ga naar voetnoot14

Hij loopt als een os voor de bijl.Ga naar voetnoot15

Hij werpt de bijl naar den steel.Ga naar voetnoot16

Hij zoekt het bijltje.Ga naar voetnoot17

Ik heb met die bijl al zoo lang (of: dikwijls) gehouwen.

Men moet den steel niet naar de bijl werpen.Ga naar voetnoot18

Men vindt in alle wateren geene bijl.Ga naar voetnoot19

[Dit spreekwoord zal wel zijnen grond vinden in 2 Kon. vi: 7.]

Noem je dat een propertje: het is een gat, of het er met eene ossenbijl in gehakt is.

Op eenen groven kwast heeft men eenen scherpen beitel (of: eene scherpe bijl) noodig. (Zie beitel.)

Bijlegger.

Het is een bijlegger met een schooverzeil.Ga naar voetnoot20

Bijslaap.

Niet de bijslaap, maar 't besluit Maakt van een lieve maagd de bruid. (Zie besluit.)

Bijstand.

Met Gods bijstand: Spouw in de hand.Ga naar voetnoot21

Bijt.

Er is eene vreemde eend in de bijt.Ga naar voetnoot22

Hij valt erin, als eene eend in de bijt (of: in een vreemd wak).Ga naar voetnoot23

 

Het zal op eene krabbel en bijt afloopen.

Hij is in de beerenbijt geweest. (Zie beer.)

Bijter.

Het is een bijtertje.Ga naar voetnoot24

Het is een kribbebijter.Ga naar voetnoot25

Wacht u voor de pilaarbijters.Ga naar voetnoot26

Bijtster.

Jonge hoeren, oude pilaarbijtsters.Ga naar voetnoot27

Bijval.

Dat is een goed bijvalletje.

Bijzon.

Zij is zijne bijzon.

[Zij volgt hem op al zijne schreden.]

Bikkel.

Hij kan met geene bikkels betalen, maar wel gouden bergen beloven. (Zie berg.)

[pagina 58]
[p. 58]

Ja en neen is kooplieden voêr, koot en bikkel der kinderen.Ga naar voetnoot1

Bil.

Als apen hooge klimmen willen, Dan ziet men vaak hun naakte billen. (Zie aap.)

Al zwoer de man ook bij zijn billen, Hij mag niets, dan wat vrouwen willen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Blijf op uwe billen zitten, zoo kruipt er geene muis in.Ga naar voetnoot3

Dat gaat je naar je gatje, zei Jannetje de klisteerster, en zij had de kraamvrouw bij hare billetjes.Ga naar voetnoot4

Dat klemt, zei de boer, en bij sloeg zijn wijf met een koolblad voor hare billen.Ga naar voetnoot5

De blankste billen boven.Ga naar voetnoot6

Die het al door de billen slaat, moet eindelijk met naakte billen loopen.Ga naar voetnoot7

Die zijne billen brandt, moet op de blaren zitten.Ga naar voetnoot8

Drie mingelen broek en een pintje billen.

Ga je billen met vuisten slaan.

Goeden nacht Nies (of: Nel)! ik heb je billen gezien.

Hebt gij mijne behendigheid gezien? vroeg de freule, van het paard vallende met de billen bloot; ja, antwoordde de lakkei, ik zie ze nog. (Zie behendigheid.)

Het bijt hem in de billen.Ga naar voetnoot9

Het geschiedt uit liefde, zei Jeroen, en hij zoende zijn vrouws billen met den schuimspaan.Ga naar voetnoot10

Het is gesneden uit de linkerbil van Jupiter.

Het is vergeten, zoo ras de roede van de bil is.Ga naar voetnoot11

Hij heeft zijn goed door de billen gelapt.Ga naar voetnoot12

Hij is ermede te paaijen, als een Jood met de billen van een zwijn.

Hij is zoo mild, dat hij zijne billen zou weggeven, zoo ze niet vast aan zijn lijf waren.Ga naar voetnoot13

Hij meent, dat hij de fortuin bij het haar heeft, en het is maar bij de bloote billen.Ga naar voetnoot14

Hij meent, uit de linkerbil van Jupiter te zijn voortgekomen.Ga naar voetnoot15

Iemand met de billen bloot leggen.Ga naar voetnoot16

Iemand voor de billen slaan.Ga naar voetnoot17

Kermisgaan (of: Spelevaren, ook wel: Zulk eene geneugte) is een' bilslag waard.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Kinderen, die willen, Slaat men voor de billen.Ga naar voetnoot19

Laat ze zeggen, wat ze willen: Vierdhalf gat is zeven billen.

Met bloote billen naar bed. (Zie bed.)

Met de billen van 't bed, zei meester Barend, dan bevuil je de lakens niet. (Zie barend.)

Neem uwe bil mede.Ga naar voetnoot20

Nu zult ge wat raars zien, zei dronken Barend, en hij liep met de billen bloot. (Zie barend.)

Ongewoonte in 't rijden brengt (of: Nieuwe ruiters hebben ligt) smartende billen.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Schud het kussen goed op: hij heeft eene blaar aan de bil.Ga naar voetnoot22

Wat helpt het, malle billen te geeselen?

Wie raakt er op een duin, zonder met de billen omhoog te liggen?

Wie zal de blankste billen krijgen?

Wij zullen zien, wie de blankste billen heeft.

Zij heeft het lood in de billen.Ga naar voetnoot23

[Men zegt dit van eene zwangere vrouw.]

Zij schuurde hare billen met biksteen als zindelijke Neeltje.Ga naar voetnoot24

Bilderbeek

Van voren af aan, zei Bilderbeek.Ga naar voetnoot25

[Wie deze bilderbeek is, heb ik niet kunnen opsporen. Tuinman noemt hem een' voorzanger, die in het midden van een zangvers van de wijs raakte, en toen uitriep, wat het spreekwoord hem in den mond legt. In het algemeen bezigt men dit spreekwoord, wanneer iemand iets verkeerd verhaalt of doet, en genoodzaakt is, van nieuws te beginnen.]

Bilderdam.

Wij zullen eens Bilderdamsche kermis houden.

[In de provincie Noord-Holland, behoorende tot het dorp Klaslagen, ligt de buurt Bilderdam, die hier alleen voorkomt als bijklank van bil: daar Bilderdamsche kermis houden, den kinderen als waarschuwing wordt toegevoegd, wanneer zij het te bont maken, en dus wat voor de billen moeten hebben.]

Bileam.

Hij gelijkt Bileams ezel, die wijn draagt, en niet dan water drinkt.

Hij slacht Bileams ezel: hij spreekt, voor dat hij gevraagd wordt.

Bilsenkruid.

De roos kan niet in stinkend bilsenkruid veranderen.

Binder.

Hij is de belhamel (ook wel: belbinder). (Zie bel.)

Binnen.

Hij is binnen.Ga naar voetnoot26

Binnenwerk.

Zijn binnenwerk deugt niet.

[Men zegt dit van een' zwakken bloed.]

Bisschop.

Bisschop of bedelaar. (Zie bedelaar.)

Elk wil wel een bisschop van houden zijn, en eenen gouden staf hebben.

Hij vlugt als de bisschop.Ga naar voetnoot27

[Posthumus vraagt, en ik met hem, of dit spreekwoord mogelijk ook ontleend is aan de vlugt uit ons vaderland, in 1672, van den Munsterschen bisschop barend van gaalen.]

Met den bisschop of met den hoveling rijden.Ga naar voetnoot28

Wij kunnen niet allen bisschoppen zijn, daar moeten ook monniken wezen.

[pagina 59]
[p. 59]

Bitter.

Bitter in den mond Maakt het hart gezond.Ga naar voetnoot1

Of bitter, of zoet: Wat smaakt, dat voedt.Ga naar voetnoot2

Vlied zoetigheid, die keeren kan in bitterheid.

Blaam.

Als gij bij blaarkoe aan den paal gebonden staat, moet gij in haar' lof of blaam deelen.

Blaar.

Die zijne billen brandt, moet op de blaren zitten. (Zie bil.)

Ongewoonte maakt blaren.Ga naar voetnoot3

Schud het kussen goed op: hij heeft eene blaar aan de bil. (Zie bil.)

Tast toe: het zal u geene blaren bijten.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Vloeken zijn blaren; Die ze zaait, zal ze vergâren.

Zij lekt blaren, omdat zij gaarne gelekt wordt.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

 

Als gij bij blaarkoe aan den paal gebonden staat, moet gij in haar' lof of blaam deelen. (Zie blaam.)

Er zijn veel koeijen, die blaar heeten.Ga naar voetnoot6

Men scheldt geene koe blaar, of daar is wat wits aan (of: Men noemt nooit eene koe bont, of zij heeft wel een vlekje).Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Blaas.

Als men de blaas te veel parst, Zij barst; En is ze leêg, 't Heeft ook geen deeg.

Daar ligt er een verdronken, zei schele Piet, en hij zag eene blaas op het water drijven.Ga naar voetnoot8

De kreuken dienen uit de blaas gedronken te worden.Ga naar voetnoot9

Gij zult mij geene blazen verkoopen.Ga naar voetnoot10

Het kan altijd niet even stijf wezen, zei Goosen de varkenslager, en hij blies eene blaas op, daar een gat in was.Ga naar voetnoot11

Hij laat zich door geene blaas met boonen verjagen (of: voeten maken).Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Hij leert op biezen (of: blazen) zwemmen. (Zie bies.)

Hij wil hem de blaas breken.Ga naar voetnoot13

Ik wilde wel, dat ik het al gedaan had, zei de jongen, en hij zou het varken den aars kussen, om de blaas te hebben. (Zie aars.)

Zijne blaas is overladen.Ga naar voetnoot14

Blaasbalg.

De gek is bij den blaasbalg gekomen.Ga naar voetnoot15

Iemand wat schilderen op een' blaasbalg.Ga naar voetnoot16

Men kan geene molens met blaasbalgen doen omgaan.

Men zou al menigen blaasbalg moeten hebben, om hem daaryan af te blazen.

Blaauw.

Dat is blaauw.Ga naar voetnoot17

Hij heeft een blaauwtje (of: eene blaauwe scheen) geloopen.Ga naar voetnoot18

Wij zullen het maar blaauw, blaauw laten.Ga naar voetnoot19

[‘Blaauw,’ zegt bilderdijk in zijne Verklarende Geslachtlijst, ‘is eigenlijk saamgetrokken uit beluwed, van 't oude luwe, de lucht, als beteekenende luchtkleurig. Blaauw is dus ook beneveld. Doch het is ook somtijds van blouw (geslagen, van blouwen, slaan) verbasterd.’ Daardoor krijgt de blaauwe kleur eene beteekenis ten kwade, en zijn hieruit de spreekwoorden van dit onderwerp te verklaren.]

Blaauwbaard.

Dat is een sprookje van Blaauwbaard.

Blad.

Al hadden zij ook al hun moes verkocht, zij zouden toch nog het beste blad behouden hebben.

Al is het koetje (of: de bok) nog zoo oud, het (hij) lust daarom nog wel een groen blaadje.Ga naar voetnoot20

Alle boomen, die schoone blâren hebben, dragen daarom geene goede vruchten.

Als Erasmus de klok hoort slaan, dan keert hij een blaadje om.

[Er is hier sprake van het erasmus' beeld te Rotterdam, zoodat er op eene onmogelijkheid gewezen wordt.]

Als ik salade eet, krijg ik mijne tong vol blâren.Ga naar voetnoot21

[Wel te verstaan: de blâren van de salade, niet de blaren, welke door branden ontstaan.]

Dat klemt, zei de boer, en hij sloeg zijn wijf met een koolblad voor hare billen. (Zie bil.)

Dat zijn vette dingen, zei Hans, drie hoeren op een blad.Ga naar voetnoot22

De aarde is gerezen of de hemel is gedaald, zei de sterrekijker, en men had hem een meiblad onder zijn' stoel gelegd. (Zie aarde.)

Die angst heeft van de bladeren (of: alle bladeren ontziet), die jage (of: ga) niet in het bosch. (Zie angst.)

Drie maken een klaverblad.Ga naar voetnoot23

Een blad of een takkebos (ook wel: of je muts).

[Dit voegt men, bij het kaartspel, den weifelaars toe, om hen nog meerder in de war te brengen: van daar die ongelijksoortige dingen, in het spreekwoord opgenoemd.]

Geene vijgebladen.

[Dit spreekwoord is ontleend uit Gen. iii:7. Zoo ook de beide hierna volgende: Hij zoekt naar vijgebladen en Zij vlechten vijgebladeren.]

Hare tong gaat als een blad van den populierboom.

Het blaadje is omgekeerd (of: omgeslagen).Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Het is zoo dun als een meiblad.

[pagina 60]
[p. 60]

Hij grasduint in eens anders goed, als een haas in de koolbladeren.Ga naar voetnoot1

Hij heeft de Schrift vast: den bijbel van 52 bladen. (Zie bijbel.)

Hij heeft een kwaad blad in zijnen mond.Ga naar voetnoot2

Hij heeft net een gezigt als een omgekeerd koolblad. (Zie aangezigt.)

Hij is omgedraaid als een blad van een' boom.

Hij is zoo gaauw als een blad.

Hij neemt geen blad voor den mond.Ga naar voetnoot3

Hij speelt ermede als de wind met de najaarsbladeren.

Hij speelt met het leven der landzaten, als de wind met de bladeren des wouds.

Hij staat in een goed blaadje.Ga naar voetnoot4

Hij trekt er de bladeren maar van.Ga naar voetnoot5

Hij trilt als een blad (of: riet).Ga naar voetnoot6

Hij verandert als een blad op een' boom.Ga naar voetnoot7

Hij zoekt naar vijgebladen.

Keer om het blad: Daar staat nog wat.Ga naar voetnoot8

Men kan wel aan hem bemerken, dat de blâren weêr haast aan den boom komen (ook wel: haast zullen afvallen).

Na de bladers vallen de boomen.Ga naar voetnoot9

Niemand heeft er een blad bij.Ga naar voetnoot10

Zij gelijken op een blad.

Zij vlechten vijgebladeren.Ga naar voetnoot11

Zoo als het blaadje keert.

Blaffer.

Zij spelen met blaffer en grootboek.

 

Blazers (of: Blaffers) bijten niet.Ga naar voetnoot12

Blank.

Daar kom ik wel af, zei de bedelaar, en hij kreeg twee blanken voor een papiertje met luizen. (Zie bedelaar.)

Die geen' blank heeft, om zich te laten scheren, moet zijne knevels met geene pomade laten strijken, of zijn haar doen poeijeren.

Die tot een' blank geboren is, zal zijn leven geen' stuiver rijk worden.Ga naar voetnoot13

Ga met God en twee blanken.

Het is eene hoer van twee blanken.Ga naar voetnoot14

Mannetje! eet uw broodje droog: de boter geldt twee blanken.Ga naar voetnoot15

Blankenbergen.

Hij maakt eene Blankenbergsche rekening.Ga naar voetnoot16

[In West-Vlaanderen, nabij de stad Ostende, aan de zeekust, ligt het vlek Blankenbergen. Zinspelende op deze plaats, wordt de rekening, in blanco opgemaakt, eene Blankenbergsche rekening genoemd: men houdt niet over, daar de Blankenbergsche zeeschuimers alles hadden genomen. Deze dwongen den zeelieden, die in nood waren, groote sommen gelds af. Werd aan hunnen eisch voldaan, dan boden zij hulp, - zoo niet, dan staken zij geene hand tot redding uit.]

Blanket.

Geen beter blanket Dan gezond en vet, En in kleeding net.Ga naar voetnoot17

Blaupot.

Op een briefje, zei Blaupot.

[Op een briefje beteekende bij den Groninger blaupot zooveel als: ik voldoe daar niet aan. Daar hij dit gezegde steeds in den mond had, is het tot een spreekwoord geworden, wanneer men zijnen afkeer van iets al jokkende wil te kennen geven.]

Blazer.

Blazers (of: Blaffers) bijten niet. (Zie blaffer.)

Bleeker.

Dat geeft crediet bij den bleeker.

[Wanneer men nl. wijn op het tafellaken stort.]

Hij is zoo beleefd als een bleekers hond.

Hij snaauwt en bijt van zich als eene vleeschhouwers (of: bleekers) teef.Ga naar voetnoot18

Hij valt uit als een bleekers hond.

Men zegt van bleekers honden: maar dat zijn beesten. (Zie beest.)

Bleekheid.

Vrijsters bleekheid op de wangen Komt van eenig zoet verlangen.Ga naar voetnoot19

Blei.

Het is niet vreemd, dat onder vele bleijen somtijds een baars gevangen wordt. (Zie baars.)

Hij werpt een bleitje uit, om een' snoek te vangen.Ga naar voetnoot20

Tuk wat: daar is eene blei aan.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Bles.

Als hij niet oppast, dan neemt de oude bles hem mede (of: achter op zijne kar).

Dan gaat hij met den ouden bles naar de eeuwigheid.

[In beide deze spreekwoorden wordt op den duivel gezinspeeld.]

Ieder moet zijn' eigen' bles maar rijden.

Men heet geen paard bles, of het heeft wel wat wits aan den kop.Ga naar voetnoot22

Wat wil deze bles?Ga naar voetnoot23

Blij.

Als het wel wil, dan is men blij (of: Dien het welgaat, die is altoos blij).Ga naar voetnoot24

Al te blijd Duurt geen' tijd.Ga naar voetnoot25

Bij blij en zoet: Zijt wijs en vroed.

De blijdsten gaan voor.Ga naar voetnoot26

Het is moeijelijk, met bedroefden harte blijde te zijn.Ga naar voetnoot27

Het is niet al blij, wat er zingt (of: danst).Ga naar voetnoot28

Hij is blijde, dat hij het magere hooi bereiken mag, daar hij te voren zijne eigene haver omstiet, en met voeten trad.

[pagina 61]
[p. 61]

Hij is blijde, het water gezien te hebben, waaruit men den schoonen rijnschen wijn brouwt.Ga naar voetnoot1

Hij is blijder, dan dat hij honderd gulden gewonnen had.Ga naar voetnoot2

Hij is zoo blijde, dat hij in zijne huid niet blijven kan.

Ik ben blijde, de korf is klaar.Ga naar voetnoot3

Blijdenberge.

Hij is in Blijdenberge begraven.Ga naar voetnoot4

[Hoe vele onzer vaderlandsche plaatsen ook blij of blei als wortel in den naam opnemen: een Blijdenberge bestaat alleen in het denkbeeld. Men laat er hem rusten, die na zijnen dood niet beweend wordt, daar hij familieleden nalaat, wien eene goede erfenis is te beurt gevallen.]

Blijdschap.

Alle blijdschap is vergankelijk, behalve der engelen zang.Ga naar voetnoot5

Alle mans droefheid en blijdschap komt niet op éénen dag.Ga naar voetnoot6

Daar blijdschap in huis is, staat rouw voor de deur.Ga naar voetnoot7

De blijdschap des harten maakt eene schoone verw in het aangezigt. (Zie aangezigt.)

Des werelds blijdschap scheidt met druk.Ga naar voetnoot8

De vrouwen sterven van blijdschap, de mannen van zwarigheid.Ga naar voetnoot9

Die blijdschap is zonder gelijkenis, en zal eeuwig aanhouden.Ga naar voetnoot10

Die duur verkoopen, hebben geen tweemaal blijdschap.Ga naar voetnoot11

Die niet doet gelijk de gans, heeft een kort leven en korte blijdschap.Ga naar voetnoot12

Hij weet van blijdschap niet, wat hij doen zal (of: Hij is buiten zich zelven van blijdschap).

Na groote blijdschap komt getreur.Ga naar voetnoot13

Vrijheid, Blijheid.Ga naar voetnoot14

Blijk.

Elke morgen brengt zijn eigen blijk voort.Ga naar voetnoot15

Blijn.

Dat is eene blijn van mijn hart.Ga naar voetnoot16

Blijspel.

Gij moet er niet om lagchen: het is geen blijspel.

Blijver.

Dat zijn blijvers.

Blik.

Zijne liefde brandt als de damp van eenen versch gek..... koestront in eene blikken lamp.Ga naar voetnoot17

 

Wat hij wegsmijt, heb ik liefst op een blikje.

Bliksem.

Dat moet Jupiter met zijn' bliksemschicht scheiden, zei jonker Frans.Ga naar voetnoot18

[Jonker frans gedroeg zich, aan het hoofd zijner Hoeksche strijdgenooten, vrij ruw, en wilde alles met geweld doorzetten; van daar, dat hem de woorden in den mond gelegd worden, in dit spreekwoord uitgedrukt, die steeds door zijne daden werden gestaafd. Dat hij echter wel eens zijn' man [zijne vrouwen] vond, hebben de Goereesche burgeressen, in 1490, bewezen. Toen deze stad door hem werd aangevallen, was de stad van krijgsvolk ontbloot, en waren de meeste burgers op de haringvangst. Nu streden de vrouwen, en noodzaakten jonker frans, na zeven uren stormens, met een aanmerkelijk verlies van manschappen af te trekken, terwijl slechts één dezer man- [vrouw-] hafte strijderessen gesneuveld was.]

De bliksem en de nijd gaan de kleine huisjes voorbij, en slaan op de groote torens.Ga naar voetnoot19

Hij is den donder ontloopen, en in den bliksem gevallen.

Hij is zoo snel als de bliksem.

Hij stond, alsof hij van den bliksem getroffen was.

Naast Jupiter, naast den bliksem.

Vreest gij den bliksem, zoo duik.Ga naar voetnoot20

Zij loopen door elkander als de bliksem.

[Dit spreekwoord is ontleend uit Nahum ii: 4.]

Blikslager.

Ik waarschuwje, dat je niet komt k..... voor mijne deur, of de blikslager zal je naar het kakhuis voeren.Ga naar voetnoot21

Blind.

Als de eene blinde den andere (of: de blinde den kreupele, ook wel: de kreupele den blinde) leidt, vallen ze beide in de gracht.Ga naar voetnoot22

[De eerste voorstelling van dit spreekwoord is genomen uit Matth. xv: 14; de andere zijn daarvan ontleend.]

Behelp u met kreupelen noch met blinden.Ga naar voetnoot23

Beter scheel dan blind.Ga naar voetnoot24

Blind, arm en oud is een Joden-vloek. (Zie arme.)

Daar zijn er al te veel van degenen, die de blinden doen zingen.Ga naar voetnoot25

Dat zou een blinde zonder bril niet kunnen onderscheiden.

De blinde draagt den kreupele.Ga naar voetnoot26

De blinde heeft geen licht van doen.Ga naar voetnoot27

De blinde schiet wel een' vogel.

De onbekende is de blinde.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

De schele is een koning onder de blinden.Ga naar voetnoot29

Die blind wordt, komt het eerst in de oogen.Ga naar voetnoot30

Die lang leeft, en noch blind noch doof wordt, ziet en hoort veel.Ga naar voetnoot31

Die niet blind is, kan dat wel zien.Ga naar voetnoot32

[pagina 62]
[p. 62]

Die wel doet, die zal wel vinden, Zoo sprak de kreuple tot den blinde.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Een blinde heeft wel eene kaars.Ga naar voetnoot2

Een blinde zou 't wel zien, en een nar bemerken.Ga naar voetnoot3

Geen blindeman zou er zooveel ongelijks gevonden hebben, daar eene mug hare beentjes aan zou kunnen hechten. (Zie beenen.)

Habes karnabes: die niet en ziet, is blind.

Het zijn blinde leidslieden der blinden.Ga naar voetnoot4

[Dit spreekwoord vindt men in Matth. xv:14.]

Het zijn blindemans slagen.Ga naar voetnoot5

Hij doet een blindemans gebed.

Hij heeft beter dagen dan eens blindemans hond.Ga naar voetnoot6

Hij is al ziende blind.Ga naar voetnoot7

Hij is met beide oogen stekeblind.Ga naar voetnoot8

Hij is niet blind, maar zonder oogen.Ga naar voetnoot9

Hij is willens en wetens blind.Ga naar voetnoot10

Hij oordeelt erover als een blinde over de kleuren.Ga naar voetnoot11

Hij schreeuwt als een blinde, die zijn' stok verloren heeft.Ga naar voetnoot12

Hij slaat ernaar als de blinde naar het ei.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Hij slaat ernaar, gelijk een blinde naar de vinken doet.

Hij spreekt daarvan, gelijk de blinde van de vanen.Ga naar voetnoot14

Hij tast ernaar als een blinde naar den wand.

Hij zou wel kunnen zien, zoo hij niet blind was.

Hocus pocus pas, zei de kwakzalver: die niet en ziet, is blind.Ga naar voetnoot15

Iedereen is blind voor zijne eigene gebreken.Ga naar voetnoot16

Ik kwam er zoo onwetend bij, als de blinde bij eene mooije meid.

Ik wilde wel eens zien, zei de blindeman, dat mijne kinderen vochten.Ga naar voetnoot17

Ik wou, dat ik het al zag, zei de blinde.

In het land der blinden is één-oog koning.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

Kreupelen en blinden komen altijd achter.Ga naar voetnoot19

Kreupelen en blinden moeten uit den tempel blijven.

[Dit spreekwoord is genomen uit 2 Sam. v:8.]

Laat maar komen, wij zullen wel toezien, zei de eene blinde tegen den ander.

Om klaar te zien, wilde de blinde zijn' besten vriend zien hangen.

Tot weêrziens, zei de blinde.Ga naar voetnoot20

Wat doet de blinde met den spiegel?Ga naar voetnoot21

Wees hoorende doof en ziende blind: die kan zien en kan verhelen, zal men alle deugd bevelen.Ga naar voetnoot22

Welk een koning zult gij wezen onder de blinden!Ga naar voetnoot23

Blindheid.

Het is, alsof hij met blindheid geslagen is.

Bloed.

Finis is goed voor een' armen bloed, die in druk en pijn is.Ga naar voetnoot24

Ik zal de bloed maar weêr zijn.Ga naar voetnoot25

Weg met den bloed.Ga naar voetnoot26

 

Als de ziekte in merg en bloed is, komt de drank te kort.

Als ik hem zie, verandert mijn bloed.Ga naar voetnoot27

Bloed zaaijen En koppen maaijen.

Daar is Spaansch bloed aan.Ga naar voetnoot28

[Dit zegt men boertende van een' verroesten degen: een' degen, welken men het voorkomen geeft, in den tachtigjarigen oorlog qroote diensten te hebben gedaan. Men wil daardoor uitdrukken, hoe hoog de dapperheid te schatten is!]

Dat zal u nog tot etter en bloed uitzweren.Ga naar voetnoot29

Dat zet nog bloed bij.

De bloedvlag laten waaijen.Ga naar voetnoot30

De een het bloed, De aâr het goed.Ga naar voetnoot31

[Wanneer de een zijnen adel ten huwelijk brengt en de andere hare goederen, dan acht men, dat partijen gelijk staan. Het spreekwoord wordt toegepast op twee verschillende zaken, die op eene of andere wijze tot een geheel worden gebragt.]

De schurftige is haast adergelaten (of: heeft haast zijn bloed gestort). (Zie ader.)

Die arm is, en eischen moet, Dikwijls verandert hem zijn bloed. (Zie arme.)

Die te Gent was geboren, Aan de Ligue had gezworen, Of te Luik was opgevoed, Heeft het muiten in zijn bloed.

[De geheele geschiedenis van de Gentenaars is eene aaneenschakeling van opstanden en onderlinge verdeeldheid. Hunne privilegiën hielden in, dat zij hunnen vorst gehoorzaamheid verschuldigd waren, zoo lang deze hen volgens regt en rede behandelde, waaruit zij hun verzet putteden, daar elk zich zelven de bevoegdheid toekende, het zoo lang te kunnen beoordeelen. De Ligue is het verbond, dat zich tegen hendrik iv, koning van Frankrijk, gevormd had, en waaraan zich eenige Waalsche gewesten aansloten. En wie de Luikenaars waren, is aangetoond, als er over Luiks bloed sprake was in een spreekwoord, bij het woord aken verklaard. Zoo wordt het duidelijk, hoe men in dit spreekwoord de geboren Gentenaars,

[pagina 63]
[p. 63]

de te Luik opgevoeden en hen, die aan de Ligue den eed van getrouwheid aflegden, als muiters bij uitnemendheid heeft voorgesteld.]

Duitsch bloed kan niet liegen.

[De Duitschers zijn bekend als getrouw aan de gesloten verbonden.]

Eigen bloed gaat voor.Ga naar voetnoot1

Goed edel, bloed arm.Ga naar voetnoot2

[De aardsche goederen zijn meer gezocht dan de adeldom.]

Goed rijk, Bloed rijk.Ga naar voetnoot3

[Die vele aardsche goederen bezitten, worder als adellijken geacht.]

Hartzeer en pijn eten vleesch en bloed.

Het bloed kruipt, daar het niet gaan kan, zei de bankeroetier, en hij veegde zijn gat tegen de poort aan. (Zie bankeroetier.)

Het bloed stolde mij van schrik in het lijf.

Het gaat van 's harten bloed.Ga naar voetnoot4

[Wat van 's harten bloed gaat, valt nog al zwaar; daarom gebruikt men dit spreekwoord, wanneer iemand niet gemakkelijk tot betaling te brengen is, of van eene zaak moeijelijk afstand kan doen.]

Het goed Is 't eerste bloed.Ga naar voetnoot5

[De bezittingen worden voor den eersten adel gehouden.]

Het is bloedgeld eischen.

Het is een bloedbeuling. (Zie beuling.)

Het is zoo rood als bloed.Ga naar voetnoot6

Het naaste bloed Erft dooden goed.Ga naar voetnoot7

Het was bijna een bloedbad geworden. (Zie bad.)

Het zet kwaad (of: geen goed) bloed.Ga naar voetnoot8

Het zijn regte bloedhonden.

Hij heeft eene bloedvin op zijnen rug.

[Men zegt dit van een' bogchel.]

Hij heeft geen bloed, om bij te zetten.

Hij heeft het in 't bloed (of: Het zit hem in 't bloed).

Hij heeft zeker kikvorschen- (of: visschen-) bloed in 't lijf.

Hij is laag genoeg, om van eens anders zweet en bloed te teren.Ga naar voetnoot9

Hij is niet tevreden, voor hij bloed ziet.

Hij wordt als bloed onder de oogen.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Indien de man is heusch en zoet, Vergeet de vrouw haar eigen bloed.Ga naar voetnoot11

Koude wijn maakt warm bloed.

Magere lieden hebben veel bloed in.Ga naar voetnoot12

Men zou daarover zijn bloed drinken.Ga naar voetnoot13

Mijn bloed werd er koud van.

Mijn bloed wordt karnemelk.

Moedverlies is meer dan bloedverlies.Ga naar voetnoot14

Noorden wind, Akens kind, Luiks bloed: Nooit deed zulks goed. (Zie aken.)

Terwijl hij het bloed van een' Franschman vergoot, ging hem de eene kleur af, en de andere sloeg hem aan.

[Die eene flesch rooden wijn leêg drinkt, bij welke gelegenheid men dit spreekwoord bezigt, wordt van bleek rood.]

Vermaan uw' vriend met stil gemoed, En straf uw kind in koelen bloed.Ga naar voetnoot15

Wacht nimmer van uw naaste bloed, Al wat gij niet eens zelve doet.Ga naar voetnoot16

Wie 's anderen profijt benijdt, Die teert zijn bloed, en slijt zijn' tijd.Ga naar voetnoot17

Zij geven malkander den neus vol bloed.Ga naar voetnoot18

Zijn bloed kookt, alsof de groote gortketel te vuur stond.

Zij ziet er uit als melk en bloed.

Bloedverwant.

Beter is een verre buur dan een digte bloedverwant.

[Een buur is, naar de beteekenis van het woord, altijd digter bij dan een bloedverwant.]

Naaste buur, naaste bloedvriend, als het kalf in de groef ligt.Ga naar voetnoot19

Vreemde lieden doen dikwijls meer dan de naaste bloedverwanten.Ga naar voetnoot20

Bloem.

Als padden: altijd aan de beste bloemen.

Bloemen zijn geene vruchten.Ga naar voetnoot21

Daar ontluiken zoo schoone bloemen, als er vergaan.Ga naar voetnoot22

De bloem, daar de bij de honig uitzuigt, daar zuigt de spin venijn uit. (Zie bij.)

De heulbloem tusschen de rozen ruiken.

De kerkhof-bloempjes wassen op zijn hoofd.Ga naar voetnoot23

De schoonste zijn vaak de zwakste bloemen.

Een bloempje voor den dood.

Een oud man, die vrijt, is eene winterbloem.

Elke bloem verliest eindelijk haar' geur en kleur.Ga naar voetnoot24

Geene bij maakt honig zonder bloem. (Zie bij.)

Gereed geld is de bloem.Ga naar voetnoot25

Geteekende bloemen rieken niet.Ga naar voetnoot26

Het bloempje is eraf.Ga naar voetnoot27

Het bloempje is te vroeg geplukt.

Het is eene bloem, die in het duister bloeit.

Het is eene pinksterbloem van eene meid.Ga naar voetnoot28

Het zijn blaauwe bloempjes.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

[Dat wil zeggen: korenbloemen, en geen koren. Men past dit toe op verdichte, ongegronde vertelseltjes.]

Het zijn bloempjes, die niet dan van goede sier te maken droomen.Ga naar voetnoot30

Het zijn mooije bloempjes, als ze geplukt zijn.

Hij haalt melk in een' bloempot.

Hij heeft er de bloem van gehad.

Hij is zoo wispelturig als een vlinder, die van de eene bloem op de andere vliegt.

Hij plukt bloemen.Ga naar voetnoot31

[pagina 64]
[p. 64]

Hij strijkt de bloemen.Ga naar voetnoot1

Hij weet er een mooi bloempje aan te geven.

Indien gij gooit met bloem of groen, Dat is het voorspel van een' zoen.Ga naar voetnoot2

Mei levert de bloemen.Ga naar voetnoot3

Men doet beter, geene bloemen te plukken, als er brandenetels gewied moeten worden.

Men moet het bloempje plukken, terwijl het bloeijend is.

Niemand moet zich te zeer beroemen, Dat zijn hof staat vol schoone bloemen.Ga naar voetnoot4

Op schoone bloemen en vrouwen is niet te rekenen: beider eer is teêr.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Bloemkool.

Dat is tante Bloemkool, een nichtje van grootje uit den pottekelder.

[Men verstaat door tante bloemkool eene vrouw, die zich wonderlijk, onnatuurlijk, zonder smaak, geheel buiten de mode opschikt, en zulks, omdat kool de beteekenis van verwarring heeft.]

Bloesem.

Zijn de boomen om Kersmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem.Ga naar voetnoot6

Blok.

Sta, zei Blok, en hij zoende een meisje tegen de galg.Ga naar voetnoot7

 

Dat is een struikelblok voor velen.

Een kwastig blok, daar de bijl op breekt, moet men ongekloofd laten. (Zie bijl.)

Het blokje is in het schijfje.Ga naar voetnoot8

Het blok slijpen.Ga naar voetnoot9

Het is een onbehouwen blok.Ga naar voetnoot10

Hij heeft een blok aan het been. (Zie beenen.)

Hij legt ook een blokje bij (of: aan).

Hij sprak niet meer dan die stok (dat blok, of: de steenen).Ga naar voetnoot11

Hij staat daar als een blok.

Nooit deed een aap eenen grooten sprong met zijn blok. (Zie aap.)

Van groote blokken houwt men groote spaanders.

Wie lust er een stukje Amsterdamsche koek? vroeg Gerrit, en hij presenteerde een blokje, in een papier gewonden. (Zie amsterdam.)

Zij zitten blok aan blok.

Zonder hem was een gansch blok huizen afgebrand.

Blom.

Dat is strekkelijke kost, zei Lourens, en hij at blompap met uijen.Ga naar voetnoot12

De bakkers zouden hiertegen kunnen protesteren, en zeggen, dat zij het van de beste blom gemaakt hebben. (Zie bakker.)

De fijnste blom wordt gruis genoemd, zoo die door een' hateling gebuild wordt.

Het is zoo krachtig (of: hartelijk) als blompap.

Hij begaat crimen laesae majestatis, die sueeuw achter den oven droogt, en het aan de lieden voor blom verkoopt.Ga naar voetnoot13

Hij slacht de zeef, die alleen het gruis behoudt, en de blom van zich wegwerpt.

Hij ziet zoo effen als blompap.Ga naar voetnoot14

Menigeen verkoopt zijne zemelen zoo duur, als hij zijne blom.Ga naar voetnoot15

Blood.

Beter bloô in schande dan stout in ondeugd.Ga naar voetnoot16

De blooden komen te kort.

De nood leert wondren doen: Hij maakt den bloode koen.Ga naar voetnoot17

Die op zijn' eigen' grond stout is, dient op anderer lieden erf bloode te wezen.Ga naar voetnoot18

Bloot.

Gij kunt u op hem niet verlaten, maar zult een bloote slaan.Ga naar voetnoot19

Hij heeft altijd een' ruige of bloote.Ga naar voetnoot20

Men slaat de hand op een' bloote.Ga naar voetnoot21

Blos.

De blos zit er nog op.

Bluts.

Men moet de bluts tegen de buil stellen (of: slaan).Ga naar voetnoot22

Bod.

Er is geen bod naar te doen.

Het is mijn laatste bod.

Het zijn meisjes, die nog in het volle bod zijn.

Bode.

Boden en ambassaden zijn op alle plaatsen vrij. (Zie ambassade.)

Daar de duivel zelf niet durft (of: kan) komen, zendt hij een oud wijf of een' monnik (ook wel: zijn' bode).Ga naar voetnoot23

Daar men zelf gaat, wordt men door geen' bode bedrogen.

De beste bode is de man zelf.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

De boden zitten al in zijn goed.

De hinkende bode (of: Het binkende paard) komt achteraan.Ga naar voetnoot25

Die aan den wolf een' bode zendt, krijgt een aas t' huis. (Zie aas.)

Die God liefheeft, mint zijnen bode.Ga naar voetnoot26

Die goede tijdingen brengt, verdient bodenbrood.Ga naar voetnoot27

Een onwillige bode is een half (of: een groot) profeet.Ga naar voetnoot28

Het is een goede bode, om den dood te halen.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Hij is een Jobs bode.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.)

[pagina 65]
[p. 65]

[Dat wil zeggen: hij brengt niet dan berigten van ongeluk over. Zie Job i: 13-19.]

Hinkende boden zeggen de waarheid.Ga naar voetnoot1

Ik wil den kreupelen bode verwachten.Ga naar voetnoot2

Men moet een ongeluk geen' bode zenden.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Wilt gij van brieven zijn gediend, Schrijf door een' bode en niet met vriend.Ga naar voetnoot4

Bodem.

De bedelzak heeft geen' bodem. (Zie bedelzak.)

Der bedelaren hand Is eene bodemlooze mand. (Zie bedelaar.)

Een drooge bete broods onder zijne betrekkingen smaakt beter dan eene wel gesmeerde boterham op vreemden bodem. (Zie beet.)

Een handwerk heeft een' gulden bodem, zei de wever, en hij zat op een' bekel.Ga naar voetnoot5

Een vat opmaken, en het daarna den bodem inslaan.

Het is botertje tot den boôm toe.Ga naar voetnoot6

Het is een bodemloos vat.

Het is te laat gespaard, als de boter op den bodem is.Ga naar voetnoot7

Het vaatje is op den bodem.Ga naar voetnoot8

Het vat is den bodem ingeslagen.Ga naar voetnoot9

Hij heeft den beker tot den bodem geledigd. (Zie beker.)

Hij heeft eene ton vol kennis, maar de bodem is eruit.Ga naar voetnoot10

Hij zet de ton op den bodem.Ga naar voetnoot11

Hij zit op eenen gouden berg (bodem, of: boom). (Zie berg.)

Hoe zou men een' emmer gebruiken, daar geen bodem in is!

Men boort de boter tot den grond, om te zien, of de bodem met de bovenkim gelijk is.

Men tapt in geene mand melk, of er is een bodem in.

Op een' effen' bodem zijn.Ga naar voetnoot12

Schenken heeft geen' bodem.

Scheppen van den hoogen boôm met den grooten pollepel.Ga naar voetnoot13

Twee nieten in een bodemloos mandje.Ga naar voetnoot14

Valt de eerste sneeuw op een' nat geregenden grond, zoo kan de oogst gering zijn; valt zij op een' bevroren bodem, zoo kan de oogst goed worden.Ga naar voetnoot15

Bodemerij.

Bodemerij draagt geene haverij.Ga naar voetnoot16

Boe.

Hij spreekt boe noch ba (ook wel: ei mij! noch wee mij! of: Noch ei! Noch fij!). (Zie ba.)

Boedel.

De boedel is aan de kamer.

De dienders zijn in den boedel.

Hier een slokje, daar een fleschje, zoo raakt men zijn boêltje kwijt.

Hij laat den boêl den boêl.

Hij schept den boêl op.

Weg met den slechten boêl, zei Egbert.

Boef.

Al schijnt het schoon, daar schuilt een boef.Ga naar voetnoot17

Als hoeren en boeven kijven, zoo komt de schennis uit.Ga naar voetnoot18

Alzoo goed is een boef zittende als staande.Ga naar voetnoot19

Beter verheerd dan verbeest (of: verboefd). (Zie beest.)

Boeven komen altijd, daar zij het vinden.Ga naar voetnoot20

Daar is de stapel der boeven.Ga naar voetnoot21

De beste van die allen is een boef.Ga naar voetnoot22

De eene boef heeft den anderen gevonden.Ga naar voetnoot23

De eene boef is met den anderen geholpen.Ga naar voetnoot24

De eene boef weet, hoe de andere om het hart is (of: kent den anderen wel).Ga naar voetnoot25

Die eene boevenhuid wil kennen, moet daarmede overtrokken zijn.

Die noch boeven noch hoeren in zijn geslacht heeft, steke den vinger op.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Een boef in de boeijen, een strooper te min.Ga naar voetnoot27

Een boef maakt dikwijls, dat veel vromer lieden het om hem ontgelden moeten.Ga naar voetnoot28

Eene hoer getrouwd, een' boef aangegeven.Ga naar voetnoot29

Een ketter is twee boeven waard.Ga naar voetnoot30

Een vroom geslacht brengt wel boeven voort.Ga naar voetnoot31

Het is een arm geslacht, dat hoer noch boef heeft.Ga naar voetnoot32

Het is eene boeven-trits.Ga naar voetnoot33

Het is schuim van boeven.Ga naar voetnoot34

Het zijn niet al boeven, Die minder hebben, dan zij behoeven.Ga naar voetnoot35

Hij is aller boeven meester.Ga naar voetnoot36

Hij is van God geteekend als een boef.Ga naar voetnoot37

Hij kan den boef niet geheel inhouden.Ga naar voetnoot38

Hoe kwader schalk (slimmer boef, of: snooder boer), hoe beter geluk.Ga naar voetnoot39 (Zie de Bijlage.)

Hoeren en boeven komen wel zonder roepen.Ga naar voetnoot40

Hoeren en boeven spreken altijd van hunne eer.Ga naar voetnoot41

[pagina 66]
[p. 66]

Hoeren en boeven zijn eene ligte vracht.

Hoeren en boeven zijn één gespan.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Hoeren en boeven zijn gaarne bij elkander (of: vergaderen ligtelijk).Ga naar voetnoot2

Ik prijs hem, dewijl hij vroom is; maar wanneer hij een boef wordt, zoo laak ik hem.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Ik wil met de boeven in het goede noch in het kwade te doen hebben.Ga naar voetnoot4

Jong een heer, oud een boef.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Kinderen verstaan kinderen, en de eene boef den anderen.Ga naar voetnoot6

Men zal geene boeven zalven.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Boeg.

Dat is een slagboeg, dien zij wel wisten te gebruiken.

Dat viel hem in zijn' slagboeg.Ga naar voetnoot8

De een staat aan den helmstok, de ander aan den boeg.Ga naar voetnoot9

Het anker voor den boeg vieren. (Zie anker.)

Het water slaat wakker tegen den boeg.Ga naar voetnoot10

Hij doet het met een' boegslag.Ga naar voetnoot11

Hij gaat met den boeg diep in 't water.Ga naar voetnoot12

Hij hangt ze aan den boegspriet.

Hij kwam ons dwars voor den boeg.Ga naar voetnoot13

Hij schiet hem vlak voor den boeg.

Hij voert een schip met een' breeden boeg.

Hij wendt het over alle boegen.Ga naar voetnoot14

Hij wendt het schip over een' anderen boeg.Ga naar voetnoot15

Hij wendt het van den eenen boeg op den anderen.Ga naar voetnoot16

Hij zeilt op éénen boeg.Ga naar voetnoot17

Over welk eenen boeg zal hij het wenden?Ga naar voetnoot18

Boei.

Hij heeft eene kleur als eene boei.

Hij heeft een hoofd als eene boei.Ga naar voetnoot19

[Eene boei is een blok-hout, aan het anker verbonden, dat op het water drijft, en de ligplaats van het anker moet aanwijzen. Het eerste spreekwoord ziet op het hooge rood, waarmede ze eertijds geschilderd werd, het volgende op den vorm, die lomp is.]

Hij maakt van zijn' aars eene boei. (Zie aars.)

 

Een boef in de boeijen, een strooper te min. (Zie boef.)

Geen mensch, die niet de boeijen laakt, Al waren ze ook van goud gemaakt.Ga naar voetnoot20

Boeijer.

Een boeijer Is een zeeknoeijer.Ga naar voetnoot21

Boek.

Al komt de wolf tot den priester, en zet men hem voor het boek, om psalmen te lezen, toch houdt hij een oog naar het bosch gekeerd.Ga naar voetnoot22

Al te goed boek-man, Zelden een kloek man.

Boeken koopen en niet te lezen, is gelijk een kamerling in het serail.

Daar zal een boekje van open gedaan worden.Ga naar voetnoot23

Dat is een man uit een boek.

Dat is een troostelijk boek, zei de boer, en hij las het zevende boek van Esopus over de kikvorschen.Ga naar voetnoot24

Dat is in geene boeken te beschrijven.

Dat raakt in het vergeet- (of: dood-) boek.Ga naar voetnoot25

Dat spreekt als een boek (ook wel: als een boek zonder letters).Ga naar voetnoot26

De bijbel is het boek met gouden letters. (Zie Bijbel.)

De boeken maken sommigen wijs en anderen zot, zei Polidorus Virgilius, en hij las Uilespiegel met Hebreeuwsche nooten.Ga naar voetnoot27

De jaarboeken spreken nog van paarden, die harder loopen.

Denk om het blaauw boekje.

Diepe studie baat niet: de jaren weten meer dan de boeken.

Een anders (ook wel: Heeren-) boeken zijn duister te lezen.Ga naar voetnoot28

Eene kamer met boeken is redelijk gezelschap.Ga naar voetnoot29

Een goed boek-man Is geen goed doek-man.

Een groot boek, een groot kwaad.

Gij moet het boek maar onder uw hoofdkussen leggen, om het van buiten te leeren.

[Men spreekt van het kussen, waarop men zich te slapen legt, maar bedoelt de hersenkas.]

Gij waart al uit mijn boek geschrapt.Ga naar voetnoot30

God beware mij voor iemand, die maar één boekje gelezen heeft.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

[De zulken zijn neuswijzen, en met hen is het lastig omgaan, omdat zij voor geene overreding vatbaar zijn.]

Het gaat zoo vlot, alsof hij het uit een boekje las.Ga naar voetnoot32

Het is buiten zijn boekje.

Het is een duister boekje.

Het is een onbeschreven boek.

Het is goed heer wezen naar de boeken van regten.Ga naar voetnoot33

Het kerkboek moet mede, zei Graafsma.Ga naar voetnoot34

[De Friesche catechiseermeester graafsma, van wien dit spreekwoord oorspronkelijk is, had den naam van geleerd te zijn. Hij paste zijn zeggen toe, en dit is mede de toepassing van het spreekwoord, op leeraars, die niet zuiver in de leer zijn, en wier uitspraken men aan den bijbel toetst.]

[pagina 67]
[p. 67]

Het oog op niemands brief (of: boek), noch de hand in iemands kast (of: beurs). (Zie beurs.)

Het staat in het kalverboek geteekend; de kalvers zullen het daar niet uitlikken.Ga naar voetnoot1

Het staat voor altijd in mijn memorie-boekje.

Het stond zeker niet in zijn gebedenboekje.

Hij doet zijn boek open.Ga naar voetnoot2

Hij heeft de boeken gegeten.Ga naar voetnoot3

Hij heeft een schoon boek.

Hij heeft het nog maar uit de boeken.

Hij heeft kuiten als een ABC-boek. (Zie abc.)

Hij is het boekje kwijt.Ga naar voetnoot4

Hij staat ervoor te boek.

Hij staat in het zwarte boek aangeteekend.

Hij staat ook al in mijn boek.Ga naar voetnoot5

Hij zit altijd met den neus in de boeken.Ga naar voetnoot6

Hij zit liever bij de bierkan dan bij de boeken (of: Hij zou liever in de bierkan studeren). (Zie bier.)

Hij zoekt het futselboek.Ga naar voetnoot7

Hij zoekt het zuurboek.Ga naar voetnoot8

Ik heb ze beter in mijn kladboek staan.

In de boeken Mag men 't zoeken; Maar in der minnen Zal men 't vinnen.Ga naar voetnoot9

[Zoek uw regt in de boeken, het blijft bij zoeken; wilt gij 't vinden, zie het in der minne te schikken.]

In een smidse wat te raken, Bij apothekers wat te smaken, in een spoken-boek te lezen, Kan niet dan met hinder wezen. (Zie apotheker.)

Malle luî en rotte peren, Boeken, die geen deugden leeren, Vuile eijeren op een' hoop: Hoe meer om 't geld, hoe slechter koop.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Men kan er wel een heel boek van vol schrijven.Ga naar voetnoot11

Men moet geen boek naar den titel beoordeelen.

Men slaat geen boek open zonder iets te leeren.

Met boekweit-halmen is 't kwaad boeken schrijven.Ga naar voetnoot12

Nieuwe boeken leeren wel.Ga naar voetnoot13

Schrap dat uit uw boekje.

Uit het boekje praten.Ga naar voetnoot14

Wapenen, vrouwen en boeken behoeven dagelijksche behandeling. (Zie behandeling.)

Wat koddige concepten, zei de drommel, en hij las in een misboek.Ga naar voetnoot15

Zij komt op het ossenboek (of: gaat in de ossenweide).

[Men zegt dit van meisjes, die de dertig jaar te boven zijn, en voor wie de kans, om te huwen, voorbij is.]

Zij spelen met blaffer en grootboek. (Zie blaffer.)

Zoeken, boeken en koeken verschilt maar ééne letter.Ga naar voetnoot16

Boekweit.

De boekweit mag den Mei niet zien.Ga naar voetnoot17

De boek weit moet er aanwaaijen.Ga naar voetnoot18

Die roomwafels beloofd hebben, meenen dikwijls veel te doen, als zij boekweiten koeken bakken.

Een goed bramenjaar, een goed boekweitjaar.Ga naar voetnoot19

Het is elk niet gegeven, boekweiten brij met hooivorken te eten.Ga naar voetnoot20

Het is er ingekomen als boekweit.

[Dat wil zeggen: tegen wil en dank. De boekweit is een Aziatisch gewas, en, ten tijde der kruistogten, eerst naar Italië, en van daar naar Duitschland gekomen. Of deze graansoort den naam heeft van den boekenboom, naar welks vrucht zij gelijkt, of omdat hare korrels in boeken gelegd, en zoo als ter sluik ingevoerd zijn, zal moeijelijk beslist kunnen worden. De invoer der boekweit schijnt bemoeijelijkt te zijn.]

Het is maar late boekweit; zij staat mooi op het land, maar er zit geen zaad in.Ga naar voetnoot21

Het zweet van de paarden is de beste mest voor de boekweit.Ga naar voetnoot22

Hij blinkt als een boekweiten koek in den maneschijn.Ga naar voetnoot23

Hij maakt eene boekweit-berekening. (Zie berekening.)

In paardenvleesch is het goed boekweit telen.Ga naar voetnoot24

Men zou erop verlieven, als een boer op een' boekweiten koek.Ga naar voetnoot25

Met boekweit-halmen is 't kwaad boeken schrijven. (Zie boek.)

Boêlhuis.

Het gelijkt daar wel een boêlhuis.

Hij kan er wel boêlhuis van houden.

Boelijn.

Als de zon over het Zuiden is, is de boelijn met hem over de ree.

Hij heeft de boelijn dun uitgewonden.

Schipper, pas op! eer de boelijn over de ree raakt.Ga naar voetnoot26

Boelin.

Zoo iemand op zijn laarzen p..., Is 't tijd, dat hij zijn boeltje mist.Ga naar voetnoot27

Boelschap.

Wien zou spel, boelschap, toorn en wijn niet verblinden?Ga naar voetnoot28

Boender.

Elk heeft zijne feilen en boenders, zei Jan de sleper.

Hij heeft den boender gekregen.Ga naar voetnoot29

Boer.

Al dien ik twaalf boeren en een' hond, dan dien ik nog maar krengen.

Al gekkende en mallende zeggen de boeren de waarheid.Ga naar voetnoot30

Alles heeft zijn inzigt, zei de boer, en hij keek in zijne muts.Ga naar voetnoot31

[pagina 68]
[p. 68]

Alles is maar eene weet, zei de boer, en hij haalde eene pier uit zijn achterste, en bond er zijne schoenen mede vast. (Zie achterste.)

Als de boeren slapen, waken de ganzen.Ga naar voetnoot1

[Dit spreekwoord ziet op de ganzen, die manlius wekten, toen de Gallïers het capitool te Rome wilden verrassen. Het geeft satiriek te kennen, dat, al vergeet de verzorger de bedachtzaamheid, een belangelooze zijne onachtzaamheid vergoedt.]

Als de gerst zich strijkt, Dit den boer verrijkt.

Als de jonkers malkander plukharen, dan moeten de boeren hun haar leenen.Ga naar voetnoot2

Als de muggen in Januarij dansen, wordt de boer een bedelaar. (Zie bedelaar.)

Als de storm zoo aanhoudt, dan zijn wij vóór middernacht reeds in den hemel, zei de boer; daar beware ons God voor, antwoordde de dominé.

Als de vos (of: de duivel) de passie preekt: boeren! past op je ganzen.Ga naar voetnoot3

Als je me nu nog ontloopt, zei de boer, dan doe je het knap, en hij hield het kalf bij den staart, en holde ermede voort.

Als ik u gelijk geef, zei de boer, dan zijn wij dadelijk uitgepraat.

Als Maria Lichtmis de klei wegdraagt, dan kalven de koeijen en legt de hin: Dan gaat het den boeren naar den zin.Ga naar voetnoot4

Als men braakt, zei de boer, drijft men een kalf zonder voeten naar de wei.Ga naar voetnoot5

Al weêr op eene andere boeren-kermis.

Armoedige boeren hebben om de drie jaren een misgewas, gegoede om de zeven jaren.Ga naar voetnoot6

Arrige aures Pamphile, zei de boer tegen zijn paard; Want de ooren stonden hem even eens gelijk de staart.Ga naar voetnoot7

Beloven is adellijk, maar houden is boerlijk. (Zie adel.)

Boeren binden beesten. (Zie beest.)

Boeren en smousen zijn niet te vertrouwen.

Boeren-geld is zoo goed als heeren-munt.Ga naar voetnoot8

Boeren zijn maar loeren, zegt de Schrift.Ga naar voetnoot9

Boer! verdrink uwe kinderen niet.Ga naar voetnoot10

Burger en boer scheiden niets dan die muur.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Daar een boer op zijne spade leunt en gaapt, is het vreemd, dat het onkruid toeneemt?

Daar is geene koe aan over stuur, zei de boer, en toen stierf zijne vrouw.

Daar is hij weêr, zei Jan Kapel, en hij speelde tweemaal schoppen-boer.Ga naar voetnoot12

Daar zit niet veel gras op de weide, zei Teeuwes de boer, en hij zag eene luis op een' kalen kop grazen.Ga naar voetnoot13

Dan slacht hij de Bunschoter vischboeren: die leven altijd van hun verlies.

[Even gelijk de bewoners van het Stichtsche dorp Bunschoten door hunne natuurlijke traagheid bekend zijn, zie het spreekwoord: Hij heeft Bunschoter haar onder de armen, doen zij zich als vischboeren kennen door eene leugenachtige opgave hunner inkoopen. Van daar dit spreekwoord, dat mede op andere kooplieden, die op gelijke wijze handelen, wordt toegepast.]

Dat ding loopt verkeerd, zei de boer, en hij had een' kreeft aan een touwtje.

Dat gaat je na, zei de boer, en hij tastte eerst in den schotel.Ga naar voetnoot14

Dat ik aan het koren verlies, zal ik aan het spek wel weêr vinden, zei de boer, en zijne varkens liepen door het koren.Ga naar voetnoot15

Dat is den boer zijn hemd.

Dat is een anjer, zei de boer, en hij at vijgen. (Zie anjer.)

Dat is een anjer, zei de boer, en 't was een tiloos. (Zie anjer.)

Dat is een bitter zoopje, zei Krelis de boer, en hij dronk alsemwijn. (Zie alsem.)

Dat is een deftige paap, zei de boer, hij kan je hart bewegen, dat het wipstaart als eene koe, die een doorn onder den staart gebonden is.Ga naar voetnoot16

Dat is eene andere soort van kreeften, zei de boer, en hij bragt kikvorschen ter markt.Ga naar voetnoot17

Dat is eene groote wetering, zei de boer, en hij zag de zee.Ga naar voetnoot18

Dat is eene ladder met rare sporten, zei de boer, en hij zag een' graadboog.Ga naar voetnoot19

Dat is eene pruik met Alphonsus, zei de boer, en hij had twee aalsvellen aan zijn haar hangen. (Zie aal.)

Dat is een onwinbaar kasteel, zei de boer, en hij stond voor een' kalkoven.Ga naar voetnoot20

Dat is een schepsel met lange beenen, zei Teeuwes de boer, en hij zag een' aap op stelten loopen. (Zie aap.)

Dat is een schoone papegaai, zei de boer, en hij zag eene vledermuis op de kruk.Ga naar voetnoot21

Dat is een schoone vond, zei de boer, en hij spleet een' zwavelstok in zestienen.Ga naar voetnoot22

Dat is een troostelijk boek, zei de boer, en hij las het zevende boek van Esopus over de kikvorschen. (Zie boek.)

Dat is een voltigeer-sprong, zei de boer, en hij sprong over een' zwavelstok.Ga naar voetnoot23

Dat is een wonderlijke kikvorsch, zei de boer, en hij zag een' rog op de markt liggen.Ga naar voetnoot24

Dat is een wonderlijk kasteel, zei de boer, en hij zag een ouderwetsch hoenderhok.Ga naar voetnoot25

Dat is, om geene schoenen te verslijten, zei de boer,

[pagina 69]
[p. 69]

en hij zag een' koordendanser op zijne handen loopen.Ga naar voetnoot1

Dat is onvergankelijk werk, zei blinde Teunis, en hij zag een boerenhuis met stroo dekken.Ga naar voetnoot2

Dat is schoone alsem, zei de boer, en hij zag een' bos wouw op het venster liggen. (Zie alsem.)

Dat is wat anders te zeggen dan: boer (of: moêr)! geef me je dochter met het halve goed.Ga naar voetnoot3

Dat is wat anders te zeggen, zei de boer, dan karnemelk met knikkers, en salade met hooivorken te eten.Ga naar voetnoot4

Dat klemt, zei de boer, en hij sloeg zijn wijf met een koolblad voor hare billen. (Zie bil.)

Dat klinkt als een scheet in een' vilten hoed, zei de boer, en hij speelde op eene gebarsten fluit.Ga naar voetnoot5

Dat lijkt wel een verguld ABC-bordje, zei de boer, en hij zag een notaris-bord met vergulde letteren uithangen. (Zie abc.)

Dat lijkt wel naar de capitulatie van Rijssel, zei Jaap de boer, en hij zag eene prijscourant.Ga naar voetnoot6

Dat smaakt, zei de boer, en hij at de pap van zijn kind op.Ga naar voetnoot7

Dat zal op de hazevangst gaan, zei de boer, en hij haalde zijn' ezel voor den dag.Ga naar voetnoot8

Dat zal zich wel schikken, zei de boer, en hij zat met zijn ossenkarretje in de hei.Ga naar voetnoot9

Dat ziet de boer liever van zijne koeijen dan van zijn volk.

[Het gapen nl., dat bij zijn volk een teeken van traagheid, maar bij zijne koeijen doorgaans een bewijs van gezondheid is.]

Dat zijn mij maatjes, zei de boer, en hij laadde kikvorschen; als ik den eenen erop heb, springt de andere eraf.

De boeren hadden gemerkt, dat de varkens niet dan hortende en snorkende geslapen hadden.

De boeren hebben dikwijls dorst: Zij houden van eene korte preek en eene lange worst.Ga naar voetnoot10

De boeren zijn ook menschen geworden; want ze maken tegenwoordig hunne kinderen zelf.

De boer geeft vijgen aan zijn paard.Ga naar voetnoot11

De boer is het, die de eijeren legt.Ga naar voetnoot12

De boer is stouter dan de barbier: hij durft op zijn eigen werk sch..... (Zie barbier.)

De boer moet alles betalen.

De boer wil den dokter leeren.Ga naar voetnoot13

De boer zit op een' cent, als de duivel op eene ziel.

De duivel is zoo boos niet als ik, zei de boer.

De markt is over het hoogst: de kramers (of: koeboers) fluiten.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Den man een vogeltje, en den boer eene gans.Ga naar voetnoot15

De ondeugd moet eruit, zei de boer, en hij zag zijne koe k......Ga naar voetnoot16

De papen geven den dommen boeren de groote kruisen te dragen, en volgen zelven met de kleine.Ga naar voetnoot17

Der boeren argwaan en Gods barmhartigheid is ondoorgrondelijk. (Zie argwaan.)

Der boeren slagen zijn trouw en waarheid.Ga naar voetnoot18

Der heeren zonde, der boeren boete.Ga naar voetnoot19

Dertien is een boeren-dozijn.

[De boeren willen altijd dingen, of wat toe hebben.]

De studenten drinken wijn, Het water is voor boeren; Daarvoor spreken zij Latijn, Waar die lomperds nog op loeren.

De vent wil capituleren, zei de boer, en hij zag eene rat, die solliciteerde, om uit de val te komen.Ga naar voetnoot20

De vos plagt dan het best te varen, Wanneer de boeren leelijkst baren.Ga naar voetnoot21

De wijsheid van een' boer, De schoonheid van een hoer En zakkedragers kracht: 't Is al niet veel geacht.Ga naar voetnoot22

Deze wagen kan voeren: Edellieden en boeren.Ga naar voetnoot23

Die een' boer bedriegen (of: plagen) wil, moet een' boer medebrengen (of: moet vroeg opstaan).Ga naar voetnoot24

Die een' boer goed doet, doet God leed.Ga naar voetnoot25

Die een kwaad wijf krijgt, zei de boer, die heeft zijn' man gevonden.

Die geld heeft, zei de boer, kan wittebrood koopen.

Die heb ik gepierd, zei de boer, en hij gaf twee zesthalven voor acht stuivers.Ga naar voetnoot26

Dien mij, zei de boer, ik heb daalders, mijn klein geld is op.Ga naar voetnoot27

Die plaag, om veel hooi te winnen, zei de boer, hebben wij bij ons zoo niet.

Die vent houdt den bas wel, zei de boer, en hij hoorde een kalf blaten. (Zie bas.)

Dominé mag de knollen gerust nemen, zei de boer; want onze varkens lusten ze toch niet meer.

Drie papen van boozen rade, Drie schouten zonder genade, Drie boeren, gierig en rijk, Zijn negen duivels van 't aardrijk. (Zie aarde.)

Een boer, die vrijt, Die stoot of smijt.Ga naar voetnoot28

Een boer en een varken zijn net gelijk, want ze worden beide al knorrende vet.

Een boer op de markt, een boer in de kerk.Ga naar voetnoot29

Een boer van één jaar en van honderd is hetzelfde.Ga naar voetnoot30

Een drooge Maart en natte April Is den boeren naar hunn' wil. (Zie april.)

Eene goede biecht, zei de boer, doet eene goede absolutie bekomen. (Zie absolutie.)

Een ei is een ei, zei de boer, en hij greep naar het ganzenei.Ga naar voetnoot31

Eene slak in 't land Geeft den boer een' ijzren tand.

Eene stijg is twintig, en toch telt de boer altijd negentien vóór twintig.

Eene vergissing kan plaats hebben, zei de boer; toen goot hij azijn in de lamp. (Zie azijn.)

[pagina 70]
[p. 70]

Een geëdelde boer kent zijnen vader niet.Ga naar voetnoot1

Een geladen wagen zal een' vollen boer ontwijken.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Een groote boer geeft eenen grooten slag.Ga naar voetnoot3

Eer een boer zijne broek opbindt.

Eerst geslagen en dan gedragen, zei de vlasboer, en hij klopte het vlas.Ga naar voetnoot4

Elk moet zijn profijt zoeken, zei de boeren-schout, en hij gaf eene ton bier ten beste, op hoop, dat de kinkels door den drank aan het vechten zouden raken. (Zie bier.)

Elk voor zich zelven en God voor ons allen, zei de boer, en hij zag zijn wijf verzuipen, zonder eene hand uit te steken.Ga naar voetnoot5

Exempli gratia, zei de boer, eene koe is een groot beest. (Zie beest.)

Geld is vast geene goede waar, zie de boer, want mijn hond, die anders nog al loos is, wil het niet vreten.

Gij zult er wel komen met uw ééntje, zei de boer, ik heb er al tien geraden.Ga naar voetnoot6

[Op de vraag: hoeveel Goden zijn er? kwamen verschillende antwoorden: de een zei: drie, een tweede noemde een grooter getal, en toen eindelijk één werd gezegd, gaf zulks den boer de woorden in den mond, die tot een spreekwoord zijn geworden, en dat gebruikt wordt in zaken, waar men, zonder eenige kennis te bezitten, zijn oordeel zegt.]

Goede moed is het het halve werk, zei de boer, en hij zag zijne koe kalven.Ga naar voetnoot7

Goeden dag zaâm, zei de boer tegen den veldwachter en zijn' hond.

Goeden morgen, zei de boer, en het was schemeravond.Ga naar voetnoot8

Het gaat te grof, als de boeren het bemerken.Ga naar voetnoot9

Het gelijkt wel een boeren-kakhuis zonder bril.

Het geschiedt uit enkele liefde, zei de boer, en hij zoende zijn kalf voor het gat.Ga naar voetnoot10

Het is de boeren-dans.Ga naar voetnoot11

Het is de boer (ook wel: de boerin) op den edelman.Ga naar voetnoot12

[Men gebruikt dit spreekwoord, wanneer er geringe kost wordt voorgezet na 't gebruik van iets lekkers, - na edelliedenspijze boerenkost opdisschen.]

Het is een bloode boer.Ga naar voetnoot13

Het is een regte boer.Ga naar voetnoot14

Het is een vierkante boer.Ga naar voetnoot15

Het is een wrange hond, zei de boer, en hij dronk bij vergissing eene flesch wijnazijn voor rijnwijn leêg. (Zie azijn.)

Het is geen' boer wijs te maken, hoe een soldaat aan den kost komt.Ga naar voetnoot16

Het is geene kunst, om boer te worden, maar om boer te blijven.

Het is goed, om op een dorp den boeren te preken.Ga naar voetnoot17

Het is maar eene vraag: boer! mag ik je dochter?

Het is maar eene weet, zei de boer, en hij blies de kaars met zijn gat uit.Ga naar voetnoot18

Het is zoo waar, als dat een boer watert.

Het kleed maakt den boer gezien.Ga naar voetnoot19

Het ligt geen' boer in 't venster, of een' edelman in de deur.

Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne buren baalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan.

Het schort hem in den grooten teen, waarop de boeren den hoed dragen.Ga naar voetnoot20

Het veld moet zwakker zijn dan de boer.

Het was maar een boer (of: Een boer is maar een boer).

Het zal daar boeren-kermis zijn, en op kijven uitloopen.Ga naar voetnoot21

Het zal er honden, zei de boer, en hij zat op eene teef.Ga naar voetnoot22

Het zijn al geene doctoren, die roode mutsen dragen, zei de boer, en hij zag een' kuiper staan.Ga naar voetnoot23

Het zijn hanen- (ook wel: kromme) eijeren (of: eijeren, die de boeren van roggebrood leggen).Ga naar voetnoot24

Hij doet het zoo gaarne, gelijk de boeren in den toren stijgen.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.)

Hij gaapt als een boer op eene jaarmarkt.Ga naar voetnoot26

Hij heeft achteruit geboerd.

Hij heeft het aan zijn been, gelijk de boer zijn jubilé. (Zie beenen.)

Hij heeft zulke drollige invallen als een boerenkakhuis.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Hij is er gezien als een hond bij een' boer in de vleeschkuip.

Hij is goed op eene boeren-bruiloft, om den klompendans te dansen.

Hij is harder dan een boer, dien men bidden moet.Ga naar voetnoot28

Hij is, zoo als Plato zegt, een groot beest, sprak Koen, die geene vrouwen mint, al was het ook eene boeren-meid. (Zie beest.)

Hij is zoo breed als schoppen-boer.

Hij is zoo dom als een Friesche boer.

Hij is zoo stijf als een Twenther boer.

[In Twenthe, het oostelijkste der drie kwartieren van Overijssel, zijn de boeren, van ouder tot ouder, op dezelfde wijze werkzaam, en van het oude niet gemakkelijk af te brengen, zoodat hunne stijfheid tot een spreekwoord is geworden.]

Hij is zoo vlug (of: gaauw) als de achtkante boer.

Hij kijkt als een boer, die de kaart vergeven heeft.Ga naar voetnoot29

Hij kijkt, alsof hij zijne goudbeurs op eene boerenkermis verloren had. (Zie beurs.)

Hij laat de boeren maar dorschen.Ga naar voetnoot30

[pagina 71]
[p. 71]

Hij lacht als een boer, die een hoefijzer vindt.Ga naar voetnoot1

Hij lacht als een boer, die tand- (of: kies-) pijn heeft.Ga naar voetnoot2

Hij lijkt zoo wel naar een' advocaat, als de drommel naar een' kaasboer. (Zie advocaat.)

Hij likt zijne vingers zoo smakelijk als een boer, die warmoes eet.Ga naar voetnoot3

Hij loopt op den boer.

Hij maakt, dat de boeren het merken.Ga naar voetnoot4

Hij plukt ze, als de boer zijn' haan.Ga naar voetnoot5

Hij raakt aan 't geluk, al zou 't een' boer ontvallen.Ga naar voetnoot6

Hij scheidt eraf, als een oude boer van de jonge boter.Ga naar voetnoot7

Hij slacht den boer, die naar zijn' ezel zocht, en hij zat er zelf op.Ga naar voetnoot8

Hij slacht den boer: hij slaat altijd op dezelfde plaats.Ga naar voetnoot9

Hij speelt met zijn gat, als een boer met zijn' dorschvlegel.Ga naar voetnoot10

Hij staat op zijn woord, als een boer op zijne klompen.

Hij stinkt als een veenboer tusschen zijne teenen.Ga naar voetnoot11

Hij trekt zijnen mond zoo vies als een boer, die koffij drinkt uit tinnen kommen.Ga naar voetnoot12

Hij valt erin, als een boer in de kousen.Ga naar voetnoot13

Hij verstaat zich op de poëtische termen, als een boer op zijn saffraan eten.Ga naar voetnoot14

Hij vlugt niet, die wijkt, zei de boer, en hij smeerde zijne schoenen met hazevet.Ga naar voetnoot15

Hij waagt er een' boer aan.Ga naar voetnoot16

Hij waagt het er maar aan, gelijk de boer zijne eenden.

Hij weet erop te loopen, als een boer op zijne klompen.Ga naar voetnoot17

Hij zag er uit als het beeld van Sint Klaas te Rillem, dat de muggen zoo besch.... hadden, dat de boeren het niet meer wilden aanbidden. (Zie beeld.)

Hij zendt ze weg, als een boer zijne eenden.Ga naar voetnoot18

Hij ziet als een blinde boer.

Hij ziet zoo barsch als schoppen-boer.Ga naar voetnoot19

[Even als het spreekwoord: Hij is zoo breed als schoppen-boer, is ook dit waarschijnlijk ontstaan uit de houding en het gedrag van zekeren meinard van ham, een' onderdaan van den hertog van Gelderland, die, in 1536, in de provincie Groningen stroopte, en zich zelven den naam van schoppen-koning gaf. Hij deed dit wel, omdat hij alom de landzaten ontbood, met spaden en schoppen te verschijnen, ten einde Appingadam te versterken; maar juist toen ten tijde was het kaartspel uit Spanje bij ons bekend geworden. Dat de schop in 't kaartspel eigentlijk het ijzer van pick of lans is, kan geene bedenking opleveren, daar ze bij ons steeds voor eene spade of schop is aangezien.]

Hoe kwelt mij dat harnas, zei de boer, en hij had eene malie op zijne mouw.Ga naar voetnoot20

Hoe meer men den boer bidt, hoe hardnekkiger hij wordt.Ga naar voetnoot21

Honderd boeren een dertiendhalf.

[Te weten: in het kerkenzakje. Dit spreekwoord wordt toegepast, wanneer de mededeelzaamheid alleen uit gewoonte geschiedt, en daarom weinig te beduiden heeft.]

Jaap de melkboer maakte van eene halve oude schuit een geheel nieuw kakhuis.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Ieder boer meent, dat zijn ekster eene gans is.

Ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardenkeutels voor vijgen.Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Ieder zijn meug, zei de boer, en hij zoende zijn kalf.Ga naar voetnoot24

Jij verstaat je dat visschen niet, zei Geurt, en hij ontstal den boer zijne eenden.Ga naar voetnoot25

Ik deug niet in de huid, zei de boer, toen hij op sterven lag, en hij sprak de waarheid.

Ik ga eens zien, of mijne familie slaapt, zei Jorden de boer, en hij keek in het varkenskot.Ga naar voetnoot26

Ik houd niet van hangen, zei de boer, maar ik moet wel.

[De boer was ziek, en hing (leunde) op zijn' stoel.]

Ik wil Latijn in mijn huis hebben, zei de boer, en hij liet voor zijn varkenskot schilderen: pax intrantibus et mors exeuntibus.Ga naar voetnoot27

Ik wist niet, dat ik spelen kon, zei de boer, en hij rammelde wat op de clavecimbaal.Ga naar voetnoot28

Ik zal dat varken wel wasschen, zei de boer, en hij gooide het in den modder.Ga naar voetnoot29

In alle gevallen is een boeren-kakhuis.

Is daar togtig volk in huis? vroeg Tijmen de boer, en hij hoorde een' bakker op den hoorn blazen. (Zie bakker.)

Is dat jou kind? vroeg de boer, 't is het aanhouden niet waard.

Is dat parmezaan, zei de boer, dan moet ik er nog eens aan.Ga naar voetnoot30

[Dit spreekwoord zou, volgens tuinman, zijnen oorsprong van eene klucht hebben genomen. Een boer, aan zijne landvrouw de pacht betaald hebbende, wordt op een ontbijt onthaald, maar sneed zoo ongenadig in hare kaas, dat zij hem op de zeldzaamheid en de duurte derzelve opmerkzaam maakte door te zeggen:

[pagina 72]
[p. 72]

het is parmezaan; waarop de boer haar het antwoord gaf, dat tot een spreekwoord is geworden, terwijl hij op dezelfde wijze met snijden en eten voortging. Het spreekwoord wordt toegepast op de zulken, die zich eene voorgediende spijze goed laten smaken.]

Let op deze punten, zei knorrige Piet, en hij stak zijnen elleboog uit, om er eenen kakelenden boer een opzetje mede te geven.Ga naar voetnoot1

Lichtmis donker, De boer een jonker; Lichtmis helder, De boer in den kelder.Ga naar voetnoot2

[Zijn er op Maria Lichtmis, dat is: 2 Februarij, niets dan donkere dagen aan den hemel, dan is er voor den boer nog geen werk. Is het dan daarentegen helder weder, dan is er een vruchtbaar jaar te wachten. De boer maakt van deze voorteekenen der weêrsgesteldheid gebruik, en vindt daarin het sein, wanneer hij den grond moet gaan bewerken.]

Men late den edellieden hun wildbraad, den boeren hunne kermis en den honden hunnen hoogtijd (hunne bruiloft, of: hun been), zoo blijft men ongedeerd. (Zie beenderen.)

Men mag wel loeren Op 't dreigen der boeren.Ga naar voetnoot3

Men moet het den boeren door eene horde ziften.

Men moet niet gelooven, dat een boer, zoodra men hem aan den degen bindt, een goed soldaat zal zijn.

Men zou erop verlieven, als een boer op een' boekweiten koek. (Zie boekweit.)

Met der tijd Wordt de boer zijn geld kwijt.Ga naar voetnoot4

Met vallen en opstaan, zei manke Gijsje, zoo raakt men door de wereld, en hij viel van eene moddersloot in een boeren-kakhuis.Ga naar voetnoot5

Neem één' boer of honderd: zij zijn allen even wijs.

Niets beter, zei de boer, dan gezond te bed te liggen met eene boterham in de hand. (Zie bed.)

Of je hiepste en of je piepste, zei de boer (of: de mof), je zult er toch aan, jou leelijke beest, en hij trapte een gouden horologie, dat op den weg lag, aan duizend stukken. (Zie beest.)

Onze dominé kan zijne preek niet kwijt worden, zei de boer.

Op zulk een' warmen dag komt alles uit den grond, zei de dominé tegen den boer; ach! antwoordde hij in eenvoudigheid des harten, dat hoop ik toch niet, want dan komt mijn kwaad wijfook weêrom.

Oranje in 't hart, zei de boer, en hij stak eene gele peen op zijn' hoed.Ga naar voetnoot6

Over schouder, zoo als de boeren de pieken dragen.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

[Wat men regt meent, grijpt men van voren aan, niet van achteren. Over schouder drukt dus eene averegtsche handeling uit. Zoo als de boeren de pieken dragen, zoo zal men een gedaan verzoek volbrengen.]

Practica est multiplex! zei de duivel, en hij sneed een' boer de ooren af, en gebruikte het vel tot achterlappen voor zijne schoenen.Ga naar voetnoot8

Reinig (of: Kraauw) een' boer het achterste, hij zal uwe handen bevuilen. (Zie achterste.)

Rondom boter, zei de boer, en hij sch... in de melkmouw.Ga naar voetnoot9

Speel dat liever op de ruispijp, dan kan niemand der boeren het verstaan.Ga naar voetnoot10

Toen joeg de boer zijn' knecht weg.

[Een kortswijlig antwoord, dat men hem geeft, die zegt, niets te doen. Wat doet gij? Ik doe niets. Hij bedoelt: ik doe geen kwaad.]

Toen mijne koe stierf, bood niemand mij eene andere aan, zei de boer; maar mijne vrouw was pas dood, of elk wist mij eene nieuwe te bezorgen.

Twaalf boeren en een' hond, dan heeft men dertien rekels.Ga naar voetnoot11

Van dien boer geene zwijnen.

Verrot mijn hooi, zoo wast mijne kool, zei de boer, toen het regende.Ga naar voetnoot12

Vier dieren maken één' boer.

[Met dit, gelijk met de meeste spreekwoorden van dit onderwerp, duidt men een lomp en dom schepsel aan, zoo als de boer zich vroeger in vele omstandigheden des levens gedroeg. Daarom hebben de vier letters van zijn' naam zelfs tot eene woordspeling aanleiding gegeven, waarmede men de vier dieren aanwijst, in zijn' persoon vereenigd, en waardoor het raadsel opgelost wordt: wat is een boer? Men spelt zijn' naam aldus: b = buffel, o = os, e = ezel, r = rekel.]

Vrienden! maakt u van de kermis: de boeren zijn dronken.Ga naar voetnoot13

Wat is dat een onverstandige regen, zei de boer, hij valt je maar zoo op de huid.

Wat kan de liefde niet al doen, zei de boer, en hij stak zijne vrouw in een' brouwketel, opdat zij van geene dokters-handen sterven zou.Ga naar voetnoot14

Wat maakt men al om het geld, zei de boer, en hij zag een' aap op het venster zitten. (Zie aap.)

Wat vindt men ter wereld zeldzame kinderen, zei de boer, en hij zag een' aap in het venster zitten. (Zie aap.)

Wat weet een boer van sporen!Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Weg gaan mijne koeijen, zei de boer, en hij had zijn kalf bij den staart.Ga naar voetnoot16

Wel gegeten, wel gedronken; boer! wijs mij nu maar uw hooi.

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men zich heeft te goed gedaan, en het noodige genoten. Hiermede komt overeen: Goed gegeten en gedronken; wijs mij nu maar een bedje, waar ik slapen kan.]

Wij zijn allen boeren geweest: de beschaafdheid hangt af van den tijd, dat wij den ploeg verlieten. (Zie beschaafdheid.)

Wij zullen daarop slaan, als de boeren op de wolven.Ga naar voetnoot17

[pagina 73]
[p. 73]

Zacht wat in het dorp: de boeren zijn dronken.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Ze plukken hem, als de boeren in Gelderland de ganzen doen.

Zijn dat nu die oesters, daar ge zoo lang van gesproken hebt? vroeg de boer aan zijn' landheer, en hij kreeg alikruiken te eten. (Zie alikruik.)

Zoo komen de boeren in den hemel.

Zoo vraagt men den boeren de kunst af.

Boerin.

De meeste koppelt met de minste: de boerin met den edelman.

Die van eene boerin eene jufvrouw wil maken, moet wel bot leeren schaven.Ga naar voetnoot2

Het is de boer (ook wel: de boerin) op den edelman. (Zie boer.)

Ik heb klei aan mijn gat, zei de boerin, komende uit eene sloot gekropen, en zij had wol noch webbe.

[Dat is: er schijnt wat groots te zullen komen, maar het loopt op niets uit. Kleigrond is vette, vruchtbare grond, en klei aan 't gat hebben, is eene uitdrukking, die te kennen geeft: rijkdom in grondbezit, en wel van de beste akkers. Het spreekwoord bevat eene woordspeling: de boerin had, eigentlijk gezegd, klei aan 't gat, daar zij uit de sloot kwam kruipen, - doch oneigentlijk niet, want zij had wol noch webbe, niets derhalve.]

Men kan beter van eene boerin eene jufvrouw maken, dan van eene jufvrouw eene boerin.Ga naar voetnoot3

Wat kan men beter hebben, zei zinneloos Jantje, dan lekker zuivel en eene mooije boerin.Ga naar voetnoot4

Wie kan ook alle dingen onthouden, zei de boerin, en zij ging uit melken, terwijl zij hare emmers vergeten had.Ga naar voetnoot5

Boert.

Men verhaalt nooit zulke vreemde boerterijen, of daar gebeuren er al zoo veel.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Tusschen boert en ernst zegt de zot zijne meening.Ga naar voetnoot7

Boete.

Berouw en ootmoed is gramschaps boete. (Zie berouw.)

Daar niets is, scheldt de baljuw de boete kwijt. (Zie baljuw.)

Der heeren zonde, der boeren boete. (Zie boer.)

Het is een arme schout, die zijne boete niet afwachten kan.Ga naar voetnoot8

Nieuwe zonde, nieuwe boete.Ga naar voetnoot9

Op ban en boet. (Zie ban.)

Op eene kwade daad valt niet dan boete.Ga naar voetnoot10

Boeverij.

Er schuilt veel boeverij onder de kap.

Hij hangt van boeverij te zamen.Ga naar voetnoot11

Hoe schalker in boeverijen, hoe plomper in 't leeren.Ga naar voetnoot12

Boezelaar.

De vrouw kan met den boezelaar meer uit het huis dragen, dan de man er met den hooiwagen kan inrijden.

Boezem.

Den dood in den boezem dragen.Ga naar voetnoot13

Die een vreemd kind aan zijne borst neemt, vindt eene adder in zijnen boezem. (Zie adder.)

Een geleerd man draagt zijn' rijkdom in den boezem.Ga naar voetnoot14

Elk taste (of: steke de hand) in zijn' eigen' boezem.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Hij broedt (of: voedt, ook wel: koestert) eene slang in zijnen boezem, die hem het hart zal afsteken.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Hij draagt verraad in zijnen boezem.

Hij heeft wat in den boezem.Ga naar voetnoot17

Hij heeft zijne smart in mijnen boezem uitgestort.

Hij is er wel aan, die met zijne quitantie in den boezem slapen gaat.

Hij mogt wel een look in den boezem steken.Ga naar voetnoot18

Spuw in uw' eigen' boezem.Ga naar voetnoot19

Bogchel.

Excuseer mijn' bogchel: het is maar een hooge rug.

Het zal regenen: daar gaat al weêr een bogchel heen.

Hij heeft geen' bogchel: hij draagt zijne broodkar maar op den rug.

Hij lacht, of hij een bogchel was.

Men zou zich een' bogchel lagchen.

Zij maakt een' katten-bogchel.Ga naar voetnoot20

Bogt.

Even als men het grijpt, zoo heeft men veel dingen, die den grijpers voor de bogt komen.Ga naar voetnoot21

Hij heeft de bogt al onder den arm. (Zie arm.)

Hij springt buiten de bogt.Ga naar voetnoot22

Hij wringt zich als eene slang (of: een aal) in allerlei bogten. (Zie aal.)

Hij zal de bogt schudden.Ga naar voetnoot23

Hij zal het eerst in de bogt springen.

Voor iemand in de bogt springen.Ga naar voetnoot24

Boha.

Eén boha! is beter dan duizend kruisen (of: is beter dan vijf kruisjes alle dag).Ga naar voetnoot25

Hij maakt een boha, alsof hij zelf de heer was.

Vuur van stroo en hoerenmin: Veel boha en niets daarin.Ga naar voetnoot26

Bok.

Al is het koetje (of: de bok) nog zoo oud, het (hij) lust daarom nog wel een groen blaadje. (Zie blad.)

Bokken en beesten zijn één volk. (Zie beest.)

Bok, stoot uw hoofd niet.Ga naar voetnoot27

Dat heeft de bok ons geleerd.Ga naar voetnoot28

De baard maakt geen' wijsgeer; anders was er de bok goed aan. (Zie baard.)

De bok is mager bij hem.

[pagina 74]
[p. 74]

De bok meldt een' bok.Ga naar voetnoot1

De bok stoot op de haverkist.Ga naar voetnoot2

De bok verandert wel van haar, maar niet van nukken.

De eene bok laat het op den anderen staan.Ga naar voetnoot3

Den bok scheren.

Hebt gij ooit zulk een' bok gezien?Ga naar voetnoot4

Het is den bok (of: os) gemolken.Ga naar voetnoot5

Hij eet als een bok, die brandnetels kaauwt.

Hij eet ervan, als de bok van het hooi.

Hij heeft de bokkepruik op.

Hij heeft een' bok gemaakt.Ga naar voetnoot6

Hij is altijd de zondebok.Ga naar voetnoot7

[Dit spreekwoord is genomen uit Lev. xvi: 27.]

Hij is erbij, als de bok op de haverkist.Ga naar voetnoot8

Hij is zoo kond als een bokje (of: bokkinkje).Ga naar voetnoot9

Hij is zoo opregt als een bokshoorn.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Hij is zoo stijf als een bok.

Hij kijkt als een bok in Noorwegen.Ga naar voetnoot11

[De bok geldt voor een toonbeeld van norschheid. Een bok in Noorwegen mag in dit opzigt wel een dubbele bok zijn; want ook de Noren hebben geen' grooten roep van minzaamheid.]

Hij lacht als een bok, die salade vreet.

Hij maakt bokkensprongen.Ga naar voetnoot12

Hij riekt naar het geld, als eene koe (of: een bok) naar mnskes (of: saffraan).Ga naar voetnoot13

Hij schiet (of: maakt) een' bok (of: een varken).Ga naar voetnoot14

Hij springt als een bok, die stooten wil.Ga naar voetnoot15

Hij springt van den bok op Jasper.

[Men doelt hier op den booze; waarvan jasper (de bokspootige) een der eigennamen is.]

Hij stinkt als een bok (bunsing, of: drekhaan).Ga naar voetnoot16

Hij trekt een gezigt als een bok, die zure kornellen vreet. (Zie aangezigt.)

Hij verheft zijne stem als een bok, die wormen in zijn' aars heeft, zei Govert Wijsneus, en hij hoorde den Haagschen omroeper schreeuwen. (Zie aars.)

Hij ziet als een bok, die knoflook (kool, of: palm) eet.Ga naar voetnoot17

Hij zwijgt als een bokkenmuil.Ga naar voetnoot18

Hoe vindt de bok een hol!

Ik heb den bok gebragt.Ga naar voetnoot19

Ik heb het wel gedacht, met Farao's bokken.

[Het kwam mij wel voor, dat het slecht zou afloopen. Waar farao's bokken, farao's onverzettelijkheden, tusschenbeide komen, loopt het nimmer goed af. Dit toont de geschiedenis der 10 plagen van Egypte.]

Kunt gij stooten, mijn bok kan het ook.Ga naar voetnoot20

Laat de bokken en de bergen met vrede. (Zie berg.)

Mijn geld rammelt in mijn' zak, zei kale Geurt, als Noordsche bokkenkeutels in een' vilten hoed.Ga naar voetnoot21

Oude bokken hebben harde horens.Ga naar voetnoot22

Voor iemand bokje staan.

[Voor iemand de bok zijn, is, hem den rug leenen, waarop deze de hand legt, om er overheen te springen. Het wil dus zeggen: iemand bijstaan in den nood.]

Vriendelijke vriend, zei Mozes tegen zijne bokjes.

Weg gaan we, Marcus! met de bokken van Farao, zei dronken Joor, en hij reed onder escorte van schout en dienders naar het verbeterhuis.Ga naar voetnoot23

Wel kostelijke vriend, zei Jan van Gijzen tegen zijn' bok.

 

De schepen liggen achter d n bok.

Bokking.

Aan de Volewiik tot bokking droogen.

[De Volewijk. aan de overzijde van het IJ, is de denkbeeldige plaats, waar men de kinderen uit eene kool, elders uit een' hollen boom of iets anders, lant voortkomen, om daardoor de ondere kinderen te bevredigen. Daar roeiden de Amsterdamsche vroedvrouwen of bakers heen, en bragten een nieuw broêrtje of zusje. ‘'t Sprookjen,’ zegt bilderdijk in zijne Aant. op hoofis Gedichten, iii. bl. 184, ‘heeft zijn oorsprong in het woord roeien, dat het werk eener Vroedvrouw is, en tevens ook, een schuit met de riemen doen voortgaan.’ De in ons spreekwoord bedoelden komen niet terug, en brengen alzoo niets. In het algemeen wordt het gebruikt, om aan te wijzen, dat eene zaak niet slaagt.]

Dat zijn bokkings met zout.Ga naar voetnoot24

Dat zijn drooge bokkingen.Ga naar voetnoot25

Die kabeljaauw smaakt wel, zei gekke Fop, en hij at Engelschen bokking.Ga naar voetnoot26

Er is geen bokking zoo mager, of er braadt nog vet uit.

Het bedrog is groot in de wereld, zei de mof, en hij kocht eene sprot voor een' bokking. (Zie bedrog.)

Het rookt er als in eenen bokkinghang.

Hij droogt uit als Harderwijker bokking.Ga naar voetnoot27

Hij is zoo berookt als een bokking.

Hij is zoo koud als een bokje (of: bokkinkje). (Zie bok.)

Hij is zoo stijf als een harde bokking (of: stokvisch).

Hij krijgt een' bokking.Ga naar voetnoot28

Mis poes! geen' bokking.

Nu zal ik je opvreten, zei de mof, en hij at een' kikvorsch op voor een' Engelschen bokking.Ga naar voetnoot29

Bol.

Die staat op het rolletje, Dien kost het zijn bolletje.Ga naar voetnoot30

Het gaat hem naar den bol.

Het is een bolletje in het duiken en scheppen.Ga naar voetnoot31

[pagina 75]
[p. 75]

Het is een bolletje van een' kortstaart.

Het schort hem in den bol.Ga naar voetnoot1

Ik hond veel van je, zei de beul, toen hij den paardendief het hoofd had afgeslagen, en diens blonden krullebol in de hand hield. (Zie beul.)

O naakte bolletje, zei de vrouw, en zij zag, dat haar mans hoofd kaal geschoren was.Ga naar voetnoot2

Over aars, over bol. (Zie aars.)

 

Dat kan een bollebakker wel, als hem de dingen maar voorgekaauwd worden. (Zie bakker.)

De menschen slachten de bollen, Die spoedig rollen.

Hij begint naar de krentebollen te ruiken.

Hij weet er zich bij te voegen als bollebakkers Jan. (Zie bakker.)

Zijn bakhuis zweet als dat van een' bakker, die op een' muzikalen trant warme bollen blaast. (Zie bakhuis.)

Bolk.

De spiering doet den kabeljaauw (de bolk, of: den zalm) afslaan.Ga naar voetnoot3

Hij heeft eene bolk gevangen.

Bolkvanger.

Hoe slechter bolkvangers, hoe wijzer gelaat.

Zij wilden er hunne bolkvangers droogen.

Bolle.

Het bolletje In het holletje.Ga naar voetnoot4

Het is holderdebolder (of: hol over bol).Ga naar voetnoot5

Bologna.

Te Bologna zijn meer vallen dan muizen.Ga naar voetnoot6

[De zeer oude stad Bologna geniet eene groote mate van vrijheid door hare privilegiën. die zij altijd min of meer heeft weten te bewaren; van daar, dat de regterlijke vonnissen, door bestaande bijbepalingen, meerendeels krachteloos worden gemaakt. Waar men nu vele wetten maakt, maar die slecht toepast, daar wordt dit spreekwoord gebruikt.]

Bolster.

Hij zit nog in den bolster.

Bolwerk.

Daar is een otter in het bolwerk.Ga naar voetnoot7

Wij zullen dat wel bolwerken.

Zijne onschuld beschut hem gelijk een stalen muur (of: gelijk een ijzeren wand en bolwerk).Ga naar voetnoot8

Bom.

Bij de pijpen hoort eene bom.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Bomvrij kwartier Maakt goede sier.

Daar slaat eene bom door.

Daar zal eene bom springen.Ga naar voetnoot10

Dat slaat er eene bom in.

De pijp moet naar de bom zijn.Ga naar voetnoot11 (Zie de Bijlage.)

Het klinkt als een bomgat.

Hij heeft een geheugen als een kanonskogel (of: eene granaat), en een keelgat als een bomketel.Ga naar voetnoot12

Hij slaat de bom op het vat, voor het vol is.

Hij zet er eene goede bom op in.

Bombardier.

Hij liegt het als een bombardiersche canaille.

Bommel.

Naar de Bommelsche mutsenmarkt.

[Dit spreekwoord, zegt De Navorscher, iii. bl. 112. ziet spottenderwijze op de verloopen paardenmarkt van Bommel, waar minder vierooeten dan vrouwen-mutsen te zien waren.]

Op de Bommelsche maat.

[Dat wil zeggen: het is op de gis, zoo wat bij en bij, ten rawste. Men denkt hier aan het ongeregelde van bommuziek, en speelt met den naam van de stad Bommel, alsof er werkelijk spraak was van een' bestaanden maatstaf. Dat de Zaltbommelsche maat, vóór de invoering van het metrieke stelsel, kleiner zou geweest zijn dan die der omliggende plaatsen, steunt op eene vergissing.]

 

De bommel is uitgebarsten (of: uitgebroken).Ga naar voetnoot13

Bommelskonten.

Hij gaat naar Bommelskonten, drie uren boven de hel, daar de honden met het gat blaffen.

[Bommelskonten ligt gewis in het land, waaruit de kondschap der bommers omt, en zal alzoo de plaats wezen. waar men verwarring sticht, mede blijkbaar uit de nabuurschap eener andere plaats, op drie uren afstands gelegen; althans men bezigt dit spreekwoord, wanneer men zich tot zaken begeeft, die niet te ontwarren zijn.]

Bommer.

Groote beroemers zijn ijdele bommers (of: kleine doeners). (Zie beroemer.)

Bonda.

Zijne spraak berigt ons, dat hij van achter Bonderpaal is.

[De Bonderpaal of heerenpaal, dat is de grenspaal, staat in de provincie Groningen, aan de Hanoversche grenzen, en wijst op het Oostfriesche vlek Bonda. Van achter Bonda te zijn, duidt dus den vreemdeling aan.]

Bonifacius.

Een glaasje na de gracie Is de les van Bonifaci.Ga naar voetnoot14

Bonis.

Het is een man in bonis.Ga naar voetnoot15

Bonk.

Hij heeft eene bonk in.

[Hij heeft eene groote hoeveelheid sterken drank in.]

Hij loert ook, om er een bonkje van te hebben.

Je zult mijne schonken en bonken in tweeën slaan, zei de mof, en hij werd geradbraakt.Ga naar voetnoot16

Bonkes.

Hij is niet bonkes.

Bons.

Het gaf eene groote bons, en beteekende niets.

Hij krijgt de bons.

Bont.

Bont om den arm, IJI in den darm. (Zie arm.)

[pagina 76]
[p. 76]

Boven bont, Onder stront.Ga naar voetnoot1

Die des winters met een' bonten pelsrok bij het vuur zit, weet niet, dat het buiten vriest.Ga naar voetnoot2

Een blind man is een arm man, Al had hij bonten kleêren an.Ga naar voetnoot3

Hoe zou hij koud wezen, hij heeft een' bonten rok aan.Ga naar voetnoot4

's Morgens bont, 's Avonds stront. (Zie avond.)

Van buiten bont, Van binnen stront.Ga naar voetnoot5

Zijn hartje ligt in een bonten lapje.Ga naar voetnoot6

Bonte.

Er is geen ekster, of hij heeft wat bonts.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Bontekoe.

Dat is eene Bontekoe's reis.

[Reizen, die ongelukkig ten einde loopen, worden aldus genoemd, dat zelfs schertsender wijze toegepast wordt op kleine togten, waarop men tegenspoeden heeft; en zulks naar den voorbeeldeloos ongelukkigen togt van kapitein willem ijsbrandszoon dekker, naar het uithangbord voor zijns vaders herberg, bontekoe bijgenaamd.]

Er is een Bontekoe's kleurtje aan.

[Dezelfde kapitein heeft, in al zijne verschillende lotgevallen, zich door beleid en moed onderscheiden. Daarom wordt aan de handelingen van hem, die zich uit moeijelijke gevallen goed weet te redden, een bontekoe's kleurtje toegeschreven.]

Leg in je riemen, het moet anders komen, zei Bontekoe.Ga naar voetnoot8

[In een der veelvuldige gevaren, die bontekoe had door te worstelen, zich in straat Sunda, alleen en ongewapend, in eene sloep met twee Indiaansche roeijers, bevindende, terwijl deze het opzet hadden, hem te dooden, redde hij zich uit hun onheilspellend gedrag door luidkeels een lied aan te heffen; daar die onverschrokkenheid de wilden ontwapende en aan het lagchen bragt.]

Bontwerker.

Een vos is zoo lang zijn' kost waard, tot de bontwerkers-winkel met zijne vacht pronkt.

Het gewone eind van den vos is de bontwerkerswinkel.

Hij is zoo min te betrouwen, als eene kat bij den bontwerker.Ga naar voetnoot9

Men moet geen' bontwerker brengen, waar eene mooije kat is.Ga naar voetnoot10

Men vindt der vossen vel bij den bontwerker.Ga naar voetnoot11

Men vindt meer vossen-vellen dan ezels-vachten in een' bontwerkers-winkel.Ga naar voetnoot12

Zijn dat nu bontwerkers? vroeg Jasper, en hij zag een' hond, die vol vlooijen zat.

Boodschap.

De dagen zijn zoo kort, zei schipper Geert, dat men alles niet onthouden kan, en hij had zijne boodschap vergeten.

Geen boodschap is zoo goed, Als die men zelve doet.Ga naar voetnoot13

Geen kind om eene boodschap.

Geld is de boodschap.Ga naar voetnoot14

Het is eene blaauwe boodschap.Ga naar voetnoot15

[Dat wil zeggen: ze is niet wezentlijk, maar slechts voorgewend. De beteekenis van blaauw zie men bij de spreekwoorden over dat onderwerp.]

Het is eene labbekakkige boodschap.

Het is eene looze boodschap.

Hij komt vroeg genoeg, die eene kwade boodschap brengt.Ga naar voetnoot16

Hij maakt pis- (of: kak-) boodschapjes.

Oppassen is de boodschap.

Boof.

De boof is geborgen.Ga naar voetnoot17 (Zie de Bijlage.)

Boog.

Dat is eene ladder met rare sporten, zei de boer, en hij zag een' graadboog. (Zie boer.)

De adel moet eenen boog hebben, al zou de drommel de pees spannen. (Zie adel.)

De boog is al dikwijls gespannen, eer men den pijl uit den koker haalt.Ga naar voetnoot18

De boog kan niet altijd gespannen zijn.Ga naar voetnoot19

Het is goed, twee pijlen tot zijnen boog te hebben.Ga naar voetnoot20

Het is te laat, sta vast te zeggen, als de pijl uit den boog is.

Hij heeft twee pezen op zijn' boog.Ga naar voetnoot21

Hij is geschoten met eenen zilveren boog.Ga naar voetnoot22

Hij schiet den lujaards boog af.Ga naar voetnoot23

[Hij slaat, al geeuwende, zijne beide handen boven zijn hoofd ineen.]

Hij verstaat zijn' eigen' graadboog niet meer, dan de papegaai zijn klappen doet.

Hij vliegt als een pijl uit den boog.Ga naar voetnoot24

Hij zendt den boog naar den pijl.Ga naar voetnoot25

Slappe bogen zijn krachteloos.

Span den boog niet al te sterk (of: Overspan den boog niet), want dan barst hij.Ga naar voetnoot26

Booi.

Booi is kapitein (of: meester).Ga naar voetnoot27

[Een scheeps-spreekwoord, dat aan booi, een' kleinen jongen, zoo als de Zeeuwen hem nog noemen, het oppergezag geeft. Het is ligt te begrijpen, hoe, onder zulke omstandigheden, de zaken gaan.]

[pagina 77]
[p. 77]

Hij laat de lip hangen als de merrie van Booi.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

[Waar de vrouw over den man gezag voert, gebruikt men dit spreekwoord. Waarom? laat zich door het vorige spreekwoord verklaren.]

Boom.

Aan de vruchten kent men den boom.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. vii: 20, xii: 33 en Luk. vi: 44.]

Alle boomen, die schoone blâren hebben, dragen daarom geene goede vruchten. (Zie blad.)

Allengskens slaan, velt den boom.Ga naar voetnoot3

Alle vrucht smaakt naar haren boom.Ga naar voetnoot4

Als de peer rijp is, valt zij van den boom.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

Als Januarij stof maakt, dan groeit het koren als een eikenboom.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Ambten en posten hangen niet aan den boom, maar wel aan den kruiwagen. (Zie ambt.)

Buig het rijsje (of: takje), terwijl het jong is; als het een boom geworden is, is het te laat.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Dat hangt (ook wel: Hij kijkt, of: zit zoo hoog) als eene koe in een' kersenboom.Ga naar voetnoot8

De appelen vallen van de boomen. (Zie appel.)

De beste wierook komt van de oudste boomen.

De bijl is aan den wortel des booms gelegd. (Zie bijl.)

De bijl velt ook den eikenboom. (Zie bijl.)

De boom draagt voor zich zelven geene appelen. (Zie appel.)

De boom, waar gij nu vrucht van leest: Die is weleer een rijs geweest.Ga naar voetnoot9

De kat kijkt den vogel uit den boom.Ga naar voetnoot10

De kat uit den boom kijken.Ga naar voetnoot11

De leiboom staat het langst.Ga naar voetnoot12

Denkt gij, dat ik een boompje heb, waaraan het geld wast (ook wel: dat ik het geld van een boompje kan schudden, of: plukken)!Ga naar voetnoot13

De peer is te vroeg van den boom gevallen (of: is nog niet rijp).Ga naar voetnoot14

De peer valt niet verre van den boom.Ga naar voetnoot15

De trotsche eikenboomen ziet men scheuren, een nederig rietje ontgaat het met buigen.Ga naar voetnoot16

Die keurboom wil, die leiboomt gaarne.

Die oesters van de boomen plukken wil, moet naar de Indische rivierboomen gaan.Ga naar voetnoot17

Die tegen een' goeden boom leunt, heeft goede schaduw.Ga naar voetnoot18

Die zijn aan een' boom gep....Ga naar voetnoot19

Een boom, die gedurig verplant wordt, gedijt zelden (of: draagt zelden goede vrucht, ook wel: kan geene wortelen schieten).Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Een boom of vrijster, eens veroud, En krijgen niet weêr jeugdig hout.Ga naar voetnoot21

Een gevelde boom geeft geene schaduw meer.

Een goede boom brengt goede, maar een kwade boom brengt kwade vruchten voort.Ga naar voetnoot22

[Dit spreekwoord is genomen uit Matth. vii: 17 en Luk. vi: 43.]

Een klein man velt wel een' grooten boom.Ga naar voetnoot23

Een kwezel, een ezel en een notenboom moeten door slagen goed worden.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Een mensch zonder opvoeding is een boom zonder vruchten.Ga naar voetnoot25

Een mosterdzaadje wordt welhaast een groote boom.

Eer het boompje is groot, Is het plantertje dood.Ga naar voetnoot26

Geen eikenboom viel ooit van éénen slag (of: op den eersten slag), zei de specht, en hij pikte daarin.Ga naar voetnoot27 (Zie de Bijlage.)

Hare tong gaat als een blad van den populierboom. (Zie blad.)

Het appeltje smaakt gemeenlijk boomig. (Zie appel.)

Het bosch heeft geene boomen.Ga naar voetnoot28

Het doet wel wat minder dan een weesboom.Ga naar voetnoot29

Het is een dood paard aan een' boom gebonden.Ga naar voetnoot30

Het is een kerel als een boom.Ga naar voetnoot31

Het is kwaad visschen op de boomen.Ga naar voetnoot32

Het schijnt, dat hij van den kersenboom gevallen is.Ga naar voetnoot33 (Zie de Bijlage.)

Het zal aan het riet niet staan, de eikenboomen te beschutten of te overschaduwen.

Hij buigt den boom (of: neigt naar den boom), daar hij baat van heeft. (Zie baat.)

Hij gaat van den appelboom tot den perenboom. (Zie appel.)

Hij heeft er menigeen van den boom gezeten.Ga naar voetnoot34

Hij heeft zulk een' hoogen boom niet.

Hij is (of: loopt) zoo stijf als een boom.

Hij is omgedraaid als een blad van een' boom. (Zie blad.)

[pagina 78]
[p. 78]

Hij is van het notenbooms geslacht.Ga naar voetnoot1

Hij kan de boompjes wel gaan tellen.Ga naar voetnoot2

Hij kan van tak op boom springen.Ga naar voetnoot3

Hij riekt naar het geld als een varken naar boomolie.

Hij teert van den hoogen boom af.Ga naar voetnoot4

[Ofschoon tuinman hier denkt aan een' boom, die dient, om er aanteekeningen op te maken voor het onbetaalde gelag, een' herfstok dus, en v. eijk meent, dat het spreekwoord ziet op den gevulden geldzak. welks bodem hoog ligt, komt het mij, met posthumus, waarschijnlijker voor, aan een' vruchtboom te denken.]

Hij valt erin als een ekster in een' notenboom.

Hij verandert als een blad op een' boom. (Zie blad.)

Hij weet van alle boomen riemen te maken.

Hij wijst hem den vogel op den boom.Ga naar voetnoot5

Hij zal den schelvisch in de boomen vangen.

Hij zit onder zijnen wijnstok en vijgeboom.

Hij zit op eenen gouden berg (bodem, of: boom). (Zie berg.)

Hij zucht (ook wel: Hij liegt) boomen uit de aarde. (Zie aarde.)

Hoe edeler boom, hoe buigzamer tak.Ga naar voetnoot6

Hoe hooger boom, hoe zwaarder val.Ga naar voetnoot7

Hoe meer de boom door het klimop omvat wordt, hoe nader hij aan zijnen dood is.

Hooge boomen geven meer schaduw dan vruchten.Ga naar voetnoot8

Hooge boomen (masten, of: molens) vangen veel wind.Ga naar voetnoot9

Ieder de helft, of de kersenboomen gaan weg.

[Dat wil zeggen: elk zijn deel, zoowel in de werkzaamheden als in de verdiensten, of men loopt gevaar, dat het vennootschap ontbonden worde.]

Ik noem maar zoo'n boom uit het bosch.

Ik zal met uwe schonken nog noten (of: peren) afknuppelen (of: van den boom werpen).Ga naar voetnoot10

Kleine boompjes worden groot.

Lang boompjes te gaan tellen, Is wel gezond voor de beurs, maar niet, om den buik te doen zwellen. (Zie beurs.)

Men kan wel aan hem bemerken, dat de blâren weêr haast aan den boom komen (ook wel: haast zullen afvallen). (Zie blad.)

Men kan wel eene viool tegen een' eikenboom in stukken slaan.

Men moet eten, al stond de galg voor de deur (of: al waren alle boomen galgen).Ga naar voetnoot11

Men moet geene oude boomen (of: palen) verzetten.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

[Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xxii: 28 en xxiii: 10.]

Men moet zich altijd vasthouden aan het dikste van den boom.Ga naar voetnoot13

Men schudt geene koeijen uit kersenboomen.Ga naar voetnoot14

Met dien krop moet hij te boom.Ga naar voetnoot15

Met veel slagen valt de boom.Ga naar voetnoot16

Na de bladers vallen de boomen. (Zie blad.)

Ontwortel uwen boom, Indien gij wilt, dat daar geen vrucht van koom'.

P.. maar tegen een' boom. en laat mij stil loopen.

Spreeuwen willen wel kersen eten, maar geene boomen planten.Ga naar voetnoot17

Steek uwe band (of: vingers) niet tusschen den post van de deur (of: tusschen de schors en den boom).Ga naar voetnoot18

Van dien boom plukt men wrange vruchten.

Van eenen boom gedropen zijn.Ga naar voetnoot19

Verschik uwe muts niet onder een' pruimenboom.

Waag u nimmer in den droom Onder eenen notenboom.Ga naar voetnoot20

Waar men vruchtboomen zet, valt niet altijd op vruchten te rekenen.Ga naar voetnoot21

Wanneer een boom ter aarde zijgt, Maakt ieder, dat hij takken krijgt. (Zie aarde.)

Wie keurboom zoekt, moet dikwijls met vuilboom tevreden zijn (of: die vuilboom vindt).Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage.)

Wij zijn tot op den uitersten boom gekomen.Ga naar voetnoot23

Zijn de boomen om Kersmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem. (Zie bloesem.)

Zijn kersenboom is al groot genoeg.Ga naar voetnoot24

Zij vertellen het aan geene boomen, zoo lang zij menschen ontmoeten.Ga naar voetnoot25

Zij zouden er maar eens mede te boom gegaan zijn.

Zoo als de boom valt, blijft hij liggen.Ga naar voetnoot26

[Dit spreekwoord kan niet ontleend zijn uit Pred. xi: 3, gelijk men wel eens heeft gemeend, daar spreekwoord en tekst in beteekenis niet overeenkomen.]

Zulke boomen, zulke peren.Ga naar voetnoot27

Boomgaard.

De lombard is de boomgaard der wereld.Ga naar voetnoot28

Heuschheid hoort den boomgaard toe.

Hij geeft den boomgaard op.Ga naar voetnoot29

Hij zal de kraaijen wel uit den kersenboomgaard houden.

Boon.

Als de boonen bloeijen, De zotten groeijen.Ga naar voetnoot30 (Zie de Bijlage.)

[pagina 79]
[p. 79]

Alwaar staken zijn, daar zijn juist geene boonen.Ga naar voetnoot1

Besproken boonen smaken wel.Ga naar voetnoot2

Boonen is brood.

Boontje Komt om zijn loontje.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Dat is eene boon in eens leeuws bakhuis. (Zie bakhuis.)

Dat is zooveel als eene boon in den brouwketel.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Dat loert op tuinboonen.

Dat zijn kloeke boonstaken, zei Julfus, en hij zag de masten van een oorlogschip.Ga naar voetnoot5

De boonen (of: De lading) scheep hebben.Ga naar voetnoot6

[Beide, van den dronkaard en van een zwanger meisje, wordt dit spreekwoord gebezigd.]

Die boonen heeft, zal wel duiven lokken, zei de kogchel, en hij had er twee op stok.Ga naar voetnoot7

Die zijn vee met boonen voedt, Hoeft geen' duivenmest of roet.Ga naar voetnoot8

Eene blinde duif vindt wel eens eene boon.Ga naar voetnoot9

Het is een fraai ding, met ééne boon twee duiven te vangen.Ga naar voetnoot10

Het is een heilig boontje.

Het is zoo grof als boonenstroo.Ga naar voetnoot11

Het mag wel uit een' zak met boonen geteld worden.Ga naar voetnoot12

Het zijn altemaal witte boonen met dubbele pitten.

Het zijn hunne boontjes: laten zij die doppen.Ga naar voetnoot13

Het zijn mooije boonen: zij rollen als erwten.Ga naar voetnoot14

Hij gaat om kleppers-boonen.

Hij gaf hem eene looden (blaauwe, of: huzaren-) boon.Ga naar voetnoot15

Hij heeft beter boonen op zolder dan beschimmelde graauwe erwten.Ga naar voetnoot16

Hij heeft daar zijne boontjes op te weeken gelegd.Ga naar voetnoot17

Hij heeft de boon van den koek gekregen.Ga naar voetnoot18

Hij heeft eene boon gekregen, daar hij lang aan slikken kan.

Hij is geene boon waard.Ga naar voetnoot19

Hij is in de boonen, en plukt erwten (of: Hij dwaalt in de boonen rond).Ga naar voetnoot20

Hij laat zich door geene blaas met boonen verjagen (of: voeten maken). (Zie blaas.)

Hij loopt erbij voor spek en boonen (of: spek en appels). (Zie appel.)

Hij lust de boontjes wel raauw.

Hij poot gekookte boonen.

Hij slacht de suikerboontjes (of: groene erwtjes): hij heeft zijn' tijd (of: zijne beste dagen) gehad.Ga naar voetnoot21 (Zie de Bijlage.)

Honger maakt raauwe boonen zoet (of: tot amandelen). (Zie amandel.)

Ik ben een boontje, als 't niet waar is.

Ik lust liever raauwe boonen dan garen.

Ik mag wel boonen (of: grutten); maar niet met bakken vol. (Zie bak.)

Ik zal mijne eigene boonen wel doppen.

In anderer huizen kookt men boonen, en in het mijne bij heele ketels vol.

Liever boonen gegeten, dan van honger gestorven.Ga naar voetnoot22

Wacht u voor de boonen.Ga naar voetnoot23

Wie pepers te veel heeft, die pepert zijne boonen.Ga naar voetnoot24

Zij heeft een boontje voor hem in 't zout liggen.

[Dat is: zij is op hem verliefd. Men verstaat hier door boontje de beste stukken van den os, die men inzout en rookt.]

Zijn hart is geen boontje groot.Ga naar voetnoot25

 

Boonen bij den kant.Ga naar voetnoot26

[Een plat bodemd-schuitje heette oudtijds boon, waardoor Boonen bij den kant zooveel zegt als: kleine vaartuigen blijven bij den oever; met groote alleen kan men in zee gaan. Het spreekwoord wordt gebruikt, wanneer iemand zich wil laten gelden, maar te gering is, dan dat men acht op hem zoude slaan.]

Boor.

Men moet met eene zaag kunnen boren, en met eene boor kunnen zagen.

[Men moet zich door geenerlei moeijelijkheden laten afschrikken, en het minst geschikte zelfs tot zijne oogmerken weten dienstbaar te maken.]

Boord.

Aan boord leggen (of: varen).Ga naar voetnoot27

Aan lager boord blijven.

Alle beetjes helpen en alle vrachtjes ligten, zei de schipper, en hij smeet zijne vrouw over boord. (Zie beetje.)

Alle riemen te boord.Ga naar voetnoot28

Als je te Kampen staat aan den IJsselboord, Wordt nog het klinken van de schelkoord gehoord.

[Onder de vele zoegenaamde Kamper stukjes, die men ons opdischt, behoort ook dit. Eertijds werden er in den IJssel, digt bij Kampen, vele steuren gevangen. Men had een' buitengewoon grooten steur gevangen, en zou daarop den bisschop, die verwacht werd, onthalen. Dan daar de mijtervorst verhinderd werd, en men daarom gaarne den steur voor eene volgende gelegenheid wilde bewar en, bond men den visch eene schelkoord om den hals. Zoo liet men den steur weder zwemmen. Men was dan zeker, dien, op het geluid of, ter gelegener tijd, weder op te visschen. En toen men later den steur wilde vangen, maar de visch niet te vinden was, kon niemand daarvan eenig begrip krijgen; ja, hoe men ook met alle man naar de schelkoord luisterde,

[pagina 80]
[p. 80]

men hoorde niets, en de zaak bleef voor altijd een raadsel. Het spreekmoord vindt zijne toepassing bij het vernemen van dergelijke onnoozele streken.]

Als men hem om die dingen aan boord komt, dan is hij niet t' huis.

Als men onder zeil gegaan is, moet men aan boord blijven.

Als zij buiten boord zijn, zoo mogen zij wat kakelen.

Al wist hij niet meer, dan dat hij te loefwaart over boord moest p......

Daar is niet veel aan over boord (of: stuur).Ga naar voetnoot1

Des avonds rood, des morgens goed weêr aan boord. (Zie avond.)

Die man moet buiten boord.Ga naar voetnoot2

Die zich den droes op den hals gehaald heeft (of: Die den droes aan boord heeft), moet hem werk geven.Ga naar voetnoot3

Door de kajuitsramen aan boord komen.Ga naar voetnoot4

[Als bevelhebber aangesteld worden, zonder als ondergeschikte te hebben gevaren. Het spreekwoord wordt gebruikt. om aan te wijzen, dat iemand in eene betrekking wordt gesteld, waartoe hem de noodige kennis ontbreekt. Het tegengestelde heet: Hij is door de kluis gekropen, van onder af aan begonnen.]

Een goed zeeman (of: schipper) valt wel eens over boord (zeilt wel eens tegen een' paal, of: wordt wel eens nat).Ga naar voetnoot5

Een man over boord, een eter te minder.Ga naar voetnoot6

Er is onraad in de wacht (of: aan boord).Ga naar voetnoot7

Geef eens een' hond een' kwaden naam, dan mag hij wel over boord springen.

Geestelijken aan boord geven lange reizen.

Het geschut te boord halen.Ga naar voetnoot8

Hij hangt over beide zijden (of: boorden).Ga naar voetnoot9

Hij heeft daar raar volkje aan boord.

Hij heeft een' loods aan boord.

Hij houdt zich aan hooger (of: 't hoogste) boord.Ga naar voetnoot10

Hij is daar als een ruiter aan boord.

Hij is veel over boord gevaren.Ga naar voetnoot11

Hij klampt hem aan boord.Ga naar voetnoot12

Hij kreeg een' brander aan boord.Ga naar voetnoot13

Hij kreeg een' kaper aan boord.Ga naar voetnoot14

Hij kreeg een' ligter aan boord.Ga naar voetnoot15

Hij laat zich aan boord roeijen.

Hij moet mij zoo niet aan boord komen; want dan overzeil ik hem.Ga naar voetnoot16

Hij raakte achter de puttings over boord.Ga naar voetnoot17

Hij raakt er zoo niet af als schipper Willebrord, die zijn wijf buiten boord wierp.

Hij smijt hem over boord (of: staag).Ga naar voetnoot18

Hij springt over boord.Ga naar voetnoot19

Hij valt over boord.Ga naar voetnoot20

Hij zal het niet over zijn boord laten gaan.Ga naar voetnoot21

Hij zou den duivel over boord bruijen, of hem een sliptouwtje geven.

Men moet het roer leggen over het boord, daar men het wil binden.Ga naar voetnoot22

Met een opgeregt (of: opgestreken) zeil iemand aan boord komen.Ga naar voetnoot23

Na veel bijleggens zeilt men het begeerde land aan boord.

Niemand durft hem aan boord komen.Ga naar voetnoot24

Reeds bij onze geboorte komt de dood ons aan boord.

Wat doet hij in het gangboord te liggen?Ga naar voetnoot25

Wie denkt aan boord om eten: de ratten hebben er wel den kost.

Zoo er nog vuiler rog in zee was, hij zou mij aan boord komen (of: zijnen staart opsteken).Ga naar voetnoot26

Boos.

Elk het zijne, dan heeft de booze niets.Ga naar voetnoot27

Het altaar kan den booswicht niet van straf bevrijden. (Zie altaar.)

Hij maakt het van den booze.

Men wordt niet op eens een heilige, evenmin een booswicht.

Zij is zoo boos niet, of ik wou, dat al de vlooijen van mijn bed zoo waren. (Zie bed.)

Boosheid.

Achteloosheid Teelt boosheid. (Zie achteloosheid.)

Die met booze liên verkeert, Heeft hun boosheid haast geleerd.

Hij meende van boosheid uit zijn vel te springen.Ga naar voetnoot28

Misbruik liever het booze dan het goede.Ga naar voetnoot29

Schoonheid en boosheid liggen dikwijls onder één laken.

Wie boosheid mijdt, zal het kwade niet aanhangen.Ga naar voetnoot30

Wie kwaad uitgeeft, krijgt boos weêrom.Ga naar voetnoot31

Boot.

Eerst in de boot, keur van riemen.Ga naar voetnoot32 (Zie de Bijlage.)

Hij kalt van de boot, en zou gaarne te scheep zijn.Ga naar voetnoot33

Hij krijgt hem in zijne boot.Ga naar voetnoot34

Hij zoude eer eene hulk verteren, dan dat hij eene boot zoude winnen.Ga naar voetnoot35 (Zie de Bijlage.)

[pagina 81]
[p. 81]

Ik vrees, dat ik mij nog dood zal werken, zei luije Pleun, en hij hield de boot wat af.Ga naar voetnoot1

Laat hem de boot maar afhouden.

[Dat wil zeggen: hij mag nog niet mededoen. Wien men te scheep niets anders laat doen dan de boot afhouden, dien vertrouwt men weinig toe.]

Mijn oog kan wel missen, zei de schipper, en hij zag eene boot voor eene buis aan.Ga naar voetnoot2

Nu is de boot geborgen.Ga naar voetnoot3

Val in de boot.Ga naar voetnoot4

Van de boot komt men in het schip.Ga naar voetnoot5 (Zie de Bijlage.)

 

Wat doet het varken met eene kostelijke boot!

Bootsman.

Die zijn tijdje weet te gissen, En zijn touwtje weet te splissen, En zijn glas te roere staan, Mag wel voor een' bootsman gaan.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Een schipper zonder geld is eens bootsmans gek.

Hij heeft er eene halve bootsmans voering voor.

Ik vaar voor stuurman ten oorlog, zei bootsman Jan, en hij voer voor korporaal op een Krooswijker schuitje.Ga naar voetnoot7

Borculo.

Deventer is eene koopstad, Zutphen is eene loopstad, Lochem is nog wat, Maar Burculo is een hondengat.

Bord.

Dat lijkt wel een verguld ABC-bordje, zei de boer, en hij zag een notaris-bord met vergulde letteren uithangen. (Zie abc.)

De bordjes (of: hekken) zijn verhangen.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

De vuisten maken van zijn bakhuis een tiktakbord. (Zie bakhuis.)

Drie treedjes op een tafelbord.

Eet eens van een mooi bord, daar niet op is!

Gebruik rooden wijn en boterbanket, dan behoeft gij geene borden te wasschen. (Zie banket.)

Gelijke borden breken niemand den rug.Ga naar voetnoot9

Het is een gezonde slaper, die met de hoenderen naar bed gaat, en met het rammelen der tafelborden weder opstaat. (Zie bed.)

Het is een schoon bord.

Het is van het opperste bordje.Ga naar voetnoot10

Hij heeft een berderen (of: houten) aangezigt. (Zie aangezigt.)

Hij heeft een bord voor het hoofd.Ga naar voetnoot11

Hij heeft niet meer op te zetten bij het bord.Ga naar voetnoot12

Hij mag wel een bordje uithangen: hier gaat men uit eten.

Hij moet voort, al had hij een bord voor zijn' aars. (Zie aars.)

Hij verlangt al weêr, dat de borden rammelen.

Hij zal geen bordje krijgen.Ga naar voetnoot13

Hij zit na (ook wel: hoog, of: boven) aan het bord.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Ik heb eenen goeden steen op het bord.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

[Mijne kans staat goed: ik heb hooge oogen gegooid.]

Lekker, lekker, zei pagadetje, en hij had drie scharretjes op zijn bord.Ga naar voetnoot16

Ligte borden worden op den langen weg zwaar.Ga naar voetnoot17

Men kan het spek op het bord niet houden.Ga naar voetnoot18

Schoone (of: Dubbele) borden en geen vleesch.

Wij zitten aan met dubbele borden.

Zij moesten eerst liever nog wat op het ganzenbord spelen.

Zij zitten daar met ledige borden.

Bordeel.

Vóór herberg, achter bordeel.Ga naar voetnoot19 (Zie de Bijlage.)

Borg.

Borgen plegen noode te gelden.Ga naar voetnoot20

Borgen Zal men worgen.Ga naar voetnoot21

Daar wil ik geen' borg voor staan.

De principaal wordt eerst gedaagd, Aleer men over borgen klaagt.Ga naar voetnoot22

Die borg blijft, bewijst liefde, en ontvangt somtijds leedwezen.Ga naar voetnoot23

Die borg blijft, geeft den sleutel van zijn goed (of: kantoor).Ga naar voetnoot24

[Dit spreekwoord is gegrond op Spreuk. xxvii: 13.]

Die duur koopt, en neemt op borg of crediet, Die doodt zijn eigen ligchaam, en vordert niet.Ga naar voetnoot25

Die ligt borg wordt, moet voor Vianen zorgen.

[Die ligt borg wordt, kan ook ligt genoodzaakt worden, om voor anderen te betalen. Daarop doelen bijna alle spreekwoorden over dit onderwerp. Zijn alzoo zijne goederen aangeslagen, en heeft hij met groot verlies zijne onbezonnenheid moeten boeten, dan kan hij naar Vianen trekken, dat vroeger eene vrijstad was, waar men de bankbreukige schuldenaars niet mogt vervolgen.]

Die voor een ander borg blijft, betaalt voor hem.Ga naar voetnoot26

Een borg is voor niet meer dan de hoofdsom verbonden.Ga naar voetnoot27

Hij heeft zijne borgen in den zak.Ga naar voetnoot28

Ik zou hem wel een' knapzak vol hooi toevertrouwen, had ik borg voor het leêr.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Karnemelk is kooper, en wei is borg.Ga naar voetnoot30

Kom over met je borgen.

Niemand leenen, niemand geven, en voor niemand borg te blijven, Doet er menig dijn beklijven.Ga naar voetnoot31

Wie bidt om borgen, als men gereed geld heeft?Ga naar voetnoot32

[pagina 82]
[p. 82]

Wilt gij zorg, Stel u borg (of: Voor een ander borgen, Brengt in grooter zorgen).Ga naar voetnoot1

Borgtogt.

Hij wordt van den borgtogt ontslagen.Ga naar voetnoot2

Borrel.

Een borrel is overal goed voor.

Een zwavelstok in drieën (of: vieren), en een borreltje te meer.

Het scheelt wel een' slok op een' borrel.

Voor een borreltje kan men veel gedaan krijgen.

Zij loopen er altijd met de borrelflesch.

Borst.

Als de vrijster wordt geborst, Krijgt zij dikwijls mannen-dorst.

Dat zal zog in uwe borsten zijn.Ga naar voetnoot3

Die een vreemd kind aan zijne borst neemt, vindt eene adder in zijnen boezem. (Zie adder.)

Eene vrouweborst is sterker dan eene dommekracht.

Het is gat aan kop, en buik aan borst.

Het is geene vrouw: zij heeft aars noch borsten. (Zie aars.)

Het stuit mij tegen de borst.Ga naar voetnoot4

Hij heeft het uit zijn moeders borsten gezogen.Ga naar voetnoot5

Hij heeft wel wat in de borst.Ga naar voetnoot6

Hij is breed voor de borst.Ga naar voetnoot7

Hij legt er zich met de borst op toe.Ga naar voetnoot8

Hij smeert de borst.Ga naar voetnoot9

Hij steekt de borst op als eene kermisgans (een pekelharing, of: eene smerige eend).Ga naar voetnoot10

Hij voert eene borst als een pelikaan.

Hij zet eene hooge borst (of: de borst hoog).

Iemand de tromp op de borst zetten.Ga naar voetnoot11

Spreek helder (of: dapper) uit de borst.

Zij hebben ééne borst gezogen, en onder één hart gelegen.

Zij heeft den drop in de borst.Ga naar voetnoot12

Zij heeft eene kiekenborst.Ga naar voetnoot13

Zij is zoo fijn als een Mennisten-borstlap.

Borstel.

Al regende het varkens: gij zoudt niet éénen borstel kunnen krijgen.Ga naar voetnoot14

Dat is zoo afgrijselijk, dat het een wild zwijn de borstels zou doen te berge rijzen. (Zie berg.)

Eén varkenshaar maakt geen' kleêrborstel, en ééne pluim geen bed. (Zie bed.)

Gij zoudt wel brouwen zonder borstel.Ga naar voetnoot15 (Zie de Bijlage.)

Het is ieder niet gegeven, op een varken te rijden, met de borstels in den aars. (Zie aars.)

Ik ben niet waardig te kussen de schaduw van den spijker, daar uw schoenborstel aan hangt.Ga naar voetnoot16

Ik zal dat varken wel wasschen, dat de borstels blinken.Ga naar voetnoot17

Van vuile varkensborstels worden wel schoone bezems gemaakt. (Zie bezem.)

Veel haartjes maken eenen borstel.Ga naar voetnoot18

Zoo had men den steel naar den borstel gesmeten.Ga naar voetnoot19

Bos.

Dat gelijkt wel den tweeden brand van Troje, zei Jochem, en hij zag een' bos zwavelstokken branden.Ga naar voetnoot20

Dat is schoone alsem, zei de boer, en hij zag een' bos wouw op het venster liggen. (Zie alsem.)

De menschen zijn als een bos sleutels, waarvan elk tot een bijzonder slot dient.

Het gaat vooruit als een bos stroo tegen den wind.

Hij redeneert als een bosje pap.

Hij springt op als een bosje met vlooijen.Ga naar voetnoot21

Schar (of: Sprot) is in geen tel: die verkoopt men bij het bosje.

Bosch.

Al komt de wolf tot den priester, en zet men hem voor het boek, om psalmen te lezen, toch houdt hij een oog naar het bosch gekeerd. (Zie boek.)

Als men door een doornenbosch gaat, wordt men door meer dan éénen doorn gestoken.

Al wat zij heeft, is een water- en windmolen, met een bosch voor hare poort.

De bosschen hebben ooren, en de velden oogen.Ga naar voetnoot22 (Zie de Bijlage).

Die angst heeft van de bladeren (of: alle bladeren ontziet), die jage (of: ga) niet in het bosch. (Zie angst.)

Die het vuur in het bosch gestoken heeft, heeft geene vrijheid, om het uit te blusschen.

Die in het bosch is, moet met de wolven huilen (of: Die met de wolven verkeert, moet mede (ook wel: leert haast) huilen).Ga naar voetnoot23

Eene kleine vonk ontsteekt wel eenen grooten brand (een groot vuur, of: eene groote vlam, ook wel: een gansch bosch).Ga naar voetnoot24

[Ditspreekwoord is ontleend uit Jacob. iii:5.]

Een baas legert zoowel in een klein als in een groot bosch.

Gelijk bij gelijk, zei Heintje Pik, en hij ging tusschen twee kolendragers in het bosch.Ga naar voetnoot25

Het bosch heeft geene boomen. (Zie boom.)

Hij grimlacht als een ezel, die in het bosch van een' wolf wordt gegroet.Ga naar voetnoot26

Hij heeft een' kop als een boschduivel.

Hij huilt met de wolven, waarmede hij in het bosch is, en blaat met de schapen in het veld.Ga naar voetnoot27

[pagina 83]
[p. 83]

Hij is door het kreupelbosch gejaagd.

Hij is hier, maar zijn hart is in het bosch.Ga naar voetnoot1

Hij klopt op het bosch.Ga naar voetnoot2

Hij moet eerst nog wat door het kreupelbosch gaan.

Hij moet het doornenbosch door.

Honger drijft den wolf uit het bosch.Ga naar voetnoot3

Hout in het bosch dragen (of: naar het bosch brengen).Ga naar voetnoot4

Iemand met de honden in het bosch jagen.

Ik noem maar zoo'n boom uit het bosch. (Zie boom.)

In kleine bosschen vangt (of: vindt) men wel een' grooten haas.Ga naar voetnoot5

In zulke bosschen vindt men zulke vogels.

Men mag in eens anders bosch niet jagen.

Zijn willetje staat in het bosch, Met de roede gaat hij los.Ga naar voetnoot6

Zoo men in het bosch roept, zoo roept het daar weder uit.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

[Het einde is als 't begin: de echo.]

Zoo wild als uit een bosch.Ga naar voetnoot8

Bosen.

Wie mogt dat niet? vroeg de abt van Bosen. (Zie abt.)

Bot.

Botten blijven platvisch.Ga naar voetnoot9

De botjes slaan op.

De bot is vergald.Ga naar voetnoot10

Hij is zoo koud als een visch (of: bot).Ga naar voetnoot11

Hij zal de bot gelden.Ga naar voetnoot12

Ik heb bot gegeten, en versta niet, dat scherpzinnig is.Ga naar voetnoot13

 

Hij steunt, of hij een bot moet k......

Hij stoot hem op de botten.

Hij zal het bot schudden.Ga naar voetnoot14

Men zou zijne botten wel kunnen tellen.

 

Het touw heeft geen' bot.Ga naar voetnoot15

Boter.

Al boter tegen de galg gekletst.Ga naar voetnoot16

Al is hij oud, daar smelt nog boter in zijn' mond.Ga naar voetnoot17

Als de boter duur wordt, leert men het broodje droog eten.Ga naar voetnoot18

Als de kat uit is, dan dansen de muizen rondom het boter- (of: meel-) vat.Ga naar voetnoot19

Als de kok met den bottelier kijft, Dan hoort men, waar de boter blijft.Ga naar voetnoot20

Als het niet boteren wil, helpt niets, al k... men ook in de karn.Ga naar voetnoot21

Als men de boter op het land vindt, is de karn betooverd.Ga naar voetnoot22

[Zoo als algemeen bekend is, was de Brocken of Bloksberg, de hoogste kop van het Hartsgebergte, naar het volksbijgeloof, de bijzondere verblijfplaats der heksen of tooverkollen. De boter, die men op het land vond, was eene vetof harsachtige zelfstandigheid, en deze, gelijk men meende, door de heksen uit de betooverde karn genomen, en door haar, bij hare vlugt naar den Bloksberg, verloren. Zie verder scheltema.]

Als men suiker in de karn doet, wil de melk niet boteren.

Als men zijn brood heeft, moet men niet denken: de raven sch.... mij de boter wel.

Beetje bij beetje, zei de vrouw, dan komt de ton vol, en toen maakte zij boter. (Zie beetje.)

Bij gebrek van boter kan men zich ook met visch behelpen.

Boter in de pap, spillen in den zak en hoeren in de kooi kijken gaarne uit (of: komen ten laatste al uit).Ga naar voetnoot23

Boter maakt zoeten zin.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Boter (of: Geld) bij de visch.Ga naar voetnoot25

Botert het, dan botert het.Ga naar voetnoot26

Botertje boven.Ga naar voetnoot27

Botertje tot de galg toe.

[Wanneer iemand ons tot in 't gekke en ongerijmde ondersteunen wil, wordt dit spreekwoord gebezigd.]

Botertje vóór, botertje na doet honderd jaar leven.Ga naar voetnoot28

Daar baat geen verstand, als de boter aan het brood niet kleven wil.

Daar is een haar in de boter.Ga naar voetnoot29

Dat is boter aan de galg gesmeerd.Ga naar voetnoot30

Dat is de boter, die alles goed maakt.

Dat is de boter in de asch (of: Botertje onder). (Zie asch.)

Dat is eene suffisante boterton, zei Filebout, en hij zag een' grooten mortier liggen.Ga naar voetnoot31

Dat is een klontje boter te minder in zijne pap.Ga naar voetnoot32

Dat is te veel boter op den koek.Ga naar voetnoot33

Dat is vergeten, zei kapitein Schrijver, en hij voer zonder boter in zee.Ga naar voetnoot34

De boter slacht onze Lieve Vrouw: zij verbetert alles.Ga naar voetnoot35

De boter zal geld kosten.Ga naar voetnoot36

Die eed is met boter bezegeld.Ga naar voetnoot37

[pagina 84]
[p. 84]

Die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker worden (moet bij geen' oven komen, of: moet uit de branderij blijven). (Zie bakker.)

Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, Moet maar wat zuinigjes teren: 's Avonds een potje met melk bij het vuur, En de boter wat dunnetjes smeren. (Zie avond.)

Die ligt op zijn uiterste, zei de meid, en zij zag een botertonnetje, dat ten naastenbij leêg was.Ga naar voetnoot1

Die met zijn lijf in een vat boter valt, schijnt een gelukkige vetzak te wezen.Ga naar voetnoot2

Een drooge Maart Is goud waard; Een natte Mei Geeft boter in de wei.Ga naar voetnoot3

Eene koe is een wandelend botervat.

Eet boter, zoo k... je geene beenen. (Zie beenderen.)

Elk speurt, aan welke zijde zijn brood best geboterd zal worden.

Elk wil de boter op zijnen koek hebben.Ga naar voetnoot4

Gebruik rooden wijn en boterbanket, dan behoeft gij geene borden te wasschen. (Zie banket.)

Geen wijf zoo fel, of zij heeft deernis met hare boter.Ga naar voetnoot5

Gekt gij met de boter? een ander eet ze op het brood.Ga naar voetnoot6

Gij zijt aan 't boteren, en moet nu zien, dat gij kaas krijgt.

Haar gezigt glimt, of het met boter gesmeerd is. (Zie aangezigt.)

Het glijdt als boter.

Het is al boter uit ééne karn.Ga naar voetnoot7

Het is al zuivere boter voor de sponde.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Het is botertje tot den boôm toe. (Zie bodem.)

Het is brij (of: stokvisch) zonder boter.Ga naar voetnoot9

Het is een mannetje van boter.

Het is niet al boter, wat de koe sch...Ga naar voetnoot10

Het is stinkende boter en vuile (ook wel: rotte) visch.Ga naar voetnoot11

Het is te laat gespaard, als de boter op den bodem is. (Zie bodem.)

Het is vuil zout en vuile boter.Ga naar voetnoot12

Het is zijne schuld niet, dat de boter zoo duur is.

Het is zoo vet, of het met boter gesmeerd is.

Het overleggen is 't al, zei de vrouw, en zij braadde het spek in de boter.Ga naar voetnoot13

Het smelt als boter in den mond.

Het verschilt hem niet, wat de boter geldt (of: Hij vraagt er niet naar, wat de boter kost).Ga naar voetnoot14

Het zijn regte boterdieven.

[De spijzen nl., die ter bereiding veel zuivel behoeven.]

Hij blijft bij zijn woord, als de zon bij de boter.

Hij braadt er den haring (ook wel: de boter) uit.Ga naar voetnoot15

Hij heeft de boter en kaas te dik gesneden.Ga naar voetnoot16

Hij is geen rentmeester van een stuk boter, en maakt er zich eene boterham van.

Hij is met zijn' aars in de boter gevallen. (Zie aars.)

Hij is niet beter te maken, al braadt men hem ook in de boter.

Hij is te mager, om tot boter en brood te eten.Ga naar voetnoot17

Hij scheidt eraf, als een oude boer van de jonge boter. (Zie boer.)

Hij smeert zijn achterste met boter, en eet zijn brood droog. (Zie achterste.)

Hij spot met de boter, en zal zijn brood nog droog moeten eten.

Hij staat zoo statig, en kijkt als eene hen, die boter pikt.Ga naar voetnoot18

Hij valt met zijn' neus in het vet (of: de boter).Ga naar voetnoot19

Hij weet wel, wat de boter geldt.

Hij wil de boter alleen (of: al de boter) op zijn' koek hebben.Ga naar voetnoot20

Hij wordt zoo driftig als boter in de pan, die op het vuur komt.Ga naar voetnoot21

Hoe goed is het, te hooren, dat de boter wel geldt.Ga naar voetnoot22

Iemand een papje boteren (of: koken).Ga naar voetnoot23

Ik wilde, dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar duurde.Ga naar voetnoot24

Ik zal u wat boter in de pap steken.Ga naar voetnoot25

Kaalkop heeft de boter gestolen.

Kaaloor heeft de boter gegeten.Ga naar voetnoot26

Knaap! eet kaas: de boter is duur.Ga naar voetnoot27

Koop de boter om geld.Ga naar voetnoot28

Mannetje! eet uw broodje droog: de boter geldt twee blanken. (Zie blank.)

Men boort de boter tot den grond, om te zien, of de bodem met de bovenkim gelijk is. (Zie bodem.)

Men kan het niet al hebben: veel boter en eene vette jonge vrouw.Ga naar voetnoot29

Men kan niet boteren, voor de melk geronnen is.Ga naar voetnoot30

Men moet de boter eerst proeven, wil men weten, of ze sterk is.

Men moet geene zeep voor boter, geen stijfsel voor rijst verkoopen.

Minnebrieven (of: Brieven van gelieven) zijn met boter verzegeld.Ga naar voetnoot31

Niet alle boter op één stuk (of: één' koek).Ga naar voetnoot32

Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed. (Zie bed.)

Rondom boter, zei de boer, en hij sch... in de melkmouw. (Zie boer.)

Rotte peren, stinkende eijeren en sterke boter behooren te zamen, om er eene vuile struif van te bakken.Ga naar voetnoot33

Snij brood en lees: terwijl de visch kookt, smelt de boter.Ga naar voetnoot34

[pagina 85]
[p. 85]

Veel vlaggen, luttel boters.Ga naar voetnoot1

Vuile boter, vuile visch.Ga naar voetnoot2

Welken koek heeft hij daar voor zich geboterd!Ga naar voetnoot3

Zijn achterste jeukt: dat geeft vast een goed boterjaar. (Zie achterste.)

Zijne botertanden zijn uitgevallen.

Zoo als je wel zegt: eet je boter, je k... geene molensteenen.

Zoo vast als boter in de zon.Ga naar voetnoot4

Zuinig, zuinig, besje! de boter is duur. (Zie besje.)

Zulke poppetjes zijn gelijk aan boter in de zon.

Boterham.

Een drooge bete broods onder zijne betrekkingen smaakt beter dan eene wel gesmeerde boterham op vreemden bodem. (Zie beet.)

Het is een banket-boterhammetje. (Zie banket.)

Het is eene afgelikte boterham.

[De boterham, als een voornaam deel van ons voedsel uitmakende, wordt spreekwoordelijk op het levensgenot toegepast. De afgelikte boterham wordt oneigentlijk gebruikt voor vrouwen of meisjes, die zich niet eerbaar hebben gedragen.]

Het is eene gesmeerde boterham voor hem.

Hij heeft eene dubbele boterham gekregen.

Hij heeft zijne boterham al op.

Hij is geen rentmeester van een stuk boter, en maakt er zich eene boterham van. (Zie boter.)

Hij moet van die juffer boterhammetjes hebben.

Hij neemt eene vliegende boterham.Ga naar voetnoot5

[De vliegende boterham is zoodanig eene, die in rook vergaat, daar men er eene pijp tabak mede bedoelt.]

Hij smeert zich eene Mennisten-boterham.

[Dat is: eene fijne boterham, van tarwebrood met beschuit.]

Hij ziet, of hij die boterham niet lust.Ga naar voetnoot6

Hij zoude gaarne eene witte boterham hebben.Ga naar voetnoot7

Ik heb hem zijne boterham al gegeven.

Laat hem eene witte boterham geven: hij heeft het wel verdiend.Ga naar voetnoot8

Moeders boterhammen smaken te lekker.

[Een beeld van den jongeling, die onder vreemden moest, maar vooreerst nog wat bij moeder blijft.]

Niets beter, zei de boer, dan gezond te bed te liggen met eene boterham in de hand. (Zie bed.)

Botermarkt.

Men behoeft niet altoos naar de Botermarkt te gaan, om zotheden te hooren.Ga naar voetnoot9

Botje.

Zij leggen botje bij botje.Ga naar voetnoot10

Bottardus.

Wat zijn de mossels hard, zei Bottardus, en hij at de schelpen meteen op.Ga naar voetnoot11

Botte.

Beter een bot-uit dan een bot-in.Ga naar voetnoot12

Dan te zot En dan te bot.Ga naar voetnoot13

De botten vangen niet ten hove.Ga naar voetnoot14

Bottelier.

Als de kok met den bottelier kijft, Dan hoort men, waar de boter blijft. (Zie boter.)

Botvanger.

Trekken is trekken, zei Botvanger, elk zorgt voor de zijnen.Ga naar voetnoot15

Bourgondië.

Hij heeft een Bourgondisch geloof.Ga naar voetnoot16

[De Bourgondïers hebben als leugenaars zich berucht gemaakt: zij bevestigden niet alleen hunne leugens met andere leugens, maar zelfs met eeden.]

Bout.

Al te laat, zei de ekster, en hij had den bout in 't gat.Ga naar voetnoot17

De arend klaagde, met den bout geschoten te zijn, welks veren uit zijne wieken gevallen waren. (Zie arend.)

De bout van een' zot is haast geschoten.

De bout vindt de kerf wel.Ga naar voetnoot18 (Zie de Bijlage.)

De ekster huppelt zoo lang, tot hij den bout in den aars heeft. (Zie aars.)

Hij heeft den bout op den kop gekregen.Ga naar voetnoot19

Kijk, kijk, twee knollen aan éénen steel, zei de mof, en hij zag een' boutkogel.Ga naar voetnoot20

Men moet den pijl dikwijls schieten na den bout.Ga naar voetnoot21

Twee vogels schieten met één' bout.Ga naar voetnoot22

 

Dat is een lekker boutje (of: kluifje) voor hem.

Dat smaakt als eendenbout.Ga naar voetnoot23

De haas lijdt vervolging om zijne lekkere bouten.Ga naar voetnoot24

Die bouten van heden zullen u nog bitterlijk opbreken.Ga naar voetnoot25

Hij kluift aan de stuit, en heeft de bouten op.Ga naar voetnoot26

Hij komt weder op de bouten.

[Hij is van zijne ziekte genezen.]

Hij pakt haar in de bouten.

Hoenderbouten zijn het best, als de vlerken gegeten zijn.Ga naar voetnoot27

Men kan niet villen en bout houden.Ga naar voetnoot28

Zie toe, dat u de bouten niet kwalijk bekomen.Ga naar voetnoot29

Boutique.

Dat gelijkt wel eene theriakel-veilende karavaan, zei Jochem, en hij zag een' kwakzalver met zijne domestiquen en boutique reizen.Ga naar voetnoot30

Bouw.

Arme landbouwer, arme landbouw.Ga naar voetnoot31

De bouw staat te velde.

De heer Voor de eer; De vrouw Voor den bouw.Ga naar voetnoot32

[pagina 86]
[p. 86]

Het is in den bouw daarmede.Ga naar voetnoot1

Iemand in een' bouw brengen.Ga naar voetnoot2 (Zie de Bijlage.)

Bouwen.

Daar is de broek en bouwen.

[Daar bouwen een vrouwenrok is, duidt men door dit woord eene vrouw aan, gelijk door broek een' man. Door dit spreekwoord geeft men figuurlijk te kennen: daar is alles, wat ge wenscht.]

Bouwens.

Hij domineert als Bouwens' geest.Ga naar voetnoot3

[Hij domineert of overheerscht anderen door de wijze, waarop hij zijn gevoelen te kennen geeft, even gelijk leenert bouwens deed. Deze, vroeger rederijker, werd in 1551 Oudste bij de Doopsgezinden. Een man van gestrenge beginselen, deed hij zich, op verschillende plaatsen, als ijverig evangeliedienaar kennen, waarin hij zoo bezig was, dat alleen door hem ruim 10 duizend personen zijn gedoopt. - Daar men de Doopsgezinden met de Wederdoopers verwarde, hebben zij eene bloedige vervolging moeten verduren. Dit maakte hen naauwgezet, maar gestreng jegens dezulke, die niet in allen deele met hen overeenstemden, over wie het banvonnis werd uitgesproken. In het bannen overtrof bouwens al zijne tijdgenooten, en bragt het daarin zelfs zoo ver, dat hij eene vrouw wilde bannen, omdat zij haren gebannen man niet wilde verlaten.]

Kip, zei Bouwens, en hij klom over een' muur.Ga naar voetnoot4

[Men bezigt dit spreekwoord, wanneer men, door zijn' ijver, iemand tot overtuiging brengt, of liever tot onderwerping noodzaakt. Dat de Doopsgezinde leenert bouwens de persoon is, die hier sprekende wordt ingevoerd, zal geene bevestiging behoeven.]

Morgen ook eten, zei Bouwens.Ga naar voetnoot5

[Dit spreekwoord komt van douwe bouwens, een' Fries, die met zijn zeggen: Morgen ook eten, te kennen geeft, en dat is mede de beteekenis van dit spreekwoord, dat men heden niet alles op moet maken, maar ook om de toekomst denken.]

Boven.

Boven uit en nergens aan.Ga naar voetnoot6

[Wie, uit hoogmoed, boven anderen zich verheft, zal niets goeds tot stand brengen: hij stoot zich het hoofd, en verwerft schade en schande.]

Van boven tot beneden. (Zie beneden.)

Zonder die groote hand van boven zouden alle landen omkomen.

Braaf.

Hij is zoo braaf, als er op twee beenen gaan kan. (Zie beenen.)

Men is nooit slechter, dan wanneer men vrijt, en nooit braver, dan wanneer men gestorven is.Ga naar voetnoot7

Van den vrome en brave wordt men meest bedrogen.

Braafheid.

Braafheid vindt overal belooning. (Zie belooning.)

Braam.

Een goed bramenjaar, een goed boekweitjaar. (Zie boekweit.)

Het is beter eene braam dan eene bies. (Zie bies.)

Het is daaruit te winnen als honig uit eene braam.Ga naar voetnoot8 (Zie de Bijlage.)

Braband.

Als alle koeijen in Braband sterven, dan heb ik nog geen' hoorn.

Brabandsche lucht, Zeeuwsche renten.Ga naar voetnoot9

[In Zeeland is de grond dubbel zoo vruchtbaar als in Braband, maar aan meer dan dubbele wissclvalligheid onderworpen. In Braband gaat men, door de zachtere lucht, dus zekerder, in Zeeland verkrijgt men grootere renten. Zie verder de jager.]

Ik deed dat niet om al de koeijen van Braband (of: Sebaldeburen).Ga naar voetnoot10

Ik zou het niet laten, al rieden het mij al de monniken van Braband af.

Neem een Brabandsch schaap, een' Gelderschen os, een Vlaamsch kapoen en eene Friesche koe.Ga naar voetnoot11

Niet ééne Brabandsche mijt.Ga naar voetnoot12

Brabander.

Alle spellen een' keer gedronken, zei de Brabander.

Daar zit een brief (dief, of: Brabander, ook wel: eene rouwceêl) aan de kaars.Ga naar voetnoot13

Dat ik noch vechtende noch smijtende ben, zei de Brabander, wil ik wel bekennen.

Hebde gij het zoo gemeend, zei de Brabander.

Hoe ouder, hoe zotter Brabander; Hoe ouder, hoe botter Hollander.Ga naar voetnoot14 (Zie de Bijlage.)

Ik ben het kwijt, zei de Brabander.

Brabbeling.

Laat loopen de brabbeling.Ga naar voetnoot15

Brak.

De brak doelt op den haas, De wind behoudt het aas. (Zie aas.)

Het is een goede brak, om het wild op te jagen.Ga naar voetnoot16

Hij heeft den reuk zoo wakker als een brak.

Volg het spoor maar van de brakken.

Bram.

Dat is een slag van malle Bram.

Vois, vois, Brammetje! 't is zomerdag, het zal wel droogen.

 

Het is een regte bram.Ga naar voetnoot17

Het waait daar eene bramzeilskoelte.

[Men wordt er braaf doorgehaald.]

Hij heeft een' bram in.

Hij voer er met eene bramzeilskoelte heen.

[Men zegt dit, wanneer iemand zich met den meesten spoed ergens heen begeeft.]

Hij voert bram boven bram.Ga naar voetnoot18

[Bram boven bram is hoog boven hoog; eigentlijk: vier zeilen boven elkander hijschen, oneigentlijk: een' grooten ophef maken. Van

[pagina 87]
[p. 87]

daar ook, dat een regte bram een groote pronker is. Dedronkaard heefteen' bram in, dat wil zeggen: hij heeft zich groot in 't drinken betoond.]

Brand.

Alles in den brand laten.

Als dat niet goed voor de wandluis is, dan weet ik niet, wat beter is, speelde en zong de muzikant, en zijn huis stond in den brand.

Als er brand is, luidt men de grootste klokken.Ga naar voetnoot1

Als uws buurmans huis brandt, is het tijd, dat gij uitziet (of: om brand te roepen).Ga naar voetnoot2

Beter een hoer- dan een oliekoeken-huis; want er zal geen brand van komen, maar wel gebluscht worden.

Brandbrieven schrijven.Ga naar voetnoot3

Brand laat iets, Maar water niets.Ga naar voetnoot4

Daar is brand in den regenbak. (Zie bak.)

Daar is brand in dien schoorsteen, zei de mof, en hij voer voorbij den brandenden berg Etna. (Zie berg.)

Daar is geen vermakelijker brand dan nat hout en bevroren turf, zei Pieter, want het hout zingt, en de turf luistert ernaar.Ga naar voetnoot5

Daar zal hij huishuur en brand om niet hebben.

Daar zijn er, die zooveel met spijker-rapen winnen, als zij met den brand verliezen.Ga naar voetnoot6

Dat beduidt oorlog of brand.Ga naar voetnoot7

Dat gelijkt wel den tweeden brand van Troje, zei Jochem, en hij zag een' bos zwavelstokken branden. (Zie bos.)

Dat gelijkt wel naar den brand van Troje, zei de man, En hij brandde zeven en tachtig vlooijen in eene kastanjepan.Ga naar voetnoot8

Dat is uit den brand gehaald (of: gered).Ga naar voetnoot9

Dat vuurtje heb ik gestookt, zei de gek, en hij had zijn moeders huis in brand gestoken.Ga naar voetnoot10

De brand is erin.Ga naar voetnoot11

De brand van dat vuur is naauwelijks uitgebluscht.

De eene gebuur moet des anderen brand voor lief nemen.Ga naar voetnoot12

Die brand in zijne woning heeft, brengt elders geen water.Ga naar voetnoot13

Die brand is met geen water te blusschen.

Die turf uit het veen haalt, heeft vrij brand.

Door het vuur te veel te stoken, steekt men dikwijls de schouw in brand.

Eene kleine vonk ontsteekt wel eenen grooten brand (een groot vuur, of: eene groote vlam, ook wel: een gansch bosch). (Zie bosch.)

Eenen zwarten waard hebben: logis en brand om niet.Ga naar voetnoot14

[Zoo men door den zwarten waard den duivel te verstaan hebbe, zal het spreekwoord op die menschen moeten toegepast worden, die er nog al vrij ruim van leven, zonder dat men weet, waar zij het van daan halen.]

Een oven, te heet gestookt, helpt de heele bakkerij in brand. (Zie bakkerij.)

Eer men den neus geveegd heeft, is men uit den brand.Ga naar voetnoot15

Gearmd naar den brand.

Gebluschte brand ontsteekt spoedig weder.Ga naar voetnoot16 (Zie de Bijlage.)

Het naaste water dient, als er brand is.Ga naar voetnoot17

Hij heeft zich dapper geweerd met een' emmer in den brand.

Hij is goed, om brand te roepen.

Hij is het, die den brand gestookt heeft.

Hij is uit den brand.

Hij kijkt naar de Klundert, of de Willemstad in brand staat.Ga naar voetnoot18

[Scheelzienden, op wie dit spreekwoord wordt toegepast, hebben het oog naar eene andere zijde gerigt, dan waar het voorwerp der beschouwing gevonden wordt. Wie tusschen de op anderhalf uur afstands gelegene Noord-Brabandsche steden de Klundert en de Willemstad zich bevindt, en naar de eerste ziet, of de laatste brandt, mag wel onder de scheelzienden geteld worden. Wat de oorsprong van dit spreekwoord is, heb ik niet kunnen opsporen.]

Hij pompt, of er brand is.Ga naar voetnoot19

Hij schreeuwt, alsof hij in den brand staat.

Hij staat op de brandwacht.

Hij steekt den brand in het koorn.

[Hij wreekt zich onzinnig, als simson of absalom. Zie Regt. xv: 5 en 2 Sam. xiv: 30.]

Hij steekt zijne brandklok op (ook wel: Hij trekt aan de brandklok, of: Hij luidt de brandklok).Ga naar voetnoot20

Hij steekt zijn huis in den brand, om zich aan de kolen te warmen.Ga naar voetnoot21

Hij zag er zoo verschrikt uit, of 't stadhuis in brand stond.

Hij zal dien brand wel blusschen.

Hij zeilt den brand eruit.

[Dat is: hij zet het met alle geweld door.]

Hij zit in den brand.Ga naar voetnoot22

Hou je gat stil, zei Bartel tegen zijne vrouw, en haar hemd stond in brand. (Zie bartel.)

Moord en brand schreeuwen.

Twee geveinsde branden ontsteken ligt.Ga naar voetnoot23

Vuil water bluschtook brand (of: lescht ook dorst).Ga naar voetnoot24

Waar is de brand?

Zelden verarmt brand.

Zij leggen hun geld aan in natte waren tegen brand.Ga naar voetnoot25

 

Het is zoo helder (of: zindelijk) als een brand.Ga naar voetnoot26

[Brand was oudtijds een zwaard. Zie de jagers Taalk. Magazijn, II. bl. 209. Zoo helder als een zwaard, dat geene roestvlekken heeft, maar blinkt en schittert, is het toppunt van zindelijkheid.]

Brander.

Hij kan wel voor een' brander aanleggen.

Hij kreeg een' brander aan boord. (Zie boord.)

Houd af, het is een brander.Ga naar voetnoot27

[pagina 88]
[p. 88]

Branderij.

Die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker worden (moet bij geen' oven komen, of: moet uit de branderij blijven). (Zie bakker.)

Brandewijn.

Hij heeft eene coleur, of hij in tabak en brandewijn was opgekookt.Ga naar voetnoot1

Hij heeft eenen brandewijns (of: jenever-) neus.

Men kan hem den brandewijn (of: jenever) wel uit zijn gezigt tappen. (Zie aangezigt.)

Branding.

Daar het kleinste water is, speurt men de meeste branding.

Het zal met ééne branding in den oven gaan.Ga naar voetnoot2

Hij geraakt in de branding (of: wordt in de branding gestort).Ga naar voetnoot3

Tusschen klip en branding door, behouden aan wal geraken.Ga naar voetnoot4

Brandmerk.

Dat verstaat zich zelf: eene geeseling en een brandmerk.Ga naar voetnoot5

Het is aan het wambuis niet te zien, wie een brandmerk draagt.Ga naar voetnoot6

Wat fatale duw is dat, zei Joor, en hij kreeg een brandmerk.Ga naar voetnoot7

Bras.

Al den bras, de gansche kraam.Ga naar voetnoot8

Daar ligt de bras.

Hij heeft al den bras tegen.

Hij heeft er den brui (ook wel: den hooi, den bras, of: den lieven tijd) van.Ga naar voetnoot9

Hij slacht Jan de Lapper: die had den bras (of: brui) van zich zelven.Ga naar voetnoot10

[Jan barendse, van wege zijn beroep jan de lapper bijgenaamd, heeft zich, in den eersten Engelschen oorlog, door zijne dapperheid, beroemd gemaakt. Als bootsman dienst doende, sneuvelt de kapitein, en wil de manschap zich overgeven. Maar jan loopt met de lont naar 't kruid, en wist den verloren moed te herwinnen. Het eene Britsche schip naast het andere wordt in den grond geboord. Ook in den tweeden Engelschen oorlog diende hij met dezelfde onversaagdheid. Na een' arm verloren te hebben, liet hij zich aan den mast binden, en wakkerde zoo lang den moed zijner manschap aan, totdat een kogel hem het hoofd wegnam. Zijne onverschrokkenheid deed dit spreekwoord ontstaan.]

Hij trekt aan een' verkeerden bras.Ga naar voetnoot11

Brasem.

Het is een halfbakken brasem.

Braspenning.

Een beleefd ruiter is nog een' ouden braspenning waard.Ga naar voetnoot12

Geef hem een' braspenning.

Hij verdient een' stuiver, en heeft wel voor een' braspenning dorst.Ga naar voetnoot13

Ik scheld hem dien heiligen dag voor geene twee braspenningen kwijt.

Ik zeg daar amen toe; de koster een' braspenning. (Zie amen.)

Laat het liggen, tot het braspenningen zweet.Ga naar voetnoot14

Brasser.

Brassers zijn vuilmonden.Ga naar voetnoot15

Breda.

Breda, Breda! de schimmel is los.

[Waarschijnlijk ziet dit spreekwoord op de inneming van Breda, door middel van een turfschip, in 1590; terrwijl de schimmel het paard zal zijn, door maurits bereden, bij de statige intrede, toen de aanslag gelukt was.]

Geluk, geluk, Breda!

[Dit spreekwoord is ontleend aan een versje, dat met die woorden begon. Men gebruikt het, als iets onverwacht gunstig uitvalt.]

Bredero.

Het is dubbel wel, zei Bredero, en hij had eene pruik op met zeven verdiepingen.

Het kan verkeeren, zei Bredero.Ga naar voetnoot16

[gerbrand adriaansz. bredero, geb. in 1585 en overl. in 1618, heeft zich als dichter eenen naam gemaakt. Zijne spreuk was: Het kan verkeeren. Omdat het den mensch nut is, zich steeds te herinneren, dat alles op deze wereld aan verandering onderworpen is, en deze spreuk geheel met het karakter van bredero overeenkwam, is dit tot een spreekwoord geworden. In de verzameling van spreekwoorden, geteekend: Folie, vindt men de bijvoeging, die op zijne ligtzinnigheid ziet: ‘en hy liep uyt de Kerk na 't Hoerhuys.’]

Wie zegt dat meer? Bredero.Ga naar voetnoot17

Breed.

Dat is net zoo breed, als het lang is.Ga naar voetnoot18

Hij is te breed voor een servet, en te smal voor een tafellaken.

[De aankomende jongeling nl., die den kinderschoenen nog niet ontwassen is, en zich als man wil gedragen.]

Breedte.

Het moet uit de lengte of uit de breedte.

Breekspel.

Wacht je voor breekspels.Ga naar voetnoot19

Breeveertien.

Dat gaat over de breeveertien.Ga naar voetnoot20

Dat is een huis, uit de breeveertien gebouwd.Ga naar voetnoot21

Dat lijkt de breeveertien.

De breeveertien spelen (of: laten waaijen).Ga naar voetnoot22

[De breeveertien is eene zandbank in de Noordzee, op de kust van Holland, zich uitstrekkende van Scheveningen tot Noordwijk aan zee. Zij zoude veertien vademen breedte hebben: van daar de naam. Bij overdragt

[pagina 89]
[p. 89]

spreekt men van vlaggen of wimpels van veertien ellen breedte, waaruit de spreekwoorden over dit onderwerp verklaard kunnen worden.]

Bregt.

Bregt is gestorven maagd, Omdat het haar niet is gevraagd.Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Breidel.

Het is een breidel voor zijne drift.

Hij is weêrspannig, en bijt op zijn' breidel.Ga naar voetnoot2

Men vangt het paard bij den breidel, en den man bij zijn woord.Ga naar voetnoot3

Brein.

Daar zit brein in.

Een vette kop, een mager brein.

Breister.

Die lang leert, die veel leert, zei de mooije breister, en zij wist uit te cijferen, hoeveel steken er in een paar kousen gaan.Ga naar voetnoot4

Ei kijk, die springt zonder pols, zei Saartje de breister, en zij zag eene vloo in haar hemd een' kabriool maken.Ga naar voetnoot5

Er is geene goede breister, of ze laat wel eens een' steek vallen.

Breker.

Het is een spelbreker.Ga naar voetnoot6

Het is een windbreker (of: windbuil, ook wel: eene broek vol wind).Ga naar voetnoot7

Veelsprekers, Windbrekers.

Brem.

Het is zoo zout als brem.

Wat helpt een droog bundeltje brem in eenen heeten oven?Ga naar voetnoot8

Bremen.

Hij is zoo wijs als het raadhuis te Bremen (of: het oude raadhuis), dat van wijsheid omver viel (of: boog, drie dagen eer 't viel).Ga naar voetnoot9

Bremer.

Ik laat het werk mij niet uit de hand nemen: mijn vader is geen Bremer geweest.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

[bilderdijk zegt, dat Bremer verbasterd is van bramer, een manchetten-drager, en dat het spreekwoord: Ik ben geen Bremer, zoo als het daar voorkomt, dus zooveel zegt als: ‘ik draag geene lubben over de handen heen hangende, maar kan mijne handen en vingers behoorlijk roeren en gebruiken.’ Zoo is het spreekwoord zeer goed te verstaan. Ik meende het echter, vooral omdat het vorige spreekwoord van hetzelfde volk en in gelijken zin spreekt, op de inwoners van Bremen te moeten toepassen, maar heb, bij het raadplegen hunner geschiedenis, niet kunnen ontdekken, dat zij plomper zijn dan andere menschen. koning spreekt van eene andere verbastering: hij wil breeuwer gelezen hebben. ‘Het werk,’ zegt hij, ‘is het Vlas en de Hennip, dat de Breeuwer of Kalfater, ter behoorlijke dikte, uit de eene hand laat gaan, om hetzelve met de andere, in de naden tusschen de borden of planken der schepen te werken, opdat dezelve niet lek zouden zijn.’ Ook deze verklaring is natuurlijk. Ik moet de zaak onbeslist laten, daar ik tusschen bramer, Bremer en breeuwer geene keuze weet te doen.]

Wel fiat, alle ding is bon, zei de Bremer, en hij zag zijn wijfs poppengoed door de traliën.

Bres.

Dat is achter de bres.

Hij heeft bres geschoten.

Hij heeft de bres voor hem geopend.

Voor iemand in de bres springen (of: Zich voor iemand in de bres stellen).

Brevier.

Hij kent de zaken zoo goed als een pater zijn brevier.

Brief.

Aan de brieven kent men den persoon.

Al naardat de briefjes waard zijn.

Bloedige brieven schrijven.Ga naar voetnoot11

Brandbrieven schrijven. (Zie brand.)

Brieven, waar geheimen in staan, moet men maar zelf bezorgen.

Daar hebt gij geene brieven van.Ga naar voetnoot12

Daar zit een brief (dief, of: Brabander, ook wel: eene rouwceêl) aan de kaars. (Zie brabander.)

Dat is voor mijn briefje.

De beste credietbrieven zijn klinkende munt.

De brieven werden onderschept.Ga naar voetnoot13

De brieven zijn al ten hove.Ga naar voetnoot14

De oudste brieven gaan voor.

Een briefje ware goed daarbij.Ga naar voetnoot15

Een goed gelaat is de beste geleibrief.

Een rustig bezit van een derde deel van honderd jaren gaat voor alle zegel en brief. (Zie bezitting.)

Een thee- (of: koffij-) briefje gaan bestellen.

Gij hebt daar zegel en brief van.Ga naar voetnoot16

Heb je ook pakjes of brieven te bestellen?

[Men voegt dit iemand toe, wanneer hij vele en ongegronde aanmerkingen maakt.]

Het doet hem zooveel leed, of hij eens aan Bartjebuurs brief had geroken. (Zie bartel.)

Het geluk is de wereld nog niet nit, zei de Jood, toen hij iemand acht stuivers en een vrijbriefje uit de loterij t'huis bragt.

Het is een bedelbrief.

Het is een brief na posttijd.Ga naar voetnoot17

Het is een brief van aanbeveling. (Zie aanbeveling.)

Het is een duistere brief, om te lezen, zei Van der Kamp.

[Wanneer aan van der kamp, een' Groningsman, in eenige zaak zijn oordeel gevraagd werd, en hij dat niet geven kon, was altijd zijn gewoon zeggen: Het is een duistere brief, om te lezen, wat sedert dáár, bij soortgelijke gelegenheden, tot spreekwoord geworden is.]

Het is een Urias-brief.Ga naar voetnoot18

[Een brief, waardoor men verraden wordt. Zie 2 Sam. xi: 14 en 15.]

[pagina 90]
[p. 90]

Het oog op niemands brief (of: boek), noch de hand in iemands kast (of: beurs). (Zie beurs.)

Hij denkt ook: laat den haas maar loopen, ik heb toch den brief in den zak.

Hij draagt zijnen adelbrief in den zak. (Zie adel.)

Hij gaat eenen wisselbrief op eenen verdoemden Jood teekenen.

Hij heeft de oudste brieven.Ga naar voetnoot1

Hij heeft een' brief in zijn' zak.

Hij heeft een' vrijbrief gekregen.

Hij heeft het regte briefje gevonden (of: getrokken).Ga naar voetnoot2

Hij is regt geschikt, om het overal rond te brieven.Ga naar voetnoot3

Hij is zoo digt als een brief.

Hij kijkt, alsof hij zijne brieventasch onder het rijden verloren had.Ga naar voetnoot4

Hij ruikt naar den brief.Ga naar voetnoot5

Hij schrijft toch mooije brieven.

[Dat is: hij belooft veel, maar volbrengt weinig. Het blijft bij 't mooije schrijven, verder brengt hij 't niet.]

Ik geef u een briefje van mijne hand.

Ik zal het u op een briefje geven.

Kwel mij niet met oude zeebrieven en blinde kaarten.

Meent gij, dat het Fijen-brieven zijn?Ga naar voetnoot6

Men mag het hem wel op een briefje schrijven.Ga naar voetnoot7

Men zal hem een briefje afgeven opsteenen Roeland.Ga naar voetnoot8

[roeland, zou, naar het gevoelen van velen, een neef van karel den grooten zijn, die zich door zijne dappere daden deed kennen. Zijn beeld, in steen gehouwen, en daarom steenen roeland genaamd, zette men op verschillende plaatsen in Duitschland en ook in ons vaderland, en wel daar, waar de steden, waarin, of de markten, waarop zij geplaatst werden, een eigen regt bezaten. Daarom is het waarschijnlijker, dat roeland verbasterd is van Rugeland, afgeleid van rugen, dat in het Hoogduitsch regten beteekent, zonder dat karels neef hieraan eenig deel had. Een' vrijbrief op dien steenen roeland afgeven, zegt zooveel, als iemand regten verschaffen, die van geenerhande waarde zijn, vooreerst omdat die beelden lang hebben uitgediend, en ten andere omdat men daarbij op een beeld en niet op een' persoon trekt.]

Minnebrieven (of: Brieven van gelieven) zijn met boter verzegeld. (Zie boter.)

Op een briefje, zei Blaupot. (Zie blaupot.)

Spot niet met hem: hij heeft vrijbrieven.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Vroeger gaf men korte brieven, en had men veel geloof; nu geeft men lange brieven, en heeft men weinig geloof.Ga naar voetnoot10

Wij zullen hem een briefje op de mouw moeten spelden.

Wilt gij van brieven zijn gediend, Schrijf door een' bode en niet met vriend. (Zie bode.)

Ziedaar, lees den brief!

Zij doen, als hunne lastbrieven inhouden.Ga naar voetnoot11

Zij hebben u wel den brief ontnomen, maar u toch den mond gelaten.

Zij is het briefje kwijt (of: heeft haar briefje verloren).Ga naar voetnoot12

[Dit zegt men, wanneer de tijd der bevalling van eene vrouw later komt, dan de rekening was.]

Zijne brieven houden altijd van gebrek.Ga naar voetnoot13

Zijne brieven scheuren.Ga naar voetnoot14

Brij.

Arme lieden koken dunnen brij.Ga naar voetnoot15

De brij is gaar.

De meid is verliefd: zij laat den brij aanbranden.

[Men zegt dit, wanneer de meid kramen moet.]

Den brij op de mat slaan.Ga naar voetnoot16

De voorzigtigste mensch kan wel eene luis in den brijpot laten vallen.

Die te huis bij den brijpot blijft zitten, wat zou die weten!Ga naar voetnoot17

Elk wat van den brij.

Het is brij (of: stokvisch) zonder boter. (Zie boter.)

Het is elk niet gegeven, boekweiten brij met hooivorken te eten. (Zie boekweit.)

Het is kwaad brij maken van water alleen.Ga naar voetnoot18

Hij behoeft wel brij (of: meel) met groote (of: volle) koppen, Die allen klappers (of: zotten) den mond zal stoppen.Ga naar voetnoot19

Hij brandt zich aan den heeten brij.

Hij gaat den brijberg op. (Zie berg.)

Hij gaat vast om den brij heen.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft den brij in 't lijf.

[De brij is hier de kost, waarmede zich de dronkaard voedt.]

Hij hoort geene klok liever dan de brijklok.Ga naar voetnoot21

Hij kijkt, of het brij zal regenen.

Hij loopt als de kat om den heeten brij.Ga naar voetnoot22

Hij loopt erom heen, als een vlieg om den heeten brij.Ga naar voetnoot23

Hij mag den brij wel eens verzouten.

Hij spreekt, alsof hij den mond vol brij had.Ga naar voetnoot24

Hij valt erin, als eene vlieg in den brij.Ga naar voetnoot25

Hij wil den brijberg van Luilekkerland dooreten. (Zie berg.)

Kook de eijeren zoo net van pas, als Geertjes moei appelbrij. (Zie appel.)

Practica est multiplex! zei de duivel, en hij at den rijstebrij met hooivorken.

Veel koks bederven (verzuimen, of: verzouten) den brij.Ga naar voetnoot26

[pagina 91]
[p. 91]

Brijzel.

Gij zult er geen brijzeltje van hebben.

Bril.

Dat kan men zonder bril wel zien.

Dat zijn brillen voor alle gezigten.Ga naar voetnoot1

Dat zou een blinde zonder bril niet kunnen onderscheiden. (Zie blind.)

Die door de vingers kan zien, heeft geen' bril van doen.Ga naar voetnoot2

Die zien door brillen, Purgeren met pillen, En leven van medicijn: Het leven wordt hun pijn.Ga naar voetnoot3 (Zie de Bijlage.)

Door den bril van een ander zien.

Een afgesneden neus heeft geen' bril van doen.

Eerst een' neus, en dan een' bril.

Elk ziet door zijn' eigen' bril.

Het is geen neus, om een' bril te dragen.Ga naar voetnoot4

Hij heeft een' bril van doen: hij ziet eene koe (of: een paard) voor een' windmolen aan.Ga naar voetnoot5

Hij heeft zijn' bril niet op.Ga naar voetnoot6

Hij zet er den lakenschen bril bij op.

Iemand een' bril op den neus zetten (of: Iemand brillen).Ga naar voetnoot7

Ik kan door dien bril niet lezen, zei besje, en de spotters hadden er de glazen uitgenomen. (Zie besje.)

Nu is het meer dan tijd, dat gij brilt.Ga naar voetnoot8

Nu zal het erop aankomen, zei Van der Kap; hij zette zijn' bril op, en hij moest het Hofpoortje in.Ga naar voetnoot9

Twee Joden weten wel, wat een bril kost.Ga naar voetnoot10

Wat baat kaars of bril, Als de uil niet kijken wil?Ga naar voetnoot11

Zet nu uw' bril eens op.

Zij zoude u gaarne brillen verkoopen.Ga naar voetnoot12

 

Die op groote mans brillen wil gaan, valt erdoor.

Eens op den bril gaan.

Het gelijkt wel een boeren-kakhuis zonder bril. (Zie boer.)

Het is evenveel, op wat bril hij zit, die niet k..... kan.Ga naar voetnoot13

Het is te vroeg op een mans kakhuis gegaan, als men nog door den bril valt.Ga naar voetnoot14

Hij heeft een' bril.

[De bril, waar de boeren op gaan zitten, is voor des dronkaards gezigt beter geschikt, dan die, waarvan de Joden den prijs kennen.]

Brit.

Brittenkruid Jaagt den donder de deur uit.Ga naar voetnoot15

[Naar de bijgeloovige begrippen des volks had een zeker kruid, waarvan de wortels veel op de britten van turven, dat zijn de tur fkluiten, geleken, de kracht, den donder af te leiden, waarom men deze waterplant bij voorkomende gelegenheden aan den wand hing. Zie verder scheltema.]

Broddel.

Daar ligt de broddel.Ga naar voetnoot16

Broddelaar.

Goed overleg is het halve werk (of: Is dat niet wel verzonnen), zei de broddelaar, en hij zette den lap naast het gat.Ga naar voetnoot17

Broeder.

Adel moet bij adel, en stront bij zijn' broêr wezen. (Zie adel.)

Al de broeders zijn het oneens in den kerkeraad.

Alle harten zijn gezusters, alle beurzen geen gebroêrs. (Zie beurs.)

Alle monden zijn gebroeders, uitgenomen des wolfs mond.Ga naar voetnoot18

Al waart ge mijn broeder.

Ben ik mijns broeders hoeder?Ga naar voetnoot19

[Dit spreekwoord is genomen uit Gen. iv: 9.]

Beter van een' man bekeven, Dan bij een' broeder wel te leven.Ga naar voetnoot20

[De gedachten van een trouwlustig meisje, dat daarmede een' welmeenenden raad, om haren minnaar te laten loopen, afwijst.]

Broeder, geef mij de hand.Ga naar voetnoot21

Broeders gekijf Komt om (of: Gaataan) ziel en lijf.Ga naar voetnoot22

Dat is de eigen hond, zei Kaan, En hij zag een' uil voor zijn' broêr aan.Ga naar voetnoot23

Dat is de regte (of: beste) broeder niet.Ga naar voetnoot24

Dat is een eerlijk werk, zei broêr Kornelis, en hij joeg de varkens door het koren van de Geuzen.Ga naar voetnoot25

De mond en de aars zijn gebroeders. (Zie aars.)

De nijdige is gestorven, maar heeft veel broeders achtergelaten.Ga naar voetnoot26

Der broederen toorn rijst al te hoog.Ga naar voetnoot27

Die de broêrtjes dragen, blijven gemeenlijk achter.Ga naar voetnoot28

Drie broeders, drie kasteelen.Ga naar voetnoot29

Duiten en eene goede conscientie zijn broêrtjes en zusjes.

Een ongeluk heeft ligt een broêrtje of een zusje.

Hadde hij en zou hij zijn gebroeders.Ga naar voetnoot30

Het gelag was den broeders geschonken.

Het is den broeder van noode.Ga naar voetnoot31

[Volgens tuinman en v. duyse zou dit spreekwoord uit Matth. xxi: 3 genomen zijn, waartoe ik echter te weinig overeenstemming in spreekwoord en tekst opmerk; terwijl het misbruik al zeer grof zou wezen, daar het spreekwoord eenvoudig beteekent, dat iemand aan de zaak, voor welke men het spreekwoord, en dat nog wel schimpender wijze, op hem toepast, groote behoefte heeft.]

[pagina 92]
[p. 92]

Het is een broeder van de natte gemeente.Ga naar voetnoot1

Het is één broêr proeven.Ga naar voetnoot2

Het is een broêrtje met een zusje (of: Het is er een broêrtje van).Ga naar voetnoot3

Het is een granenbroêr (of: -pikker).

Het is een jabroêr (of: amenzegger). (Zie amen.)

Het is een likkebroêr.Ga naar voetnoot4 (Zie de Bijlage.)

Het is een lustige broeder.

Het penningsken wil een broêrtje hebben.Ga naar voetnoot5

Hij heeft er een' broêr aan dood (of: verloren).

Hij heeft zijn' broêr gesproken.

[Zijn broêr is zoowel van de natte gemeente als hij.]

Hij heet broêr Joost.Ga naar voetnoot6

Ik wenschte, dat ik al zijne broêrtjes had.

Ik wil hem niet langer voor mijn' broeder houden.Ga naar voetnoot7

In den nood is een getrouw gebuur beter dan een broeder, die verre is.

[Dit spreekwoord is ontleend uit Spreuk. xxvii: 10.]

Ledigheid is hongers moeder, En van dieverij een broeder.Ga naar voetnoot8

Men vindt veel broeders, maar luttel beurzengezusters. (Zie beurs.)

Mijn broêr heeft vele bezittingen, zei de Jood, en hij kraauwde zich. (Zie bezitting.)

Mijne moeder heeft zoowel van mij in de kraam gelegen als van mijn' broeder.Ga naar voetnoot9

Noachs gildekamer is afgeschaft, maar de gildebroeders leven nog.Ga naar voetnoot10

Nu leven wij als broeders, zei dejongen tegen zijn' vaâr, en zij zaten in eene kroeg.Ga naar voetnoot11

Ongelijke schotels (of: deelen) maken schele oogen (of: broeders).Ga naar voetnoot12

Twee broêrs vrouwen kijven veel.Ga naar voetnoot13

Wacht u voor valsche broeders.

Zij houden broêrs deeling.Ga naar voetnoot14

Zij staan malkander bij als broeders.Ga naar voetnoot15

Zoo gelijk, alsof het twee broeders waren.Ga naar voetnoot16

Broederschap.

Hij heeft een' neus van de broederschap.Ga naar voetnoot17

Hij is ook van de broederschap.

Broei.

Het is nog in den broei.

Hij zit in den broei.

Broek.

Al met der tijd komt Harmen in 't wambuis en Griet in de broek (of: de rokken).Ga naar voetnoot18

Als er eene broek is, betaalt er geen doek.

[Door broeken worden mannen, door doeken vrouwen verstaan.]

Als moeders hemd de dochter past, wil ze er ook eene broek over.Ga naar voetnoot19

Baard, broek en beurs: dat zijn drie B's des mans, die de vrouw moet mijden. (Zie b.)

Daar doeken zijn, ontruimen broeken.

[Men geeft de eer aan de dames.]

Daar heeft de duivel zijne broek van bedreten.

Daar is de broek en bouwen. (Zie bouwen.)

Dat is er een met een broekje aan.

[Zoo spreekt men van de leugen, die is aangekleed, om haar schijn van waarheid te geven.]

Dat is ook eerst naar den naam vragen, en dan: uwe broek brandt.

[Eene vonk uit de pijp was op de broek gevallen, zonder dat de eigenaar derzelve zulks bemerkte. Die nevens hem zat, hem niet kennende, vroeg zeer bedaard naar zijnen naam, ten einde in de gelegenheid te zijn, hem op het gemelde ongeval opmerkzaam te maken. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer door groote omslagtigheid de gedane diensten eer na- dan voordeelig zijn.]

De broeken moeten dansen, zoo als het de keurs belieft.

[Zoo als door den bouwen en den doek wordt de vrouw ook door de keurs aangewezen. Het spreekwoord ziet op de vrouw, die zich boven den man stelt.]

De broek lappen, en het garen toegeven.Ga naar voetnoot20

De pijen broek vindt zelden een kussen voor haren aars, - de fluweelen vindt het overal geschud en gereed. (Zie aars.)

De wijn is onbeschaamd: hij gaat zonder broek of hemd.

Die eene gescheurde broek heeft, moet stil blijven zitten.

Die het ambacht verstaat, krijgt het werk, zei Jan de snijder, en hij kreeg in de paaschweken een paar kousen te verzolen (of: eene oude broek te lappen). (Zie ambacht.)

Die maar ééne broek heeft, wascht ze dikwijls.Ga naar voetnoot21

Drie mengelen broek en een pintje billen. (Zie bil.)

Eene hertslederen broek doorzitten.

Eene verstandige vrouw weet wel, dat de man de broek aan moet houden.

Een jongen strijkt zijne broek maar weêr op.

[Wanneer er eene oneerbare gemeenschap heeft plaats gehad, en er sprake is van de gevolgen daarvan voor het meisje.]

Eer een boer zijne broek opbindt. (Zie boer.)

Ergens eene kwade broek van aanhebben.

Groote aarzen hebben wijde broeken noodig. (Zie aars.)

Half broek, half wambuis.

Het is een edelman, als zijne broek een peperzak.Ga naar voetnoot22

Het is een windbreker (of: windbuil, ook wel: eene broek vol wind). (Zie breker.)

Het is gepermitteerd, zei Gijs, en hij sch... in zijne broek.Ga naar voetnoot23

Het is wel aan de kous (of: de broek) te zien, waar het been gebroken is. (Zie beenen.)

[pagina 93]
[p. 93]

Het was beter, dat gij in uwe broek gep... had.Ga naar voetnoot1

Het wijf heeft de broek aan (of: draagt de broek).Ga naar voetnoot2

Hier vechten zeven wijven om ééne mans broek.

Hij bedr.. zijne broek, eer 't aan den knoop gaat.Ga naar voetnoot3

Hij heeft eene fulpen broek verdiend.

[Fulp is fluweel, en de zachtheid der stof wordt op den bezitter overgebragt. Men bezigt het spreekwoord voor een' vleijer. Vroeger plagt men iemand, die een huwelijk bemiddeld had, werkelijk eene fulpen broek te vereeren.]

Hij heeft geene broek aan den aars. (Zie aars.)

Hij heeft hem achter de broek gezeten (of: gereden).

Hij heeft pek aan zijne broek (of: zijn gat).Ga naar voetnoot4

Hij is een dubbele kater: hij k... door zijn hemd in zijne broek.Ga naar voetnoot5

Hij is er ellendig aan, die om zijn wijf eene korte broek moet dragen.

Hij kijkt onder en boven uit zijne broek.Ga naar voetnoot6

Hij klaagt van armoede, en heeft nog broekgespen. (Zie armoede.)

Hij komt hem na aan de broek.

Hij komt met de kous (of: broek) op het hoofd t' huis.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Hij krijgt het voor zijne broek (ook wel: voor zijn gat).

Hij loopt weg met de broek op de hielen.

Hij moet de broek verlaten, en met de keurs verwisselen.

Hij praat alles voor zijne broek weg.

Hij scheurt er zijne broek aan.Ga naar voetnoot8

Hij strijkt ze allen de broek af.

Hij zal hem wel op 't leêr (of: achter de broek) zitten.

Hun doekje Staat niet naar hun broekje.

Iemand bij de broek (of: den aars) ophalen. (Zie aars.)

Iemand de broek opbinden (of: opveteren).

Ik zal er hem eene broek van aanmeten.

Is het anders niet dan een meisje, zoo behoeft het geen broekje.Ga naar voetnoot9

Kleine aarzen behoeven geene groote broeken. (Zie aars.)

Komt de nieuwe broek aan het oude wambuis, dan scheuren de vetergaten uit.Ga naar voetnoot10

[Wanneer een oud man eene jonge vrouw trouwt, dan ligt hij spoedig in het graf.]

Men kan er eene broek van aankrijgen.

Men maakt geene hertslederen broek van de huid van een wild varken.Ga naar voetnoot11

Men vangt geen snoeken Met drooge broeken.Ga naar voetnoot12

Men zal hem van datzelfde laken een pak (of: een' rok en eene broek) maken.Ga naar voetnoot13 (Zie de Bijlage.)

Men ziet aan het been wel, waar de kous een gat heeft (of: de broek gescheurd is). (Zie beenen.)

Om dat lapje geen dief, zei meester Eéndarm, en hij haalde eene broek door het oog van de schaar.

Pogchen en broek-bevuilen is geene kunst.Ga naar voetnoot14

Slecht en regt, als Sint Pieters voorbroek, die maar ééne plooi had.Ga naar voetnoot15

Snert, houd je broek vast.

Tusschen doeken en vreemde broeken dient wel een scherm te zijn.

Van angst zou hij zich de broek besch..... (Zie angst.)

Vroeg geleerd, vroeg vergeten, Vroeg gebroekt, vroeg bedreten.Ga naar voetnoot16

Wat gebrui is dat, zei Joost Bloemkool, en daar sprong een kikvorsch uit zijne broek.Ga naar voetnoot17

Zij is gebroekt.

Zij wil de broek aantrekken, of ze haar past of niet.

Brok.

Als de hond met den staart kwispelt, wil hij een brokje hebben.Ga naar voetnoot18

Daar is wat kaauwen aan zulk een brokje.

Dat is een vette brok in zijn nest gesleept.Ga naar voetnoot19

De brokken worden hem als een' hond toegeworpen.

De brokken zullen hem in de maag niet schimmelen.Ga naar voetnoot20

Die veel kluift, verliest groote brokken.Ga naar voetnoot21

Een schandelijke brok is haast gegeten.Ga naar voetnoot22

Gaap Jochem, het is een groote brok.

Gestolen brokken smaken wel; maar voeden kwalijk.Ga naar voetnoot23

Het hudje met het mudje; het mandje met de brokken.Ga naar voetnoot24

[Dat wil zeggen: daar is alles en alles: rijp en groen, het groote met het kleine, oud en jong, de bewaarplaats en hare voorwerpen. Hudje is mogelijk eene verbastering van hoedje, en dan is budje met mudje niets anders dan de groote en de kleine maat, en dus alles. Om er mannen en vrouwen door te verstaan, omdat die meermalen naar hunne hoofddeksels genoemd worden, is minder aannemelijk; want dan zou men voor hudje niet alleen hoedje, maar ook voor mudje mutsje moeten aannemen. Het mandje met de brokken dient slechts, om te versterken, wat men door het hudje met het mudje wilde uitdrukken.]

Het is den eenen hond leed, dat de andere in de keuken loopt (of: een' brok krijgt).Ga naar voetnoot25

Het is een harde brok, daar men aan worgt.Ga naar voetnoot26

Het is een lief brokje!

Het is een onbehouwen brok.

Hij heeft een' moeijelijken brok te slikken.

Hij kijkt hem de brokken uit den mond.

[pagina 94]
[p. 94]

Hij krijgt ook een' brok.Ga naar voetnoot1

Hij stikt in (of: aan) de brokken.Ga naar voetnoot2

Hij telt de brokken in den mond.

Hij zal aan den brok verlekkeren.Ga naar voetnoot3

Iemand een' brok in den mond werpen.Ga naar voetnoot4

Iemand met de stukken en brokken betalen (of: overtuigen).Ga naar voetnoot5

Is de brok groot: zet er uwen mond naar.Ga naar voetnoot6

Men moet niet wijder gapen, dan de brok groot is.Ga naar voetnoot7

Men moet zulke groote brokken niet inzwelgen, dat men eraan wurgt.Ga naar voetnoot8

Onbeschaamde brokken geven klein voedsel.Ga naar voetnoot9

Ongegunde brokken worden 't meest gegeten.Ga naar voetnoot10

Voor iemand de brokken uit den mond sparen.

Wanneer men den brok in den buik heeft, dan is het geen tijd van blazen.Ga naar voetnoot11

Zoete brokken hebben gooren nasmaak.Ga naar voetnoot12

Bron.

Dat is de onreine bron, daar de gloeijende lava uitstroomt.

Dat is ook water in de bron dragen.

De bron is opgedroogd.

Eene onreine bron kan geen rein water opgeven.Ga naar voetnoot13

Hij heeft het uit eene goede (of: zuivere) bron.

In de regtvaardigheid ligt de bron der deugden.Ga naar voetnoot14

Brood.

Alle ding laat zich zeggen, en kaas en brood laten zich eten.Ga naar voetnoot15

Al moest ik ook morgen brood eten en water drinken.

Al om den soberen kost, zei Jan Memme, En hij liet zijn' hond naar eene korst brood zwemmen.Ga naar voetnoot16

Als de boter duur wordt, leert men zijn broodje droog eten. (Zie boter.)

Als de gekken geen brood aten, het koren zou goedkoop zijn.Ga naar voetnoot17

Als het brood gegeten is, dienen de gasten te scheiden.Ga naar voetnoot18

Als ik dood ben, zoo kook mij een potje met bier en brood. (Zie bier.)

Als men alle dagen brood eet, wil men ook wel eens wat anders hebben.

Als men zijn brood heeft, moet men niet denken: de raven sch.... mij de boter wel. (Zie boter.)

Altijd brood te eten, verdriet ook.Ga naar voetnoot19

Altijd een gebak (of: brood) ten achteren zijn.Ga naar voetnoot20

Beter een drooge bete broods met rust dan schatten. (Zie beet.)

Beter een half brood dan geen.Ga naar voetnoot21

Beter een stuk brood in den zak dan eene veêr op den hoed.

Bier tappen (of: Jenever schenken) is de laatste nering voor den broodzak. (Zie bier.)

Bij den broode valt veel te lijden.Ga naar voetnoot22

Bij gebrek van brood eet men korstjes van pasteijen (of: Korstjes van pasteijen is goed brood).Ga naar voetnoot23

[Korstjes van pasteijen is pruikenbrood. Het spreekwoord zegt dus zooveel als: in nood behelpt men zich wel met hetgeen men anders niet zou willen aanzien, en niet, gelijk men wel heeft gemeend: als men gebrek heeft, gebruikt men wel iets van betere hoedanigheid.]

Bij gebrek van brood Is de schaamte dood.Ga naar voetnoot24

Bij soldatenbrood Zit altijd de dood.

Boonen is brood. (Zie boon.)

Brood bij de ligt, Kaas bij de wigt.Ga naar voetnoot25

[Dat wil zeggen: bij het noodzakelijke voedsel geeft men rijkelijk, bij het minder noodzakelijke betracht men de zuinigheid. Zie dus niet, hoe dik men 't brood snijdt; doe dit wel bij de kaas. ‘Ligten,’ zegt wassenbergh, ‘betekend hier iets opligten, om te voelen, hoe zwaar het omtrent weege.’]

Brood Is der hazen dood.Ga naar voetnoot26

[Niet het brood, dat de hazen eten, maar dat men den hazewinden geeft, en waardoor deze de kracht verkrijgen, om de hazen te vervolgen.]

Brood van allen akker Maakt den kreuple wakker. (Zie akker.)

Daar baat geen verstand, als de boter aan het brood niet kleven wil. (Zie boter.)

Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood.Ga naar voetnoot27

Daar geen brood is, is het kwaad hoven.Ga naar voetnoot28

Daar is geen droog brood aan te verdienen.

Daar is niet zooveel kaas als brood.

Dat is misselijke kost, zei de mof, en hij at spoeling voor bier en brood. (Zie bier.)

Dat is voorgegeten brood.Ga naar voetnoot29

Dat snijdt brood.

De appetijt en hongersnood Vonden nooit kwaad brood. (Zie appetijt.)

De broodkast hangt er hoog.

[Er is daar niet veel te halen.]

De broodkruimels steken hem.Ga naar voetnoot30

De hoop is het brood der ellendigen.

De kunst gaat om brood, En wij gaan naar den dood.Ga naar voetnoot31 (Zie de Bijlage.)

De maan is een brooddief der ligtekooijen.Ga naar voetnoot32

De muizen liggen er voor (of: in) de broodkast dood.Ga naar voetnoot33

[pagina 95]
[p. 95]

Den mannen geeft men huisvrouwen, den kinderen geeft men brood.Ga naar voetnoot1

De nood Vindt brood.Ga naar voetnoot2

Den wijn kent men aan den smaak, het brood aan de kleur.Ga naar voetnoot3

De raven zullen hem geen brood brengen.

[Het zal hem niet gaan als elia. Zie 1 Kon. xvii: 6.]

Des eenen dood Is des anderen brood.Ga naar voetnoot4

De vromen kunnen geen gebrek lijden, al zouden de steenen brooden worden, zei Kors Jansz; hij verkocht zijn' baars, en verzoop het geld. (Zie baars.)

Die altijd met den laatsten oven bakken, het is zelden, dat zij goed brood t'huis krijgen.

Die brood en wijn heeft, gaat vrij te bed. (Zie bed.)

Die brood heeft, dien geeft men brood.Ga naar voetnoot5

Die brood heeft, sterft niet van honger.Ga naar voetnoot6

Die geld genoeg heeft, wat vraagt die ernaar, of 't brood opslaat.Ga naar voetnoot7

Die geld heeft, zei de boer, kan wittebrood koopen. (Zie boer.)

Die goede tijdingen brengt, verdient bodenbrood. (Zie bode.)

Die nog kiekens zijn van de witte hen, zullen meer stront dan brood pikken.

Die zijn brood (of: zijne pasteijen) in den oven heeft, geef dien van uwen koek.Ga naar voetnoot8

Die zijn wittebrood vóór eet, moet zijn roggebrood na eten.Ga naar voetnoot9

Door het kwalijk in den oven schieten, wordt het brood scheef.Ga naar voetnoot10

Duivelsbrood groeit in éénen nacht.Ga naar voetnoot11

Een broodje daags gespaard, maakt een' goeden zak tarwe 's jaars.

Een drooge bete broods onder zijne betrekkingen smaakt beter dan eene wel gesmeerde boterham op vreemden bodem. (Zie beet.)

Eene goede ziel weet van alle steenen brood te maken.

Een kippende haan Kan nog bestaan; Maar een' liggenden hond Waait geen brood in den mond.Ga naar voetnoot12

Een lokbroodje geven.Ga naar voetnoot13

Een schalk eet zijn brood.Ga naar voetnoot14

Eigen brood boven al.

Eigen brood kost weinig.

Elk speurt, aan welke zijde zijn brood best geboterd zal worden. (Zie boter.)

Er is geen lekkerder brood, dan hetgeen men met de armen deelt. (Zie arme.)

Er is geen waard zoo arm, of hij kan een' gast eenen maaltijd broods borgen.Ga naar voetnoot15

Ga naar Geelbroek, en eet droog brood.

[Geelbroek is eene uitgestrektheid wild, laag gelegen kreupelhout in de provincie Drenthe, tusschen Assen, Beilen en Rolde. Deze min aangename gesteldheid heeft, met het geel in den naam, van Geelbroek een verwenschingsoord gemaakt.]

Ga voor eene andere deur: daar geeft men twee brooden.Ga naar voetnoot16

Gebedeld brood is goed voor lazarij.Ga naar voetnoot17

Geef God geen beschimmeld brood.Ga naar voetnoot18

Geen goud zoo rood, Of 't moet om brood (ook wel: Of 't is voor nood).Ga naar voetnoot19

Gegeten brood zal men gedenken (of: gedachtig zijn).Ga naar voetnoot20

Gekt gij met de boter? een ander eet ze op het brood. (Zie boter.)

Gerezen (of: Geoogd) brood en blinde kaas.Ga naar voetnoot21

Gij behoeft er immers geen brood voor te koopen!Ga naar voetnoot22

God schept geen' mond, of Hij schept er ook brood voor.Ga naar voetnoot23

Groen hout, heet brood en nieuwe wijn: Dat kan voor 't huis niet dienstig zijn.Ga naar voetnoot24 (Zie de Bijlage.)

Heb je nog brood op de plank?

Hebt gij water, hebt gij brood, Klaag dan niet van hongersnood.Ga naar voetnoot25

Heet brood, eer het in den oven is.Ga naar voetnoot26

Het beste brood legt men op het venster.Ga naar voetnoot27

Het brood eener minne is zoeter dan de koek eener moeder.Ga naar voetnoot28

Het brood is er al weêr in den oven geschoten.

Het brood is gegeten, en het gezelschap gescheiden.Ga naar voetnoot29

Het brood Is goed voor den dood.Ga naar voetnoot30

Het eene kind geeft men brood, het andere laat men gaan.Ga naar voetnoot31

Het eet geen brood.

Het heeft geene zwarigheid, zei de bakker, en hij had zijn brood te ligt gebakken. (Zie bakker.)

Het is eene arme bruiloft, daar brood gebrek is.Ga naar voetnoot32

Het is een Schiedammertje droog-brood.

[Dat wil zeggen: soberheid zit daar vóór. Het spreekwoord is aan de eenvoudige zeden der Oud-Schiedammers ontleend, en heeft met den jenever, wat men wel eens heeft gemeend, niets te maken.]

Het is een wittebroods kindje.Ga naar voetnoot33

Het is een zuur stukje brood.

Het is geene broodwinning, maar eene geldwinning.

Het is gesneden brood (of: kaas).Ga naar voetnoot34

Het is kwaad brood, daar men zich aan wurgt.

Het is net zoo goed, of je bij den bakker om een broodje komt. (Zie bakker.)

[pagina 96]
[p. 96]

Het manteltje roept nog eens om brood.

[Wanneer men zich boven zijnen stand kleedt, dan zegt de armoede, dat men het manteltje voor brood moet verruilen.]

Het spel is hun dagelijksch brood.

Het zijn broodelooze kunsten.Ga naar voetnoot1

Het zijn broodratten.

Het zijn hanen- (ook wel: kromme) eijeren (of: eijeren, die de boeren van roggebrood leggen). (Zie boer.)

Hij bakt kleine (of: zoete) broodjes.Ga naar voetnoot2

Hij breekt zijn hoofd over eene broodelooze kunst.Ga naar voetnoot3

Hij doet het om den broode.Ga naar voetnoot4

[Dit spreekwoord is genomen uit Joh. vi:26.]

Hij eet brood, en hij grijnt.Ga naar voetnoot5

Hij eet genadebrood.

Hij eet zijn eigen brood.

Hij eet zijn wittebrood vóór.Ga naar voetnoot6

Hij geeft het hem op zijn brood.Ga naar voetnoot7

Hij haalt hem het brood voor den neus weg.

Hij heeft anderer lieden brood gegeten.

Hij heeft eene roggebroods stem.Ga naar voetnoot8

Hij heeft geen' bogchel: hij draagt zijne broodkar maar op den rug. (Zie bogchel.)

Hij heeft geen brood voor sabbat.

[Hij heeft niet zooveel, dat hij op sabbat, wanneer hij niet werkt, ook den kost zou hebben.]

Hij heeft het brood in de eene- en den stok (of: steen) in de andere hand.Ga naar voetnoot9

Hij heeft het schapenvleesch wel lief, die zijn brood met de wol spreidt.

Hij heeft in zijne dagen al veel zuur brood gegeten.Ga naar voetnoot10

Hij heeft niet dat lieve brood te eten.Ga naar voetnoot11

Hij heeft van de gerstenbrooden niet gegeten.Ga naar voetnoot12

[In tegenstelling van hetgeen wij vinden: Joh. vi:9-13.]

Hij heeft wel lust tot soppen, die zijn brood in de goot (ook wel: in den mosterd) doopt.Ga naar voetnoot13

Hij helpt het brood uit de schimmel houden (of: eten).Ga naar voetnoot14

Hij is een profeet, Die brood eet.Ga naar voetnoot15

[Dat is: het is een alledaagsch mensch, die brood eet, gelijk elk een. Mogelijk is het spreekwoord ontleend uit Amos vii: 12.]

Hij is gekomen gelijk het duivelsbrood.Ga naar voetnoot16

Hij is mild met zijn brood, maar bakken doet hij zelden.Ga naar voetnoot17

Hij is niet, daar men goed brood verkoopt.Ga naar voetnoot18

Hij is niet waard, dat hij brood eet.Ga naar voetnoot19

Hij is te mager, om tot boter en brood te eten. (Zie boter.)

Hij is zoo goed als wijn en brood.Ga naar voetnoot20

[Dat dit spreekwoord ontleend zoude zijn van den van verraad beschuldigden en in 1673 ter dood gebragten pain et vin, is niet waarschijnlijk, daar het spreekwoord dan den eigennaam zou behouden hebben. De tegengestelde beteekenis, die het spreekwoord dan verkrijgt, pleit daarvoor evenmin. Hij is zoo goed als wijn en brood, wil zeggen: hij is zoo goed als men 't zich kan denken.]

Hij kan geen brood zeggen.

[Dat is: hij heeft zoo geheel zijne bewustheid verloren, dat hij het meest gewone voedsel, en waaraan hij behoefte heeft, zelfs niet benoemen kan.]

Hij kan het spek wel op het brood houden.

Hij kan meer dan brood eten.

Hij kan wel een woord leggen, daar men een stukje brood legt.Ga naar voetnoot21

Hij krijgt het op zijn brood.

Hij loopt weg als een hond voor den broodkorf.Ga naar voetnoot22

Hij maakt hem uit (of: Hij ziet er uit), zoodat de honden er geen brood van zouden eten (of: lusten).Ga naar voetnoot23 (Zie de Bijlage.)

Hij maakt van een kruimeltje een geheel brood.

Hij mag wel gaarne gesneden brood eten.Ga naar voetnoot24

Hij moet wel gaarne schapenvleesch eten, die zijn brood in de poke dopt

[Dit spreekwoord heeft dezelfde beteekenis als het mede tot dit onderwerp behoorende: Hij heeft wel lust tot soppen, die zijn brood in de goot (ook wel: in den mosterd) doopt. Poke is droesem in het ingewand van vee.]

Hij overdenkt veel, die geen brood heeft.Ga naar voetnoot25

Hij slacht den bakker, die het brood in den oven steekt, en er zelf buiten blijft. (Zie bakker.)

Hij slacht des kosters koe, en daarom heeft hij twee wittebrooden meer dan een ander.

Hij smeert zijn achterste met boter, en eet zijn brood droog. (Zie achterste.)

Hij spot met de boter, en zal zijn brood nog droog moeten eten. (Zie boter.)

Hij steekt brood in een' kouden oven.Ga naar voetnoot26

Hij steekt een overspelig broodje in zijns buurmans huwelijks-oventje.

Hij stinkt naar conserf van roggebrood, zeven vademen in den wind.Ga naar voetnoot27

Hij stoot (of: neemt) hem het brood uit den mond.

Hij weet naauwelijks van het eene brood tot het andere te geraken.Ga naar voetnoot28

Hij wil beter dan wittebrood.Ga naar voetnoot29

Hij wil wel, dat men daar naast groote brooden uitdeelt.Ga naar voetnoot30

[pagina 97]
[p. 97]

Hij zal zich zijne kaas en zijn brood niet laten onthalen.Ga naar voetnoot1

[De binnenlandsche oorlog, die ten jare 1490, toen de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten nog niet ten einde waren, uitbrak, en bekend is onder den naam van kaas- en broodspel, heeft aanleiding tot dit spreekwoord gegeven. Men geeft door hetzelve te kennen, dat men zich in geenen deele van zijn regt zal laten berooven.]

Hij zet zijn laatste brood bij.Ga naar voetnoot2

Hij ziet er uit als een afgelijkt stroopbroodje.Ga naar voetnoot3

Hij zoekt er nog een broodje uit te halen.

Hij zoekt het brood in een hondenkot.Ga naar voetnoot4

Hij zou zeggen, dat brood geene kruim heeft.Ga naar voetnoot5

Hij zucht, of het brood op is.

Houd uw brood, u komen eijeren.Ga naar voetnoot6

Iemand op stokkebrood onthalen.

Ik geloof geene heiligen, of zij moeten brood eten.Ga naar voetnoot7

Ik moet zien, dat men mij de kaas niet van het brood afhale.

Ik zal zoo lang koeken eten, totdat het brood gaar wordt.Ga naar voetnoot8

In nood Is alle ding brood.Ga naar voetnoot9

Is hij dood, zoo eet hij geen brood meer.Ga naar voetnoot10

Is iemand dood, Gebakken is zijn brood.Ga naar voetnoot11

Juist zooveel kaas als brood.

Klagers lijden zelden nood; Pogchers hebben schaars het brood.Ga naar voetnoot12

Kruimeltjes is ook brood.Ga naar voetnoot13

Lang vasten (of: Honger lijden) is geen brood sparen.Ga naar voetnoot14

Leer geene broodelooze kunsten aan uwe kinderen.Ga naar voetnoot15

Liever droog brood gegeten, dan kaas gebedeld.Ga naar voetnoot16

Mannetje! eet uw broodje droog: de boter geldt twee blanken. (Zie blank.)

Men bakt hier zoo goed brood als in Frankrijk.

Men bakt overal goed brood (of: bij een ander zulk goed brood als hier).Ga naar voetnoot17

Men behoeft den hond geen brood te geven, zoo lang hij met den staart kwispelt.Ga naar voetnoot18

Men eet zoo lang wit brood, tot men bruin begeert.Ga naar voetnoot19

Men geeft het hondje niet zooveel brood, als zijn staartje wel eischen zou.Ga naar voetnoot20

Men kan geen brood bakken zonder meel.Ga naar voetnoot21

Men sluit (of: spaart) geen brood voor vrienden.Ga naar voetnoot22

Men zal met heeren omgaan, zoodat zij ook bij den broode blijven.Ga naar voetnoot23

Men zorgt voor een heel brood, en heeft genoeg aan eene snede.Ga naar voetnoot24

Met drie dingen is men in huis verlegen: Met rook, een kwaad wijf en met regen; Maar 't vierde is nog het grootste kruis: Veel kinders en geen brood in huis.Ga naar voetnoot25 (Zie de Bijlage.)

Met kaas en brood is het goed te lijden.Ga naar voetnoot26

Mogt hij drek eten, hij kocht geen brood.Ga naar voetnoot27

Neem brood van een' dag, meel van eene week (of: maand) en wijn van een jaar.Ga naar voetnoot28 (Zie de Bijlage.)

Nimmer komt de dag van morgen, of hij brengt ook zijn brood mede.Ga naar voetnoot29

Nog eerder zoude ik zout en brood eten.Ga naar voetnoot30

Nood Zoekt brood.Ga naar voetnoot31

Om een stuk brood zou men hem door een vuur jagen.Ga naar voetnoot32

Ongegund brood wordt het meest gegeten.Ga naar voetnoot33

Op water en brood gezet worden.Ga naar voetnoot34

Oud geld, oud hooi en oud brood komt iemand wel te pas.Ga naar voetnoot35

Pannekoeken besparen brood en vleesch.Ga naar voetnoot36

Protesteren en brood bedelen is elk even na (of: staat elk vrij).Ga naar voetnoot37

Schoon voorgedaan is half verkocht, zei de bakker, en hij stelde geschilderd brood op 't venster. (Zie bakker.)

Snij brood en lees: terwijl de visch kookt, smelt de boter. (Zie boter.)

Spotters eten ook brood.Ga naar voetnoot38

Stof zal der slangen brood zijn.Ga naar voetnoot39

[De aanleiding tot dit spreekwoord vindt men in Gen. iii: 14, terwijl het genomen is uit Jez. lxv: 25.]

Trouw heeft brood, Als ontrouw ligt in grooten nood.Ga naar voetnoot40

Twee zuivels op één brood: Dat geeft hongersnood.

[Dat wil zeggen: wees niet overdadig, of gij zult later gebrek lijden. Eenvoudige menschen meenen, dat kaas en boter te gelijk op het brood overdaad is.]

Vaart men over eene sloot, Men laat er een brood; Vaart men over een veer, Men laat er nog meer.Ga naar voetnoot41

[Zoo men buiten's huis zijn genoegen zoekt, komt het op kosten, en hoe verder men gaat, hoe grooter de vertering wordt, in vergelijking

[pagina 98]
[p. 98]

van hetgeen men t' huis voor hetzelfde genoegen besteedt.]

Veranderd brood en oude wijn Is voor gezonden medicijn.Ga naar voetnoot1

Vleesch in de vasten of droog brood.

Vreemd brood smaakt wel.

Walg niet van het hemelsche brood.Ga naar voetnoot2

[Dit spreekwoord is ontleend uit Num. xxi: 5.]

Wat zuipenbrood niet al voedt!

[Men zegt dit met verachting van het voedsel van geringe menschen (karnemelk), wanneer deze zich wat veel laten voorstaan.]

Wees van zout en brood voorzien, eer gij uwe eijeren in stukken slaat.Ga naar voetnoot3

Wel broodvrienden, maar geene noodvrienden.Ga naar voetnoot4

Wie in der haast den oven stookt, bakt gehorende brooden.Ga naar voetnoot5

Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt (of: wiens wil men eert).Ga naar voetnoot6

Ziekte spaart brood, maar geen geld.

Zij is van het ligte brood.

Zij kallen van den broode.Ga naar voetnoot7

Zijn brood is hem reeds gebakken.

[Dat wil zeggen: hij is dood.]

Zijn eigen brood slaat hem op het hoofd.Ga naar voetnoot8

Zij zijn nog in de wittebroods dagen.Ga naar voetnoot9

Zij zorgen er wel voor, dat ze hun brood niet te droog eten.

Zij zullen niet ligt drie brooden voor een' koppel laten passeren.

Zoekt gij beter brood dan van tarwe?Ga naar voetnoot10

Zuur brood, zalig brood.Ga naar voetnoot11

Brooddronken.

Hij is zoo dartel en brooddronken, dat hij kerkmaar en straatmaar is.Ga naar voetnoot12

[Hij is zoo dronken, dat hij zelfs zijn brood vergooit, en daardoor tot een voorwerp der babbelzucht aan de kerk en op de straat wordt.]

Brouwer.

Brouwers bidden om goeden-, bakkers om duren tijd. (Zie bakker.)

Daar de bakker zit, kan de brouwer niet liggen. (Zie bakker.)

Daar de brouwer binnen is, moet geen bakker komen. (Zie bakker.)

Wat molenaars kallen en brouwers kunnen, is al gelijk.Ga naar voetnoot13

Wijnkoopers zijn brouwers.Ga naar voetnoot14

Zij houden het met den brouwer en den bakker. (Zie bakker)

Brouwerij.

Er gaat veel om in de brouwerij van de wereld.Ga naar voetnoot15

Het is levendig in de brouwerij.

[Er is groote drukte, maar het heeft niet veel te beduiden. Dit spreekwoord is genomen uit het potsige leven van jan steen, die, op aansporing van zijne vrouw, om de brouwerij levendig te houden, de vogels haar om de ooren deed vliegen.]

Hij is er gezien: in de bakkerij zoowel als in de brouwerij. (Zie bakkerij.)

Zij mogen niet in de brouwerij, veel minder in de bakkerij. (Zie bakkerij.)

Brouwsel.

Alle baksels en brouwsels vallen niet even goed uit. (Zie baksel.)

Dat is zooveel als eene boon in den brouwketel. (Zie boon.)

Wat kan de liefde niet al doen, zei de boer, en hij stak zijne vrouw in een' brouwketel, opdat zij van geene dokters-handen sterven zou. (Zie boer.)

Brouwster.

Dat gaat wel, zei de brouwster in den vos, en zij kneep hare knietjes toe.Ga naar voetnoot16

Brug.

Al de paarden willen niet te gelijk over de brug.Ga naar voetnoot17

Als één schaap over den dam (de brug, of: den post) is, volgen er meer.Ga naar voetnoot18

Als het karretje maar over het glazen bruggetje kon komen.

[Dit karretje moet het goud aanrijden, dat men wachtende is; maar het glazen bruggetje, waarover de aanvoer alleen geschieden kan, houdt dit nog altijd tegen. Men bezigt dit spreekwoord, wanneer er geen geld voorhanden is, en men steeds van koopen hoort spreken.]

Bij tijds aan de markt (of: brug), zoo dringt men u daar niet van daan.Ga naar voetnoot19

Dat heeft de brug gelegd.Ga naar voetnoot20

Dat is eene brug gelegd voor allerlei ondeugd.

De brug is opgehaald.Ga naar voetnoot21

De kerk is de brug naar den hemel.

De koestal is beter dan de koebrug.Ga naar voetnoot22

De koe wil niet over de brug.Ga naar voetnoot23

Eenen vlugtenden vijand moet men eene gouden brug bouwen.Ga naar voetnoot24

Een kanonik in de brug.Ga naar voetnoot25

Een vriend achter den rug Is eene vaste brug.Ga naar voetnoot26

Goede trouw is de brug van de ezels.Ga naar voetnoot27

Het geld rolt wonderlijk, zei losse Dirk; hij verloor een dubbeltje op de draaibrug, en vond het in de groote kerk wederom.Ga naar voetnoot28

Het is eene ezelsbrug.Ga naar voetnoot29

Hij heeft de brug gelegd, en een ander loopt erover.Ga naar voetnoot30

[pagina 99]
[p. 99]

Hij heeft de bruggen te regt.

Hij is de brug over.

Hij is er over eene gouden brug ingekomen.

Hij juicht, eer hij over de brug is.

Hij legt de brug voor een ander.

Is de brug weg, zoo ga erover.Ga naar voetnoot1

[Men hebbe hier niet te verstaan, dat men de brug zal overgaan, nadat die weg is, is verdwenen; maar nadat die een weg, eene begaanbare plaats, is geworden.]

Kom eens over de brug.

[Een ander spreekwoord, in beteekenis aan dit gelijk, zegt: Kom over met je borgen, dat is: toon nu eens, instaat te zijn, om te betalen; kom eens over de brug, en voldoe uwe schuld.]

Roep geen hei, voor gij over de brug (of: op den berg) zijt (ook wel: voor gij zijt overgevaren). (Zie berg.)

Zij heulen op alle bruggen.

Brugge.

Beklaag u aan het gekkenhuis van Brugge.Ga naar voetnoot2

Gent en Brugge zijn op éénen dag niet gebouwd.Ga naar voetnoot3

[Dit spreekwoord is op gelijke wijze te verstaan als het vroeger verklaarde: Keulen en Aken niet te gelijk (of: zijn niet op éénen dag gebouwd).]

Het spel van Brugge: al lagehende bijster.Ga naar voetnoot4

[Door eene begeerlijke zaak, die ons als schoon voorkomt, zich nadeel berokkenen, - ziende dit spreekwoord, volgens tuinman, op een oud kamerspel der rederijkers van Brugge.]

Het wapen van Brugge: een ezel in een' leuningstoel.

Ik spreek van Brugge, en gij antwoordt mij van Gent.Ga naar voetnoot5

Brugman.

Al kondet gij kallen als Brugman.Ga naar voetnoot6

[De welbespraakte monnik jan brugman, zich in 1462 te Amsterdam gevestigd hebbende, kreeg daar zooveel toeloop, dat men zijn' persoon als model van overreding stelde.]

Brugman zocht zielen, en ik zoek geld.Ga naar voetnoot7

Brui.

Hij heeft er den brui (ook wel: den hooi, den bras, of: den lieven tijd) van. (Zie bras.)

Hij slacht Jan de Lapper: die had den bras (of: brui) van zich zelven. (Zie bras.)

Bruid.

Al is de vrijster stug, nog wordt ze wel de bruid; Maar wil de vrijer niet, zoo is de vriendschap uit.Ga naar voetnoot8

Alle dingen zijn wel: Heeft het lief (of: de bruid) geen geel haar, zij heeft geel vel.Ga naar voetnoot9

Als de bruid is aan den man, Dan wil elk eran.Ga naar voetnoot10

Als de bruid is in de schuit, Dan is het pronken uit.Ga naar voetnoot11

Als de bruid is in de schuit, Dan zijn de beloften uit. (Zie belofte.)

Als men de bruid bidt, zoo pieraarst ze.Ga naar voetnoot12 (Zie de Bijlage.)

Bruid! bruid! Uwe goede dagen zijn nu uit.

Daar trouwde eene bruid, en het varken had geen hemd aan.Ga naar voetnoot13

[Varkens dragen geene hemden: men zegt daarmede niets ten nadeele van de bruid.]

Dat is de dood op het bruidsbed. (Zie bed.)

De bruid bestrooijen.Ga naar voetnoot14

De bruid de kroon opzetten.Ga naar voetnoot15

De bruid heeft de kat niet gevoerd.

[Terwijl de bruid te veel aan haar geluk dacht, heeft zij zich zorgeloos omtrent de kat gedragen, en deze, de kat, gelijk beteekenende als de heks, heeft daarover wraak genomen, en aan de bruid slecht weêr gegeven: het is een onstuimige dag, een voorbode van onheil voor de bruid. Deze bijgeloovige begrippen deden het spreekwoord ontstaan.]

De bruid heeft in het hemd gedanst.Ga naar voetnoot16

[Versta erdoor, dat de bruid haar hemd niet had uitgetrokken, toen zij danste.]

De bruid is goed, valt haar slechts een goed man.Ga naar voetnoot17

De bruid is 't allerliefst in 't hemd.Ga naar voetnoot18

De bruidsdagen zijn voorbij.

De bruid was eene hoer.Ga naar voetnoot19

De bruid wilde vermeerderd zijn, en zij p.... in de kerk.Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Der zalige bruid valt de regen in den schoot.Ga naar voetnoot21

Die geldeloos en weeldeloos is, wat doet hij met de bruid?Ga naar voetnoot22

Die het geluk heeft, leidt de bruid ter kerk.Ga naar voetnoot23

Die slaperig is, wat doet hij bij de bruid?Ga naar voetnoot24

Eene bedroefde bruid maakt eene blijde vrouw.

Eene bruid gaan zoenen.

Eene naakte bruid is ongemaakt.Ga naar voetnoot25

Eene naakte bruid werd zelden wel gekleed.Ga naar voetnoot26

Eene schoone bruid is haast gepareerd.

Eene vuile (of: leelijke) bruid behoeft veel opschik.Ga naar voetnoot27

Een schroomvallig hart won nooit eene schoone bruid.

Elk heeft zijn bruidje lief, elk haren bruidegom, Al is de eene scheel, en de ander mank en krom.

Elk meent, dat zijn lief (of: zijne bruid) de schoonste is.Ga naar voetnoot28

Gaat het nog al niet wel voor de eerste reis? vroeg de bruidegom aan de bruid.

[pagina 100]
[p. 100]

Hebt gij de bruid ook gezien?

[Toen, in 1568, de Spanjaarden in aantogt naar Friesland, en bij Deventer gelegerd waren, kwamen hunne spionnen in overhaasting terug, zeggende, dat de vijand naderde. Doch bij nader onderzoek bleek, dat de trommels, die zij gehoord, en de vaandels, die zij gezien hadden, behoorden tot den optogt eener bruiloftspartij. Van daar ontstond sedert het spreekwoord: Hebt gij de bruid ook gezien? wanneer iemand spoediger terugkwam, dan men hem verwacht had.]

Het is al van liefde, zei Lillekomdijne (of: Kurkumdijne); toen kuste hij het paard voor den aars, daar de bruid op zat. (Zie aars.)

Het is de schoonste bruid niet, die meest opgesmukt is.

Het is eene kranke bruid.

Het is, of gij met de bruid gekomen zijt.Ga naar voetnoot1

Het is te vergeefs gepijpt, als de bruid niet dansen wil.Ga naar voetnoot2

Het is ver van lagchen (of: Het is wel droevig met mij), zei de bruid, en zij begon te schreijen.Ga naar voetnoot3

Hij heeft de bruid verdanst.Ga naar voetnoot4

Hij is zeker bij eene bruid geweest.

Hij leidt de bruid.Ga naar voetnoot5

Ieder streelt zijne bruid op zijne wijze.

Ik zal u eens weder bedienen, zoo gij de bruid (of: bruidegom) zijt.

Laat elk zijne bruid, en mij de mijne.Ga naar voetnoot6

Liever bij de wijnkan, dan bij de bruid gezeten: U wel te kussen, en mij wel te eten.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Men kan wel dansen, al is het niet met de bruid.Ga naar voetnoot8

Men trouwt de bruid, zoo als ze is.

Men ziet aan den bruidleider wel, wat bruid het is.Ga naar voetnoot9 (Zie de Bijlage.)

Met een' man mag men loven, maar met eene bruid mag men geven.Ga naar voetnoot10

Niet de bijslaap, maar 't besluit Maakt van een lieve maagd de bruid. (Zie besluit.)

Om de bruid zijn de speelluî.Ga naar voetnoot11

Onwillige bruiden is kwaad dansen te leeren.Ga naar voetnoot12

Op bruids tranen gaan (of: Bruids tranen drinken).

Piep, piep, piep, Gerardus! riep de bruid.Ga naar voetnoot13

Pijp op, Roeltje! de bruid gaat meê.Ga naar voetnoot14

Ruim op! de bruid komt.Ga naar voetnoot15

Te bed best, zei de bruid, en zij was aan den haard vergeten. (Zie bed.)

Zij heeft den bruidsrok aan.Ga naar voetnoot16

Zij is uitgedost, of ze de bruid was.

Zij (of: Het geld) is de bruid, waarom gedanst wordt.Ga naar voetnoot17

Zooveel te erger is 't, dat de bruid schurftig is, en ook luttel heeft.Ga naar voetnoot18

Bruidegom.

Elk heeft zijn bruidje lief, elk haren bruidegom, Al is de eene scheel, en de ander mank en krom. (Zie bruid.)

Gaat het nog al niet wel voor de eerste reis? vroeg de bruidegom aan de bruid. (Zie bruid.)

Ik zal u eens weder bedienen, zoo gij de bruid (of: bruidegom) zijt. (Zie bruid.)

Bruijer.

Dat is een bruijer van eene metworst, zei de mof, en hij zag eene halve kartouw.Ga naar voetnoot19

Bruiloft.

Als de kat van huis is, dan hebben de muizen den vollen loop (of: houden de muizen bruiloft).Ga naar voetnoot20 (Zie de Bijlage.)

Al weêr één, al weêr één, zei Govert, en hij haalde de bruiloftsgasten één voor één met het haar de trappen op.Ga naar voetnoot21

Bruiloften en officiën worden van den hemel toegeschikt.Ga naar voetnoot22

Dat zal bruiloft voor de visschen zijn.

De eene bruiloft brengt de andere voort (of: Van bruiloften komen bruiloften).Ga naar voetnoot23

Een bruiloftskleed is wel met rouw gevoerd.

Het is altijd geene bruiloft.Ga naar voetnoot24

Het is bruiloft, het moet op.Ga naar voetnoot25

Het is een aardige mop op eene hondenbruiloft.

Het is een arm man, die op zijne bruiloft niet tegenwoordig is.Ga naar voetnoot26

Het is eene allemans-bruiloft.

Het is eene arme bruiloft, daar brood gebrek is. (Zie brood.)

Het is kwaad, den ezel ter bruiloft te nooden, als hij hout of water moet dragen.Ga naar voetnoot27

Hij is er gezien als eene ham op eene Joden-bruiloft.Ga naar voetnoot28

Hij is goed op eene boeren-bruiloft, om den klompendans te dansen. (Zie boer.)

Hij is zoo vrolijk als eene viool op eene bruiloft.Ga naar voetnoot29

In bruiloften en kinderbedden onderhoudt men vriendschap.Ga naar voetnoot30

Liever ter uitvaart dan ter bruiloft genood.Ga naar voetnoot31

Mennisten-bruiloft houden.

[Men spreekt overdragtelijk van bruiloft houden, wanneer men de heimelijkheden zuivert. Dekt men de tonnetjes, daartoe strekkende, met dekseltjes toe, dan noemt men dit Mennisten-bruiloft houden, omdat de Mennisten bijzonder pieus en zindelijk zijn.]

Men late den edellieden hun wildbraad, den boeren hunne kermis en den honden hunnen hoogtijd

[pagina 101]
[p. 101]

(hunne bruiloft, of: hun been), zoo blijft men ongedeerd. (Zie beenderen.)

Op eene arme bruiloft drinkt de schenker voor.Ga naar voetnoot1

Ter bruiloft en ter uitvaart kent men vrienden en magen.Ga naar voetnoot2

Van de bruiloft in de eerste mis.Ga naar voetnoot3

[Een spreekwoord, dat men bijbrengt, wanneer iemand zich van de wereldsche vermaken terstond tot godsdienstige overdenkingen begeeft.]

Zulke bruiloft, zulke pasteijen.

Bruin.

O, wat zijn ze bruin!

Bruintje.

Dat kan de bruin niet trekken.

Dat kan graauw niet trekken, daar moet een bruin voor wezen.

Bruinvisch.

Dat is een schoone bruinvisch, zei de mof, en hij zag eene vloo in een' wateremmer zwemmen.Ga naar voetnoot4

Hij blaast als een bruinvisch.

Hij duikelt als een bruinvisch uit zijn hok.

Hij komt als een bruinvisch op hem af.

Hij schiet vooruit als een bruinvisch.Ga naar voetnoot5

Buffel.

Als men de buffels te zeer vermoeit, gaan zij op de aarde liggen. (Zie aarde.)

Buffels vangen geene vossen.Ga naar voetnoot6

Het zijn niet al buffels, die buffelsleer dragen.Ga naar voetnoot7

Hij heeft eene buffelshuid.Ga naar voetnoot8

Hij laat zich bij den neus leiden, gelijk een buffel.Ga naar voetnoot9

Bui.

Daar komt eene bui: duik, laat overgaan.Ga naar voetnoot10

De bui trekt af.

De bui zien hangen (of: zien aankomen).

De eene bui jaagt de andere.Ga naar voetnoot11

De neêrgedaalde spriet ontvliedt storm en buijen.

Die bui zal wel overwaaijen.Ga naar voetnoot12

Die dingen gaan hand aan hand, even als man en vrouw, wanneer zij eene goede bui hebben.

Eene goede bui waarnemen.

Er hangt eene donderbui aan de lucht.

Het is eene bui, maar 't geeft geen' regen.

Hij durft de bui niet aan.

Hij heeft eene kwade (of: zotte, ook wel: eene goede, milde, of: vrolijke) bui.Ga naar voetnoot13

Hij is voor den regen (of: de bui, ook wel: de kou) binnen (of: t' huis).Ga naar voetnoot14

Hij loopt ertegen in als een bul tegen eene onweêrsbui.

Hij wacht de bui af.

Hij zal de bui wel ontloopen (of: afweren).

Hoe kunt gij de vromen zoo kwellen, zei gaauwe Joost, en hij kreeg van meester Benedictus eene hagelbui van roeslagen. (Zie benedictus.)

Komen de Maartsche buijen aan, Let dan op de dronkaards: ze gaan.

Wachten, tot de bui over is.

Buidel.

Als de zak komt, werpt men den buidel achter de kist.Ga naar voetnoot15

Den rijke hangt men in den buidel of schoorsteen.Ga naar voetnoot16

De volle buidel vindt gehoor, De lege klinkt niet in het oor.

Deze profijten kunt gij gemakkelijk in den buidel bergen.Ga naar voetnoot17

Gij zult mij lang zuur aanzien, eer gij mij een' stuiver uit den buidel zult helpen.Ga naar voetnoot18

Het geld met den buidel: alles is op.Ga naar voetnoot19

Het is goed, vrij gelag te geven uit eens anders buidel.Ga naar voetnoot20

Het komt uit eenen ruimen buidel.Ga naar voetnoot21

Hij kan met den voet in den buidel niet komen.Ga naar voetnoot22

Hij zal in den buidel moeten blazen.

Lieve vrienden hebben geen' strik op den buidel.Ga naar voetnoot23

Men scheurt even zoo éénen buidel als vele.Ga naar voetnoot24

Men zou hem zijn laatste oordje (of: zijn' geldbuidel) te bewaren geven.Ga naar voetnoot25

Oude buidels sluiten kwalijk.Ga naar voetnoot26

Uit volle buidels is het goed teren (of: geld betalen).Ga naar voetnoot27

Zijn buidel is aan zijn ander wambuis.Ga naar voetnoot28

Buik.

Alle bazen dikke buiken. (Zie baas.)

Alle buiken zat.Ga naar voetnoot29

Als de buik opengaat, dan breekt het spel uit.Ga naar voetnoot30

Als de buik vol en zat is, danst men niet gemakkelijk.Ga naar voetnoot31

Als het buikje vol is, begeert het hartje rust.Ga naar voetnoot32

Als hoeren schelden, zoo kijkt het den buik uit (of: zoo breekt de schande uit).Ga naar voetnoot33

Al te veel, dat deert den buik; Al te hard, dat breekt de kruik.Ga naar voetnoot34

Beter buik geborsten, dan goede spijs verloren.

Beter in de ruime wereld dan in den naauwen buik.Ga naar voetnoot35

Buikje goed gevuld, handjes aan het werk, zei de logge meid.

Buikleêr rekt wel.Ga naar voetnoot36

Dat zal hem als buikpijn bekomen.Ga naar voetnoot37

[pagina 102]
[p. 102]

De buik is een gasthuis.Ga naar voetnoot1

De buik is hem zoo week als mij.Ga naar voetnoot2

De buik is ligt gevuld.Ga naar voetnoot3

De buiklapper is dood.Ga naar voetnoot4

De buik meent, dat de keel gehangen is.Ga naar voetnoot5

De keel en de buik moeten wat bijleggen.Ga naar voetnoot6

De liefde springt hem in den buik als de karpers op onzen zolder, zei Neeltje Ligtebil, en zij werd wat gefoold.Ga naar voetnoot7

Den buik dienen.Ga naar voetnoot8

Den buik vooruit steken.Ga naar voetnoot9

Den rug aan 't vuur, den buik aan tafel, En in de hand een goede wafel.Ga naar voetnoot10

De oogen moeten vol zijn vóór den aars (of: den buik). (Zie aars.)

De oogen zien verder (ook wel: zijn altijd grooter) dan de buik (of: de maag).Ga naar voetnoot11

De rug zal hem zoo week worden als de buik.Ga naar voetnoot12

Die den buik vol heeft, meent ook, dat anderen zat zijn.Ga naar voetnoot13

Die eet zonder omzien, heeft straks den buik vol.Ga naar voetnoot14

Die kost staat als eement in den buik.

Die kwaad peinst, in zijn' buik moet het varen.Ga naar voetnoot15

Eene gehaalde kruik is ras uit (of: vult geen' buik).Ga naar voetnoot16

Een hongerige (of: ledige) buik heeft geene ooren (of: luistert niet, ook wel: Er helpt geene reden voor een' hongerigen buik).Ga naar voetnoot17

Een vette buik maakt geen scherp verstand.Ga naar voetnoot18

Een volle buik studeert niet gaarne.Ga naar voetnoot19

Even op en de buik vol.Ga naar voetnoot20

Hartzeer is geen buikpijn.

Het gelijkt wel, of hij kikkers in den buik heeft.

Het is een buikje vol zielen.Ga naar voetnoot21

Het is eene biervlieg (een bierbuik, of: eene bierlaars). (Zie bier.)

Het is een melkbuik.Ga naar voetnoot22

Het is gat aan kop, en buik aan borst. (Zie borst.)

Het is geen buikvel: dat rekt.

Het is geene buikvulling.

Het is in de keel en de maag (of: in het keelgat en den buik) vacantie.Ga naar voetnoot23

Het varken is door zijnen buik gestoken.Ga naar voetnoot24

Het zijn twee handen op éénen buik.Ga naar voetnoot25

Hij draagt den windel nog aan den buik, en hij wil preken.Ga naar voetnoot26 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft den buik eer vol dan de oogen.Ga naar voetnoot27

Hij heeft een' buik als een burgemeester.Ga naar voetnoot28

Hij heeft een' buik gegeten als eene trom (of: zoo dik als eene ton, ook wel: met eene tuit).

Hij heeft een klein aangezigtje en een rond buikje. (Zie aangezigt.)

Hij heeft er den buik van vol.Ga naar voetnoot29 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft om niet zulk een' dikken buik niet.

Hij heeft zijn buikje dik.

[Gelijk dit spreekwoord op den drinkebroêr wordt toegepast, ziet het vorige op den smulpaap, en het volgende op den koopman, wiens zaken niet ruim staan.]

Hij is buikziek.

Hij legt zijnen buik naast zich neder.

Hij maakt een' afgod van zijn' buik. (Zie afgod.)

Hij snijdt het varken onder den buik.Ga naar voetnoot30

Hij steekt zijnen buik vooruit.

Hij wordt week in den buik.Ga naar voetnoot31

Hij zal den buik van het zeil gorden.Ga naar voetnoot32

Hij zeilt op zijn' buik.Ga naar voetnoot33

Hij zit met den buik aan tafel.

Hij zit met het ijzer (of: mes) in den buik.Ga naar voetnoot34

Ik heb hem in den buik.Ga naar voetnoot35

Ik wensch je een' vrijen buik en een vrolijk hart, zei Hansje, en hij maakte twee kabriooltjes.Ga naar voetnoot36

Laat geen' duivel in uwen buik wassen.Ga naar voetnoot37 (Zie de Bijlage.)

Lang boompjes te gaan tellen, Is wel gezond voor de beurs, maar niet, om den buik te doen zwellen. (Zie beurs.)

Leg hem de hongerpleister op den buik.Ga naar voetnoot38

Men heeft wat buiten buiks.Ga naar voetnoot39

Men is geene stiefmoeder voor zijn' eigen' buik.

Men mag den buik niet beliegen.Ga naar voetnoot40

Men moet geen' wolf in het hart (of: den buik) smoren.Ga naar voetnoot41 (Zie de Bijlage.)

Men roemt wel, dat een holle buik goud waardig is, echter koopt men het pond voor een' heller.

Men zal den lieven buik op zijn gemak vullen.Ga naar voetnoot42 (Zie de Bijlage.)

Men zou daar pijn in den buik (of: de koorts, ook wel: de koude pis) van krijgen.Ga naar voetnoot43

Men zoude hem den buik wel verzadigen, konde men hem maar de oogen vullen.Ga naar voetnoot44

Met een' dikken buik t' huis komen.

[Dit zegt men van een zwanger meisje.]

[pagina 103]
[p. 103]

Op eenen buik van fluweel volgt een kleed van pij.

Op eenen vollen buik staat een vrolijk hoofd (of: Als het buikje vol is, is het hoofd blij).Ga naar voetnoot1 (Zie de Bijlage.)

Praatjes Vullen geen gaatjes (ook wel: vullen den buik niet).Ga naar voetnoot2

Schrijf het op uw' buik, dan kunt gij het met uw hemd uitwisschen.

Visschen en vrouwen zij nergens beter dan onder den buik (of: aan den staart).Ga naar voetnoot3

Wanneer men den brok in den buik heeft, dan is het geen tijd van blazen. (Zie brok.)

Woorden zijn goed voedsel voor de ooren, maar de buik heeft er niet aan.

Zij gelijkt naar onze Lieve Vrouw van Lorette: Zonder buik of zonder tetten.

Zij heeft den buik met beenen. (Zie beenderen.)

Zij heeft gort gegeten: die zwelt in den buik.

Zij heeft haar buikje goed gezalfd.

Zij moet maar eene warme pleister (of: pap) van honderd en twintig pond op haar' buik leggen.

Zijnen buik eene zielmis doen.Ga naar voetnoot4

Zij steekt haren buik uit, zei Jan, als de mosterdpot van mijn' oom Klaas.Ga naar voetnoot5

Zij zullen den buikriem wat moeten aanhalen.

Buiksloot.

Grootebroek ligt bij Enkhuizen, gelijk Buiksloot bij Amsterdam. (Zie amsterdam.)

Buikslooter.

Sta vast in den Buikslooter.

[Het veerschip van Buiksloot naar Amsterdam heet de Buikslooter. Het stooten van dit vaartuig tegen den wal, bij aankomst, legt den schipper de woorden in den mond, in het spreekwoord vervat. Men past dit toe op verschillende voorvallen in het dagelijksche leven, waarin eene gelijksoortige omstandigheid plaats heeft.]

Buil.

Builen en blaauwe plekken hoeden dikwijls voor ongeval.Ga naar voetnoot6 (Zie de Bijlage.)

Het is een windbreker (of: windbuil, ook wel: eene broek vol wind). (Zie breker.)

Hij heeft niets liever dan wonden en builen.

Hij slaat builen met oorkussens.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Men moet de bluts tegen de buil stellen (of: slaan). (Zie bluts.)

Met volle beurzen kan men builen slaan. (Zie beurs.)

Na den val de buil.Ga naar voetnoot8

Buis.

Mijn oog kan wel missen, zei de schipper, en hij zag eene boot voor eene buis aan. (Zie boot.)

 

Hij heeft het vest (of: buis) aan.Ga naar voetnoot9

[Men zegt dit van den dronkaard.]

 

Hij heeft hem in den neus (of: de buis).Ga naar voetnoot10

Hij laat de buis wentelen.Ga naar voetnoot11

Buisman.

Mooi weêr en geen' haring, zei de buisman.Ga naar voetnoot12

Buit.

Dat is een schoone buit, zei Piet, en hij vond een dozijn stinkeijeren.Ga naar voetnoot13

Een leger zonder geld heeft altijd een' ledigen buit.

Hij heeft niets uit den buit kunnen bekomen.Ga naar voetnoot14

Hij zal den buit verruilen.Ga naar voetnoot15

Zamen den buit.Ga naar voetnoot16

Buitelmannetje.

Het is de jongheid, zei besje, en toen speelde een zeventiger met buitelmannetjes. (Zie besje.)

Buiten.

Komt u een vrijer van buiten voor, ga dan vooral met looden schoenen.Ga naar voetnoot17

Krijg van buiten Doet vriendschap sluiten.Ga naar voetnoot18

Buitenlander.

Zij scheuren nu en dan een' Franschman de muts af; maar zoo nabij kunnen wij die buitenlanders niet onder de schaar krijgen.

[Wij hebben het voorregt niet, dat zij smaken, om zoo een- en andermaal eene flesch te ontkurken.]

Buitenplaats.

Hij koopt huizen en buitenplaatsen.Ga naar voetnoot19

Hij noemt maar zoo'n buitenplaats op.

Bul.

Als de bul jongt.

Bullen verkoopen.Ga naar voetnoot20

De bullen zullen goedkoop worden.

Een kuijaar, Een bruijaar; Een buljaar, Een smuljaar.Ga naar voetnoot21

Het is de bullekeur.

[Eene zoodanige keur, waarbij op geene verstandelijke of zedelijke waarde wordt gelet.]

Hij heeft een hoofd als een bul.Ga naar voetnoot22

Hij loopt ertegen in als een bul tegen eene onweêrsbui. (Zie bui.)

Bullebak.

Een onschadelijke bullebak is een papieren tijger.

Men lacht met een' bullebak, die niet bijt.Ga naar voetnoot23

Bulletin.

Hij liegt als een Fransch bulletin.

[Uit staatkunde deed napoleon i steeds hoog opgeven van zijne overwinningen, al was het ook, dat deze van geringe beteekenis waren, ja zelfs in spijt zijner geleden nederlagen. In een Fransch bulletin vond men dus de grofste logens voor waarheid opgedischt. Dit gaf aanleiding tot het spreekwoord, dat in handtastelijke onwaarheden zijne toepassing vindt.]

Bulster.

Zij zijn weg met bed en bulster. (Zie bed.)

Bult.

Een ander heeft altijd de schuld: Geen mensch ziet ooit zijn' eigen' bult.Ga naar voetnoot24

[pagina 104]
[p. 104]

Hij heeft paarden als hooibulten.

[Men zegt dit, als iemands paarden grof en dik en vet zijn.]

Woog iemand regt zijn eigen schuld, Hij zag nooit op zijns makkers bult.Ga naar voetnoot1

Bun.

De visch is in de bun.Ga naar voetnoot2

Bundel.

Wat helpt een droog bundeltje brem in eenen heeten oven? (Zie brem.)

Bungel.

Hij smijt er een' bungel tusschen.

Bunschoten.

Dan slacht hij de Bunschoter vischboeren: die leven altijd van hun verlies. (Zie boer.)

Dat is een Bunschoter.

[Bij de verklaring van het voorgaande spreekwoord zijn de Bunschoters als niet zeer waarheidlievend voorgesteld. Dit heeft mede aanleiding gegeven tot het spreekwoord: Dat is een Bunschoter, wanneer er van eene groote leugen, uit eigenbelang ontstaan, sprake is.]

Hij heeft Bunschoter haar onder de armen. (Zie arm.)

Bunsing.

Hij stinkt als een bok (bunsing, of: drekhaan). (Zie bok.)

Burg.

De burg is onneembaar.

Geen burg, ook geen tiran.

Hij wil den burg innemen.

Hij zal op dien burg wel moeten bezwijken.

Menigten breken burgen en sloten.Ga naar voetnoot3

Burgemeester.

Burgemeesteren begrijpen het zoo: daarmede afgedaan.

Daar de meijers tappen wijn, De burgemeesters koornkoopers zijn, En de schepens bakken brood, Daar is de gemeente in grooten nood. (Zie brood.)

Dat gelijkt als een windmolen op een' burgemeester.Ga naar voetnoot4

De burgemeester en de schoolmeester zijn de twee nuttigste serpenten van een dorp.

Die burgemeester werd, verkreeg een jaar verlenging van zijn leven.

[Uit den Tegenwoordigen Staat van Zeeland, I. bl. 413, haalt olivier groeneyk, in zijne Kronijk van Zierikzee, Bijvoegsel, bl. 10, de volgende bijzonderheid omtrent dit Zierikzeesche spreekwoord aan: ‘Het is aanmerkelijk, dat de stad Zierikzee, hare Burgemeesters telt bij name, sedert het jaar 1302 tot heden toe, waarin alleen ontbreken de namen der Burgemeesteren van de jaren 1303, 1345 en 1346; 't zij men dezelve verzuimd hebbe aan te teekenen, 't zij er toen geen nieuwe Burgemeesters verkozen zijn, maar de oude hebben blijven dienen; 't geen in de onrustige tijden van de Vlaamsche oorlogen, en inzonderheid in 't jaar 1303, door de belegering dezer Stad, ligt kan gebeurd zijn. Men bevind dat in deze vier honderd acht en veertig jaren niet meer dan acht Burgemeesters in hun regeringsjaar gestorven zijn; waar van het Zierikzeesche spreekwoord afkomstig is: dat, die Burgemeester werd, een jaar verlenging van zijn leven verkreeg.’]

Die winst kan men wel voorbij des burgemeesters deur dragen.Ga naar voetnoot5

Een burger en een burgemeester, dat is twee.Ga naar voetnoot6

Eens burgemeester, altijd burgemeester.

Het is een burgemeester van een afgebrand dorp.

Het moet galgen of burgemeesteren.Ga naar voetnoot7 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft een' buik als een burgemeester. (Zie buik.)

Men kan wel eens tegen den burgemeester teren, maar niet altoos.Ga naar voetnoot8

Zij kunnen wel tegen den burgemeester teren.

Burger.

Burger en boer scheiden niets dan die muur. (Zie boer.)

Dat geeft een' burger moed.

De burgers zullen teren.Ga naar voetnoot9

Een burger en een burgemeester, dat is twee. (Zie burgemeester.)

Een vergeten burger, een gerust leven.Ga naar voetnoot10 (Zie de Bijlage.)

Hij heeft eene goede burgerklok.

[Hij heeft een' hoogen ouderdom bereikt.]

Hij is daar burger.Ga naar voetnoot11

Hij wil den burgers ambten bezorgen. (Zie ambt.)

Hij ziet er uit als de dood in burgerkleederen.Ga naar voetnoot12

Bus.

Als het vuur in de bus is, rijdt de duivel op de klooten.Ga naar voetnoot13

Dat sluit als eene bus.Ga naar voetnoot14

Eene gesloten bus is het deksel voor de gierigheid.

In de bus blazen.

Wij passen bijeen als eene bus op eenen sleutel.

Butters.

Dat is arbeid, zei bakertje Butters, en zij schilde en peuzelde een zout scholletje. (Zie arbeid.)

Buurman.

Al de gebuur-kinderen weten 't wel.Ga naar voetnoot15

Alle ding met vriendschap, zei Govert, en hij nam de eijeren uit zijns buurmans hoendernest.Ga naar voetnoot16

Als uws buurmans huis brandt, is het tijd, dat gij uitziet (of: om brand te roepen). (Zie brand.)

Als uws buurmans huis verbrandt, Is 't u schade voor de hand.Ga naar voetnoot17

Al te goed is buurmans (ook wel: andermans, of: allemans) gek.Ga naar voetnoot18

Al, wat onze buurman heeft, Dunkt ons beter, dan wat God ons geeft.Ga naar voetnoot19

[pagina 105]
[p. 105]

Beter is een verre buur dan een digte bloedverwant. (Zie bloedverwant.)

Buren, kijk uit!

Buur houdt, God houdt.Ga naar voetnoot1

Compeer, dat is je geblazen, zei Pietje de beurzensnijder, en hij sneed zijns buurmans beurs af. (Zie beurs.)

De eene gebuur moet des anderen brand voor lief nemen. (Zie brand.)

De een moet dikwijls een' arm of een been breken, om den nek van zijn' buurman te sparen. (Zie arm.)

Den kost van de kinders moeten de ouders bezuren, Maar het besteden hangt aan de geburen.Ga naar voetnoot2

De vrienden bedanken de buren.

Die eenen goeden (of: kwaden) gebuur heeft, heeft eenen goeden (kwaden) morgen.Ga naar voetnoot3

Die een glazen huis bewoont, moet geene steenen op zijns buurmans dak werpen.Ga naar voetnoot4

Die gek is zijn buurman.Ga naar voetnoot5

Die goede buren heeft, kan gerust gaan slapen.

Die vink ben ik kwijt, zei Flip, en daar sprong eene vloo van zijn' rok op zijns buurmans mantel.Ga naar voetnoot6

Die wel zijn eigen hart doorziet, Die spot met zijnen buurman niet.Ga naar voetnoot7

Doe als uwe geburen.Ga naar voetnoot8

Een goede buur is beter dan een verre vriend (of: namaag).Ga naar voetnoot9

[Dit spreekwoord is genomen uit Spreuk. xxvii: 10.]

Een goed gebuur biedt goeden morgen.Ga naar voetnoot10

Een goed nabuur is een edel kleinood.Ga naar voetnoot11

Elk mag zijn huis wel naar zijnen zin vermaken, als hij zijnen buurman maar niet te na komt.Ga naar voetnoot12

Geene grootere plaag dan lastige buren.Ga naar voetnoot13

Geluk en ongeluk, gelijk zijne geburen.Ga naar voetnoot14

Groote rivier, groote heer en groote weg zijn drie kwade buren.Ga naar voetnoot15

Heb den Franschman tot uw' vriend, maar niet tot uw' nabuur.Ga naar voetnoot16

[Na den dood van zijnen schoonvader filips iv, koning van Spanje, maakte de Fransche koning lodewijk xiv aanspraak op de Spaansche Nederlanden, aan welke aanspraak hij al dadelijk, door het geweld zijner wapenen, kracht bijzette. Wij waren met den magtigen veroveraar, als nabuur, niet gediend, en sloten, in 1668, met Engeland en Zweden, de triple alliantie. Sedert dien tijd ontstond dit spreekwoord.]

Heilige lieden zijn vieze geburen.Ga naar voetnoot17

Het doet hem zooveel leed, of hij eens aan Bartjebuurs brief had geroken. (Zie bartel.)

Het is nu nabuur over den tuin, dan nabuur over de stoep.

Het noodigste eerst, zei de boer, toen hem zijne buren haalden, om zijne koe uit de sloot te trekken, en hij stak zijne pijp aan. (Zie boer.)

Het zijn de beste paarden, die de haver van hunne buren eten.

Hij laat zijne buren meê.Ga naar voetnoot18

Hij maakt geen burengerucht.Ga naar voetnoot19

Hij mag wel met zijne geburen ter kerke gaan.Ga naar voetnoot20

Hij meent, uit eene andere klei te zijn gevormd dan zijn buurman.Ga naar voetnoot21

Hij moet geene goede buren hebben, want hij prijst zich zelven.Ga naar voetnoot22

Hij moet zich zelven prijzen; zijne buren doen het niet.Ga naar voetnoot23

Hij speelt Magdaleentje (of: Leentjebuur).Ga naar voetnoot24

[Dat is: hij houdt meer van leenen dan van koopen.]

Hij steekt een overspelig broodje in zijns buurmans huwelijks-oventje. (Zie brood.)

Ho, ho! dat gebrui moet ophouden, zei schele Jaap, en zijn buurman zoende zijne vrouw.Ga naar voetnoot25

Ik wensch je continuatie van gezondheid, zei Jan van der Knaap, En hij nam afscheid van zijns buurmans aap. (Zie aap.)

In den nood is een getrouw gebuur beter dan een broeder, die verre is. (Zie broeder.)

Kwade geburen Moet men bezuren.Ga naar voetnoot26

Laat ieder de sneeuw voor zijne eigene deur wegvegen, en zich niet stooten aan den ijskegel van zijns nabuurs dakpan.

Laat uw' buurman in vrede, en stil uw eigen krakend wijf en uwe krijtende kinderen.

Menigeen draagt een' zak, en noemt zijn' buurman een' ezel.Ga naar voetnoot27

Mijn gebuur vare wel, maar liever ik zelf.Ga naar voetnoot28

Naaste buur, naaste bloedvriend, als het kalf in de groef ligt. (Zie bloedverwant.)

Nabuur over den tuin, nabuur weder terug.Ga naar voetnoot29

Na rijp beraad, zei Joost, en hij wachtte zoo lang, om zijns buurmans dochter te vragen, tot een ander ze hem voor den neus weghaalde. (Zie beraad.)

Natuur Is onze naaste gebuur.Ga naar voetnoot30

Niemand kan langer vrede hebben, dan zijn nabuur wil.Ga naar voetnoot31

Onder geburen valt een leep oog.Ga naar voetnoot32

Sparen en duren Zijn goede geburen.Ga naar voetnoot33

Twee minnaars aan eene figuur, Van eender nering twee gebuur.Ga naar voetnoot34

[pagina 106]
[p. 106]

Veeg eerst voor uwe eigene deur, en dan voor die uws buurmans.Ga naar voetnoot1

Veeg uws buurmans kind den aars (of: neus), en neem het in huis. (Zie aars.)

Vloek nimmer het huis uws buurmans: ligt valt er eene sprank op 't uwe.

Vraag het mijnen buurman, die kan zoowel liegen als ik.Ga naar voetnoot2

Vraag het mijnen buurman, die weet het ook niet.

Vrienden (of: Buren) houden zeer, Maar God houdt meer.Ga naar voetnoot3

Wat is dat voor plukharen, zei Goosen, en hij zag zijn' buurman met zijne vrouw worstelen.Ga naar voetnoot4

Wat mijn buurman eet, Helpt mij niet een' beet. (Zie beet.)

Wat u aangaat: houd u met uwe geburen.Ga naar voetnoot5

Wie brengt er water tot zijns buurmans huis, als zijn eigen huis brandt?Ga naar voetnoot6

Wied eerst uw eigen tuintje schoon, en dan dat uws buurmans.

Wie een porseleinen dak over zijn hoofd heeft, die werpe bij zijn' buurman de glazen niet in.

Wie zijne buren beleedigt, maakt het zich zelven daarna zuur.Ga naar voetnoot7

Zij doen niet buurlijk, die hun buurmans beest aanhouden. (Zie beest.)

Zij kunnen hunne buren op de beulingen nooden. (Zie beuling.)

Buurt.

Als ik eens in die buurt kom.

Het is aardig in de buurt.

Het is er een uit de buurt.

Het is niet noodig, een' winkel op te zetten: men vindt genoeg te naaijen bij de buurt.Ga naar voetnoot8

In die buurt ben ik nooit geweest.

Zij kraait het de buurt rond.

Zij luiden de buurtklok.

Buurvrouw.

Buurvrouw is eraan.

Er is niet een zoo vette hoen, Of 't heeft haar buurvrouws gunst van doen.Ga naar voetnoot9

voetnoot38
de Brune bl. 374.
voetnoot39
Tuinman II. bl. 23. Mulder bl. 418.

voetnoot1
Campen bl. 59. Gruterus I. bl. 117. Cats bl. 483. Winschooten bl. 308. Tuinman I. bl. 83, 288, 332. Gales bl. 23. Everts bl. 317. Willems III. 43. Posthumus I. bl. 88. de Jager Bijdr. 25.
voetnoot2
de Brune bl. 472.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 82.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 213. Mulder bl. 433.
voetnoot5
v. Waesberge Wijn bl. 17.

voetnoot6
Tuinman I. bl. 297. v. Eijk I. nal. bl. 25. v. Waesberge Vrijen bl. 64. v. Eijk III. 27.

voetnoot7
Cats bl. 458, 506, 530. Mergh bl. 47. Witsen 180. Winschooten bl. 11, 310, 329. Tuinman I. bl. 150. Julij 24. Euphonia bl. 516. Bruyn bl. 138. Kerkhoven bl. 55. v. Eijk I. bl. 57, nal. bl. 26. Zeepl. bl. 77-78. v. Waesberge Geld bl. 169. v.d.Meer bl. 128. Guikema II. 21, 22. Mulder bl. 412. Manvis bl. 123. Modderman bl. 6, 18. Bogaert bl. 92.
voetnoot8
v. Eijk I. bl. 57.
voetnoot9
Cats bl. 525. Tuinman I. bl. 150. v. Eijk I. bl. 56. Zeepl. bl. 76. v.d.Meer bl. 132. Modderman bl. 8. Bogaert bl. 109. v. Sandwijk 35.
voetnoot10
Winschooten bl. 11, 366. v. Eijk I. bl. 56.
voetnoot11
Witsen bl. 491. Tuinman I. bl. 150.
voetnoot12
Winschooten bl. 11. Tuinman I. bl. 150. v. Eijk I. bl. 57.
voetnoot13
v. Eijk I. nal. bl. 26.

voetnoot14
Motz bl. 2. Gruterus III. bl. 125. de Brune bl. 104. Meijer bl. 105.

voetnoot15
v. Fijk bl. 24.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 160. v. Waesberge Vrijen bl. 64, 66. v. Eijk III. bl. 88.
voetnoot17
Winschooten bl. 12. Tuinman I. bl. 263. v. Waesberge Vrijen bl. 66.
voetnoot18
28 Febr. Gruterus I. bl. 100. Sartorius pr. III. 19. Tuinman I. bl. 266. v. Eijk III. bl. 87.
voetnoot19
v. Eijk III. bl. 9.
voetnoot20
Cats bl. 457. de Brune bl. 345.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 251. Junij 20. Folie II. 446. v. Eijk III. bl. 90.
voetnoot22
v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot23
Willems III. 68.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 329, 350. Mulder bl. 427.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 160.
voetnoot26
Winschooten bl. 215, 224.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 350.
voetnoot28
Sartorius pr. VII. 66.
voetnoot29
Sartorius quart. 74. Witsen 1. Tuinman I. bl. 52, nal. bl. 11. Oct. 26. v.d.Hulst bl. 15. Loosjes Kat bl. 193, 194. v. Eijk II. bl. 49. v. Waesberge Vrijen bl. 58. v. Eijk III. bl. 83.

voetnoot30
Scheltema I. bl. 20.
voetnoot31
Lublink Br. bl. 78-80.
voetnoot32
Witsen bl. 491. Winschooten bl. 12. v. Eijk I. bl. 58, nal. bl. 25. Modderman bl. 106.
voetnoot33
v. Eijk II. nal. bl. III.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 200, II. bl. 204. v. Eijk I. bl. 155.
voetnoot35
Witsen bl. 505.
voetnoot36
Modderman bl. 38.

voetnoot37
Tuinman I. bl. 201, II. bl. 144.
voetnoot38
de Brune bl. 61. Willems II. 7.
voetnoot39
Motz bl. 46.
voetnoot40
15 Nov. Gruterus I. bl. 100. Sartorius pr. IV. 88. Tuinman I. bl. 347, II. bl. 108. Modderman bl. 152.
voetnoot41
Mortz bl. 22.
voetnoot42
Mergh bl. 16. Tuinman II. bl. 59. v. Waesberge Vrijen bl. 60.
voetnoot43
Folie II. 402.
voetnoot1
Mergh bl. 17. Tuinman II. bl. 59. Wijsheid bl. 139. v. Waesberge Vrijen bl. 60.
voetnoot2
Gruterus III. bl. 146. Meijer bl. 70. v. Duyse bl. 227.
voetnoot3
Folie II. 407.
voetnoot4
Campen bl. 86. Tuinman I. bl. 88. v. Eijk II. bl. 62. v. Waesberge Vrijen bl. 58. v. Eijk III. bl. 49.
voetnoot5
v. Waesberge Vrijen bl. 58. v. Eijk III. bl. 54.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 167. Tuinman II. bl. 174. Meijer bl. 70.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 43.
voetnoot8
Servilius bl. 116*. Campen bl. 82. Gruterus III. bl. 155. Mergh bl. 24. Sartorius pr. VI. 12, tert. IV. 72. Tuinman I. bl. 19. Meijer bl. 91. v. Duyse bl. 205. de Jager N. Bijdr. bl. 35-37.
voetnoot9
Winschooten bl. 132, 242, 249. Tuinman I. bl. 197.
voetnoot10
v.d.Venne bl. 17.
voetnoot11
Campen bl. 22.
voetnoot12
de Brune bl. 328.
voetnoot13
Mergh bl. 16. Tuinman I. bl. 86, 227, II. bl. 60. v. Waesberge Vrijen bl. 60.
voetnoot14
Motz bl. 73.
voetnoot15
Cats bl. 530.
voetnoot16
Folie I. 178.
voetnoot17
Lublink Verh. bl. 109, Br. bl. 86, 99. v. Eijk I. nal. 6. Manvis bl. 123. Harrebomée I. bl. 379.
voetnoot18
Campen bl. 22. Meijer bl. 11.
voetnoot19
v.d.Venne bl. 209.
voetnoot20
Cats bl. 530.
voetnoot21
Motz bl. 61, 75. Cats bl. 487. de Brune bl. 349. Bogaert bl. 75.

voetnoot22
Folie II. 472.
voetnoot23
Sartorius sec. II. 24.
voetnoot24
Folie II. 458.
voetnoot25
Winschooten bl. 12, 229.
voetnoot26
de Brune bl. 464. Sartorius pr. X. 55, sec. IV. 80, tert. VII. 79, IX. 66. Winschooten bl. 12. v. Eijk II. bl. 7, nal. bl. 3. de Jager Bijdr. bl. 493.

voetnoot27
Gruterus III. bl. 160. Witsen 26. Manvis bl. 124. Bogaert bl. 110.
voetnoot28
Servilius bl. 23. Sartorius pr. VI. 75. Everts bl. 228. Modderman bl. 133.
voetnoot29
Campen bl. 52. de Brune bl. 463. Mergh bl. 33. Sartorius pr. X. 62, sec. IX. 6. Tuinman I. bl. 128.
voetnoot30
Scheltema II. bl. 13.
voetnoot31
Winschooten bl. 154. Tuinman I. bl. 289, 291. Modderman bl. 107. Bogaert bl. 25.
voetnoot1
Halbertsma bl. 30.
voetnoot2
Sartorius sec. X. 26.
voetnoot3
v.d.Venne bl. 249.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 119, II. bl. 104.
voetnoot5
Witsen 226. Winschooten bl. 271. Tuinman 1. bl. 117, 172, 320. Bogaert bl. 87.

voetnoot6
v.d.Venne bl. 212.
voetnoot7
Servilius bl. 83*. Zegerus bl. 4. 4 Sept. Gruterus I. bl. 91. Mergh bl. 1. Tuinman I. bl. 168. Euphonia bl. 515.
voetnoot8
Campen bl. 11, 48. Mergh bl. 1. Tuinman I. bl. 372, II. bl. 165. Meijer bl. 23. Modderman bl. 63.
voetnoot9
Bogaert bl. 99.
voetnoot10
Servilius bl. 10*, 23. Zegerus bl. 1. Idinau bl. 301. Mergh bl. 1. Sartorius sec. IX. 5. Tuinman I. bl. 372. Folie I. 234. v. Eijk II. bl. 64. Bogaert bl. 99.
voetnoot11
v.d.Venne bl. 198.
voetnoot12
Campen bl. 131. 28 Oct. Gruterus I. bl. 96. Cats bl. 458. de Brune bl. 480, 493. Tuinman I. bl. 174, 322. Meijer bl. 63.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 9. 27 Oct. Gruterus I. bl. 96. Winschooten bl. 122.
voetnoot14
Cats bl. 461. Matthaeus 8. v. Hasselt bl. 16.
voetnoot15
27 Oct. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 495.
voetnoot16
v.d.Venne bl. 272.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 19.
voetnoot18
Prov. seriosa bl. 7. Gruterus I. bl. 93, III. bl. 126. Tuinman II. bl. 106.
voetnoot19
12 Nov. Gruterus I. bl. 95. de Brune bl. 87, 460. Sartorius sec. V. 16.
voetnoot20
Sartorius sec. X. 11.
voetnoot21
Gruterus III. bl. 158. Meijer bl. 92.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 30. Campen bl. 102. 22 Junij. Gruterus I. bl. 94, III. bl. 160. Meijer bl. 48, 75.
voetnoot23
Zegerus bl. 3. 15 Sept. Gruterus I. bl. 110. de Brune bl. 84, 337, 494. Meijer bl. 82.
voetnoot24
Campen bl. 31. v. Hasselt bl. 10. Meijer bl. 14.
voetnoot25
v. Hasselt bl. 9.
voetnoot26
Zegerus bl. 50. Mergh bl. 37.
voetnoot27
Campen bl. 12. 21 Maart. Gruterus I. bl. 119. Cats bl. 512. de Brune bl. 330. Mergh bl. 56. Tuinman II. bl. 23. Bogaert bl. 82.
voetnoot28
Mergh bl. 40. Tuinman II. bl. 98. Wijsheid bl. 139.
voetnoot29
Motz bl. 1. Campen bl. 91. Sartorius tert. VIII. 99. v. Nyenborgh bl. 134.
voetnoot30
Mergh bl. 38.

voetnoot31
v. Eijk II. nal. bl. VIII.

voetnoot32
Campen bl. 17.

voetnoot33
v. Eijk bl. 7.
voetnoot34
Gales bl. 27.

voetnoot35
Sartorius tert. VIII. 75, IX. 42. Tuinman I. bl. 217. v. Eijk II. nal. bl. 4.

voetnoot36
Folie II. 277.
voetnoot37
Witsen bl. 432.
voetnoot38
v. Waesberge Geld bl. 169.

voetnoot39
Gruterus III. bl. 123. Meijer bl. 99.
voetnoot40
Cats bl. 543.
voetnoot41
Campen bl. 24.
voetnoot1
Campen bl. 22. Gruterus III. bl. 152. Meijer bl. 81.
voetnoot2
25 Nov. Gruterus I. bl. 115, de Brune bl. 391, 477.
voetnoot3
Campen bl. 116.

voetnoot4
Campen bl. 112. Folie II. 371. Meijer bl. 54.
voetnoot5
Mergh bl. 2. Tuinman I. bl. 251, II. bl. 27. v. Duyse bl. 226.
voetnoot6
Campen bl. 84. Tuinman I. bl. 374. Folie I. 105. Meijer bl. 38. v. Waesberge Wijn bl. 11. v. Duyse bl. 226.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 29. v. Duyse bl. 226.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 29, 239. v. Zutphen Duivel bl. 420. v. Eijk III. 5. v. Duyse bl. 226.
voetnoot9
Folie I. 371.
voetnoot10
Mergh bl. 36. Tuinman II. bl. 67, 223.
voetnoot11
Mergh bl. 15. Tuinman II. bl. 27. Mensinga bl. 217.
voetnoot12
Campen bl. 131. Meijer bl. 63. v. Duyse bl. 226.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 125, II. bl. 136. v. Waesberge Vrijen bl. 55. v. Duyse bl. 226. Bogaert bl. 88.
voetnoot14
Campen bl. 113. Meijer bl. 54. v. Duyse bl. 226.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 44. Folie I. 65. v. Waesberge Wijn bl. 11. Modderman bl. 149.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 29.
voetnoot17
Folie I. 81.
voetnoot18
Everts bl. 231.

voetnoot19
Bogaert bl. 40.
voetnoot20
Winschooten bl. 13.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 75, II. bl. 37.
voetnoot22
v. Eijk II. nal. bl. 54.
voetnoot23
Winschooten bl. 13. Tuinman I. bl. 236.
voetnoot24
Cats bl. 483. de Brune bl. 231.
voetnoot25
Winschooten bl. 13.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 146.
voetnoot27
v. Eijk II. nal. bl. IX.
voetnoot28
Winschooten bl. 13.

voetnoot29
Witsen bl. 512. Winschooten bl. 304. Tuinman I. bl. 59, 283. Martinet 21. Koning bl. 26. v. Eijk I. bl. 65, nal. bl. 30. v. Waesberge Vrijen bl. 60. Modderman bl. 6.

voetnoot30
Motz bl. 9.
voetnoot31
Tuinman I. bl. 262.
voetnoot32
Tuinman I. bl. 87.
voetnoot1
Mergh bl. 24.
voetnoot2
Servilius bl. 108*, 120.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 179.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 245.
voetnoot5
Winschooten bl. 324. Tuinman I. bl. 245.
voetnoot6
Folie II. 10.

voetnoot7
Gruterus III. bl. 127. Tuinman II. bl. 95.
voetnoot8
Bogaert bl. 106.
voetnoot9
Folie II. 173.
voetnoot10
Gales bl. IV.
voetnoot11
Cats bl. 532. Witsen 224. Tuinman I. bl. 266, 296. Loosjes Boter bl. 155. Modderman bl. 124. Bogaert bl. 11.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 64. Aug. 15. v. Waesberge Geld bl. 167.
voetnoot13
Folie II. 153.
voetnoot14
Sartorius pr. II. 68.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 131, 372.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 25.
voetnoot17
cheltema II. bl. 12.
voetnoot18
Tuinman II. bl. 214.
voetnoot19
Folie I. 31.
voetnoot20
Folie II. 400.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 64. Aug. 12. v. Waesberge Wijn bl. 18.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 37. Campen bl. 117. Zegerus bl. 51. Idinau bl. 175. Gruterus I. bl. 119. Cats bl. 416. v.d.Venne bl. 111. de Brune bl. 471, 477. Mergh bl. 56. v. Nyenborgh bl. 133. Witsen 250. Tuinman I. bl. 97, 365, II. bl. 8. Reddingius bl. 85. v.d.Hulst bl. 14. Bruijn bl. 139. v. Waesberge Geld bl. 170. Modderman bl. 146.
voetnoot23
Mergh bl. 25. Tuinman I. bl. 30.

voetnoot24
Campen bl. 90, 130. Sartorius quart. 48. Meijer bl. 41.
voetnoot25
Bogaert bl. 34.

voetnoot26
v.d.Venne bl. 276. Tuinman I. bl. 364. Euphonia bl. 516. v.d.Hulst bl. 72.

voetnoot27
Folie I. 474.

voetnoot28
Winschooten bl. 14.

voetnoot29
Sartorius tert. IV. 40.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot31
Tuinman II. bl. 169.
voetnoot32
Sartorius pr. II. 82.
voetnoot33
Campen bl. 96. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 495. Sartorius tert. IV. 77. Tuinman I. bl. 116, 266, 368, nal. bl. 10, II. bl. 118, 134. Magazijn 79. Everts bl. 343. v. Waesberge Wijn bl. 14. v. Eijk III. bl. 87. Modderman bl. 92.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 267. v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot35
v.d.Venne bl. 255.
voetnoot36
Winschooten bl. 273. Tuinman bl. 34, I. bl 266. v. Aken II. v.d.Hulst bl. 15. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk III. bl. 86. Guikema II. 1. Spreuk XIII. v. Sandwijk 29.
voetnoot37
Everts bl. 347.
voetnoot38
Tuinman I. bl. 194, 201, II. bl. 218. Reddingius bl. 119.
voetnoot39
Cats bl. 460, 513. de Brune bl. 255. Bogaert bl. 99.
voetnoot40
de Brune bl. 472. Sartorius quart. 67.
voetnoot1
Tuinman II. bl. 117.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 248. Junij6. Modderman bl. 152.
voetnoot3
Sartorius sec. VII. 22.
voetnoot4
Campen bl. 126. Meijer bl. 61 v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 267. v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 225, 267. Gales bl. 18. v.d.Hulst bl. 88. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk III. bl. 89. Manvis bl. 124. Harrebomée III. bl. 173. Modderman bl. 34.
voetnoot7
Motz bl. 34.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 266.
voetnoot9
Tuinman I. bl. 100. Bogaert bl. 42.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 267.
voetnoot11
Cats bl. 416.
voetnoot12
25 Nov. Gruterus I. bl. 114. de Brune bl. 467. Sartorius tert. VI. 54, X. 9. Winschooten bl. 116. Tuinman I. bl. 178.
voetnoot13
Cats bl. 462. Winschooten bl. 207, 262. Tuinman I. bl. 266. v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot14
v. Eijk III. bl. 89.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 367.
voetnoot16
Folie II. 432.
voetnoot17
Sartorius pr. VIII. 65, sec. III. 46. Tuinman I. bl. 15, 265. v. Zutphen I. bl. 43. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk III. bl. 86.
voetnoot18
Servilius bl. 209. Zegerus bl. 39. Idinau bl. 42. Sartorius pr. II. 82, tert. II. 77. Winschooten bl. 116. Tuinman I. bl. 265, II. bl. 163. Reddingius bl. 63. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk III. bl. 86.
voetnoot19
Tuinman II. bl. 54.
voetnoot20
de Brune bl. 241.

voetnoot21
Hond bl. 125.

voetnoot22
Winschooten bl. 11.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 130. Jan. 16. v. Waesberge Geld bl. 162. Bogaert bl. 111.

voetnoot24
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 128. de Brune bl. 17. Tuinman II. bl. 176. Meijer bl. 86.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 136. Tuinman I. bl. 294. Meijer bl. 91.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 149.
voetnoot29
14 Aug. Gruterus I. bl. 119. Cats bl. 489.
voetnoot30
Sartorius pr. IV. 48. v. Eijk II. nal. bl. 57. de Jager Bijdr. bl. 117.

voetnoot31
Cats bl. 502. Mergh bl. 48.
voetnoot32
Cats bl. 469.
voetnoot33
Bogaert bl. 43.
voetnoot34
Sartorius sec. VI. 14.
voetnoot35
Tuinman I. bl. 163. v. Eijk II. 23. Harrebomée I. 9.
voetnoot36
Motz bl. 76.
voetnoot37
Sartorius sec. VIII. 17.
voetnoot38
Campen bl. 112. Sartorius pr. V. 70, tert. I. 12. Tuinman I. bl. 226, 301. Meijer bl. 54. v. Kijk II. nal. 1. v. Duyse bl 233. Mulder bl. 433.
voetnoot39
Motz bl. 76. Campen bl. 118. 12 Julij. Gruterus I. bl. 105. de Brune bl. 199. Winschooten bl. 278. v. Eijk bl. 13. Modderman bl. 23. Bogaert bl. 8.
voetnoot40
Gruterus III. bl. 165.
voetnoot41
Campen bl. 11.
voetnoot42
Sartorius sec. VII. 14.
voetnoot43
Campen bl. 45. Meijer bl. 21. Bogaert bl. 103. de Jager N. Bijdr. bl. 42.
voetnoot44
Tuinman I. bl. 231.
voetnoot45
Cats bl. 543. de Brune bl. 130. v. Sandwijk 7.
voetnoot1
Sartorius sec. VI. 80, VII. 53. Harrebomée I. bl. 390.

voetnoot2
Winschooten bl. 14. v. Eijk I. bl. 59.
voetnoot3
Witsen bl. 483. Winschooten bl. 14, 61, 230.
voetnoot4
Sartorius tert. IV. 3.
voetnoot5
Winschooten bl. 14. v. Eijk I. bl. 59.

voetnoot6
v.d.Venne bl. 101.

voetnoot7
Folie II. 138.

voetnoot8
Campen bl. 46.

voetnoot9
Tuinman I. bl. 29. v. Duyse bl. 216.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 301.

voetnoot11
Cats bl. 507. Bogaert bl. 83.
voetnoot12
Wassenbergh II. bl. 123.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 253.
voetnoot14
Winschooten bl. 15. Tuinman I. bl. 364.
voetnoot15
v. Eijk II. nal. bl. VII.
voetnoot16
v.d.Venne bl. 206.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 151.
voetnoot18
Prov. seriosa bl. 35. Servilius bl. 126*. Zegerus bl. 56. 7 Jan. Idinau bl. 46. Gruterus I. bl. 111. Cats bl. 409, de Brune bl. 210. Sartorius pr. III. 3, 4, tert. IV. 98. Hichardson bl. 23. Tuinman I. bl. 90. Willems IV. 11. Hond bl. 123. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk II. nal. bl. 16. de Jager Bijdr. bl. 103. v.d.Bergh bl. 270. Modderman bl. 104. Bogaert bl. 63.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 59, 85, 131. Folie I. 146. Modderman bl. 149.
voetnoot20
Folie I. 471.
voetnoot21
Witsen bl. 511. Winschooten bl. 15, 248.
voetnoot22
v. Eijk II. bl. 35.
voetnoot23
Cats bl. 538.
voetnoot24
Tuinman I. nal. bl. 15.
voetnoot25
Campen bl. 106. Tuinman I. bl. 159, II. bl. 202. Everts bl. 232. Scheltema bl. 327(73). v. Eijk III. bl. 97. Zaanl. I. bl. 152.
voetnoot26
v. Eijk II. nal. bl. 44.
voetnoot27
Campen bl. 104. Winschooten bl. 176. Tuinman I. bl. 75, 240. v. Eijk I. bl. 101. Modderman bl. 151.
voetnoot28
de Brune bl. 202, 790, 424. Winschooten bl. 15. Tuinman I. bl. 352. Hond bl. 122.
voetnoot29
Winschooten bl. 15. Tuinman I. bl. 288. Hond bl. 121.
voetnoot30
v.d.Venne bl. 180.
voetnoot31
de Brune bl. 70.
voetnoot32
Tuinman I. bl. 293.
voetnoot33
Motz bl. 3.
voetnoot34
de Brune bl. 237, 240.
voetnoot35
Cats bl. 529.
voetnoot36
Tuinman I. bl. 281.

voetnoot37
Folie II. 364.

voetnoot38
v.d.Hulst bl. 16.
voetnoot39
Campen bl. 47.
voetnoot1
v. Eijk II. bl. 41.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 71.
voetnoot3
de Brune bl. 78. Tuinman I. bl. 282, II. bl. 151.
voetnoot4
de Jager Bijdr. 20.

voetnoot5
Motz bl. 6. Gruterus III. bl. 148. Meijer bl. 94.
voetnoot6
Koning bl. 27.

voetnoot7
20 Maart. 3 Sept. Gruterus I. bl. 95. Tuinman II. bl. 173.
voetnoot8
v.d.Venne bl. 260.
voetnoot9
Meijer bl. 70.
voetnoot10
Campen bl. 80. Mergh bl. 22. Tuinman I. bl. 87. Mei 16. Scheltema bl. 327(37). Meijer bl. 36. v. Waesberge Vrijen bl. 67.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 298.
voetnoot12
Campen bl. 111. Sartorius tert. VII. 71. Tuinman I. bl. 334.
voetnoot13
Folie I. 24.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 297.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 290.
voetnoot16
Campen bl. 14.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 350, II. bl. 62, 123.
voetnoot18
Winschooten bl. 199. Tuinman I. bl. 136, 336. Bogaert bl. 111.
voetnoot19
v. Eijk II. nal. 58.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 116.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 119.
voetnoot22
de Brune bl. 389. Winschooten bl. 15. Tuinman I. bl. 350. Gales bl. VI, 23. Everts bl. 316. Moderman bl. 151. Bogaert bl. 39.
voetnoot23
Folie II. 395.
voetnoot24
Scheltema I. bl. 19. Modderman bl. 146.
voetnoot25
Motz bl. 47.
voetnoot26
Campen bl. 118. Meijer bl. 57.
voetnoot27
Bogaert bl. 103, 110.
voetnoot28
Servilius bl. 34*, 176*.
voetnoot29
de Brune bl. 114.

voetnoot30
Tuinman I. bl. 136, 258.

voetnoot31
Prov. seriosa bl. 38. Zegerus bl. 31. Idinau bl. 163. de Brune bl. 36. Mergh bl. 5. Witsen 186. Tuinman I. bl. 371. Folie I. 101. v. Hasselt bl. 16. v. Eijk III. 20.
voetnoot32
Folie II. 260.
voetnoot33
Witsen 489.

voetnoot34
Sartorius pr. X. 82. Tuinman I. bl. 72. Meijer bl. 92.
voetnoot35
Sartorius sec. IV. 74, tort. III. 15.

voetnoot36
v. Duyse bl. 196.

voetnoot37
Folie II. 108.
voetnoot38
Mergh bl. 8. v. Eijk III. bl. 14.
voetnoot39
Gruterus III. bl. 143. de Brune bl. 99, 100, 153. Mergh bl. 15. Tuinman II. bl. 61.
voetnoot40
Motz bl. 25.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 347.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 347.
voetnoot3
de Brune bl. 304.
voetnoot4
Tuinman II. bl. 15.
voetnoot5
Motz bl. 6, 24. Gruterus III. bl. 146. Cats bl. 546. de Brune bl. 261, 262.

voetnoot6
Folie II. 218.
voetnoot7
Folie II. 294.
voetnoot8
Folie II. 325.
voetnoot9
Folie I. 201.
voetnoot10
Folie II. 163.

voetnoot11
Tuinman II. bl. 131.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 270, II. bl. 67. Folie I. 39. Modderman bl. 109.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 121. v. Waesberge Wijn bl. 17.
voetnoot14
Campen bl. 35. de Brune bl. 235. Meijer bl. 17.

voetnoot15
Sartorius sec. VI. 46. Tuinman I. bl. 351. Loosjes Vee bl. 145. Willems Reinaert bl. 297. v. Eijk II. bl. 53.
voetnoot16
Folie II. 177.
voetnoot17
Folie II. 330.

voetnoot18
Folie I. 343.
voetnoot19
Folie II. 252.
voetnoot20
Folie II. 354.

voetnoot21
Tuinman I. bl. 152, II. bl. 56.

voetnoot22
Cats bl. 411, 451. Modderman bl. 136.

voetnoot23
Sartorius tert. V. 39.

voetnoot24
Sartorius tert. II. 19.
voetnoot25
de Brune bl. 306.
voetnoot26
de Brune bl. 175. Sartorius tert. III. 73. Tuinman I. bl. 225, 272.
voetnoot27
Cats bl. 451.

voetnoot28
Euphonia bl. 517.

voetnoot29
Cats bl. 461. Matthaeus 1.

voetnoot30
Folie II. 278.

voetnoot31
Folie I. 428.
voetnoot32
Servilius bl. 8*.

voetnoot1
Gales bl. 34.

voetnoot2
Scheltema I. bl. 10.

voetnoot3
Folie II. 251.

voetnoot4
Sartorius tert. IV. 9. Tuinman I. bl. 94. Gales bl. 13. Mulder bl. 412. Modderman bl. 153.
voetnoot5
Campen bl. 49. Meijer bl. 23.
voetnoot6
v. Eijk III. bl. 60. v. Dayse bl. 215. v. Hall II. bl. 6.
voetnoot7
Sartorius pr. VII. 34. Witsen 342.
voetnoot8
Cats bl. 500.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 123.
voetnoot10
v.d.Venne bl. 114.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 260.
voetnoot12
Folie II. 216.
voetnoot13
Folie I. 53.
voetnoot14
Folie II. 284.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 131.
voetnoot16
Cats bl. 500. Mergh bl. 49. Sartorius pr. I. 23, 36. Tuinman I. bl. 335.
voetnoot17
v. Duyse bl. 208.
voetnoot18
Graterus III. bl. 130. Meijer bl. 67.
voetnoot1
v.d.Veene bl. 262.
voetnoot2
Tuinman II. bl. 97.
voetnoot3
Winschooten bl. 270, 300.
voetnoot4
Motz bl. 59.
voetnoot5
Idinau bl. 224. Gruterus II. bl. 133, III bl. 135. de Brune bl. 343. Mergh bl. 10. Tuinman bl. 44, I. bl. 173. Reddingius 13. Euphonia bl. 522, 26 Sept. 53.
voetnoot6
Motz bl. 63. Cats bl. 452. de Brune bl. 345, 480. Mergh bl. 58. Tuinman I. bl. 360, II. bl. 189. Willems VIII. 105. v. Eijk II. bl. 36. Modderman bl. 45. Bogaert bl. 67.
voetnoot7
Motz bl 69. Gruterus III. bl. 138.
voetnoot8
Campen bl. 75. 17 Jan. Gruterus I. bl 101. Cats bl. 544. Sartorius tert. III. 7. Tuinman I. bl. 2, 295, 325. v. Zutphen I. bl. 5, 6, Duivel bl. 702. Bogaert bl. 66.
voetnoot9
Cats bl. 439.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 92.
voetnoot11
Cats bl. 500. de Brune bl. 277.
voetnoot12
Folie I. 47.
voetnoot13
Tuinman II. bl. 95.
voetnoot14
Zoet bl. 27.
voetnoot15
Campen bl. 113. Meijer bl. 54.
voetnoot16
Folie I. 420.
voetnoot17
Cats bl. 460.
voetnoot18
Campen bl. 111.
voetnoot19
Servilius bl. 256.
voetnoot20
Folie I. 290. de Jager Bijdr. bl. 103.
voetnoot21
Folie II. 32.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 41. Zegerus bl. 41. 17 Junij. Gruterus I. bl. 110, II. bl. 157, III. bl. 156. v.d.Venne bl. 131. de Brune bl. 171, 263, 473, 476. Mergh bl. 33. Tuinman I. bl. 280. Meijer bl. 95.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 154.
voetnoot24
de Brune bl. 466. Sartoriustert. IV. 83, quart. 62.
voetnoot25
Tuinman II. bl. 123.
voetnoot26
Folie I. 401.
voetnoot27
Sartorius pr. IV. 71. Tuinman I. bl. 163, 312.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 313, II. bl. 234.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 116.
voetnoot30
Sartorius pr. V. 90, sec. X. 9, tert. IV. 54. Folie I. 116.
voetnoot31
Cats bl. 501. Bogaert bl. 51.
voetnoot32
Tuinman II. bl. 233.
voetnoot33
v. Eijk II. nal. 35.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 283, 334, II. bl. 238.
voetnoot35
Tuinman I. bl. 311. Bogaert bl. 41.
voetnoot36
Sartorius pr. VIII. 89.
voetnoot37
de Brune bl. 467. Sartorius tert. II. 92. Tuinman I. bl. 110.
voetnoot1
Motz bl. 33.
voetnoot2)
Gruterus II. bl. 138. Cats bl. 458, 473. de Brune bl. 153, 167, 168, 405. Mergh bl. 14, Willems III. 47. Bogaert bl. 83.
voetnoot3
Campen bl. 93. Sartorius sec. X. 78, tert. VI. 79. Meijer bl. 43. de Jager Bijdr. bl. 115. Modderman bl. 116.
voetnoot4
Tuinman I. bl 128.
voetnoot5
Tuinman II. bl. 139.
voetnoot6
Sartorius tert. V. 89.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 3. 10 Febr. Gruterus I. bl. 113, III. bl. 125, 148. Cats bl. 491. de Brune bl. 288. Mergh bl. 54. Tuinman II. bl. 123.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 217.
voetnoot9
Sartorius sec. IV. 39.
voetnoot10
Gruterus II. bl. 159. Cats bl. 498, 500. de Brune bl. 147, 200, 298. Mergh bl. 35. Tuinman I. bl. 95. Mei 25. Everts bl. 343. Fakkel bl. 195. v. Waesberge Geld bl. 168. Sancho-Panqa bl. 21. Bogaert bl. 71.
voetnoot11
Tuinman I. nal. bl. 16.
voetnoot12
Folie II. 119.
voetnoot13
Prov. seriosa bl. 34. Tuinman I. bl 231.
voetnoot14
Folie II. 42.
voetnoot15
de Brune bl. 75.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 304. Mulder bl. 435.
voetnoot17
Campen bl. 80. de Brune bl. 8.
voetnoot18
11 Sept. Gruterus I. bl. 119. de Brune bl. 270, 371. Tuinman I. bl. 357. Martinet 71. Magazijn 81. Everts bl. 233. Koning bl. 24. Modderman bl. 45. Bogaert bl. 83.
voetnoot19
Gruterus II. bl. 163. Mergh bl. 39. v. Nyenborgh bl. 130. Tuinman I. bl. 88.
voetnoot20
Sancho-Panqa bl. 31.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 167. Gales bl. 38. Bogaert bl. 90.
voetnoot22
Cats bl. 493, 502. de Brune bl. 380. Tuinman I. bl. 44. Sept. 29. Martinet 15. v.d.Hulst bl. 18. Koning bl. 14. v. Waesberge Geld bl. 166. Modderman bl. 49. Bogaert bl. 107.
voetnoot23
Cats bl. 544.
voetnoot24
Cats bl. 465, 503. de Brune bl. 147, 328. Bogaert bl. 17.
voetnoot25
Cats bl. 464. de Brune bl. 276, 354. de Méry Holl. 4.
voetnoot26
Cats bl. 544.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 175.
voetnoot28
Sartorius tert. II. 86.
voetnoot29
Tuinman I. nal. bl. 16.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 334.
voetnoot31
v. Duyse bl. 457.

voetnoot32
Gruterus II. bl. 155. Mergh bl. 31.

voetnoot33
Modderman bl. 6.

voetnoot34
Prov. seriosa bl. 12.
voetnoot35
Prov. seriosa bl. 24.
voetnoot36
Prov. seriosa bl. 39.
voetnoot37
Prov. seriosa bl. 21. 10 Dec. Gruterus I. bl. 106. Tuinman II. bl. 223. v. Duyse bl. 204.
voetnoot38
Drenthe bl. 206.
voetnoot1
Folie I. 233.

voetnoot2
v. Hall III. bl. 4.
voetnoot3
6 April. Gruterus I. bl. 94. Tuinman II. bl. 101. Mulder bl. 413.
voetnoot4
v.d.Venne bl. 148.
voetnoot5
v.d.Venne bl. 259.
voetnoot6
Wassenbergh bl. 88. Hoeufft XIII. Modderman bl. 70.
voetnoot7
Tuinman II. bl. 229.
voetnoot8
Folie I. 18.
voetnoot9
Tuinman I. bl. 157, 362. Folie I. 106. Gales bl. 40. Modderman bl. 102.
voetnoot10
Sartorius sec V. 99.
voetnoot11
Tuinman bl. 74, I. bl. 258. Junij 30.
voetnoot12
de Brune bl. 360.
voetnoot13
Servilius bl. 242*. Zegerus bl. 21. 10 Oct. Gruterus I. bl. 102. de Brune bl. 265, 491. Tuinman I. bl. 169. Gales bl. 36. 8 Oct. 53.
voetnoot14
Zoet bl. 4.
voetnoot15
de Brune bl. 266. Richardson bl. 35.
voetnoot16
Campen bl. 112. 15 April. Gruterus I. bl. 110. de Brune bl. 243. Mergh bl. 27. Zoet bl. 24. Tuinman I. bl. 171. Hoeufft bl. 207. Wassenbergh III. bl. 99. Meijer bl. 53. Bogaert bl. 78.
voetnoot17
Folie II. 54.
voetnoot18
Gruterus II. bl. 153. de Brune bl. 363, 364. Mergh bl. 29. Tuinman I. bl. 170, II. bl. 218. v. Waesberge Geld bl. 163. v. Duyse bl. 201. Bogaert bl. 36.
voetnoot19
v. Eijk II. nal. 59. de Jager Bijdr. 22.
voetnoot20
Sartorius pr. II. 37.
voetnoot21
Sancho-Panqa bl. 25.
voetnoot22
Folie I. 227. Manvis bl. 123. Harrebomée Tijd bl. 291.
voetnoot23
Cats bl. 418. Mergh bl. 52. Willems VIII. 33.
voetnoot24
Folie II. 423.
voetnoot25
v.d.Venne bl. 156.

voetnoot26
Tuinman I. nal. bl. 7. v. Eijk II. 67.

voetnoot27
Bogaert bl. 36.
voetnoot28
de Brune bl. 464. Sartorius sec. X. 88.
voetnoot29
Tuinman II. bl. 101.
voetnoot30
Cats bl. 441.
voetnoot31
Guikema I. 37.
voetnoot32
Servilius bl. 218. v. Waesberge Geld bl. 169.
voetnoot33
Gruterus II. bl. 141, III. bl. 168. Mergh bl. 17. Tuinman I. bl. 170. Bogaart bl. 81.

voetnoot34
v.d.Venne bl. 167. Harrebomée Tijd 89.

voetnoot35
Gruterus II. bl. 132. Mergh bl. 9.

voetnoot1
Sartorius pr. IX. 24. Tuinman I. bl. 26. v. Duyse bl. 213.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 25. v. Eijk III. 48. v. Duyse bl. 222.
voetnoot3
28 April. Gruterus I. bl. 95, 120, II. bl. 154. Mergh bl. 30. Tuinman I. bl. 26. v. Duyse bl. 222.

voetnoot4
Gruterus III. bl. 145. Meijer bl. 104.

voetnoot5
Witsen 419. Gales bl. 15.
voetnoot6
v.d.Venne bl. 20. Tuinman I. bl. 197.

voetnoot7
v.d.Venne bl. 136.
voetnoot8
Cats bl. 500. Bogaert bl. 19.
voetnoot9
Gales bl. 45.

voetnoot10
Campen bl. 22.
voetnoot11
Gruterus I. bl. 116.

voetnoot12
Cats bl. 538. Witsen 20. Magazijn 47. Bogaert bl. 91.
voetnoot13
Sancho-Panqa bl. 35. Bogaert bl. 91.
voetnoot14
Cats bl. 445. de Brune bl. 276. Modderman bl. 75.
voetnoot15
de Brune bl. 189.
voetnoot16
Dogaert bl. 102.
voetnoot17
v. Hasselt bl. 10.
voetnoot18
de Brune bl. 336. Tuinman I. bl. 179. v. Kijk II. bl. 37. Huisvriend I. bl. 393.
voetnoot19
Cats bl. 503.
voetnoot20
Motz bl. 12.
voetnoot21
Gruterus III. bl. 123.
voetnoot22
Motz bl. 19.

voetnoot23
9 Julij. Gruterus I. bl. 121. Tuinman I. bl. 151, II. bl. 203. Sancho-Panqa bl. 32. Modderman bl. 121.

voetnoot24
Tuinman I. bl. 90. Modderman bl. 134. Bogaert bl. 63.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 142. Meijer bl. 73.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 166.

voetnoot27
v.d.Venne bl. 128.

voetnoot28
Prov. seriosa bl. 4. Gruterus III. bl. 124. Tuinman II. bl. 197.
voetnoot29
Tuinman II. bl. 197.
voetnoot1
de Méry Flam. 6

voetnoot2
Prov. seriosa bl. 10. Zegerus bl. 15. 12 Junij, 25 Julij, 12 Aug. Gruterus I. bl. 25. de Brune bl. 130, 132, 492. Tuinman II. bl. 159. Folie I. 39. Willems VII. 26. v. Duyse bl. 194. Modderman bl. 113. 8 Junij 53.
voetnoot3
Sartorius pr. IX. 5.
voetnoot4
Witsen 75. Folle J. 175. Halbertsma bl. 31.
voetnoot5
de Brune bl. 225.
voetnoot6
Campen bl. 81. Sartorius pr. IV. 53.

voetnoot7
Tuinman I. bl. 40.

voetnoot8
Motz bl. 46.
voetnoot9
Motz bl. 34.

voetnoot10
Prov. seriosa bl. 6. Gruterus III. bl. 125- Tuinman II. bl. 196. Meijer bl. 99. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot11
Tuinman 1. bl. 302. Hond bl. 121. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot12
v.d.Venne bl. 176.
voetnoot13
Idinau bl. 22. Cats bl. 422. Mergh bl. 58. Tuinman I. bl. 226, II. bl. 196. Everts bl. 343. Hond bl. 121. v. Eijk II. bl. 35. Verkl. 15. Raven VI.
voetnoot14
Tuinman II. bl. 118. Hond bl. 122. v. Eijk II. nal. bl. 17. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot15
Motz bl. 41. de Brune bl. 17.
voetnoot16
Winschooten bl. 233. Tuinman I. bl. 107, 347, II. bl. 108. Folie I. 408. v.d.Hulst bl. 15. Hond bl. 121, 122. Blijg. bl. 109-110. v. Eijk I. bl. 122, II. nal. bl. 19. de Jager Bijdr. bl. 103.
voetnoot17
Gruterus II. bl. 139, III. bl. 141. Cats bl. 461, 498. de Brune bl. 88, 250. Mergh bl. 16. Tuinman II. bl. 196. v. Eijk II. bl. 32.
voetnoot18
Sartorins quart. 44. v. Eijk II. nal. bl. 18. de Jager Bijdr. bl. 103.
voetnoot19
Folie I. 46.
voetnoot20
Folie II. 460.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 177.
voetnoot22
de Brune bl. 198, 435.
voetnoot23
Servilius bl. 175. Gruterus III. bl. 152. Tuinman II. bl. 228.
voetnoot24
Folie I. 127.
voetnoot25
Everts bl. 349. Sancho-Panqa bl. 60.
voetnoot26
Motz bl. 9, 34. Campen bl. 96. Meijer bl. 45.
voetnoot27
Servilius bl. 12.
voetnoot28
Everts bl. 344.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 235, II. bl. 163. Gales bl. 33. v. Eijk II. 22.
voetnoot30
Sartorius sec. V. 85.
voetnoot31
Sartorius sec. III. 84.
voetnoot32
Hoffmann 795. Gruterus III. bl. 150.
voetnoot33
Prov. seriosa bl. 48. Gruterus III. bl. 150. de Brune bl. 11.
voetnoot34
de Brune bl. 459. Sartorius sec. IV. 87.
voetnoot1
Campen bl. 57. Cats bl. 489. Mergh bl. 53. Tuinman I. bl. 116, 287, II. bl. 30, 196. Hond bl. 122. Meijer bl. 27.
voetnoot2
Gruterus II. bl. 156. Mergh bl. 32. Tuinman II. bl. 196.
voetnoot3
Motz bl. 14. Campen bl. 112. Zegerus bl. 57. Gruterus II. bl. 164. Mergh bl. 40. Tuinman II. bl. 196. Wijsheid bl. 136. Hond bl. 125. Meijer bl. 53. v. Eijk II. nal. bl. 20. de Jager Bijdr. bl. 104. Bogaert bl. 78.
voetnoot4
de Brune bl. 358, 452. Richardson bl. 23.
voetnoot5
Sartorius sec. IX. 57, tert. VI. 71, VIII. 11, X. 32.

voetnoot6
Servilius bl. 184. Campen bl. 11. 17 Oct. Gruterus I. bl. 92. Cats bl. 473. de Brune bl. 323. Wijsheid bl. 135. Meijer bl. 6. Willems Reinaert bl. 298. v. Eijk II. bl. 22. Bogaert bl. 112. 15 Oct. 53.
voetnoot7
Tuinman II. bl. 213.
voetnoot8
Servilius bl. 182*. Zegerus bl. 60. Idinau bl. 216. Gruterus II. bl. 127. de Brune bl. 25. Mergh bl. 4.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 127. Mergh bl. 4. Tuinman I. bl. 343. Wijsheid bl. 134.
voetnoot10
Modderman bl. 79.
voetnoot11
Sancho-Panqa bl. 58.
voetnoot12
Tuinman I. nal. bl. 20. Bogaert bl. 56.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 243.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 175. Meijer bl. 72.
voetnoot15
de Brune bl. 303. Tuinman II. bl. 220.
voetnoot16
Cats bl. 516. de Brune bl. 302, 303. Mergh bl. 49.
voetnoot17
Folie I. 289.
voetnoot18
Motz bl. 64.
voetnoot19
Folie II. 444.
voetnoot20
v.d.Venne bl. 26.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 38. Gruterus III. bl. 150. Meijer bl. 78.
voetnoot22
Cats bl. 468, 500. v.d.Venne bl. 108. de Brune bl. 277. Tuinman I. bl. 162. Folie I. 376. Modderman bl. 46.
voetnoot23
Campen bl. 65. Meijer bl. 30.
voetnoot24
Folie II. 109.
voetnoot25
Motz bl. 39.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 6.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 215.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 207.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 134, II. bl. 121. v. Waesberge Geld bl. 162.
voetnoot30
Prov. seriosa bl. 31. Tuinman I. bl. 166. v. Vloten bl. 369.
voetnoot31
Prov. seriosa bl. 42.
voetnoot1
Campen bl. 31. Meijer bl. 15.
voetnoot2
Zoet bl. 10. Tuinman I. bl. 152, 370. Modderman bl. 62.
voetnoot3
Campen bl. 10. 20 April, 17 Oct. Gruterus I. bl. 124. Cats bl. 471. Mergh bl. 39. Tuinman I. bl. 102, II. bl. 166. B. Studeerk. II. 2. Lublink Verh. bl. 115. Martinet bl. 10. Euphonia bl. 523. Everts bl. 234. Braakënburg VI. 3. Hornstra 16. Koning bl. 24. Zeepl. bl. 86. Vrijmoedige bl 79. v. Eijk III. bl. 104. Modderman bl. 5. 14 Oct. 53.
voetnoot4
Servilius bl. 174*. Motz bl. 74. Zegerus bl. 10, 44. de Brune bl. 251, 298. Mergh bl. 24. Sartorius sec. II. 25, tert. VIII, 74. Tuinman I. bl. 317, II. bl. 233.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 129, II. bl. 173. B. Studeerk. II. bl. 46. Everts bl. 344. Modderman bl. 147.
voetnoot6
v. Eijk II. bl. 33.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 134, 160. Posthumus I. bl. 89. Sancho-Panqa bl. 25.
voetnoot8
Sartorins sec. III. 3.
voetnoot9
Tuinman I. bl. 184, II. bl. 118. Bogaert bl. 41.
voetnoot10
Sancho-Panqa bl. 49. Bogaert bl. 31.
voetnoot11
Winschooten bl. 315.
voetnoot12
v. Eijk II. bl. 66.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 367.
voetnoot14
Sartorius sec. IX. 49.
voetnoot15
Sancho-Panqa bl. 51.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 284. Gales bl. 36. Reddingius 19. v.d.Hulst bl. 16.
voetnoot17
v. Eijk I. nal. 19. Sancho-Panqa bl. 43, 45.
voetnoot18
Winschooten bl. 200. Tuinman I. bl. 134.
voetnoot19
v. Duyse bl. 231.
voetnoot20
Sartorius tert. I. 30.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 284.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 33, II. bl. 58. v. Zutphen I. 29.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 37. Sept. 11. Bogaert bl. 96.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 37, 122.
voetnoot25
de Brune bl. 479. Tuinman I. bl. 235, nal. bl. 33. Loosjes Kat bl. 193.
voetnoot26
Folie II. 341.
voetnoot27
Winschooten bl. 340. Tuinman I. bl. 284, II. bl. 199. Everts bl. 346.
voetnoot28
Cats bl. 425. Mergh bl. 52. Bogaert bl. 57.
voetnoot29
Gruterus II. bl. 155. Cats bl. 465. Mergh bl. 31. Tuinman I. bl. 320.
voetnoot30
Prov. seriosa bl. 29. Gruterus II. bl. 157. de Brune bl. 65, 475. Mergh bl. 33.
voetnoot31
Campen bl. 129. 10 Julij. Gruterus I. bl. 115. Sartorius pr. IX. 46, X. 7. Tuinman I. bl. 166. Meijer bl. 62. Mulder bl. 435. Modderman bl. 25.
voetnoot32
Tuinman I. bl. 284, II. bl. 167. Bogaert bl. 40.
voetnoot33
v.d.Venne bl. 95.
voetnoot34
Sarvilius bl. 2*. Sartorius pr. VIII. 20.
voetnoot35
v.d.Venne bl. 9.
voetnoot36
Zoet bl. 23.
voetnoot37
Folie II. 46.
voetnoot38
Prov. seriosa bl. 19.
voetnoot39
Tuinman I. bl. 244.
voetnoot1
Everts bl. 348.

voetnoot2
Cats bl. 475. de Brune bl. 346. Bogaert bl. 21.
voetnoot3
Witsen 232. Scheltema I. bl. 57.
voetnoot4
v. Eijk II. bl. 8, nal. bl. 3. Bogaert bl. 34.
voetnoot5
Cats bl. 542. v. Eijk II. bl. 98, nal. bl. 33. Bogaert bl. 102.
voetnoot6
v. Eijk II. bl. 8.
voetnoot7
Tuinman II. bl. 81.
voetnoot8
Tuinman I. nal. bl. 34, II. bl. 81. v. Eijk II. bl. 7.
voetnoot9
Everts bl. 316.
voetnoot10
Sancho-Panqa bl. 56.
voetnoot11
Sancho-Panqa bl. 46.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 298, II. bl. 146. Willems Reinaert bl. 301. Mulder bl. 428.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 298. Willems Reinaert bl. 301.
voetnoot14
Witsen 248.
voetnoot15
Motz bl. 35. de Brune bl. 178. Witsen 475. Tuinman bl. 86, I. bl. 39, 213. Kerkhoven bl. 54. v. Waesberge Geld bl. 172. v. Rijk II. bl. 8. de Jager Bijdr. bl. 100. Bogaert bl. 108. v. Sandwijk 45
voetnoot16
Neus-Spreekw. 68.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 48.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 227. v. Eijk III. bl. 19. Huisvriend II. bl. 359. Bogaert bl. 38.
voetnoot19
v.d.Venne bl. 203.
voetnoot20
v.d.Venne bl. 229.
voetnoot21
1 Aug. Gruterus I. bl. 94. Tuinman II. bl. 45.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 227. v. Eijk II. bl. 10. Bogaert bl. 38.
voetnoot23
Folie II. 281.
voetnoot24
Winschooten bl. 316.
voetnoot25
Gruterus I. bl. 100. v.d.Venne bl. 146.
voetnoot26
Gruterus II. bl. 138. Cats bl. 468. Mergh bl. 14. Meijer bl. 111.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 131. Tuinman I. bl. 137.
voetnoot28
Motz bl. 74.
voetnoot29
Witsen 231.
voetnoot30
Gruterus II. bl. 130, 140. Mergh bl. 6, 16. Tuinman I. bl. 202. Loosjes Vee bl. 147. v. Eijk II. bl. 42. v. Duyse bl. 220.
voetnoot31
Richardson bl. 25.
voetnoot32
v. Eijk II bl. 65.
voetnoot33
Sartorius sec. II. 57.
voetnoot34
Folie I. 197.
voetnoot35
Bogaert bl. 21.
voetnoot36
Folie I. 426. de Jager Bijdr. bl. 112. Modderman bl. 102.
voetnoot37
Gruterus II. bl. 147. Mergh bl. 22.
voetnoot38
de Brune bl. 237.
voetnoot39
Motz bl. 9.
voetnoot40
Sartorius tert. II. 69. Tuinman I. bl. 222, II. bl. 49, v. Eijk II. bl. 9.
voetnoot1
Motz bl. 9.
voetnoot2
Cats bl. 507. de Brune bl. 156.
voetnoot3
v. Eijk II. bl. 9.
voetnoot4
Gruterus III. bl. 156. Meijer bl. 87.
voetnoot5
Motz bl. 82.
voetnoot6
v. Eijk III. bl. 100.
voetnoot7
Sartorius sec. X. 41.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 265.
voetnoot9
Motz bl. 27.
voetnoot10
Folie II. 48.
voetnoot11
Winschooten bl. 60. Tuinman I. bl. 291. Everts bl. 348. v. Eijk II. bl. 9. Sancho-Panqa bl. 44.
voetnoot12
Tuinman bl. 52, I. bl. 202, II. bl. 184. B. Studeerk. II. 7. Braakënburg VI. 5.
voetnoot13
Folie II. 148.
voetnoot14
Folie II. 89.
voetnoot15
Folie II. 149.
voetnoot16
Campen bl. 113.
voetnoot17
Folie I. 108. v. Eijk II. nal. bl. 21. de Jager Bijdr. bl. 103.
voetnoot18
v. Hasselt bl. 15.
voetnoot19
Cats bl. 530.
voetnoot20
Gruterus III. bl. 166. Meijer bl. 103.
voetnoot21
Modderman bl. 64.
voetnoot22
Tuinman I. bl. 122. v. Waesherge Wijn bl. 12. Modderman bl. 127.
voetnoot23
Folie II. 246.
voetnoot24
Magazijn 63. Everts bl. 316. v. Eijk III. bl. II. Modderman bl. 146.
voetnoot25
v.d.Venne bl. 245.
voetnoot26
Motz bl. 80.
voetnoot27
Sartorius tert. V. 64.
voetnoot28
17 Aug. 53.
voetnoot29
Cats bl. 536.
voetnoot30
Folie II. 421.
voetnoot31
Winschooten bl. 264. Tuinman I. bl. 354.

voetnoot32
Mergh bl. 2.
voetnoot33
1 Mei. Gruterus I. bl. 93, III. bl. 125. Cats bl. 504. de Brune bl. 325, 483. Tuinman I. bl. 104. Meijer bl. 90.
voetnoot34
de Brune bl. 45.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 130.
voetnoot36
Wassenbergh bl. 87. Hoeufft X. Modderman bl. 146.
voetnoot37
Gruterus III. bl. 140. de Brune bl. 12. Tuinman II. bl. 34. Meijer bl. 108.
voetnoot38
Wassenbergh III. bl. 97.
voetnoot39
Gruterus III. bl. 142. de Brune bl. 492. Tuinman I. bl. 294. Folie I. 355. Meijer bl. 91.
voetnoot40
Gruterus III. bl. 145.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 164. Modderman bl. 149.
voetnoot2
Motz bl. 20. de Brune bl. 196, 198, 376.
voetnoot3
Bogaert bl. 39.
voetnoot4
Sartorius tert. III. 61. Tuinman I. bl. 2.
voetnoot5
Willems VIII. 100.
voetnoot6
Cats bl. 526.

voetnoot7
Campen bl. 48. Folie I. 386. Euphonia bl. 515. v. Eijk I. bl. 98. Meijer bl. 23.
voetnoot8
Winschooten bl. 149. Tuinman I. bl. 373. Folie I. 109. v. Eijk II. nal. bl. 43. de Jager Bijdr. bl. 112. Modderman bl. 65.
voetnoot9
Anton bl. 15.
voetnoot10
Winschooten bl. 302. Tuinman I. bl. 195. Everts bl. 228, 317.
voetnoot11
Folie I. 402.

voetnoot12
Tuinman I. bl. 212.

voetnoot13
Campen bl. 16.

voetnoot14
v.d. Venne bl. 190.
voetnoot15
v.d. Venne bl. 195
voetnoot16
v.d. Venne bl. 190.
voetnoot17
Motz bl. 22.
voetnoot18
v. Eijk I. bl. 81. Modderman bl. 106.
voetnoot19
v. Hall bl. 309.

voetnoot20
Zegerus bl. 35. Gruterus II. bl. 127. de Brune bl. 183. Morgh bl. 4. Wijsheid bl. 134. N. Blijg. 10. Vrijmoedige bl. 86. Anton bl. 30.
voetnoot21
Campen bl. 34.
voetnoot22
Modderman bl. 107.
voetnoot23
Sartorius pr. VII. 99, tert. X. 69.
voetnoot24
Cats bl. 545.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 131. Cats bl. 450. Mergh bl. 8. v. Duyse bl. 202. Modderman bl. 145.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 39. Servilius bl. 88*, 95*, 223. Campen bl. 35. Zegerus bl. 18, 20, 24, 25. 31 Maart. Idinau bl. 155. Gruterus I. bl. 105, II. bl. 139, 143, 146, III. bl. 126. de Brune bl. 182, 184, 484. Mergh bl. 15, 18, 21. Sartorius pr. III. 88. Winschooten bl. 57. Tuinman I. bl. 39, 138, 240, 373, II. bl. 22, 115. Everts 4. Meijer bl. 16, 84. v. Waesberge Geld bl. 172. Gulkema I. 49. Spreuk XX. v. Vloten bl. 369. Modderman bl. 22.
voetnoot27
Cats bl. 411. Modderman bl. 135.
voetnoot28
Gruterus I. bl. 103.
voetnoot29
Gales bl. 23. Kerkhoven bl. 53. 1 Jan. 53.
voetnoot30
v.d. Venne bl. 5.
voetnoot31
de Brune bl. 164.
voetnoot32
Bogaert bl. 62.
voetnoot33
Witsen 298.
voetnoot34
v.d. Venne bl. 266. de Brune bl. 183, 448. Gales bl. 12. Kverts bl. 227. Willems V. 7.
voetnoot35
v.d. Venne bl. 157.
voetnoot1
Cats bl. 415. v. Waesberge Vrijen bl. 59.
voetnoot2
de Brune bl. 486. Zoet bl. 29.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 231.

voetnoot4
Prov. seriosa bl. 10. 24 Mei. Gruterus I. bl. 95. Tuinman I. bl. 231. Meijer bl. 93. Sancho-Pança bl. 38.
voetnoot5
Gruterus III. bl. 126. Meijer bl. 91.

voetnoot6
Prov. seriosa bl. 47. Gruterus III. bl. 173. Meijer bl. 111.

voetnoot7
Hoffmann bl. XXXVIII.
voetnoot8
v.d. Venne bl. 179.

voetnoot9
1 Oct. Gruterus I. bl. 93.
voetnoot10
v.d. Venne bl. 205.
voetnoot11
v. Hall bl. 280.
voetnoot12
Gruterus II. bl. 142. Mergh bl. 18.

voetnoot13
25 Oct. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 210, 495.

voetnoot14
de Brune bl. 275.

voetnoot15
Sartorius sec. VIII. 36.

voetnoot16
Winschooten bl. 18.
voetnoot17
Winschooten bl. 18. Tuinman I. bl. 299, nal. bl. 7. Mulder bl. 432.
voetnoot18
Campen bl. 44. 15 Junij. Gruterus I. bl. 120. de Brune bl. 479. Tuinman I. bl. 216, 299, II. bl. 134, 172. Magazijn 66. Everts bl. 347. v.d. Hulst bl. 14. Meijer bl. 21. v. Eijk II. bl. 96. Mulder bl. 432. Modderman bl. 114. Bogaert bl. 62.

voetnoot19
Tuinman I. bl. 90, 107, 333. Nov. 14. Bogaert bl. 44.
voetnoot20
Gruterus II. bl. 131. Mergh bl. 7.
voetnoot21
Cats bl. 493, 502. de Brune bl. 381. Bogaert bl. 107.
voetnoot22
Tuinman II. bl. 172.
voetnoot23
Motz bl. 3.
voetnoot24
Zegerus 3e dr. bl. 25. 8 Mei. Idinau bl. 77. Gruterus I. bl. 104. Cats bl. 524. v.d. Venne bl. 230. de Brune bl. 358. Sartorius sec. VI. 34, tert. III. 52. Tuinman I. bl. 6, 195. Gales bl. VI, 12. Wijsheid bl. 141. Euphonia bl. 515. Wassenbergh I. bl. 93. v. Eijk II. bl. 91, nal. bl. 29. Ernst en Luim bl. 60. Anton bl. 31. Sancho-Pança bl. 31, 39. 26 Julij 53. Raven XXVII.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 277, 336, II. bl. 308.
voetnoot26
Meijer bl. 92.
voetnoot27
Cats bl. 505. de Brune bl. 23, 418.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 285, 318, II. bl. 201. Gales bl. 13.
voetnoot2
Everts bl. 231.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 114. v. Eijk II. bl. 9.
voetnoot4
Tuinman II. bl. 173, 238. Scheltema I. bl. 47. v. Eijk II. bl. 9.
voetnoot5
Sancho-Pança bl. 29. Bogaert bl. 35.
voetnoot6
de Brune bl. 195.
voetnoot7
v. Eijk II. bl. 9. Mulder bl. 429.
voetnoot8
Sartorius sec. V. 55.
voetnoot9
Prov. seriosa bl. 29. Servilius bl. 200. Motz bl. 1. Campen bl. 127. Zegerus bl. 26, 43. Gruterus III. bl. 175. de Brune bl. 356. Sartorius tert. X. 64. Tuinman I. bl. 358. Wassenbergh bl. 89. Hoeufft XVI. Euphonia bl. 515. Scheltema II. bl. 18. Kerkhoven bl. 57. v. Eijk II. bl. 9, 70. Sancho-Pança bl. 30. 18 Julij 53.
voetnoot10
Cats bl. 495. Mensinga bl. 219. Bogaert bl. 100.
voetnoot11
Posthumus II. bl. 106.
voetnoot12
v. Eijk II. bl. 9.
voetnoot13
Zoet bl. 8.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 123, II. bl. 53. v. Eijk II. nal. bl. 7. de Jager Bijdr. bl. 101. v. Eijk III. bl. 96. Modderman bl. 83.
voetnoot15
Prov. seriosa bl. 26. Zegerus bl. 62. Gruterus II. bl. 167. Mergh bl. 43.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 197. v. Eijk II. nal. bl. 4. Sancho-Pança bl. 57.
voetnoot17
v. Eijk III. bl. II.

voetnoot18
Folie II. 445.

voetnoot19
Servilius bl. 98*. Sartorius tert. IX. 17.

voetnoot20
de Brune bl. 329.

voetnoot21
Winschooten bl. 72.

voetnoot22
Sartorius sec. VIII. 52, tert. IX. 77.

voetnoot23
Cats bl. 463.

voetnoot24
Sartorius pr. IX. 58.
voetnoot25
de Brune bl. 197. Tuinman I. bl. 270, II. bl. 82.
voetnoot26
Modderman bl. 93.
voetnoot27
Tuinman II. bl. 82.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 149.
voetnoot29
Gales bl. 35.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 85, II. bl. 214. Modderman bl. 76.
voetnoot31
Manvis bl. 123.
voetnoot32
Servilius bl. 2*. de Bruno bl. 461. Sartorius sec. II. 35, IV. 92, quart. 74. Witsen 41. Tuinman I. bl. 213.
voetnoot33
Meijer bl. 85. v. Duyse bl. 214.
voetnoot34
v. Eijk II. nal. 68. Visscher bl. 211.
voetnoot35
Prov. seriosa bl. 29. Gruterus III. bl. 158. 14 Julij 53.
voetnoot36
Campen bl. 118. Idinau bl. 18. Gruterus I. bl. 116, III. bl. 174. de Brune bl. 461, 491. Sartorius sec. II. 35, IV. 92. Witsen 7. Tuinman bl. 76, I. bl. 235, 330. Lublink Br. bl. 87. Reddingius 17. Euphonia bl. 523. Everts bl. 344. v.d. Hulst bl. 17. Loosjes Kat bl. 196-197. v. Eijk II. bl. 45.
voetnoot1
Folie I. 182.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 168.

voetnoot3
v. Eijk I. nal. bl. 27, II. nal. bl. V.

voetnoot4
Servilius bl. 220*. Gruterus III. bl. 172. Cats bl. 417. de Brune bl. 67, 359. Tuinman II. bl. 66. Willems III. 98. Meijer bl. 76. v. Waesberge Vrijen bl. 56.
voetnoot5
Hornstra 6.
voetnoot6
Campen bl. 124. Meijer bl. 60.

voetnoot7
Cats bl. 460.
voetnoot8
Gruterus III. bl. 141.
voetnoot9
v.d. Venne bl. 207.

voetnoot10
v. Waesberge Wijn bl. 17.

voetnoot11
Witsen 36.

voetnoot12
Cats bl. 469. Winschooten bl. 241. Tuinman I. bl. 82, II. bl. 65. v. Eijk I. bl. 123. v. Waesberge Vrijen bl. 59. Mulder bl. 411. Modderman bl. 43. Bogaert bl. 17.
voetnoot13
Cats bl. 440. Mergh bl. 52. v. Duyse bl. 210.
voetnoot14
Prov. seriosa bl. 28. Zegerus bl. 26. 16 April. Gruterus I. bl. 113, II. bl. 127, 144. v.d. Venne bl. 195. de Brune bl. 101, 102. Mergh bl. 4, 20. Tuinman II. bl. 218. B. Studeerk. II. 11. v. Hasselt bl. 2. Gales bl. 24. Wijsheid bl. 134. Euphonia bl. 517. Hornstra bl. 65. Zeepl. bl. 69. 16 April, 3 Aug. 53. v. Hall bl. 298-299.
voetnoot15
Cats bl. 440.
voetnoot16
Tuinman II. bl. 221.
voetnoot17
Campen bl. 88. Meijer bl. 40.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 126.
voetnoot19
v. Waesberge Vrijen bl. 55.
voetnoot20
22 Oct. 53.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 273.

voetnoot22
Gruterus III. bl. 147. Meijer bl. 101. Schrant bl. 278.
voetnoot23
de Brune bl. 229. Martijn bl. 8-9.

voetnoot24
Sartorius sec. IV. 80, tert X. 71. Schoockius bl. 172.

voetnoot25
Sartorius tert. VI. 23. Tuinman I. bl. 326, II. bl. 49, 166.
voetnoot26
Sartorius tert. II. 14.

voetnoot27
Gruterus III. bl. 127.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 156.

voetnoot29
Idinau bl. 54. Tuinman I. bl. 226. v. Eijk II. 21. Sancho-Pança bl. 51. Bogaert bl. 35.
voetnoot30
Tuinman II. bl. 92. Folie I. 243. v. Eijk I. nal. bl. 4, II. bl. 90.

voetnoot31
v.d. Venne bl. 209.
voetnoot32
Folie I. 21.
voetnoot1
v.d. Venne bl. 156. Richardson bl. 31.

voetnoot2
Servilius bl.1*.

voetnoot3
Gruterus II. bl. 154. Mergh bl. 30. Tuinman II. bl. 28. v. Duyse bl. 223.

voetnoot4
Folie II. 219.

voetnoot5
Harrebomée IV. 7.

voetnoot6
Mergh bl. 45. Sartorius pr. II. 100. v. Duyse bl. 208, 209.
voetnoot7
Zoet bl. 19.

voetnoot8
Huisvriend II. bl. 359.
voetnoot9
Sancho-Pança bl. 29.

voetnoot10
Gruterus II. bl. 154. Mergh bl. 30. v. Nyenborgh bl. 133.
voetnoot11
Willems VII. 22.

voetnoot12
v. Duyse bl. 221.
voetnoot13
Gruterus III. bl. 133. Meijer bl. 101.
voetnoot14
Mergh bl. 43.

voetnoot15
v. Hall I, bl. 4.

voetnoot16
Euphonia bl. 523.
voetnoot17
Scheltema I. bl. 5.
voetnoot18
v.d. Venne bl. 195. de Brune bl. 224. Tuinman II. bl. 102. Lublink Verh. bl. 112. v. Eijk I. bl. 5. Guikema I. 21, 22. Modderman bl. 109. 13 Julij 53.
voetnoot19
Sartorius pr. VIII. 30.
voetnoot20
Folie II. 253.
voetnoot21
Sartorius tert. VIII. 67.
voetnoot22
Sartorius pr. VII. 18. v. Duyse bl. 210.
voetnoot23
Tuinman II. bl. 93.
voetnoot24
Cats bl 522. de Brune bl. 229. Tuinman bl. 29, I. bl. 88, 273. Lublink Verh. bl. 111, Br. bl. 87. Everts bl. 344. Scheltema I. bl. 4. Kerkhoven bl. 53.
voetnoot1
Sartorius tert. IX. 74.
voetnoot2
Harrebomée Tijd 181 en bl. 312.
voetnoot3
de Brune bl. 481.
voetnoot4
Harrebomée Tijd bl. 286.
voetnoot5
Tulnman II. bl. 63.
voetnoot6
Campen bl. 120.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 111, 243, II. bl. 171.
voetnoot8
v. Eijk II. bl. 61.
voetnoot9
Campen bl. 55. Sartorius pr. III. 83. Tuinman I. bl. 130. Jan. 17. Gales bl. 37. v.d. Hulst bl. 12. v. Waesberge Geld bl. 162. Bogaert bl. 86.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 48. 4 Febr., 5 Junij. Gruterus I. bl. 108. Cats bl. 460. de Brune bl. 154, 406, 476. Mergh bl. 52. Richardson bl. 23. Wijsheid bl. 134. Willems III. 159. Bogaert bl. 38.
voetnoot11
Campen bl. 105. Tuinman I. bl. 337, II. bl. 160.
voetnoot12
Campen bl. 80.
voetnoot13
Servilius bl. 102*. Zegerus bl. bl. 47. Gruterus I. bl. 95, II. bl. 159. Mergh bl. 35. Sartorius pr. II. 25. Winschooten bl. 40. Meijer bl. 91.
voetnoot14
Cats bl. 457.
voetnoot15
Gruterus II. bl. 162. Mergh bl. 38. Tuinman bl. 86, I bl. 39. Wassenbergh bl. 93. Hoeufft XLVI. Manvis bl. 124. Modderman bl. 37.
voetnoot16
Cats bl. 542.
voetnoot17
17 Junij. Gruterus I. bl. 94, II. bl. 155. Cats bl. 431. Mergh bl. 31. Tuinman I. bl. 283, II. bl. 153. Wassenbergh bl. 87. Willems VIII. 211. Modderman bl. 142.
voetnoot18
v.d. Hulst bl. 6.
voetnoot19
Tuinman II. bl. 135. v. Eijk III. bl. 30.
voetnoot20
Sartorius tert. X. 74. Winschooten bl. 13.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 37.

voetnoot22
Mergh bl. 4.

voetnoot1
Motz bl. 13.

voetnoot2
Sartorius tert. I. 78.

voetnoot3
Gruterus II. bl. 127. Mergh bl. 4.
voetnoot4
Gruterus I. bl. 94. de Brune bl. 493. v. Waesberge Vrijen bl. 59. Modderman bl. 55.
voetnoot5
Cats bl. 459.
voetnoot6
Mergh bl. 50.
voetnoot7
Cats bl. 434.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 315. v. Zutphen Duivel bl. 419.
voetnoot9
Everts bl. 347.
voetnoot10
Cats bl. 534. Richardson bl. 36.
voetnoot11
Prov. seriosa bl. 33. Campen bl. 111. 2 Maart. Gruterus I. bl. 97. Cats bl. 534. Mergh bl. 54. Sartorius pr. I. 66, tert. VII. 29.
voetnoot12
Mergh bl. 34.
voetnoot13
Magazijn 32. Everts bl. 234. Hornstra 21.
voetnoot14
Motz bl. 13. Gruterus II. bl. 165. Cats bl. 442, 461. Mergh bl. 40, 57. Sartorius sec. X. 99. Meijer bl. 82.
voetnoot15
Sartorius sec. V. 33, tert. III. 45, IV. 88.
voetnoot16
Cats bl. 425, 434, 459. Mergh bl. 55. Bogaert bl. 57.

voetnoot17
Witsen 478. Harrebomée Tijd 172.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 173.

voetnoot19
Harrebomée Tijd 208.

voetnoot20
Meljer bl. 71.

voetnoot21
v.d. Venne bl. 173.

voetnoot22
Gruterus III. bl. 127. Meijer bl. 88.
voetnoot23
Sartorius tert. VIII. 36.
voetnoot24
Sartorius sec. VII. 82.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 152. de Brune bl. 280. Meijer bl. 109.
voetnoot26
Zoet bl. 240.
voetnoot27
Campen bl. 124. v. Hasselt bl. 13. Meijer bl. 60. v. Hall bl. 299-300.
voetnoot28
Sartorius sec. V. 35.

voetnoot29
Sartorius pr. VII. 19.

voetnoot30
v. Eijk III. bl. 11.

voetnoot31
Cats bl. 458. v. Eijk I. bl. 119. Modderman bl. 106.
voetnoot32
Folie I. 347.

voetnoot33
Tuinman I. bl. 295.

voetnoot1
Folie I. 447.
voetnoot2
Gruterus II. bl. 134, III. bl. 130. Mergh bl. 11. Sartorius pr. VI. 33. v. Nyenborgh bl. 134. Tuinman I. bl. 307, II. bl. 12. Maart 18. Reddingius bl. 92. Meijer bl. 105.
voetnoot3
Folie I. 193.
voetnoot4
Folie II. 237.
voetnoot5
Folie II. 342.
voetnoot6
Folie II. 64.
voetnoot7
Folie I. 439.
voetnoot8
Folie I. 1. v.d. Hulst bl. 6.
voetnoot9
Folie II. 61.
voetnoot10
Folie II. 80.
voetnoot11
Folie II. 155.
voetnoot12
Folie II. 81.
voetnoot13
Folie II. 180.
voetnoot14
Folie I. 429.
voetnoot15
Folie II. 34.
voetnoot16
Folie I. 302.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 99. Nov. 3. Magazijn 21. Modderman bl. 81.

voetnoot18
Tuinman II. bl. 32. Modderman bl. 14.
voetnoot19
de Brune bl. 247.
voetnoot20
Winschooten bl. 20.

voetnoot21
v. Hasselt bl. 11.
voetnoot22
Tuinman I. nal. bl. 18.

voetnoot23
Motz bl. 56.

voetnoot24
Sartorius sec. VI. 9.

voetnoot25
Gruterus II. bl. 139. Mergh bl. 14.

voetnoot26
Tuinman II. bl. 129.

voetnoot27
Folie II. 26.
voetnoot28
Folie I. 338.

voetnoot29
Tuinman I. nal. bl. 8. Bogaert bl. 103.
voetnoot30
Gruterus III. bl. 167.
voetnoot31
Gruterus II. bl. 162. de Brune bl. 367. Mergh bl. 38. Tuinman II. bl. 117.
voetnoot32
Motz bl. 13.

voetnoot1
Gruterus III. bl. 167.
voetnoot2
Winschooten bl. 291.
voetnoot3
v. Hasselt bl. 12.

voetnoot4
Motz bl. 63. de Brune bl. 323.
voetnoot5
Winschooten bl. 23, 339. Tuinman I. bl. 267, nal. bl. 35, II, bl. 197. Gales bl. 24. Martinet 48. Lublink Br. bl. 83-84. Koning bl. 31. v. Eijk III. bl. 81. Harrebomee III. bl. 178.
voetnoot6
Motz bl. 26. Tuinman I. bl. 250. Junij 15.
voetnoot7
Winschooten bl. 23.
voetnoot8
Campen bl. 88. Meijer bl. 40.

voetnoot9
Folie II. 442.
voetnoot10
Campen bl. 31. Mergh bl. 19. Meijer bl. 15.
voetnoot11
Servilius bl. 123*. Campen bl. 111. Zegerus bl. 1, 55. Gruterus II. bl. 152. de Brune bl. 27, 470. Mergh bl. 29. Sartorius tert. X. 70. Tuinman I. bl. 26. v.d. Hulst bl. 13. v. Zutphen Duivol bl. 416, 700-701. Meijer bl. 53. v. Duyse bl. 231. Sancho-Pança bl. 27.
voetnoot12
Sartorius tert. III. 4.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 43. v. Zutphen I. 35. v.d. Vijver bl. 218.
voetnoot14
Servilius bl. 73, 74*.
voetnoot15
Folie II. 85.
voetnoot16
Folie II. 422.
voetnoot17
Folie II. 171.
voetnoot18
Folie II. 160.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 76. Modderman bl. 74.
voetnoot20
Folie II. 189.
voetnoot21
Folie II. 434.
voetnoot22
Campen bl. 13, 76. Meijer bl. 35. Schrant bl. 276.

voetnoot23
v.d. Venne bl. 242.
voetnoot24
Folie II. 357.
voetnoot25
Folie II. 261.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 206.
voetnoot27
Sartorius tert. IX. 23. v. Eijk II. nal. bl. 49. de Jager Bijdr. bl. 115.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 104.
voetnoot29
Folie II. 122.
voetnoot30
Sartorius tert. X. 82. v.d. Hulst bl. 13.

voetnoot31
Winschooten bl. 24.
voetnoot1
Idinau bl. 226. Gruterus II. bl. 125. v.d. Venne bl. 225. Mergh bl. 2. Tuinman I. nal. bl. 8, II. bl. 55.
voetnoot2
Gales bl. 14.
voetnoot3
v.d. Venne bl. 191.
voetnoot4
de Brune bl. 2, 103.
voetnoot5
Tuinman II. bl. 105. v. Waesberge Geld bl. 167.
voetnoot6
Folie II. 162.
voetnoot7
de Brune bl. 93.
voetnoot8
Gruterus II. bl. 129. Mergh bl. 6.
voetnoot9
Winschooten bl. 274. Tuinman I. bl. 212.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 138. v. Eijk I. nal. bl. 42.
voetnoot11
v. Waesberge Geld bl. 163.
voetnoot12
Tuinman II. bl. 117. v. Waesberge Gald bl. 161. Modderman bl. 107.
voetnoot13
Zoet bl. 26.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 138. Mergh bl. 14.
voetnoot15
Winschooten bl. 23. Zoet bl. 238. Folie I. 333.
voetnoot16
de Brune bl. 158.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 161. Julij 90. Martinet 49. Koning bl. 30. v. Waesberge Geld bl. 169. v. Eijk III. bl. 93. Mulder bl. 418. Modderman bl. 92.
voetnoot18
Cats bl. 505.
voetnoot19
Cats bl. 501. Mergh bl. 50.
voetnoot20
v.d. Venne bl. 183.
voetnoot21
Servillus bl. 20. Zegerus bl. 21. Gruterus II. bl. 141. Mergh bl. 17.
voetnoot22
Campen bl. 27. Gruterus II. bl. 143. Mergh bl. 19. Wassenbergh bl. 88. Hoenfft XXVIII. Scheltema II. bl. 29.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 147. Cats bl. 442. Mergh bl. 51. Sartorius sec. X. 99. Meijer bl. 81.
voetnoot24
Motz bl. 7.
voetnoot25
de Brune bl. 34, 185, 373, 374. Tuinman I. bl. 135, 170, II. bl. 130. v. Eijk III. bl. 42.
voetnoot26
Winschooten bl. 215.
voetnoot27
Motz bl. 49.
voetnoot28
v.d. Venne bl. 40.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 323.
voetnoot30
Motz bl. 26.
voetnoot31
Gales bl. 40.
voetnoot32
Winschooten bl. 23.
voetnoot33
Winschooten bl. 192. Tuinman I. bl. 169, 187. Gales bl. 38. v. Waesberge Geld bl. 163. Modderman bl. 149.
voetnoot34
Everts 11.
voetnoot35
Gruterus III. bl. 151.
voetnoot36
Folie II. 349.
voetnoot37
Meijer bl. 81.
voetnoot38
Zegerus bl. 11. Idinau bl. 154. Gruterus II. bl. 131. Mergh bl. 7. Tuinman I. bl. 77.
voetnoot39
Gruterus III. bl. 174. Meijer bl. 79, 108.
voetnoot40
Sancho-Pança bl. 27.
voetnoot41
Cats bl. 485. de Brune bl. 85, 88. Richardson bl. 28. Bogaert bl. 90.
voetnoot42
Tuinman I. bl. 134. v. Eijk II. bl. 86. Modderman bl. 102. Bogaert bl. 95.
voetnoot1
de Brune bl. 69. de Méry Flam. 9.
voetnoot2
Motz bl. 83.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 160. Meijer bl.75. Schrant bl.277.
voetnoot4
v.d. Venne bl. 186.
voetnoot5
Campen bl. 103. 1 Mei. Gruterus I. bl. 115. Tuinman I. nal. bl. 11, II. bl. 212. Bogaert bl. 93.
voetnoot6
v.d. Venne bl. 248.
voetnoot7
de Brune bl. 253.
voetnoot8
Winschooten bl. 23. Tuinman I. nal. bl. 23. v. Eijk II. 68. Modderman bl. 134.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 164, III. bl. 167. de Brune bl. 59. Mergh bl. 39. Meijer bl. 93.
voetnoot10
Gruterus II. bl. 165. Mergh bl. 41. Tuinman II bl. 23. Mulder bl. 418.
voetnoot11
Willems II. 5.
voetnoot12
Cats bl. 470. de Brune bl.316. Tuinman II. bl.117.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 78. v. Waesberge Geld bl. 163. Modderman bl. 14.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 127. Bogaert bl. 109.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 141, 156. v. Eijk I. bl. 143. v. Waesberge Geld bl. 161.
voetnoot16
v.d. Venne bl. 187.

voetnoot17
de Brune bl. 102.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 13, 256, II. bl. 66. Bogaert bl. 31.
voetnoot19
Gruterus II. bl. 148. Mergh bl. 23. Sartorius sec. V. 60.
voetnoot20
v.d. Venne bl. 61.

voetnoot21
Tuinman I. bl. 265. Verz. 17. v. Eijk III. 22.

voetnoot22
Servilius bl. 28*.

voetnoot23
Campen bl. 81. Meijer bl. 37.

voetnoot24
Gruterus III. bl. 144. Meijer bl. 86.

voetnoot25
Motz bl. 48. de Brunebl. 147. Sancho-Pançabl. 35.

voetnoot26
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5.
voetnoot27
Cats bl. 532.

voetnoot28
Gales bl. 41.
voetnoot29
de Bruns bl. 277. Mensinga bl. 215.

voetnoot30
4 Oct. Gruterus I. bl. 107. Cats bl. 488. de Brune bl. 310, Tuinman II. bl. 104.

voetnoot31
Witsen bl. 485. Winschooten bl. 31.
voetnoot32
Witsen bl. 501.
voetnoot33
Witsen bl. 502.

voetnoot34
Tuinman I. bl. 187, II. bl. 90.
voetnoot1
v. Eijk I. bl. 103.
voetnoot2
Tuinman bl. 107.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 131, 230. Modderman bl. 152.
voetnoot4
de Wendt-Posthumus II. bl. 61.
voetnoot5
Campen bl. 80. Meijer bl. 37.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 36. v. Eijk II. nal. 85.
voetnoot7
Servilius bl. 80.
voetnoot8
Folie II. 317.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 195. Sancho-Pança bl. 36. Modderman bl. 135. Bogaert bl. 62.
voetnoot10
Prov. seriosa bl. 33. Campen bl. 133. Zegerus bl. 45. 24 Dec. Gruterus I. bl. 117. v.d. Venne bl. 144. de Brune bl. 256, 453, 488, 496. Witsen 309. Tuinman I. bl. 187. B. Studeerk. II. bl. 372. Martinet 36. Geschenk bl. 9. 11. Reddingius 14. Willems VIII. 63. Koning bl. 20. Guikema II. 17. Sancho-Pança bl. 32, 48. Modderman bl. 99.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 167. Gales bl. 38. Bogaert bl. 90.
voetnoot12
Sartorius pr. VI. 58.
voetnoot13
Sartorius pr. VI. 58.

voetnoot14
Servilius bl. 70*, 168. v. Duyse bl. 456.
voetnoot15
Servilius bl. 152*.

voetnoot16
Servilius bl. 233*.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 127.
voetnoot18
Folie II. 453.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 68.

voetnoot20
v. Waesberge Geld bl. 164. v. Eijk bl. 19. v. Hall bl. 264.

voetnoot21
Tuinman I. bl. 190.
voetnoot22
Matthaeus 9. v. Hall bl. 264-265.
voetnoot23
Sartorius tert. II. 42.
voetnoot24
Prov. seriosa bl. 23. Motz bl. 72. Campen bl. 36. 4 Aug., 13 Sept. Gruterus I. bl. 107, 116. Cats bl. 489, 503. v.d. Venne bl. 117. de Brune bl. 322, 341, 494, 495. Mergh bl. 22. Richardson bl. 37. Winschooten bl. 164. Tuinman I. bl. 165. Meijer bl. 17.
voetnoot25
v. Hasselt bl. 10.

voetnoot26
26 Febr. Gruterus I. bl. 97. Tuinman I. bl. 237. Hond bl. 123. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot27
Sartorius tert. IV. 99.
voetnoot28
Sartorius pr. V. 48.
voetnoot29
Sartorius tert. I. 62. v. Duyse bl. 222.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 61. v. Duyse bl. 222.
voetnoot2
Campen bl. 40.
voetnoot3
Prov. seriosa bl. 33.

voetnoot4
Witsen 54. Tuinman I. bl. 57, nal. bl. 22, II. bl. 76. Oct. 10. Gales bl. 16. Martinet 4. Euphonia bl. 523. Everts bl. 345. Koning bl. 10. v.d. Vijver bl. 205. Modderman bl. 23.

voetnoot5
de Brune bl. 159, 347.
voetnoot6
Motz bl. 66.
voetnoot7
Campen bl. 131. Meijer bl. 63.
voetnoot8
Campen bl. 10. 28 Dec. Gruterus I. bl. 97. de Brune bl. 493. Meijer bl. 6.
voetnoot9
de Brune bl. 3, 368. Sartorius pr. I. 90, II. 27. Willems VIII. 122.
voetnoot10
Sartorius tert. V. 20
voetnoot11
Folie II. 391.
voetnoot12
Gales bl. 40. v. Waesberge Wijn bl. 14. Bogaert bl. 63.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 123. Dec. 24.
voetnoot14
Folie II. 128.
voetnoot15
Folie II. 231.
voetnoot16
v.d. Venne bl. 276.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 82. v. Waesberge Vrijen bl. 51. Mulder bl. 418.
voetnoot18
Tuinman II. bl. 32.
voetnoot19
Folie I. 427.
voetnoot20
v.d. Venne bl. 276.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 276.
voetnoot22
Campen bl. 116. Tuinman I. bl. 115. v.d. Willigen 9. Meijer bl. 56. v. Eijk II. bl. 24. v. Waesberge Wijn bl. 11. Manvis bl. 123. Modderman bl. 45. Bogaert bl. 11.
voetnoot23
Servilius bl. 34. Sartorius sec. I. 5. Tuinman II. bl. 86. Dec. 22.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 155. Meijer bl. 70.
voetnoot25
Bogaert bl. 9.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 43. v. Vloten bl. 369.
voetnoot27
v. Waesberge Wijn bl. 17. de Wendt-Posthumus II. bl. 64.
voetnoot28
Campen bl. 129.
voetnoot29
Prov. seriosa bl. 25. Mergh bl. 24. Sartorius tert. IX. 68. Winschooten bl. 309. Tuinman I. bl. 115, 357. Folie I. 54.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 57. Oct. 14. Gales bl. 17. v. Zutphen II. 11. Mulder bl. 435.
voetnoot31
Servilius bl. 63. de Brune bl. 133.
voetnoot1
Kerkhoven bl. 53.
voetnoot2
Gruterus III. bl. 156. Tuinman II. bl. 31.
voetnoot3
Servilius bl. 34.
voetnoot4
Gruterus II. bl. 159. Mergh bl. 35.
voetnoot5
Folie II. 303.
voetnoot6
Gruterus III. bl. 168.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 37, 47. Zegerus bl. 51. 10 Jan. Gruterus I. bl. 119. de Brune bl. 489. Wijsheid bl. 140. 10 Jan. 53.
voetnoot8
Sartorius pr. IV. 11.
voetnoot9
Gruterus III. bl. 168. de Brune bl. 32.
voetnoot10
Gales bl. VI, 12.
voetnoot11
Cats bl. 502.
voetnoot12
Campen bl. 73.

voetnoot13
v.d. Venne bl. 26.
voetnoot14
v. Eijk III. bl. 41.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 173.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 159, nal. bl. 13, 16, II. bl. 199. Gales bl. 17, 44. v. Zutphen II. bl. 61. v. Eijk I. nal. 30, II. 27.
voetnoot17
Gruterus II. bl. 154. de Brune bl. 120, 212, 460. Mergh bl. 30. Tuinman bl. 20, I. bl. 140, 367. Euphonia bl. 522. Everts bl. 313. Blijg. bl. 103. Bogaert bl. 94.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 129, II. bl. 173.
voetnoot19
Sartorius bl. 169.

voetnoot20
de Jager N. Bijdr. bl. 27.

voetnoot21
Folie II. 373. de Jager Bijdr. bl. 100. Modderman bl. 101.
voetnoot22
Cats bl. 545. de Brune bl. 13.
voetnoot23
Motz bl. 10. 21 Aug. Gruterus I. bl. 122. Cats bl. 461, 528, 529. Tuinman I. bl. 368. v. Eijk II bl. 99. Mulder bl. 415.

voetnoot24
Cats bl. 470.
voetnoot25
Cats bl. 468. de Brune bl. 405.
voetnoot26
Tuinman bl. 23, II. bl. 6. Lublink Verh. bl. 121. Verz. 1. Willems VII. 13. v. Eijk I. bl. 5, II. bl. 12.
voetnoot27
Motz bl. 47.
voetnoot28
de Brune bl. 27, 136. Witsen 319. Tuinman I. bl. 125. v. Zutphen II. bl. 56. Drenthe bl. 209. Bogaert bl. 89.
voetnoot29
Prov. seriosa bl. 3.
voetnoot30
v.d. Venne bl. 120.
voetnoot31
Cats bl. 531.
voetnoot32
Cats bl. 426. de Brune bl. 94. Mergh bl. 52.
voetnoot33
Sancho-Pança bl. 57.
voetnoot34
Drenthe bl. 207.
voetnoot1
Drenthe bl. 207. v. Hall I. bl. 7.
voetnoot2
Cats bl. 423. Mergh bl. 55.

voetnoot3
Tuinman I. nal. bl. 15.

voetnoot4
v.d. Venne bl. 8.

voetnoot5
Folie II. 21.
voetnoot6
Cats bl. 543.
voetnoot7
Winschooten bl. 222.
voetnoot8
de Brune bl. 67, 308, 312, 430.
voetnoot9
Prov. seriosa bl. 11. Gruterus III. bl. 133. Tuinman I. bl. 343. Meijer bl. 93.
voetnoot10
Sancho-Pança bl. 29.
voetnoot11
Sartorius tert. III. 58. Tuinman I. bl. 351. de Jager Bijdr. bl. 103.
voetnoot12
Winschooten bl. 25. Tuinman I. bl. 231, 299. Gales bl. 25. v. Eijk III. 17.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 5, 369, nal. bl. 27. Gales bl. 44. v. Duyse bl. 199.
voetnoot14
Sancho-Pança bl. 41. Bogaert bl. 32.
voetnoot15
Campen bl. 130.
voetnoot16
de Brune bl. 468.
voetnoot17
Campen bl. 108. Zegerus bl. 35. Winschooten bl. 25.
voetnoot18
Motz bl. 26. Gruterus II. bl. 156. de Brune bl. 150, 484. Mergh bl. 32.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 369.

voetnoot20
Winschooten bl. 24.

voetnoot21
Servilius bl. 138*. de Brune bl. 134,

voetnoot22
v. Eijk III. bl. 18.
voetnoot23
Cats bl. 465. Sartorius tert. IV. 38. Winschooten bl. 25. Tuinman I. bl. 248. v. Eijk II. bl. 14, nal. bl. 7. v. Waesberge Wijn bl. 17.

voetnoot24
Tuinman I. bl. 217.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 216. Bogaert bl. 46.
voetnoot26
v. Duyse bl. 237. Sancho-Pança bl. 45.

voetnoot27
Rabener bl. 305.

voetnoot1
Sartorius tert. IV. 21.

voetnoot2
Gruterus III. bl. 124.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 33.
voetnoot4
Folie I. 83.
voetnoot5
Folie I. 170.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 97, II. bl. 196.
voetnoot7
Gruterus II. bl. 124. Mergh bl. 1. Tuinman II. bl. 137.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 87, 296, 331, 370. Folie I. 327. B. Studeerk. I. bl. 70, II. 8. Euphonia bl. 524. Everts 10. v.d. Hulst bl. 16. v. Waesberge Wijn bl. 13.
voetnoot9
Bogaert bl. 106.
voetnoot10
Folie I. 453.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 315. v. Zutphen Duivel bl. 419.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 137, nal. bl. 18. v. Eijk II. 19. Bogaert bl. 106.
voetnoot13
de Brune bl. 73. Tuinman I. bl. 168.
voetnoot14
Folie I. 274.
voetnoot15
Gales bl. 26.
voetnoot16
Winschooten bl. 250, 277. Tuinman I. bl. 110, 188, II. bl. 197.
voetnoot17
Sartorius tert. IX. 52.
voetnoot18
Campen bl. 81. Cats bl. 465. de Brune bl. 47. Winschooten bl. 274. Tuinman I. bl. 22, II. bl. 45, 144. Meijer bl. 37. Bogaert bl. 30.
voetnoot19
Cats bl. 452. Tuinman I. bl. 304, II. bl. 195.
voetnoot20
Tuinman II. bl. 199.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 34. Gruterus III. bl. 165. de Brune bl. 67, 290. Tuinman I. bl. 177. Meijer bl. 72.
voetnoot22
Zoet bl. 17.
voetnoot23
Winschooten bl. 36, 84, 143.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 69.

voetnoot25
Tuinman I. bl. 60. Aug. 2. v. Waesberge Vrijen bl. 64.

voetnoot26
Sartorius tert I. 49.

voetnoot27
de Wendt-Posthumus II. bl. 61.
voetnoot28
Zegerus bl. 42.
voetnoot1
Idinau bl. 211. Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Tuinman II. bl. 25. Modderman bl. 61.
voetnoot2
Cats bl. 544. Mergh bl. 56.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 176. v. Eijk II. 80.
voetnoot4
Campen bl. 77. Meijer bl. 35.
voetnoot5
Gruterus III. bl. 157.
voetnoot6
Bogaert bl. 29.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 31. Campen bl. 7, 52, 10 Julij. Gruterus I. bl. 114. Mergh bl. 33. Sartorius quart. 40. Tuinman I. bl. 203. Magazijn I, bl. 3. v. Aken 1. Euphonia bl. 525. Loosjes Vee bl. 136. v.d. Willigen 21. Bruijn bl. 137. Meijer bl. 4. v. Eijk II. bl. 51. Guikema II. 23. Harrebomée II. 2. Verkl. 7. Modderman bl. 66. 15 Julij 53, Raven XXV. v. Hall. bl. 296-297.

voetnoot8
Folie II. 263.
voetnoot9
v. Waesberge Wijn bl. 14.
voetnoot10
Motz bl. 75.
voetnoot11
Folie II. 56.
voetnoot12
Servilius bl. 120*. Campen bl. 101. de Brune bl. 171. Sartorius pr. V. 26, VI. 28, sec. IX. 24, tert. III. 23. Tuinman bl. 31, I. bl. 46, 280, 296, II. bl. 146, 151. v. Zutphen I. bl. 90. v. Eijk II. bl. 97, III. bl. 40.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 214, 276, II. bl. 146.
voetnoot14
Winschooten bl. 347.

voetnoot15
Campen bl. 118. Meijer bl. 57.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 189.

voetnoot17
Tuinman I. bl. 191, 234.
voetnoot18
Winschooten bl. 224. Tuinman I. bl. 63, 80, 84, 86, 87, 250, 294, II. bl. 62, 63. Gales bl. 40. v.d. Hulst bl. 16. v. Eijk I. nal. 74. v. Waesberge Vrijen bl. 64. Huisvriend II. bl. 359. Zaanl. I. bl. 152. Sancho-Pança bl. 29, 42.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 234. v. Eijk II. 2. v. Waesberge Vrijen bl. 65.

voetnoot20
v. Eijk II. bl. 10, III. bl. III.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 71. Modderman bl. 53.
voetnoot22
Folie II. 356.
voetnoot23
v. Hall bl. 307.
voetnoot24
Motz bl. 74. Campen bl. 132. Sartorius pr. VI. 21, X. 31, tert. III. 45. Winschooten bl. 169. Tuinman I. bl. 151, 251. Gales bl. 39. Bogaert bl.77.
voetnoot1
Tuinman II. bl. 130. v. Eijk III. bl. 42. Modderman bl. 92.
voetnoot2
Campen bl. 21.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 39. Sept. 17. v. Duyse bl. 197.
voetnoot4
Witsen 400. Tuinman I. bl. 12, 49, 302, 314. Euphonia bl. 525. Everts bl. 344.
voetnoot5
de Wendt-Posthumus II. bl. 63-64.
voetnoot6
Winschooten bl. 27. Everts bl. 230. Sancho-Pança bl. 60.
voetnoot7
Manvis bl. 123.
voetnoot8
Willems VIII. 90.
voetnoot9
22 Nov. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 537. de Brune bl. 495. Tuinman I. bl. 316.
voetnoot10
Sartorius tert. IX. 12.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 11.

voetnoot12
v.d. Venne bl. 257. Winschooten bl. 336. Tuinman I. bl. 214, 278, 279. Reddingius 34. Modderman bl. 92.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 258. Folie I. 187.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 354.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 324. Gales bl. 41. Modderman bl. 45.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 73, II. bl. 117. April 22. v. Eijk I. nal. 20. Mulder bl. 417. Bogaert bl. 75.

voetnoot17
Cats bl. 469.

voetnoot18
Campen bl. 42. Meijer bl. 20.

voetnoot19
Cats bl. 463.

voetnoot20
Bogaert bl. 98. 6 Mei 53.
voetnoot21
Campen bl. 109. Meijer bl. 52.

voetnoot22
Tuinman II. bl. 219.
voetnoot23
Sartorius sec. I. 79.

voetnoot24
Prov. seriosa bl. 2, 17. Gruterus III. bl. 125.
voetnoot25
Harrebomée Tijd 166.
voetnoot26
Campen bl. 66. v. Eijk II. nal. 93.
voetnoot27
Gzuterus III. bl. 154. Meijer bl. 100.
voetnoot28
de Brune bl. 90, 161. Willems VI. 12.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 67.
voetnoot2
Sartorius tert. VIII. 51.
voetnoot3
Tuinman II. bl. 70.

voetnoot4
Servilius bl. 23. Sancho-Pança bl. 52.

voetnoot5
Gruterus III. bl. 124. Meijer bl. 108.
voetnoot6
2 Nov. Gruterus I. bl. 91.
voetnoot7
Zegerus bl. 13. 2 Nov. Idinau bl. 153. Gruterus I. bl. 95. Cats bl. 460, 546. de Brune bl. 164, 397, 402. Sartorius sec. III. 59. Willems VI. 3. Meijer bl. 101. Schrant bl. 278. Bogaert bl. 38. 4 Nov. 53.
voetnoot8
Gruterus I. bl. 91, III. bl. 124. de Brune bl. 493.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 166. Mergh bl. 42. Meijer bl. 111.
voetnoot10
Gruterus III. bl. 127. Meijer bl. 109.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 135. Meijer bl. 77.
voetnoot12
Motz bl. 58.
voetnoot13
Bogaert bl. 38.
voetnoot14
16 April, 6 Aug., 23 Sept. Gruterus I. bl. 131. Cats bl. 458, 539. de Brune bl. 227, 366, 484. Witsen 97. Tuinman I. bl. 46. Gales bl. VI, 13. Wijsheid bl. 141. v. Zutphen I. bl. 88. Willems VIII. 3. 17 April 53.

voetnoot15
v.d. Venne bl. 261.

voetnoot16
Sancho-Pança bl. 49.

voetnoot17
Folle I. 255.

voetnoot18
Scheltema I. bl. 56.
voetnoot19
Bogaert bl. 84.
voetnoot20
Cats bl. 460, 539.

voetnoot21
Folie I. 323.

voetnoot22
Campen bl. 87. Gruterus II. bl. 125. Cats bl. 543. Mergh bl. 2. Sartorius pr. IX. 8. Wijsheid bl. 138. Sancho-Pança bl. 38. Raven XVIII.
voetnoot23
de Brune bl. 466. Sartorius tert. IV. 56.
voetnoot24
Prov. seriosa bl. 8. Zegerus bl. 7, 58. Gruterus II. bl. 127. de Brune bl. 380. Mergh bl. 4. Tuinman I. bl. 343.
voetnoot25
Motz bl. 33.
voetnoot26
Idinau bl. 302.
voetnoot27
de Brune bl. 212.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 131.
voetnoot29
de Brune bl. 153. Sartorius sec. III. 66.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 270.
voetnoot31
Gruterus II. bl. 135. Mergh bl. 11.
voetnoot32
Euphonia bl. 519.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 15. Servilius bl. 220*. Motz bl. 67. Zegerus bl. 11. 6 April. Gruterus I. bl. 96, 101, II. bl. 137. v.d. Venne bl. 113. de Brune bl. 4, 6, 26, 116. Mergh bl. 13. Sartorius pr. IX. 47. Richardson bl. 33. Tuinman I. bl. 344. Lossius bl. 193-240. 5 April 53.
voetnoot2
Gruterus III. bl. 140.
voetnoot3
Servilius bl. 226.
voetnoot4
v. Eijk bl. 10.
voetnoot5
Tuinman I. nal. bl. 10.
voetnoot6
Motz bl. 26.
voetnoot7
Campen bl. 102. de Brune bl. 160. Tuinman I. bl. 364, II. bl. 111.
voetnoot8
Sartorius pr. IV. 9.
voetnoot9
de Brune bl. 467. Sartorius tert. VIII. 13.
voetnoot10
v. Waesberge Vrijen bl. 55.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 18. Modderman bl. 95.
voetnoot12
de Brune bl. 364.
voetnoot13
Servilius bl. 1, 40. Campen bl. 123. Zegerus bl. 27. Idinau bl. 66. Gruterus II. bl. 165. Mergh bl. 40. Sartorius tert. I. 14, VI. 64, VIII. 37. Tuinman I. bl. 225, 267, II. bl. 120. v.d. Hulst II. bl. 11. v. Eijk II. bl. 18. Sancho-Pança bl. 25, 39. Modderman bl. 152. Bogaert bl. 7.
voetnoot14
Servilius bl. 1.
voetnoot15
Modderman bl. 113.
voetnoot16
Raven XXX.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 71, 364. Folie I. 72. Modderman bl. 112.
voetnoot18
Motz bl. 2, 17, 60. Sartorius sec. III. 66, tert. V. 74. Tuinman bl. 42, I. bl. 364, II. bl. 14. Reddingius 48. Guikema I. 46. Modderman bl. 132. 30 Mei 53.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 15. Zegerus bl. 7. Gruterus II. bl. 154. de Brune bl. 140. Mergh bl. 31.
voetnoot20
Folic II. 4.
voetnoot21
Servilius bl. 77. Zegerus bl. 64. Gruterus II. bl. 167. de Brune bl. 466. Mergh bl. 43. Tuinman II. bl. 19.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 173.
voetnoot23
Sartorius sec. VIII. 93.

voetnoot24
Gruterus II. bl. 143. Mergh bl. 19. Tuinman II. bl. 241.
voetnoot25
de Brune bl. 65. Winschooten bl. 28. Tuinman I. bl. 206.
voetnoot26
Sartorius tert. III. 33.
voetnoot27
Campen bl. 109. Meijer bl. 52.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 281.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 294.
voetnoot30
Winschooten bl. 28, 336.
voetnoot31
Cats bl. 428,
voetnoot1
v. Hall bl. 309.
voetnoot2
Campen bl. 36.
voetnoot3
de Brune bl. 466. Sartorius tert. II. 66.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 264, II. bl. 43.
voetnoot5
Motz bl. 44.
voetnoot6
Sancho-Pança bl. 58. Bogaert bl. 48.
voetnoot7
v. Hasselt bl. 3. v. Hall bl. 266.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 312.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 130. v. Eijk III. bl. 42.
voetnoot10
Campen bl 74.
voetnoot11
Cats bl. 500.
voetnoot12
Gruterus III. bl. 158.
voetnoot13
Sartorius tert. IX. 7.
voetnoot14
Modderman bl. 150.
voetnoot15
Cats bl. 451.
voetnoot16
Cats bl. 502.
voetnoot17
Gruterus III. bl. 175. Meijer bl. 94. Schrant bl. 277. Harrebomée Tijd 88.
voetnoot18
Tuinman II. bl. 144.

voetnoot19
Wassenbergh bl. 92. Hoeufft XXXVIII.
voetnoot20
Campen bl. 19.

voetnoot21
v. Eijk III. bl. 35.
voetnoot22
Cats bl. 466.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 315. Gales bl. 13. Verz. 15. Fakkel bl. 196. v. Eijk III. bl. 36. Bogaert bl. 22, 105.
voetnoot24
Raven XI.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 148.
voetnoot26
Zegerus bl. 26. 17 Jan. Gruterus I. bl. 106. Cats bl. 485. de Brune bl. 301, 480.
voetnoot27
Tuinman I. nal. bl. 19.
voetnoot28
v. Duyse bl. 218.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 191, 234, II. bl. 83. Gales bl. 23. v. Eijk II. 4. Sancho-Pança bl. 49. Bogaert bl. 44.
voetnoot30
Sartorius sec. IX. 100.
voetnoot31
v. Eijk III. bl. 30.
voetnoot1
Servilius bl. 12.
voetnoot2
Cats bl. 468.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 162.
voetnoot4
Cats bl. 448. Sartorius pr. V. 59. Tuinman I. bl. 39.
voetnoot5
Cats bl. 459. Mergh bl. 55.

voetnoot6
v. Hall III. bl. 4.

voetnoot7
Folie II. 359.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 144. Julij 15. d'Escury bl. 21. Modderman bl. 44.
voetnoot9
Zegerus bl. 9. Idinau bl. 127.
voetnoot10
Sartorius tert. III. 5.
voetnoot11
de Brune bl. 464. Sartorius pr. V. 89, VIII. 71, sec. IX. 18, tert. X. 25.

voetnoot12
Folie II. 220.
voetnoot13
Folie I. 96.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 311.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 161. Meijer bl. 72.

voetnoot16
v.d. Venne bl. 122.
voetnoot17
Cats bl. 526.
voetnoot18
v.d. Venne bl. 176.

voetnoot19
Campen bl. 25. Meijer bl. 12.
voetnoot20
de Brune bl. 467. (Sartorius tert. IX. 33.)
voetnoot21
Tuinman I. bl. 21, II. bl. 56.

voetnoot22
de Brune bl. 388. Tuinman I. bl. 135. Mulder bl. 434. Bogaert bl. 97.

voetnoot23
Prov. seriosa bl. 10. Gruterus III. bl. 128. Tuinman II. bl. 192. v. Zutphen Duivel bl. 417. Meijer bl. 95. v. Duyse bl. 229. 22 Junij 53.
voetnoot24
Zegerus bl. 27. 10 Febr. Gruterus I. bl. 105, III. bl. 164. Cats bl. 491, 502. de Brune bl. 372, 373. Mergh bl. 20. Sartorius pr. II. 62. Tuinman I. bl. 164. Willems VIII. 21. Hornstra 37. Meijer bl. 98. Modderman bl. 110. 10 Febr. 53.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 148. Mergh bl. 25. Tuinman I. bl. 162, 307. Euphonia bl. 519. Everts bl. 233. v.d. Hulst bl. 11. Kerkhoven bl. 58. v. Eijk II. bl. 68. Manvis bl. 124. Modderman bl 75.
voetnoot26
Prov. seriota bl. 16.
voetnoot27
v.d. Venne Voorb, bl. 1. Winsehooten bl. 155. Tuinman I. bl. 35, II. bl. 46.
voetnoot28
Prov. seriosa bl. 36. 25 Julij. gruterus I, bl 103. Tuinman I. bl. 162.
voetnoot29
Campen bl. 61. Sartorius tert. II. 81.
voetnoot30
Sartorius sec. II. 75. Verz. 7.
voetnoot1
Gruterus II. bl. 148. Mergh bl. 25. Tuinman I. bl. 162. Guikema I. 42.
voetnoot2
Idinau bl. 256.
voetnoot3
Zegerus bl. 42. 1 Nov. Gruterus I. bl. 114. de Brune bl. 215. Sartorius tert. IX. 93. Tuinman I. bl. 331. Willems II. 35.
voetnoot4
Cats bl. 460.

voetnoot5
Servilius bl. 139*. Campen bl 55. 16 Sept. Gruterus I. bl. 102. Cats bl. 501. de Brune bl. 60, 382, 491. Mergh bl. 51. v. Nyenborgh bl. 132. Tuinman I. bl. 127. Wijsheid bl. 134. Meijer bl. 26. v. Waesberge Geld bl. 170. Bogaert bl. 81.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 101, II. bl. 76. Loosjes Boter bl. 150, 151, 154 v. Eijk III. bl. 41. Modderman bl. 61.
voetnoot7
Campen bl. 111. Cats bl. 501. de Brune bl. 57. Meijer bl. 53. Bogaert bl. 105. 21 Dec. 53.
voetnoot8
Winschooten bl. 32. Tuinman I. nal. bl. 35, II. bl. 143.
voetnoot9
Winschooten bl. 53. Tuinman I. bl. 252. Gales bl. 31.
voetnoot10
Tuinman II. bl. 10. v. Waesberge Vrijen bl. 58. Modderman bl. 69.
voetnoot11
Winschooten bl. 32.
voetnoot12
Winschooten bl. 32.
voetnoot13
de Brune bl. 461. Sartorius sec. II. 61, tert. I. 87, III. 28. Winschooten bl. 228. Tuinman I. bl. 111, 118.
voetnoot14
Sartorius tert. VI. 30. Tuinman I. bl. 186. Bogaert bl. 96.
voetnoot15
v. Hall III. bl. 6.

voetnoot16
v. Hall bl. 307-308.

voetnoot17
de Brune bl. 468. Sartorius tert. II. 51, X. 13.
voetnoot18
Gruterus I. bl. 92.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 7.
voetnoot20
Sartorius pr. IX. 66, tert. I. 13. Erasmus IV.
voetnoot21
Sartorius sec. IX. 99.
voetnoot22
Sartorius sec. VI. 29.
voetnoot23
Servilius bl. 257. de Brune bl. 241.
voetnoot24
Sartorius sec. VI. 49.
voetnoot25
Servilius bl. 255*. 7 Julij. Gruiterus I. bl. 103. Morgh bl. 15. Sartorius sec. IV. 37. Tuinman II. bl. 55.
voetnoot26
Campen bl. 46. Gruterus III. bl. 138, Meijer bl. 99.
voetnoot27
v.d. Venne bl. 157.
voetnoot28
Campen bl. 4. Meijer bl. 4.
voetnoot29
Gruterus II. bl. 139. Mergh bl. 15.
voetnoot30
Idinau bl. 254.
voetnoot31
Modderman bl. 122.
voetnoot32
Gruterus III. bl. 154.
voetnoot33
Tuinman I. bl. 264.
voetnoot34
Sartorius pr. III. 74.
voetnoot35
Gruterus II. bl. 164. Mergh bl. 39.
voetnoot36
Campen bl. 93. de Brune bl. 461. Sartorius sec. VI. 65.
voetnoot37
Servilius bl. 227*.
voetnoot38
Sartorius pr. X. 4.
voetnoot39
Campen bl. 1. Zegerus bl. 32. 9 Nov. Gruterus I. bl. 106, II. bl. 148, 149. Cats bl. 407. de Brune bl. 471. Mergh bl. 25, 26. Tuinman bl. 53, I. bl. 202. Wassenbergh bl. 89. Hoeufft XXIV.
voetnoot40
Prov. seriosa bl. 26.
voetnoot41
Gruterus I. bl. 109. Tuinman I. bl. 365.
voetnoot1
Servilius bl. 256. Gruterus II. bl. 149. Mergh bl. 26. Sartorius sec. VIII. 27.
voetnoot2
Servilius bl. 255. de Brune bl. 345.
voetnoot3
Campen bl. 26. Meijer bl. 13.
voetnoot4
Sartorius sec. VII. 73.
voetnoot5
Gruterus III. bl. 153.
voetnoot6
Sartorius pr. X. 48.
voetnoot7
Prov. seriosa bl. 30.

voetnoot8
Winschooten bl. 257.
voetnoot9
v. Eijk I. bl. 82.
voetnoot10
Winschooten bl. 166.
voetnoot11
Winschooten bl. 29, 257.
voetnoot12
Winschooten bl. 166.
voetnoot13
Winschooten bl. 28. Smids XXII. v. Eijk I. bl. 62. Opheld. bl. 623.
voetnoot14
Winschooten bl. 28. v. Eijk I. bl. 62.
voetnoot15
Cats bl. 458. Sartorius pr. V. 94, tert. V. 49. Witsen bl. 504. Winschooten bl. 28, 58. Tuinman I. bl. 143, 336, II. bl. 164. Julij 9. Everts bl. 317. d'Escury bl. 20. v. Eijk I. bl. 62. v. Waesberge Vrijen bl. 65.
voetnoot16
Winschooten bl. 250. v. Hall bl. 309.
voetnoot17
Winschooten bl. 28. Tuinman II. bl. 165. v. Eijk I. bl. 62.
voetnoot18
Tuinman I. nol. bl. 8, 28. Gales bl. 23.

voetnoot19
Winschooten bl. 29. v. Eijk I. bl. 63.
voetnoot20
de Brune bl. 228, 433, 460.

voetnoot21
Winschooten bl. 30.

voetnoot22
Modderman bl. 137.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 12, II. bl. 128.
voetnoot24
Folie II. 242.
voetnoot25
Tuinman II. bl. 239, 240. Gales bl. 38.
voetnoot26
Sancho-Pança bl. 56. Modderman bl. 22.
voetnoot27
Folie I. 476.
voetnoot28
15 Aug. Gruterus I. bl. 107, II. bl. 150. Mergh bl. 27. Tuinman bl. 12, I. bl. 77.
voetnoot29
v.d. Venne bl. 119.
voetnoot30
de Brune bl. 471.
voetnoot31
Cats bl. 459, 521. de Brune bl. 66, 129. Winschooten bl. 296.
voetnoot32
Tuinman I. bl. 45.
voetnoot33
Prov. seriosa bl. 41.
voetnoot34
Scheltema I. bl. 28.
voetnoot1
Campen bl. 44. Meijer bl. 21.
voetnoot2
Bogaert bl. 26.
voetnoot3
Sartorius pr. IX. 59.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 45, II. bl. 143. Bogaert bl. 11.
voetnoot5
Servilius bl. 20*.
voetnoot6
Neus-Spreekw. 42.
voetnoot7
Servilius bl. 83*. Campen bl. 98. Zegerus bl. 8, 59. Idinau bl. 92. de Brune bl. 172. Sartorius pr. IV. 57. Winschooten bl. 25. Tuinman I. bl. 369. Meijer bl. 46.
voetnoot8
Sartorius tert. VI. 53.
voetnoot9
3 Febr. Gruterus I. bl. 109.
voetnoot10
Gruterus II. bl. 156. Mergh bl. 32. Tuinman II. bl. 31. Harrebomée II. 10.
voetnoot11
Campen bl. 51. Meijer bl. 24.
voetnoot12
v. Nyenborgh bl. 134.
voetnoot13
Gruterus II. bl. 159. Mergh bl. 35.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 45.
voetnoot15
Folie II. 350.
voetnoot16
v. Nyenborgh bl. 132.

voetnoot17
v. Hall II. bl. 3.
voetnoot18
v. Hall I. bl. 4.
voetnoot19
v. Hall III. bl. 5.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 332, 335. Folie I. 407. Modderman bl. 146.
voetnoot21
v. Hall I. bl. 9.
voetnoot22
v. Hall I. bl. 3.
voetnoot23
Folie I. 174.
voetnoot24
v. Hall I. bl. 3.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 131, 311.

voetnoot26
Tuinman 1. bl. 149, 151, II. bl. 166.

voetnoot27
Cats bl. 546. Harrebomée Tijd 209.

voetnoot28
Zegerus bl. 63. Gruterus II. bl. 167. Mergh bl. 44.

voetnoot29
Tuinman I. bl. 159.

voetnoot30
Motz bl. 17. de Brune bl. 300. Witsen 271. Tuinman I. nal. bl. 14. Gales bl. 18. v. Eijk III. bl. 15.
voetnoot31
Folie II. 49.
voetnoot1
Gruterus I. bl. 119. Mergh bl. 3. Tuinman I. bl. 118. v. Eijk II. bl. 24, III. bl. 14. Mulder bl. 410. v. Sandwijk 15.
voetnoot2
Cats bl. 529. Mergh bl. 47.
voetnoot3
Cats bl. 436, 469, 494. de Brune bl. 22, 349. Mergh bl. 47. v. Nyenborgh bl. 131. Tuinman I. bl. 176, 336, II. bl. 128. Gales bl. 14. Lublink Br. bl. 87. v.d. Hulst bl. 13. Kerkhoven bl. 55. Willems Reinaert bl. 298. v. Eijk II. bl. 94, nal. bl. 12, 55. v. Waesberge Vrijen bl. 53. v. Duyse bl. 223, 229. Guikema II. 49. Sancho-Pança bl. 32, 35. Modderman bl. 137. Bogaert bl. 102, 9 Jan. 53.
voetnoot4
Wassenbergh I. bl 95.
voetnoot5
Folie I. 14. de Jager Bijdr. bl. 105.
voetnoot6
v. Hall II. bl. 2.
voetnoot7
Folie I. 449.
voetnoot8
v.d. Venne bl. 189.
voetnoot9
v. Eijk III. bl. 14, 15.
voetnoot10
Kerkhoven bl. 57.
voetnoot11
Campen bl. 32.
voetnoot12
Folie I. 475.
voetnoot13
Folie II. 100.
voetnoot14
Folie I. 68.
voetnoot15
Folie II. 381. de Jager Bijdr. bl. 115. Modderman bl. 102. Harrebomée Tijd bl. 297.
voetnoot16
Folie I. 304.
voetnoot17
Folie II. 387. de Jager Bijdr. bl. 106. Modderman bl. 147.
voetnoot18
Folie II. 165.
voetnoot19
Folie II. 300.
voetnoot20
Folie II. 398.
voetnoot21
Folie II. 390.
voetnoot22
Folie II. 297.
voetnoot23
Folie II. 178.
voetnoot24
Folie II. 302. de Jager Bijdr. bl. 106. Modderman bl. 106.
voetnoot25
Folie II. 311.
voetnoot1
Folie II. 304.
voetnoot2
Folie II. 403.
voetnoot3
Folie I. 309.
voetnoot4
Folie I. 332.
voetnoot5
Campen bl. 58. Tuinman I. bl. 85. Folie I. 346.
voetnoot6
Folie II. 137.
voetnoot7
Folie II. 20.
voetnoot8
Folie I. 431. de Jager Bijdr. bl. 102.
voetnoot9
v. Eijk III. bl. 13, 95.
voetnoot10
de Brune bl. 64. v.d. Hulst bl. 13. Modderman bl. 136.
voetnoot11
Euphonia bl. 516.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 204.
voetnoot13
Servilius bl. 4. de Brune bl. 159.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 131. Mergh bl. 8. Sartorius tert. VI. 80.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 103.
voetnoot16
Folie I. 229.
voetnoot17
Tuinman II. bl. 126. v. Duyse bl. 216.
voetnoot18
Sartorius sec. VII. 20. Tuinman I. bl. 55.
voetnoot19
Serviliusd bl. 241*, 288. Zegerus bl. 12. 21 Aug. Gruterus I. bl. 98, II. bl. 147. de Brune bl. 411, 494. Mergh bl. 22.
voetnoot20
Folie II. 240.
voetnoot21
Cats bl. 504.
voetnoot22
Cats bl. 444. de Brune bl. 79. Mergh bl. 48.
voetnoot23
Mergh bl. 7.
voetnoot24
28 Julij. Gruterus I. bl. 98. de Brune bl. 475. Winschooten bl. 187. Tuinman I. bl. 233, II. bl. 11. Martinet 66. Koning bl. 25. 28 Julij 53.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 133. Mergh bl. 10. v. Eijk III. bl. 14. v. Duyse bl. 206.
voetnoot26
Folie II. 181.
voetnoot27
Folie I. 259.
voetnoot28
Cats bl. 422. Mergh bl. 50.
voetnoot29
v. Hasselt bl. 3.
voetnoot30
v. Eijk III. bl. 13.
voetnoot31
Tuinman I. bl. 361.
voetnoot1
Motz bl. 82.
voetnoot2
Campen bl. 57. de Brune bl. 168.
voetnoot3
Motz bl. 13.
voetnoot4
v. Nyenborgh bl. 130.
voetnoot5
Motz bl. 10. Campen bl. 72. 8 Dec. Gruterus I. bl. 104, II. bl 150. Cats bl. 495. de Brune bl. 369, 375, 376, 479, 492. Mergh bl. 27. Sartorius pr. VII. 49. Tuinman bl. 71, II. bl. 44. Folie I. 419. v.d. Hulst bl. 6. Bogaert bl. 101. 12 Nov. 53.
voetnoot6
Witsen 6. Tuinman I. bl. 60. Aug. 1. Folie I. 424.
voetnoot7
Folie I. 181.
voetnoot8
Folie II. 245.
voetnoot9
Tuinman II. bl. 15. v. Eijk III. bl. 15.
voetnoot10
Folie I. 85.
voetnoot11
Sartorius sec. VIII. 35.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 74. Euphonia bl. 516. v. Duyse bl. 210.
voetnoot13
Winschooten bl. 96.
voetnoot14
Sartorius quart. 19 v. Eijk III. bl. 12.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 207.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 126, II. bl. 117. v.d. Hulst bl. 15. v. Waesberge Geld bl. 161. Modderman bl. 91. Bogaert bl. 93.
voetnoot17
Servilius bl. 54, 86*.
voetnoot18
Folie I. 463.
voetnoot19
Zoet bl. 3.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 272, II. bl. 49. Folie I. 55.
voetnoot21
Sartorius sec. V. 94, VII. 18, tert. VI. 50.
voetnoot22
de Brune bl. 172. Sartorius pr. III. 31. Tuinman I. bl. 295, 299, nal. bl. 16. Folie I. 52. Hond bl. 121. Posthums IV. bl. 311. v. Eijk II. bl. 37.
voetnoot23
Campen bl. 117. Sartorius pr. VII. 72. Folie I. 225.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 361. v. Eijk II. nal. bl. 13. Mensinga bl. 217.
voetnoot25
Campen bl. 48.
voetnoot26
Folie I. 191.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 51, 248, II. bl. 190. Folie I. 42.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 327. Gales bl. 45. v. Eijk III. bl. 12. Modderman bl. 111.
voetnoot29
Folie I. 312.
voetnoot30
Sancho Pança bl. 26, 34. Bogaert bl. 29, 111.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 306. v. Eijk III. bl. 12. Modderman bl. 114.
voetnoot2
Sartorius tert. V. 79. Tuinman I. bl. 306, 309. Everts bl. 234. Sancho-Pança bl. 61. Modderman bl. 110.
voetnoot3
Folie I. 240.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 78.
voetnoot5
Mensinga bl. 219.
voetnoot6
Sartorins pr. III. 32.
voetnoot7
Folie I. 172.
voetnoot8
Folie I. 50.
voetnoot9
Bogaert bl. 40.
voetnoot10
Folie I. 79.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 105. Folie I. 82.
voetnoot12
Folie I. 239.
voetnoot13
Cats bl. 465.
voetnoot14
Folie I. 25. v. Eijk III. bl. 14.
voetnoot15
Folie I. 414.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 66. Aug. 24.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 177, nal. bl. 13. Folie I. 88.
voetnoot18
v. Eijk II. bl. 14.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 278. Gales bl. 26. v. Eijk III. bl. 86. Manvis bl. 123.
voetnoot20
Gruterus II. bl. 149. Mergh bl. 26. Tuinman I. bl. 126.
voetnoot21
Zegerus bl. 34. Gruterus II. bl. 149, III. bl. 150. Mergh bl. 26. v. Eijk III. bl. 12.
voetnoot22
Tuinman I bl. 135, II. bl. 3. Folie I. 36.
voetnoot23
Tuinman II. bl. 29, 42, 123. Euphonia bl. 516. v. Eijk III. bl. 13. Modderman bl. 37.
voetnoot24
v. Waesberge Vrijen bl. 61.
voetnoot25
Folie II. 316.
voetnoot26
Folie II. 113.
voetnoot27
Folie II. 419.
voetnoot28
Folie I. 218.
voetnoot29
Winschooten bl. 99. Tuinman I. bl. 345, II. bl. 162. Folie I. 418. Gales bl. VII. Everts bl. 233. v. Eijk I. bl. 88, II. bl. 86.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 63, II. bl. 42. Aug. 11. v. Eijk III. bl. 13. Modderman bl. 74.
voetnoot1
Folie II. 213.
voetnoot2
v. Hall I. bl. 7. Modderman bl. 120.
voetnoot3
Sartorius sec. VII. 20.
voetnoot4
Sartorius sec. I. 74. Tuinman I. bl. 174. Harrehomée Tijd 216.
voetnoot5
Folie I. 120.
voetnoot6
Folie I. 252.
voetnoot7
Campen bl. 132. Idinau bl. 235. Sartorius sec. III. 30. Tuinman I. bl. 327, nal. bl. 21. Meijer bl. 64. v. Eijk III. bl. 14.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 126. Folie I. 117. Fokke 3. Euphonia bl. 516. v. Duyse bl. 231. Modderman bl. 92.
voetnoot9
Folie I. 456.
voetnoot10
Tuinman II. bl. 14. v. Eijk III. bl. 15.
voetnoot11
v. Eijk II. nal. bl. 17.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 135, II. bl. 115. Maart 1. Mulder bl. 434. Modderman bl. 63. Bogaert bl. 97.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 116. v. Waesberge Wijn bl. 17.
voetnoot14
Folie I. 285.
voetnoot15
Motz bl. 79. de Brune bl. 65.
voetnoot16
Folie I. 300. v. Eijk II. nal. bl. 28 de Jager Bijdr. bl. 106. Modderman. bl. 145.
voetnoot17
Servilius bl. 60. Sartorins see. III. 1. Willems Reinaert bl. 297. v. Eijk II. nal. bl. 56. de Jager Bijdr. bl. 116.
voetnoot1
Campen bl. 57. de Brune bl. 474. Mergh bl. 39. Meijer bl. 27.

voetnoot2
v.d. Venne bl. 274.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 160. Meijer bl. 94.
voetnoot4
Folie II. 72.
voetnoot5
Folie I. 423.

voetnoot6
Gruterus III. bl. 161.
voetnoot7
Gruterus III. bl. 169. Meijer bl. 68.

voetnoot8
Campen bl. 44, 110. 23, 29 Aug. Gruterus I. bl. 110. Meijer bl. 21.
voetnoot9
Tuinman I. nal. bl. 10.
voetnoot10
Motz bl. 17.

voetnoot11
Sartorius sec. III. 37.
voetnoot12
Zegerus bl. 35. Gruterus II. bl. 149. Mergh bl. 26.

voetnoot13
Idinau bl. 110.
voetnoot14
de Brune bl. 431.
voetnoot15
Servilius bl. 169. Gruterus II. bl. 168. Mergh bl. 43, 45. Sartorius pr. VII. 51. Tuinman I. nal. bl. 9.
voetnoot16
Motz bl. 33. Tuinman I. bl. 47, 91, II. bl. 103. Lublink Verh. bl. 99. Gales bl. 14. Kerkhoven bl. 56. v. Eijk II. bl. 81. Modderman bl. 135. Bogaert bl. 71.
voetnoot17
Servilius bl. 239*.
voetnoot18
Campen bl. 66.
voetnoot19
Zegerus bl. 36. Sartorius pr. VII. 58.

voetnoot20
Loosjes Kat bl. 193.

voetnoot21
v.d. Venne bl. 213.
voetnoot22
de Brune bl. 369. Tuinman II. bl. 195.
voetnoot23
Tuinman II. bl. 54.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 353, II. bl. 54. Everts bl. 317.

voetnoot25
Scheltema bl. 215-217. Wassenbergh II. bl. 123.
voetnoot26
Mergh bl. 57.

voetnoot27
Tuinman II. bl. 142.
voetnoot28
Scheltema I. bl. 56.
voetnoot1
de Brune bl. 212, 213.
voetnoot2
Tuinman I. nal. bl. 32.
voetnoot3
Witsen 272.
voetnoot4
Sartorius tert. VII. 75. v. Eijk II. bl. 10.
voetnoot5
de Brune bl. 55, 213. Tuinman I. bl. 209. Willems II. 23.
voetnoot6
Bogaert bl. 11.
voetnoot7
v. Eijk II. bl. 10. v. Eijk bl. 17.
voetnoot8
v. Eijk II. bl. 10.
voetnoot9
v. Eijk II. nal. bl. 4. Gedachten bl. 754.
voetnoot10
Sartorius pr. V. 33. Tuinman II. bl. 91. v. Eijk I. nal. 69. Gedachten bl. 752.
voetnoot11
Winschooten bl. 168. Tuinman I. nal. bl. 24. Gales bl. 26. v. Eijk II. bl. 10.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 352. Gales bl. 29. v. Eijk II. bl. 10.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 138. Folie I. 112. v. Eijk II. nal. bl. 4. de Jager Bijdr. bl. 106 en no. 4. Modderman bl. 116.
voetnoot14
v. Eijk II. bl. 10, 87 en no. 52.
voetnoot15
Everts bl. 314.
voetnoot16
Servilius bl. 68, 195. de Brune bl. 401. Winschooten bl. 293. v. Eijk II. bl. 12, nal. bl. 4. Mensinga bl. 214.
voetnoot17
Tuinman I. bl. 311. Maart 24. Folie I. 69. v. Eijk II. nal. bl. 4. de Jager Bijdr. bl. 100. Modderman bl. 101. Bogaert bl. 25.
voetnoot18
Campen bl. 126. Meijer bl. 61.
voetnoot19
Witsen 290.
voetnoot20
de Brune bl. 78.
voetnoot21
Folie II. 9.
voetnoot22
v. Eijk III. bl. 11.
voetnoot23
Folie II. 7.

voetnoot24
Scheltema I. bl. 40.
voetnoot25
Winschooten bl. 236. Tuinman I. bl. 48, 109, nal. bl. 32, II. bl. 15, 80.
voetnoot26
Folie II. 170.
voetnoot27
v. Waesberge Geld bl. 168.
voetnoot28
Winschooten bl. 126, 299.
voetnoot29
Folie II. 83.

voetnoot30
de Brune bl. 130. Sartorius pr. V. 84. Tuinman I. bl. 318.
voetnoot31
Everts bl. 314.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 305. v. Zutphen I. bl. 66.
voetnoot2
Folie II. 98.

voetnoot3
Prov. seriosa bl. 13. Campen bl. 130. Winschooten bl. 276. Tuinman I. nal. bl. 26, II. bl. 122. Meijer bl. 63. v. Eijk II. bl. 82. Mulder bl. 416. Bogaert bl. 76.

voetnoot4
v. Eijk II. 1.
voetnoot5
Winschooten bl. 85. Tuinman I. bl. 341, nal. bl. 27. Everts bl. 348. v. Eijk L. nal. 59. Bogaert bl. 23.

voetnoot6
Cats bl. 457.

voetnoot7
Winschooten bl. 181. v. Eijk II. nal. bl. 39. de Jager Bijdr. 39.
voetnoot8
Campen bl. 23. Meijer bl. 12.

voetnoot9
Prov. seriosa bl. 39.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 18. v. Zutphen I. bl. 32.
voetnoot11
Prov. seriosa bl. 34. Gruterus II. bl. 136. Cats bl. 428. Mergh bl. 12. Modderman bl. 101.
voetnoot12
Sartorius sec. X. 32. Gedachten bl. 753.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 344, 370. Habener bl. 67. v. Waesberge Wijn bl. 15. v. Eijk III. 10. v. Duyse bl. 220.

voetnoot14
Witsen 14. Tuinman I. bl. 28. v. Zutphen I. 25. v.d. Vijver bl. 210. v. Duyse bl. 233. de Jager N. Bijdr. bl. 32-33.

voetnoot15
Huisvriend II. bl 360. Harrebomée II. bl. 255.

voetnoot16
Folie II. 198.

voetnoot1
Tuinman II. bl. 91.
voetnoot2
Tuinman II. bl. 135.
voetnoot3
Prov. seriosa bl. 8. Gruterus III. bl. 127. Tuinman I. bl. 364, II. bl. 91. Modderman bl. 134.
voetnoot4
Zoet bl. 23.
voetnoot5
Gruterus I. bl. 120.
voetnoot6
Sartorius sec. X. 86. Tuinman I. bl. 303. Maart7. v. Eijk II. nal. 33.

voetnoot7
Prov. seriosa bl. 38. Zegerus bl. 41. de Brune bl. 473.

voetnoot8
Folie I. 398, II. 208.

voetnoot9
Gales bl. 28.
voetnoot10
Gruterus II. bl. 157. Cats bl. 435. Mergh bl. 33. Winschooten bl. 262. Zoet bl. 16. Tuinman II. bl. 59. April 1. Loosjes Kat bl. 191. v. Eijk II. bl. 48. v. Waesberge Vrijen bl. 53. Modderman bl. 111.
voetnoot11
Tuinman II. bl. 11. v. Eijk II. bl. 94.
voetnoot12
Cats bl. 538.

voetnoot13
Bogaert bl. 100.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 287.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 86, II. bl. 83.
voetnoot16
Prov. seriosa bl. 25. Gruterus III. bl. 152.

voetnoot17
Sartorius sec. II. 80.

voetnoot18
Tuinman II. bl. 120.
voetnoot19
Campen bl. 32. Zegerus bl. 12. 18 (of 19) Maart. Idinau bl. 8. Gruterus I. bl. 96, III. bl. 132. v. Nyenborgh bl. 134. Witsen 483. Winschooten bl. 186. Tuinman I. bl. 374, II. bl. 2. Geschenk bl. 12-13. v.d. Willigen 3. Modderman bl. 134. Bogaert bl. 70. 18 Maart, 19 Julij 53.
voetnoot20
Sancho-Pança bl. 27. Bogaert bl. 97.
voetnoot21
Zegerus bl. 58. Idinau bl. 222. Gruterus III. bl. 169 de Brune bl. 51. Tuinman II. bl. 119. Gales bl. 34.
voetnoot22
Servilius bl. 196*, 197*. Campen bl. 37. Meijer bl. 18.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 125. Jan. 8. Bogaert bl. 87.
voetnoot24
Everts bl. 329.
voetnoot25
de Brune bl. 150, 485 Tuinman I. bl. 267.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 7. Campen bl. 31. Gruterus II. bl. 126. de Brune bl. 282, 474. Mergh bl. 3. Tuinman bl. 1. Lublink Verh. bl. 111. Wijsheid bl. 134.

voetnoot27
Tuinman I. bl. 289. v.d. Hulst bl. 15. v. Eijk I. bl. 63. Mulder bl. 414.
voetnoot1
Campen bl. 43.

voetnoot2
Cats bl. 524, 543. de Brune bl. 400, 489. v. Eijk bl. 11. Modderman bl. 3, 137. Bogaert bl. 73.
voetnoot3
Cats bl. 485.
voetnoot4
Prov. seriosa bl. 6. Gruterus III. bl. 124.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 6. Motz bl. 83 Gruterus III. bl. 124. de Brune bl. 32. Willems VIII. 113.
voetnoot6
Motz bl. 57.
voetnoot7
25 Sept. Gruterus I. bl. 94, III. bl. 124. Cats bl. 408, 451. de Brune bl. 130, 133. Mergh bl. 53. Richardson bl. 23. Tuinman bl. 63, I. bl. 90. Mei 20. Wassenbergh bl. 85. Martinet 28. Magarijn III bl. 179. Geschenk bl. 2-4. v.d. Hulst bl. 11. Willems VII. 26. Fakkel bl. 183. Koning bl. 28. Wassenbergh I. bl. 94. v. Eijk III. bl. 52. Guikema I. 12. Modderman bl. 131. Bogaert bl. 63. Raven II.
voetnoot8
Servilius bl. 10. Sartorius pr. III. 72, sec. VIII. 42. Tuinman I. bl. 131, II. bl. 190. Folie I. 115. Loosjes Vee bl. 147. v. Eijk I. nal. 67.
voetnoot9
Cats bl. 453. de Brune bl. 180. Modderman bl. 142.
voetnoot10
v. Eijk II. bl. 43
voetnoot11
Tuinman I. bl. 89, II. bl. 106. Everts bl. 232. Loosjes Kat bl. 188. v. Eijk II. bl. 43. Manvis bl. 124. Harrebomée I. 12.
voetnoot12
23 Nov. Gruterus I. bl. 96. de Brune bl. 496.
voetnoot13
Winschooten bl. 228. Tuinman I. bl. 324.
voetnoot14
Tuinman II. bl. 176. Gales bl. 35. v. Eijk III. bl. 50.
voetnoot15
Gruterus II. 131. Mergh bl. 8.
voetnoot16
Bogaert bl. 84.
voetnoot17
v. Nyenborgh bl. 324.
voetnoot18
Rabener bl. 16.
voetnoot19
Sartorius pr. IX. 56.
voetnoot20
Motz bl. 4. Campen bl. 34. Zegerus bl. 49. 21 Sept. Gruterus I. bl. 94, II. bl. 161. Cats bl. 493. de Brune bl. 380. Mergh bl. 37, 48. Tuinman I. bl. 127. Guikema I. 35. Bogaert bl. 107.
voetnoot21
Cats bl. 446.
voetnoot22
Gruterus II. bl. 146. de Brune bl. 239, 359. Mergh bl. 21. Zoet bl. 236. Lublink Verh. bl. 95. Magazijn 70. Wijsheid bl. 135. v. Eijk III. bl. 37. Ernst en Luim bl. 60. Modderman bl 133.
voetnoot23
Motz bl. 55. Cats bl. 515.
voetnoot24
Campen bl. 61. de Brune bl. 314. v. Eijk II. nal. bl. VII.
voetnoot25
Bogaert bl. 59.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 140. Cats bl. 546. Mergh bl. 50. Tuinman I. bl. 127, II. bl. 232. v. Eijk III. bl. 36. Sancho-Pança bl. 24, 36.
voetnoot27
Prov. seriosa bl. 12. Servilius bl. 31. Motz bl. 5. Campen bl. 114. Zegerus bl. 46. 15 Maart. Idinau bl. 279. Gruterus I. bl. 96, II. bl. 132, 143, 159. Cats bl. 426. de Brune bl. 66, 279, 434, 472. Mergh bl. 7, 8, 18, 35. Sartorius pr. IX. 63, v. Nyenborgh bl. 324. Tuinman I. bl 87, 247. Gales bl. 35. Magazijn 78. Wijsheid bl. 134. Reddingius bl. 55. Everts bl. 345. Kerkhoven bl. 57. v. Waesberge Vrijen bl. 63. v. Eijk III. bl. 36. v.d. Bergh bl. 270. Sancho-Pança bl. 33. Modderman bl. 5, 145. Bogaert bl. 100. 15 Maart 53. Raven VII.
voetnoot28
Servilius bl. 4, 6
voetnoot29
Campen bl. 120. Meijer bl. 58.
voetnoot30
Euphonia bl. 523. Everts bl. 347. v. Eijk II. bl. 72.
voetnoot31
Sartorius tert. II. 83. Tuinman I. bl. 286. v. Eijk III. bl. 38. Sancho-Pança bl. 60. Bogaert bl. 51.
voetnoot32
v. Nyenborgh bl. 132.
voetnoot33
Servilius bl 142.
voetnoot34
Sartorius pr. VII. 27, sec. VIII. 37.
voetnoot1
Sartorius pr. IX. 4.
voetnoot2
Bogaert bl. 35.
voetnoot3
Euphonia bl. 516.
voetnoot4
Sartorius tert. I. 47, III. 31. Tuinman I. bl. 118. Reddingius bl. 108. Everts bl. 228. v. Eijk I. nal. 26. v. Waesberge Geld bl. 166. v. Eijk III. bl. 37. de Wendt-Posthumus I. bl. 50, II. bl. 63. Modderman bl. 83.
voetnoot5
Campen bl. 121. Meijer bl. 58. Guikema II. 28.
voetnoot6
Wassenbergh bl. 89. Hoeufft XXV. Halbertsma bl. 30. Modderman bl. 133.
voetnoot7
Cats bl. 460, 511. de Brune bl. 154, 178. Mergh bl. 52. Richardson bl. 23. Willems III. 159.
voetnoot8
Cats bl. 486, 489. de Brune bl. 404. Mergh bl. 52. Wijsheid bl. 136. Modderman bl. 82. Bogaert bl. 51.
voetnoot9
5 Junij. Gruterus I. bl. 109. de Brune bl. 440. Tuinman I. bl. 77. Gales bl. 14. Martinet 53. Euphonia bl. 517. Everts bl. 232. Koning bl. 34. v. Eijk I. bl. 103. v.d. Meer bl. 128. v. Eijk III. bl. 37. Verkl. 17. Modderman bl. 23. Bogaert bl. 84. 6 Junij 53.
voetnoot10
Campen bl. 67. Tuinman I. bl. 319. Meijer bl. 31.
voetnoot11
Servilius bl. 203. Campen bl. 69. Zegerus bl. 54. 1 Oct. Idinau bl. 298. Gruterus I. bl. 114. de Brune bl. 194. Sartorius sec. IX. 61, tert. VI 43. Tuinman II. bl. 27. Halbertsma bl. 31. Meijer bl. 32. Harrebomée I. bl. 377.
voetnoot12
27 Sept. Gruterus I. bl. 93. Sartorius pr. (III. 4), V.I. Tuinman I. bl. 90, II. bl. 231. Wassenbergh bl. 86. v.d. Hulst bl 11. v.d. Willigen 14. v. Eijk III. bl. 39. Guikema II. 38. v. Eijk bl. 24. Modderman bl. 18.
voetnoot13
de Méry Holl. 14.
voetnoot14
de Brune bl. 460. Sartorius sec. V. 45. Tuinman I. bl 127, 165. Gales bl. 29.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 350. Mulder bl. 435.
voetnoot16
Bogaert bl. 100.
voetnoot17
Cats bl. 485, 503. de Brune bl. 133, 137. Tuinman I. bl. 127. v. Eijk II. bl. 83. Modderman bl. 81. Bogaert bl. 89.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 155. Sartorius tert. IX. 71. Tuinman I. bl. 94 v. Eijk III. bl. 36. Mulder bl. 436.
voetnoot19
Zegerus bl. 63.
voetnoot20
Cats bl. 543.
voetnoot21
Modderman bl. 123.
voetnoot22
Gruterus II. bl. 135, 136. Mergh bl. 11, 12. Tuinman I. bl. 63, 263, 342, nal. bl. 6. Mulder bl. 436.
voetnoot23
Servilius bl. 2.
voetnoot24
Bogaert bl. 43.
voetnoot25
Tuinman II. bl. 209. Bogaert bl. 32.
voetnoot26
v. Eijk III. bl. 36.
voetnoot27
de Brune bl. 433.

voetnoot28
Motz bl. 44.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 173.

voetnoot30
Campen bl. 97. Gruterus II. bl. 125, 130, III. bl. 124. Mergh bl. 2, 7. Meijer bl. 92. de Jager Bijdr. bl. 484. v. Eijk III. bl. 40.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 179. Modderman bl. 123.
voetnoot2
Gruterns III. bl. 126.
voetnoot3
Winschooten bl. 273. Magazijn 11. Verz. bl. 43 Everts bl. 232. v.d. Hulst bl. 40. Braakënburg bl. 59. v. Waesberge Geld bl. 167. v. Eijk III. 22. Guikema I 2. Sancho-Pança bl. 34. Modderman bl. 76.
voetnoot4
Motz bl. 9. Campen bl 84. Idinau bl. 291. Gruterus II. bl. 139, 167. Mergh bl. 15, 42. Sartorius sec. IX. 5, tert. II. 22. Winschooten bl. 271. Tuinman I. bl. 131, 325, 372. Gales bl. 37. Euphonia bl. 515. Wassenbergh II. bl. 123. v. Waesberge Wijn bl. 15. v. Eijk III. bl. 39. Sancho-Pança bl. 25. Modderman bl. 136.
voetnoot5
Folie II 326.
voetnoot6
Winschooten bl. 131. v. Eijk I. bl. 97.
voetnoot7
de Brune bl. 74. Tuinman I. bl. 181. Folie I. 415.
voetnoot8
v. Hall II. bl. 4.
voetnoot9
Gedachten bl. 756.
voetnoot10
Motz bl. 9.
voetnoot11
Servilius bl. 151*, 153, 154*. de Brune bl. 61, 468 Sartorius tert. VI. 99.
voetnoot12
v. Eijk III. bl. 40.
voetnoot13
Modderman bl. 112.
voetnoot14
Sartorius sec. 1. 28. Tuinman I. bl. 112.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 83. v. Eijk III. bl. 39.
voetnoot16
Huisvriend II. bl. 359.
voetnoot17
de Brune bl. 150. Tuinman I. bl. 98. v. Eijk III. bl. 40, 103. Mulder bl. 423. Modderman bl. 13.
voetnoot18
Tuinman II. bl. 156. Mulder bl. 425.
voetnoot19
Campen bl. 4, 6. Sartorius pr. VIII. 76.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 271, II. bl. 156. Reddingius 36. v. Eijk I. nal. 45. Wassenbergh I. bl. 92. de Jager Bijdr. 30. v. Hall I. bl. 9.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 13, 316, II. bl. 44. v. Eijk III. bl. 40. Sancho-Pança bl. 46. Harrebomée Tijd 71.
voetnoot22
Zoet bl. 13.
voetnoot23
Witsen 305.
voetnoot24
Campen bl. 34. Meijer bl. 16.
voetnoot25
Sancho-Pança bl. 41.
voetnoot26
4 Nov. gruterus I. bl. 94. Sancho-Pança bl. 37.

voetnoot27
Witsen bl. 482. Winschooten bl. 34.
voetnoot28
Tuinman II. bl. 165.
voetnoot1
Winschooten bl. 34, 304 Tuinman I. nal. bl. 20. v. Eijk I. bl. 134, III. 60.
voetnoot2
Winschooten bl. 34.
voetnoot3
8 Junij. Gruterus I. bl. 98. de Brune bl. 236. Tuinman I. bl. 141, II. bl. 154. v. Zutphen Duivel bl. 417. v.d. Meer bl. 132. v. Duyse bl. 229.
voetnoot4
de Jager N. Bijdr. bl. 41.
voetnoot5
Cats bl. 458, 523. de Brune bl. 217, 395. Winschooten bl. 245. Tuinman I. nal. bl. 10, 24. Gales bl. 18. v. Eijk I. bl. 159 Modderman bl. S. Bogaert bl. 94.
voetnoot6
Cats bl. 458. Mergh bl. 50. Witsen 303. Winschooten bl. 56. Tuinman I. bl. 146. Julij 19. Gales bl. 14. v. Eijk I. bl. 67.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 180, II. bl. 166.
voetnoot8
Winschooten bl. 66.
voetnoot9
Campen bl. 102.
voetnoot10
Servilius bl. 21. Campen bl. 27. Zegerus bl. 5. Gruterus II. bl. 149. Mergh bl. 26. Sartorius pr. III. 63. Witsen bl. 493. Winschooten bl. 33, 179. Tuinman I. bl. 144, nal. bl. 17. Julij 11. v. Eijk I. bl. 65, 68. Mulder bl. 427.
voetnoot11
v. Eijk I. bl. 65.
voetnoot12
Winschooten bl. 34, 109. Tuinman I. bl. 147. d'Escury bl. 21. v. Eijk I. bl. 90. v. Waesberge Vrijen bl. 52. Modderman bl. 107. v. Hall bl. 309.
voetnoot13
Winschooten bl. 37. v. Eijk I. bl. 70, nal. bl. 33.
voetnoot14
Winschooten bl. 98.
voetnoot15
Winschooten bl. 138. v. Eijk I. bl. 97.
voetnoot16
v Eijk I. nal. bl. 30.
voetnoot17
Winschooten bl. 34, 198. v. Eijk I. bl. 65.
voetnoot18
Winschooten bl. 34, 283, 285. Tuinman I. bl. 249, nal. bl. 20. v. Eijk I. bl. 65, 130. Mulder bl. 431.
voetnoot19
Winschooten bl. 34.
voetnoot20
Winschooten bl. 34. v. Eijk I. bl. 65.
voetnoot21
Campen bl. 44, 126.
voetnoot22
Winschooten bl. 175, 176, 211. Tuinman I. bl. 249. v. Eijk I. bl. 117.
voetnoot23
Sartorius tert. VI. 66. Witsen bl. 500. Winschooten bl. 34. Tuinman I. bl. 24. v. Eijk II. nal. bl. 111.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 159.
voetnoot25
Winschooten bl. 64. v. Eijk I. bl. 65.
voetnoot26
Winschooten bl. 212. Tuinman I. bl. 200, II. bl. 172. v. Eijk I. nal. bl. 5. Bogaert bl. 32.

voetnoot27
v.d. Venne bl. 256. Tuinman I. bl. 103, II. bl. 115.

voetnoot28
Tuinman I. bl. 312, II. bl. 151. Everts bl. 230. Sancho-Pança bl. 42. Bogaert bl. 36.
voetnoot29
v.d. Venne bl. 60.
voetnoot30
v.d. Venne bl. 172.
voetnoot31
v.d. Venne bl. 126.

voetnoot32
Gruterus III. bl. 136. Cats bl. 458. Mergh bl. 50. Witsen bl. 490. Winschooten bl. 33, 207. Tuinman I. bl. 141, 174. Smids XII. Julij 2. Verz. bl. 45. d'Escury bl. 18. v. Eijk I. bl. 69. Wassenbergh II. bl. 120. Modderman bl. 115. v. Hall bl. 308-310.
voetnoot33
Campen bl. 98. Meijer bl. 46.
voetnoot34
v. Eijk I. bl. 68.
voetnoot35
Gruterus II. bl. 152. Mergh bl. 23. Sartorius sec. V. 47, tert. I. 39.
voetnoot1
Witsen 308. Folie II. 334.
voetnoot2
Folie I. 437.
voetnoot3
Sartorius pr. I 81.
voetnoot4
Winschooten bl. 33.
voetnoot5
Cats bl. 411, 465. Mergh bl. 57. Tuinman I. bl. 167, II. bl. 173. v. Eijk I. bl. 68. Modderman bl. 5, 116. Bogaert bl. 61.

voetnoot6
Cats bl. 458. Mergh bl. 49. Zeepl. bl. 70-85. Harrebomée Tijd 86.
voetnoot7
Folie II. 234.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 151, 251. Gales bl. VI, 40. v.d. Hulst bl. 77. Scheltema II. bl. 25. v. Waesberge Vrijen bl. 65. v. Eijk III. bl. 21. Modderman bl. 18. Bogaert bl. 77.
voetnoot9
Campen bl. 10. de Brune bl. 239. Meijer bl. 6.
voetnoot10
Tuinman II. bl. 188.
voetnoot11
Winschooten bl. 34. Everts bl. 346.
voetnoot12
Campen bl. 84. Meijer bl. 38.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 22.
voetnoot14
Campen bl. 56.
voetnoot15
Campen bl. 56. Meijer bl. 27.
voetnoot16
Folie I. 283.
voetnoot17
Prov. seriosa bl. 28. Campen bl. 133. Gruterus III. bl. 157. de Brune bl. 67, 309. Meijer bl. 64, 74.
voetnoot18
Witsen 481.

voetnoot19
Gruterus III. bl. 171. Sartorius sec. VII. 72, tert. X. 17.

voetnoot20
Prov. seriosa bl. 8.
voetnoot21
Campen bl. 131. Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Meijer bl. 63.
voetnoot22
v. Hasselt bl. 12.
voetnoot23
v.d. Venne bl. 263.
voetnoot24
Gruterus III. bl. 134. Tuinman II. bl. 124. Meijer bl. 68. v. Waesberge Geld bl. 163.
voetnoot25
Motz bl. 66.
voetnoot26
Motz bl. 59.
voetnoot27
v. Hasselt bl. 9.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 30, 255. v. Waesberge Geld bl. 160.
voetnoot29
Mergh bl. 26. Tuinman II. bl. 138. v. Eijk II. nal. 10. Modderman bl. 116.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 129, II. bl. 138. v. Eijk II. nal. 82. Drenthe bl. 208.
voetnoot31
Gruterus III. bl. 163.
voetnoot32
Prov. seriosa bl. 47.
voetnoot1
Servillus bl. 180* Zegerus bl. 64. Gruterus II. bl. 166. de Brune bl. 101. Mergh bl. 41. Sartorius pr. VII. 61.

voetnoot2
Winschooten bl. 172.

voetnoot3
Winschooten bl. 269.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 309.
voetnoot5
Sartorius pr. VIII. 21. Tuinman I. bl. 111. Bogaert bl. 64.
voetnoot6
Sartorius sec. IV. 26.
voetnoot7
Winschooten bl. 35.
voetnoot8
Witsen bl. 516. Winschooten bl. 35. Tuinman I. bl. 173.
voetnoot9
Tuinman I. bl. 118, II. bl. 35. Bogaert bl. 21.
voetnoot10
Servilius bl. 26. Sartorius pr. IX. 38, sec. III. 41. Tuinman I. bl. 349, II. bl. 157. Gales bl. 26. v. Zutphen I. bl. 78. v. Eijk II. nal. bl. 7, 14. de Jager Bijdr. bl. 101, 102. Huisvriend II. bl. 359. Modderman bl. 95.
voetnoot11
Winschooten bl. 319.
voetnoot12
Winschooten bl. 51.
voetnoot13
Sancho-Pança bl. 58.

voetnoot14
Sartorius pr. III. 41. Tuinman I. bl. 13, II. bl. 198. v. Eijk II. nal. bl. 50. de Jager Bijdr. bl. 114. Modderman bl. 69. Bogaert bl. 94.
voetnoot15
Sartorius sec. III. 94.
voetnoot16
Folie I. 373.
voetnoot17
(Folie I. 575.)
voetnoot18
Tuinman I. bl. 167. Gales bl. 38. Modderman bl. 149. Bogaert bl. 89.
voetnoot19
Bogaert bl. 33.

voetnoot20
Folie II. 295.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 353. Folie I. 145.

voetnoot22
Motz bl. 46. Campen bl. 103. 30 Mei. Gruterus I. bl. 121, II. bl. 130, 165. de Brune bl. 129. Mergh bl. 7, 41. Tuinman I. bl. 70. Meijer bl. 48. v. Eijk III. bl. 2.
voetnoot23
Prov. seriosa bl. 13. Servilius bl. 209. Motz bl. 62. Zegerus bl. 15. 6 Julij. Gruterus I. bl. 98, II. bl. 135, 136. Cats bl. 452. de Brune bl. 346. Mergh bl. 11, 12. Euphonia bl. 522. Sermoon bl. 52. Willems Reinaert bl. 297, 300. v. Eijk II. bl. 97. Modderman bl. 3. 22 Dec. 53.
voetnoot24
Motz bl. 56. Campen bl. 101. Gruterus II. bl. 140. de Brune bl. 309. Mergh bl. 16. Sartorius sec. V. 92. Tuinman I. bl. 369. Fakkel bl. 192. Scheltema II. bl. 59. Meijer bl. 48. Vrijmoedige bl. 86. Modderman bl. 108. Bogaert bl. 61.
voetnoot25
Folie I. 348.
voetnoot26
Folie I. 247. v. Eijk II. nal. bl. 11. de Jager Bijdr. bl. 102. Modderman bl. 110.
voetnoot27
Campen bl. 101. Tuinman I. bl. 58. Oct. 6. Gales bl. 14, 29. Martinet bl. 31. Everts bl. 233. Koning bl. 16. v. Eijk II. bl. 97. Manvis bl. 123. Sancho-Pança bl. 34. de Wendt-Posthumus I. bl. 53.
voetnoot1
Servilius bl. 31*.
voetnoot2
Campen bl. 114.
voetnoot3
Prov. seriosa bl. 24. Motz bl. 45. Zegerus bl. 35. Gruterus II. bl. 149. de Brune bl. 193. Mergh bl. 26. Willems VIII. 54, Reinaert bl. 298, 299. v. Eijk II. bl. 97.
voetnoot4
Servilius bl. 4. Zegerus bl. 32. v. Eijk III. 17. Sancho-Pança bl. 36.
voetnoot5
Motz bl. 17. de Brune bl. 312, 403.
voetnoot6
Bogaert bl. 62.
voetnoot7
Campen bl. 21.
voetnoot8
Winschooten bl. 318. Tuinman II. bl. 85, 201. Drenthe bl. 207.

voetnoot9
Cats bl. 453.
voetnoot10
Winschooten bl. 12, 35. Tuinman I. bl. 107, nal. bl. 10. Everts bl. 315. v.d. Hulst bl 78. v. Eijk I. nal. bl. 4, II. bl. 11. Manvis bl. 123. Modderman bl. 61. Bogaert bl. 42, 87.
voetnoot11
v. Eijk II. nal. bl. 52.
voetnoot12
Tuinman I. nal. bl. 10. Sancho-Pança bl. 48.
voetnoot13
Sartorius pr. III. 86. v. Eijk II. nal. bl. 5. de Jager Bijdr. bl. 100. Modderman bl. 69.
voetnoot14
Sancho-Pança bl. 52.
voetnoot15
Winschooten bl. 35.

voetnoot16
Sancho-Pança bl. 32.
voetnoot17
Gruterus II. bl. 124. Mergh bl. 1. Tuinman I, bl. 67. Aug. 23. Loosjes Boter bl. 156.
voetnoot18
v.d. Venne bl. 183.
voetnoot19
Loosjes Kat bl. 193. Modderman bl. 49.
voetnoot20
Cats bl. 458. Winschooten bl. 116. Tuinman I. bl. 146. Folie I. 399. Loosjes Boter bl. 153. v. Eijk I. bl. 92. Zeepl. bl. 78. v. Duyse bl. 224. Mulder bl.412. Modderman bl.111. Bogaert bl.24.
voetnoot21
Loosjes Boter bl. 156. v. Eijk III. bl. 41.
voetnoot22
Scheltema I. bl. 17.
voetnoot23
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Meijer bl. 86.
voetnoot24
Prov. seriosa bl. 8.
voetnoot25
Gruterus II. bl. 144. de Brune bl. 335. Mergh bl. 20. Sartorius pr. VIII. 95, 99, sec. VIII. 84. Tuinman I. bl. 30, 107. Loosjes Boter bl. 151, 152, 154. v. Eijk I. nal. bl. 5. v. Waesherge Geld bl. 165. v. Eijk II. bl. 89, III. bl. 40, 103. v. Duyse bl. 211. Sancho-Pança bl. 23. Bogaert bl. 103.
voetnoot26
v. Hall I. bl. 6.
voetnoot27
Tuinman I. bl. 132, 268.
voetnoot28
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Tuinman II. bl. 77. Loosjes Boter bl. 157.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 108. Nov. 16. Loosjes Boter bl. 152, 153, 154. v. Eijk III. bl. 40. Sancho-Pança bl. 24. Modderman bl. 83. Bogaert bl. 97.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 19, 346, nal. bl. 12. Gales bl. 45. Euphonia bl. 519. Everts bl. 233. Loosjes Boter bl. 148. v. Eijk II. 13. Mulder bl. 433. Manvis bl. 123. de Wendt-Posthumus I. bl. 51-52. Modderman bl. 38. Bogaert bl. 45, 16 Aug. 53.
voetnoot31
Folie II. 324.
voetnoot32
Everts bl. 315.
voetnoot33
Gales bl. 40.
voetnoot34
Folie I. 64.
voetnoot35
v.d. Venne bl. 277. Tuinman I. bl. 19. Loosjes Boter bl. 151. v. Duyse bl. 209. v. Eijk bl. 2. Bogaert bl. 29.
voetnoot36
Huisvriend II. bl. 359.
voetnoot37
Sartorius sec. V. 65. Tuinman I. bl. 296. Loosjes Boter bl. 155.
voetnoot1
Folie II. 77.
voetnoot2
v.d. Venne bl. 226.
voetnoot3
v. Eijk III. bl. 55.
voetnoot4
Cats bl. 495. de Brune bl. 375. Mergh bl. 50.
voetnoot5
Cats bl. 500.
voetnoot6
Campen bl. 123. Meijer bl. 60. Harrebomée Tijd bl. 291.
voetnoot7
Sartorius pr. V. 71. Tuinman II. bl. 76. Loosjes Boter bl. 147.
voetnoot8
Campen bl. 120. Meijer bl. 58.
voetnoot9
Winschooten bl. 295. Tuinman I. bl. 107, 109, 114, nal. bl. 11, II. bl. 80. Loosjes Boter bl. 150.
voetnoot10
de Brune bl. 26.
voetnoot11
v. Eijk II. nal. bl. 52. Bogaert bl. 24.
voetnoot12
Sartorius pr. II. 64.
voetnoot13
(Folie I. 543.)
voetnoot14
Tuinman I. bl. 72, 132, 172. Loosjes Boter bl. 149. v. Waesberge Geld bl. 166. v. Eijk III. bl. 41. Harrebomée IV. bl. 339. Bogaert bl. 40, 87.
voetnoot15
v. Eijk II. nal. bl. 14.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 105
voetnoot17
Tuinman I. bl. 313, II. bl. 228. Folie I. 98.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 311. Maart 25.
voetnoot19
v. Eijk III. bl. 41. Neus-Spreekw. 61.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 104. Loosjes Boter bl. 151, 154. Modderman bl. 116. Bogaert bl. 74.
voetnoot21
Folie I. 258.
voetnoot22
Sartorius sec. VII. 93. Tuinman I. bl. 72.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 18, 110, 323. v. Zutphen I. bl. 32, 35. Loosjes Boter bl. 156, 157. Modderman bl. 61. Bogaert bl. 34, 36.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 72. April 17. (Folie I. 564.)
voetnoot25
Idinau bl. 189. Tuinman I. bl. 110.
voetnoot26
Tuinman I. bl. 107, 146. Loosjes Boter bl. 153.
voetnoot27
Prov. seriosa bl. 27.
voetnoot28
Tuinman I. bl. 72, 117, 255, 324, II. bl. 23. Bogaert bl. 102. 29 Oct. 53.
voetnoot29
Gruterus III. bl. 159.
voetnoot30
v. Eijk III. bl. 41.
voetnoot31
Cats bl. 440. Mergh bl. 47. Tuinman I. bl. 82. Mulder bl. 436. Modderman bl. 43. Bogaert bl. 17.
voetnoot32
v. Eijk III. bl. 104.
voetnoot33
Servilius bl. 256. de Brune bl. 243. Tuinman II. bl. 30.
voetnoot34
Folie I. 396. v. Eijk II. nal. bl. 52. de Jager Bijdr. bl. 116. Modderman bl. 110. Bogaert bl. 97.
voetnoot1
Cats bl. 430, 458, 469, 522. de Brune bl. 229. Winschooten bl. 336. Tuinman I. bl. 72. Loosjes Boter bl. 149. v. Eijk I. bl. 146. Zeepl. bl. 77. v. Eijk III. bl. 41.
voetnoot2
Sancho-Pança bl. 27, 36.
voetnoot3
Bogaert bl. 77.
voetnoot4
Sartorius pr. I. 50. Tuinman I. bl. 296. Loosjes Boter bl. 155.

voetnoot5
Tuinman II. bl. 51.
voetnoot6
Campen bl. 41. Meijer bl. 20.
voetnoot7
Servilius bl. 12.
voetnoot8
Servilius bl. 68*.

voetnoot9
Gales bl. 22.

voetnoot10
Witsen 279. Winschooten bl. 297, 311. Tuinman I. bl. 117. v. Eijk I. nal. bl. 6 en no. 25. v. Waesberge Geld bl. 165. v. Eijk II. bl. 11, nal. bl. 5. v. Waesberge Vrijen bl. 66. de Jager Bijdr. bl. 100.

voetnoot11
v. Nyenborgh bl. 135.

voetnoot12
v.d. Venne bl. 268.
voetnoot13
Sancho-Pança bl. 54. Bogaert bl. 56.
voetnoot14
v.d. Venne bl. 66.

voetnoot15
v.d. Venne bl. 77.

voetnoot16
Sartorius pr. VIII. 94. v. Duyse bl. 223.

voetnoot17
Gruterus II. bl. 153. Cats bl. 482. de Brune bl. 329. Mergh bl. 29. Sartorius sec. IX. 81. Tuinman I. bl. 110. Folie I. 238. v. Eijk II. nal. bl. 9. de Jager Bijdr. bl. 101. Bogaert bl. 105.
voetnoot18
Prov. seriosa bl. 12.
voetnoot19
Winschooten bl. 36. Tuinman I. bl. 59. Gales bl. 42. v. Eijk I. nal. 16. v. Waesberge Vrijen bl. 66. Mulder bl. 424. Visscher bl. 213.
voetnoot20
Folie II. 291.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 32.
voetnoot22
Sartorius pr. VII. 67.
voetnoot23
v. Eijk II. nal. bl. 7. de Jager Bijdr. bl. 101.
voetnoot24
Cats bl. 467.
voetnoot25
Sartorius pr. I. 95.
voetnoot26
Sartorius pr. IX. 22.
voetnoot27
Tuinman II. bl. 24.
voetnoot28
Sartorius sec. III. 54.
voetnoot29
Sartorius sec. VIII. 23.

voetnoot30
Folie I. 483.

voetnoot31
v. Hall II. bl. 1.
voetnoot32
Cats bl. 499. Modderman bl. 72.
voetnoot1
Sartorius tert. III. 29. Tuinman I. bl. 326. v. Eijk III. bl. 26.
voetnoot2
Sartorius pr. IV. 50.

voetnoot3
Tuinman I. bl. 24. v. Eijk III. 24.
voetnoot4
Folie II. 366.
voetnoot5
Halbertsma bl. 31.

voetnoot6
Campen bl. 30. Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Meijer bl. 14.

voetnoot7
v. Waesberge Vrijen bl. 53.

voetnoot8
Prov. seriosa bl. 41. de Brune bl. 460. Sartorius sec. II. 26. Tuinman I. bl. 9, 286.

voetnoot9
de Jager Bijdr. 36.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 301.
voetnoot11
Cats bl. 545.
voetnoot12
Sartorius tert. VIII. 30.

voetnoot13
Tuinman I. bl. 18.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 149. Mergh bl. 25, 26. Tuinman I. bl. 307, II. bl. 12.

voetnoot15
Sartorius tert. III. 33.

voetnoot16
de Brune bl. 318. v. Eijk II. nal. bl. 5.

voetnoot17
v. Eijk I. nal. bl. 32. Huisvriend I. bl. 393.
voetnoot18
Witsen bl. 486. Winschooten bl. 36. v. Eijk I. bl. 69, nal. bl. 33. Muider bl. 431.

voetnoot1
Zoet bl. 23.
voetnoot2
Servilius bl. 74. Cats bl. 525. de Brune bl. 31, 146. Sartorius tert. VII 49. Tuinman I. bl. 370. Bogaert bl. 109. Harrebomée Tijd 18.
voetnoot3
Tuinman I. bl. 287.
voetnoot4
Cats bl. 504.
voetnoot5
Folie II. 102.
voetnoot6
Cats bl. 504. de Brune bl. 89.
voetnoot7
Campen bl. 128. Meijer bl. 62.
voetnoot8
Folie II. 68.
voetnoot9
Witsen 407. Tuinman I. bl. 286.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 291, II. bl. 191. Modderman bl. 97.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 370.
voetnoot12
Campen bl. 32. Meijer bl. 15.
voetnoot13
Cats bl. 505.
voetnoot14
Meijer bl. 81.
voetnoot15
v. Waesberge Vrijen bl. 52.
voetnoot16
Gruterus III. bl. 146.
voetnoot17
Cats bl. 505. de Brune bl. 38.
voetnoot18
v.d. Hulst bl. 16. v. Eijk II. 7.
voetnoot19
Gales bl. 18.
voetnoot20
Sartorius sec. IV. 11.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 370.
voetnoot22
Sermoen bl. 48.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 169. Meijer bl. 106.
voetnoot24
Gruterus II. bl. 166. de Brune bl. 307. Mergh bl. 42. Tuinman II. bl. 72. Wijsheid bl. 141.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 165.
voetnoot26
Scheltema II. bl 35. Opheld. bl. 621.

voetnoot27
v. Eijk I. bl. 70. v. Sandwijk 34.

voetnoot1
Folie I. 245.

voetnoot2
Sartorius pr. VI. 72. Winschooten bl. 16.
voetnoot3
v. Eijk I. bl. 71. Modderman bl. 95, 105.
voetnoot4
Modderman bl. 152.

voetnoot5
Tuinman I. bl. 263, 279.
voetnoot6
Zoet bl. 21.
voetnoot7
Folie II. 75.

voetnoot8
Tuinman I. bl. 21.
voetnoot9
Winschooten bl. 37. Tuinman I. bl. 276, II. bl. 207, Gales bl. 42. v. Eijk I. nal. bl. 34 en no. 48, III. bl. 45. Harrebomée Tijd 140.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 276, II. bl. 155.
voetnoot11
v. Eijk I. nal. bl. 34.

voetnoot12
Campen bl. 124. Sartorius sec. IX. 79.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 124. Modderman bl. 124. Bogaert bl. 105.
voetnoot14
Tuinman II. bl. 123.

voetnoot15
v.d. Venne bl. 275. Witsen 175.

voetnoot16
Winschooten bl. 167. Tuinman I. bl. 56, 325. Oct. 17. Folie I. 296. Martinet 29. Magazijn 83. Euphonia bl. 150. Everts bl. 233. v.d. Hulst bl. Braakënburg III. 5. Koning bl. 9. Modderman bl. 75.
voetnoot17
Zoet bl. 7.

voetnoot18
Tuinman I. bl. 177.

voetnoot19
v.d. Venne bl. 130.

voetnoot20
v.d. Meer bl. 127.
voetnoot21
v. Eijk II. nal. 95. de Jager Bijdr. bl. 127-128.
voetnoot22
v.d. Hulst bl. 78. v. Eijk II, nal. 95. de Jager Bijdr. bl. 128.

voetnoot1
Gruterus II. bl. 156. Mergh bl. 32. v. Nyenborgh bl. 324.

voetnoot2
Servilius bl. 162. Sartorius pr. IV. 68, tert. VIII. 47.
voetnoot3
Zegerus bl. 43. 30 Mei. Gruterus I. bl. 114, II. bl. 157. Mergh bl. 33. Man bl. 333. v. Eijk II. bl. 70.

voetnoot4
Folie I. 495.
voetnoot5
Folie II. 62.

voetnoot6
v. Eijk III. bl. 79.
voetnoot7
Cats bl. 522. de Brune bl. 229. Tuinman I. bl. 214, 260, 271.

voetnoot8
Gruterus III. bl. 173. Meijer bl. 78.

voetnoot9
Campen bl. 97. Tuinman I. bl. 270. Meijer bl. 45.

voetnoot10
Winschooten bl. 6. Everts 9. Bilderdijk XI. Koning bl. 6. v. Eijk II. nal. 36. de Jager Bijdr. bl. 123. Mulder bl. 432.

voetnoot11
Sartorius sec. V. 39.
voetnoot12
Sartorius sec. V. 65.
voetnoot13
Winschooten bl. 171.
voetnoot14
de Brune bl. 458. Sartorius sec. VII. 33.
voetnoot15
Campen bl. 49.
voetnoot16
Sartorius sec. VI. 50.
voetnoot17
Harrebomée Tijd 196.
voetnoot18
Campen bl. 96. Sartorius sec. VII. 58. Witsen 48. Tuinman 1. bl. 12. Meijer bl. 45. v. Duyse bl. 195.
voetnoot1
Sartorius sec. X. 92. Tuinman I. bl. 237. v. Eijk III. 31. Mulder bl. 424. Modderman bl. 92. v. Hall bl. 265, 305.
voetnoot2
Sancho-Pança bl. 44.
voetnoot3
Sancho-Pança bl. 47.
voetnoot4
Gales bl. 41.
voetnoot5
Witsen 302.
voetnoot6
Sartorius pr. VIII. 58.
voetnoot7
Bogaert bl. 40.
voetnoot8
Harrebomée I V. bl. 344.
voetnoot9
Campen bl. 6. Meijer bl. 4.
voetnoot10
Campen bl. 88. Meijer bl. 40.
voetnoot11
Campen bl. 77. Meijer bl. 35.
voetnoot12
Harrebomée Tijd bl. 308.
voetnoot13
Sartorius sec. VI. 20, IX. 89, quart. 76.
voetnoot14
Sartorius pr. VI. 16.

voetnoot15
Prov. seriosa bl. 5. Gruterus III. bl. 126. Tuinman II. bl. 41. Meijer bl. 104.
voetnoot16
Sartorius tert. X. 6.
voetnoot17
Cats bl. 453.
voetnoot18
Cats bl. 480. de Brune bl. 94, 213. Modderman bl. 82. Bogaert bl. 95.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 13. Campen bl. 26. Zegerus bl. 34. 27 Mei. Gruterus I. bl. 108. Cats bl. 522, 523. de Brune bl. 220, 325. Mergh bl. 25. Tuinman bl. 45, I. bl. 111, 229, II. bl. 210. Wassenbergh bl. 89. Gales bl. 24. Hoeufft XXIII. Wassenbergh II. bl. 113. Meijer bl. 13. Schrant bl. 276. Modderman bl. 36. Bogaert bl. 8, 33. v. Sandwijk 37.
voetnoot20
Campen bl. 98.
voetnoot21
Sartorius tert. V. 48.
voetnoot22
de Brune bl. 150. Loosjes Kat bl. 188. v. Eijk II. bl. 44.
voetnoot23
Campen bl. 98. Meijer bl. 46.
voetnoot24
Tuinman I. bl. 312.
voetnoot25
Campen bl. 127. Meijer bl. 61.
voetnoot26
Servilius bl. 81. 20 Julij. Gruterus I. bl. 121. Cats bl. 509, 510. de Brune bl. 282, 479. Pagenstecher VI. 3. Tuinman I. bl. 106. Nov. 11. v. Hasselt bl. 2. Wijsheid bl. 137. Winterv. bl. 45. Everts bl. 232. Bruyn bl. 139. Sermoen bl. 54. Modderman bl. 114. Bogaert bl. 101.

voetnoot1
Idinau bl. 68.
voetnoot2
Servilius bl. 260. Sartorius pr. IX. 9.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 138. Cats bl. 429. Tuinman II. bl. 25. Meijer bl. 82.
voetnoot4
Neus-Spreekw. 63.
voetnoot5
Sartorius sec. II. 1, tert. I. 84, VI. 42. Folie I. 130. de Jager Bijdr. bl. 106.
voetnoot6
Everts bl. 345, 348.
voetnoot7
Winschooten bl. 38. Tuinman I. bl. 348, nal. bl. 24, II. bl. 148. Bogaert bl. 10, 35.
voetnoot8
Sartorius sec. VI. 52, IX. 75. Harrebomée Tijd 193.
voetnoot9
Folie II. 215.
voetnoot10
v.d. Hulst bl. 14. Sermoen bl. 49. v. Waesberge Geld bl. 131. v. Eijk II. nal. 46. Gedachten bl. 756. Mulder bl. 436.
voetnoot11
Campen bl. 103. Idinau bl. 232. Gruterus II. bl. 167. de Brune bl. 209. Mergh bl. 42. Sartorius sec. VII. 9. Tuinman bl. 84, I. bl. 178, 364, nal. bl. 32. v.d. Hulst bl. 11. Willems VIII. 73 v. Eijk II. bl. 84. Sancho-Panqa bl. 39. Modderman bl. 37. Bogaert bl. 69. 15 Nov. 53.
voetnoot12
Servilius bl. 116. Zegerus bl. 6. de Brune bl. 187, 460. Sartorius pr. VI. 9, sec. V. 32. Tuinman I. bl. 182.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 177.
voetnoot14
Winschooten bl. 338. Tuinman I bl. 166.

voetnoot15
Scheltema I. bl. 26.

voetnoot16
Tuinman I. bl. 134, 232, 367.

voetnoot17
Tuinman I. bl. 346, 367. Folie II. 465. Euphonia bl. 516. Kerkhoven bl. 57. Sancho-Panqa bl. 37. Modderman bl. 49. Bogaert bl. 92.

voetnoot18
Motz bl. 73.
voetnoot19
Witsen 452. v. Eijk bl. 25.
voetnoot20
Cats bl. 464.
voetnoot21
Sartorius sec. I. 100, tert. V. 26. Tuinman I. bl. 358.
voetnoot22
Cats bl. 483. de Brune bl. 222. Sartorius pr. II. 94. Bogaert bl. 15.
voetnoot23
Folie I. 171.
voetnoot24
Gales bl. 14. Everts bl. 317.
voetnoot25
Folie I. 258. de Jager Bijdr. bl. 114. Modderman bl. 147.
voetnoot26
Servilius bl. 161.
voetnoot27
Sartorius pr. II. 94.
voetnoot28
Gruterus III. bl. 134. Meijer bl. 102.
voetnoot29
Motz bl. 74.
voetnoot30
13 Sept. 53.
voetnoot31
Tuinman I. bl. 9, nal. bl. 31. v. Duyse bl. 200.
voetnoot1
v. Waesberge Geld bl. 167, Wijn bl. 11.
voetnoot2
Campen bl. 112. Meijer bl. 54.
voetnoot3
Campen bl. 77.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 118.
voetnoot5
Cats bl. 426. de Brune bl 468.
voetnoot6
Sartorius tert. III. 74.
voetnoot7
Campen bl. 105.
voetnoot8
Cats bl. 452, 502. Richardson bl. 31. Willems III. 61. Bogaert bl. 70.
voetnoot9
Gales bl. 45.
voetnoot10
v. Waesberge Wijn bl. 14.
voetnoot11
Folie II. 212.
voetnoot12
Prov. seriosa bl. 34. Servilius bl. 165*. 3 Julij. Gruterus I. bl. 117. de Brune bl. 239. Mergh bl. 36. Tuinman I. bl. 103, II. bl. 189. Fakkel bl. 195. Meijer bl. 102. Modderman bl. 135.
voetnoot13
Gruterus III. bl. 169.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 103.
voetnoot15
Sartorius pr. VIII. 59.
voetnoot16
Sartorius pr. V. 72.

voetnoot17
Neus-Spreekw. 67.

voetnoot18
Gruterus II. bl. 124, 158. Mergh bl. 1, 34. Tuinman I. bl. 52, 174. Gales bl. 12. Everts bl. 227. Tijd bl. 9-10, 27. v. Eijk II. 36. Gedachten bl. 753. Manvis bl. 124. Modderman bl. 146. Harrebomée Tijd 211.
voetnoot19
Tuinman I. bl. 6.
voetnoot20
Winschooten bl. 210. Tuinman I. bl. 135. v.d. Hulst bl. 14. Modderman bl. 84. Bogaert bl. 108.
voetnoot21
Motz bl. 62.
voetnoot22
Gruterus II. bl. 151. Mergh bl. 27. v. Nyenborgh bl. 133. Tuinman II. bl. 57. Mulder bl. 434.
voetnoot23
Folie II. 159.
voetnoot1
Tuinman II. bl. 175.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 92. Lublink Br. bl. 87. v.d. Huist bl. 78. Harrebomée IV. bl. 351, 352. Mensinga bl. 217. Manvis bl. 123. Sancho-Panqa bl. 49. Bogaert bl. 25.
voetnoot3
Sartorius sec. IX. 46.
voetnoot4
Winschooten bl. 189.
voetnoot5
Folie I. 219.
voetnoot6
Sancho-Panqa bl. 48. Bogaert bl. 63.
voetnoot7
Winschooten bl. 123. Tuinman I. bl. 59, 152, nal. bl. 22. Gales bl. 15, 46. Everts bl. 316, 317. v.d. Hulst bl. 13. v. Kijk I. nal. 31. Anton bl. 39-44. Mulder bl. 428. Sancho Panqa bl. 44. Modderman bl. 67, 152.
voetnoot8
Sancho-Panqa bl. 53.
voetnoot9
Campen bl. 123. Meijer bl. 60.
voetnoot10
Halbertsma bl. 30. Wassenbergh II. bl. 123.
voetnoot11
Tuinman I. bl. 135.
voetnoot12
de Brune bl. 137.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 67, II. bl. 16. v. Zutphen Duivel bl. 707. v. Eijk III. 69. Gedachten bl. 757. Sancho-Panqa bl. 37. Bogaert bl. 36.
voetnoot14
Tuinman I. bl. 277.
voetnoot15
Servilius bl. 226. 4 April. Gruterus I. bl. 119. Sartorius pr. I. 74. Winschooten bl. 260. Tuinman I. bl. 311.
voetnoot16
Cats bl. 413. Mergh bl. 57.
voetnoot17
Folie II. 136.

voetnoot18
Zoet bl. 14.
voetnoot19
Campen bl. 100.
voetnoot20
Tuinman II. bl. 28.
voetnoot21
v.d. Venne bl. 18.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 20.
voetnoot23
23 April. Idinau bl. 157. Gruterus I. bl. 106. v.d. Venne bl. 114, 187.
voetnoot24
Sartorius pr. X. 98, sec. VII. 1. Tuinman I. bl. 373. Gales bl. III. v. Eijk I. nal. 62, II. nal. bl. V.
voetnoot25
Prov. seriosa bl. 41. Servilius bl. 160*. Campen bl. 112. Zegerus bl. 57. Gruterus II. bl. 151. Cats bl. 466, 518. de Brune bl. 244, 246. Mergh bl. 27. Sartorius bl. 127. Tuinman I. bl. 171. Wassenbergh bl. 94. Hoeufft LIV. Willems VIII. 61. Hond bl. 121. Wassenbergh III. bl. 99. Meijer bl. 53. v. Eijk II. bl. 32. Modderman bl. 66. Bogaert bl. 78.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 40. Zegerus bl. 58. 21 April. Gruterus I. bl. 110. Sartorius pr. IX. 27, tert. I. 32. Tuinman I. bl. 98. v. Vloten bl. 369.
voetnoot1
Tuinman II. bl. 34.
voetnoot2
Tuinman I. bl. 98.
voetnoot3
Servilius bl. 115*.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 103.
voetnoot5
Winschooten bl. 302.
voetnoot6
Gruterus II. bl. 151. Mergh bl. 27. Tuinman I. bl. 98. v.d. Willigen 18. v. Eijk III. bl. 103. Modderman bl. 61. Bogaert bl. 96.
voetnoot7
Scheltema II. bl. 29.
voetnoot8
Cats bl. 486. de Brune bl. 405. Mergh bl. 51, 56. Sartorius pr. I. 95. Bogaert bl. 91.
voetnoot9
v.d. Venne bl. 38.
voetnoot10
Gales bl. 25.
voetnoot11
Folie I. 336. Harrebomée Tijd 169.
voetnoot12
v.d. Venne bl. 114.

voetnoot13
v.d. Hulst bl. 92.
voetnoot14
v. Hasselt bl. 10.

voetnoot15
Prov. seriosa bl. 4. 4 Mei. Gruterus I. bl. 91, II. bl. 124. de Brune bl. 483. Mergh bl. 2. Sartorius pr. V. 40, sec. X. 96. Tuinman I. bl. 54
voetnoot16
(Folie I. 316)
voetnoot17
Gruterus II. bl. 129. v.d. Venne bl. 243. Mergh bl. 6. Tuinman I. bl. 99. Folie I. 57. v. Eijk III. bl. 49. Modderman bl. 18.
voetnoot18
Gales bl. 46.
voetnoot19
Motz bl. 14. de Brune bl. 11, 13, 50, 380.
voetnoot20
Campen bl. 83. Tuinman I. bl. 105, II. bl. 176. Meijer bl. 38.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 8. de Brune bl. 279, 434.
voetnoot22
Tuinman I. nal. bl. 8. Mulder bl. 413. Bogaert bl. 50.
voetnoot23
Gruterus II. bl. 128, III. bl. 157. de Brune bl. 10. Mergh bl. 5. v. Nyenborgh bl. 131. Zoet bl. 22. Tuinman I. bl. 97, 101, nal. bl. 26, II. bl. 40. Folie I. 92. Euphonia bl. 522. Everts bl. 233. v.d. Hulst bl. 13. Blijg. bl. 105-106. v.d. Vijver bl. 218. Meijer bl. 96. Mulder bl. 413. Harrebomée IV. 2. Modderman bl. 81. Bogaert bl. 99.
voetnoot24
Modderman bl. 80.
voetnoot25
de Brune bl. 13, 49. Wassenbergh bl. 86. Hoeufft VII. Scheltema I. bl. 28.
voetnoot26
Gruterus III. bl. 127. Tuinman II. bl. 37.
voetnoot27
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5.
voetnoot28
Prov. seriosa bl. 40. Zoet bl. 28. Tuinman I. bl. 169. v. Vloten bl. 369.
voetnoot29
Campen bl. 83. Tuinman I. bl. 105. Meijer bl. 38.
voetnoot30
Sartorius pr. III. 49. Tuinman I. bl. 7, 303, 362, II. bl. 13, 35, 41. Koning bl. 35. v. Eijk I. nal. 76. Bogaert bl. 112.
voetnoot31
Gruterus III. bl. 130. Cats bl. 461. v. Nyenborgh bl. 133. Witsen 78. Winschooten bl. 354. Tuinman I. bl. 170, II. bl. 18, 122.
voetnoot32
Huisvriend II. bl. 359.
voetnoot33
v. Waesberge Geld bl. 167. v. Eijk II. nal. bl. 36. Manvis bl. 123. Sancho-Panqa bl. 22. Bogaert bl. 47.
voetnoot1
Motz bl. 2.
voetnoot2
Servilius bl. 202. de Brune bl. 315.
voetnoot3
Motz bl. 42.
voetnoot4
de Brune bl. 379. Tuinman bl. 71, I. bl. 114, II. bl. 150. Folqman bl. 123. Gales bl. 29. v. Waesberge Geld bl. 168. Sancho-Pança bl. 33.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 18.
voetnoot6
Campen bl. 68.
voetnoot7
Zoet bl. 10.
voetnoot8
Motz bl. 3. de Brune bl. 49, 73.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 138. Mergh bl. 14. Tuinman I. bl. 101, II. bl. 44.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 174, II. bl. 174. Harrebomée I. bl. 381.
voetnoot11
Motz bl. 15. de Brune bl. 206, 483.
voetnoot12
v. Kijk III. bl. 18. Mensinga bl. 218.
voetnoot13
Sartorius sec. VI. 48.
voetnoot14
Campen bl. 93.
voetnoot15
Campen bl. 44. de Brune bl. 350. Meijer bl. 21.
voetnoot16
Servilius bl. 245*. Gruterus II. bl. 143. Mergh bl. 19. Tuinman I. bl. 170.
voetnoot17
Campen bl. 132. Tuinman II. bl. 99. Meijer bl. 64.
voetnoot18
Sartorius pr. I. 32. v. Duyse bl. 207.
voetnoot19
Cats bl. 461, 527.
voetnoot20
Prov. seriosa bl. 22. Sartorius pr. I. 29, VI. 73.
voetnoot21
Cats bl. 545. Tuinman I. bl. 105, II. bl. 24.
voetnoot22
Campen bl. 110.
voetnoot23
Gruterus III. bl. 148. de Brune bl. 14, 152, 418. Tuinman I. bl. 223, II. bl. 45. Willems I. 17. Meijer bl. 84. v. Duyse bl. 204.
voetnoot24
Cats bl. 501. Mergh bl. 51. Richardson bl. 30. Tuinman II. bl. 24. de Méry Holl. 17.
voetnoot25
Cats bl. 544. de Brune bl. 435.
voetnoot26
Sartorius pr. VIII. 22.
voetnoot27
9 Julij. Gruterus I. bl. 94. de Brune bl. 492. Tuinman I. bl. 97, II. bl. 8. Wijsheid bl. 194. Reddingius 43. Harrebomée I. bl. 385. Modderman bl. 4, 95. v. Hall bl. 261.
voetnoot28
Scheltema I. bl. 1. Modderman bl. 137.
voetnoot29
Tuinman I. bl. 374.
voetnoot30
Campen bl. 68. Meijer bl. 31.
voetnoot31
Prov. seriosa bl. 11.
voetnoot32
Zegerus bl. 54. Idinau bl. 207. Gruterus II. bl. 151. de Brune bl. 8. Mergh bl. 27. Tuinman I. bl. 88. Modderman bl. 80.
voetnoot33
Campen bl. 11. Tuinman I. bl. 101. Nov. 5. Reddingius 8. Bogaert bl. 60.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 106. Nov. 10.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 106, 161, 170.
voetnoot2
Bilderdijk VIII. Sermoen bl. 48. v. Waesberge Geld bl. 165. v. Eijk 11. nal. 66. de Jager Bijdr.. bl. 125. Manvis bl. 123. Sancho-Pança bl. 24.
voetnoot3
Sartorius pr. V. 5.
voetnoot4
Witsen 415. Tuinman I. bl. 8. Gales bl. 15. v. Zutphen I. 9. Braakënburg I. 8. Koning bl. 14. v. Sandwijk 3.
voetnoot5
Motz bl. 32.
voetnoot6
Servilius bl. 9*, 105*, 151*. Campen bl. 95. Gruterus III. bl. 171. de Brune bl. 9. Meijer bl. 44, 91. Sancho-Pança bl. 38. Bogaert bl. 60.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 199. Modderman bl. 65. Bogaert bl. 10.
voetnoot8
Sartorius tert. II. 94.
voetnoot9
Motz bl. 15. Campen bl. 36.
voetnoot10
Campen bl. 115. Meijer bl. 56.
voetnoot11
Campen bl 83.
voetnoot12
Tuinman I. bl. 8. Gales bl. 23. v. Eijk III. 35. v. Duyse bl. 196.
voetnoot13
v. Nyenborgh bl. 130. Tuinman I. bl. 96.
voetnoot14
Sartorius pr. VII. 98, sec. III. 97, VI. 63. Tuinman I. bl. 100.
voetnoot15
Tuinman I. bl. 326. Everts bl. 229. Sancho-Pança bl. 29. Modderman bl. 121.
voetnoot16
Motz bl. 27.
voetnoot17
Meijer bl. 105.
voetnoot18
Motz bl. 31.
voetnoot19
Campen bl. 5.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 362. Mulder bl. 430. Harrebomée IV. 5. Bogaert bl. 40.
voetnoot21
Campen bl. 40. Meijer bl. 20.
voetnoot22
Hond bl. 123. v. Eijk II. nal. bl. 21. de Jager Bijdr. bl. 104.
voetnoot23
Winschooten bl. 146, 335. Tuinman I. bl. 198. Hond bl. 121, 125. v. Fijk II. bl. 36 en no. 75. Sancho-Pança bl. 50. Bogaert bl. 36.
voetnoot24
Campen bl. 132.
voetnoot25
Motz bl. 13.
voetnoot26
Servilius bl. 124.
voetnoot27
Winschooten bl. 293. Folie I. 358.
voetnoot28
Campen bl. 83. Idinau bl. 23. Mergh bl. 24. Sartorius sec. IX. 67. Tuinman I. bl. 174, II. bl. 41, 42, 176. (Folie I. 210.) Meijer bl. 105. Harrebomée IV. bl. 353.
voetnoot29
Servilius bl. 235.
voetnoot30
Tuinman II. bl. 32.
voetnoot1
Servilius bl. 191*. de Brune bl. 76. Mergh bl. 25. Sartorius tert. VIII. 96. Winschooten bl. 242, 308. Tuinman I. bl. 54, 105. Oct. 24. Gales bl. 16. v. Zutphen II. 8. Fakkel bl. 186. Braakënburg III. 2. Koning bl. 7.
voetnoot2
Sartorius pr. I. 59. Tuinman I. bl. 264. v. Eijk III. bl 80.
voetnoot3
Sancho-Pança bl. 56.
voetnoot4
Campen bl. 133.
voetnoot5
Motz bl. 30.
voetnoot6
Prov. seriosa bl. 24.
voetnoot7
Campen bl. 43. Meijer bl. 21. v. Duyse bl. 211.
voetnoot8
Campen bl. 109. Meijer bl. 52.
voetnoot9
Sartorius sec. X. 34. Harrebomée IV. bl. 345.
voetnoot10
Campen bl. 68.
voetnoot11
Tuinman I bl. 72. 319.
voetnoot12
de Brune bl. 161. 14 Sept. 53.
voetnoot13
Campen bl. 10. Bruyn bl. 140. Modderman bl. 36.
voetnoot14
Campen bl. 69. 7 Sept. Gruterus I. bl. 112. v.d. Venne bl. 240. Tuinman II. bl. 35. Wassenbergh bl. 91. Magazijn 56. Wijsheid bl. 141. Hoeufft XXXI. Halbertsma bl. 31. Meljer bl. 32.
voetnoot15
v.d. Venne bl. 238.
voetnoot16
Zoet bl. 241.
voetnoot17
Gruterus II. bl. 156. Mergh bl. 32. Sartorius sec. III. 67, 88, V. 27. Tuinman I. bl. 374, II. bl. 102. Modderman bl. 46.
voetnoot18
Cats bl. 474. Mergh bl. 51. Tuinman I. bl 324. Gales bl. 29. Hond bl. 122. v. Eijk II. bl. 34.
voetnoot19
Prov. seriosa bl. 5.
voetnoot20
Cats bl 474.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 32. de Brune bl. 50.
voetnoot22
Servilius bl. 18. Zegerus bl. 43. 20 Junij. Idinau bl. 288. Gruterus I. bl. 114. Cats bl. 454. de Brune bl. 477. Sartorius pr. I. 1. Hichardson bl. 26. Tuinman II. bl. 38. 13 Oct. 53.
voetnoot23
Campen bl. 37. Meijer bl. 18.
voetnoot24
Campen bl. 55. 10 Sept. Gruterus I. bl. 115. Sartorius tert. V. 23. Winschooten bl. 303. Tuinman I. bl. 320. Wassenbergh II. bl. 124. Meijer bl. 26. Modderman bl. 36.
voetnoot25
Mergh bl. 34. Sancho-Pança bl. 32.
voetnoot26
de Brune bl. 81. Sartorius tert. V. 67. Tuinman I. bl. 105.
voetnoot27
Sartorius sec. V. 49.
voetnoot28
Motz bl. 81. Cats bl. 545. de Brune bl. 13. Tuinman II. bl. 24.
voetnoot29
Motz bl. 35.
voetnoot30
de Jager N. Bijdr. bl. 30-31.
voetnoot31
Servilius bl. 217*. 14 Jan. Cruterus I. bl. 117. Wijsheid bl. 139.
voetnoot32
Sartorius tert. III. 11, IX. 43.
voetnoot33
Campen bl. 69. Tuinman I. bl. 171. Meijer bl. 32. Bogaert bl. 79.
voetnoot34
Tuinman I. bl. 123, 303, 362.
voetnoot35
de Brune bl. 285. Wassenbergh bl. 85. Hoeufft I.
voetnoot36
de Brune bl. 13.
voetnoot37
Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37. Sartorius tert. VI. 85. Tuinman II. bl. 102.
voetnoot38
Campen bl. 6.
voetnoot39
Cats bl. 542.
voetnoot40
Campen bl. 2. 6 April. Gruterus I. bl. 120. Willems VIII. 37. Meijer bl. 2. 6 April 53.
voetnoot41
21 Sept. Gruterus I. bl. 120. Cats bl. 493, 502. Tainman I. bl. 102. Sermoen bl. 55. Modderman bl. 70.
voetnoot1
Cats bl. 545.
voetnoot2
Campen bl. 19. 18 Oct. Gruterus I. bl. 122.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 170. de Brune bl. 296. Meijer bl. 97.
voetnoot4
Bogaert bl. 101.
voetnoot5
Cats bl. 528.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 8. 359. Magazijn 82. v. Zutphen I. bl. 16. Everts bl. 231. v.d. Hulst bl. 13. Willems VIII. 92. Braakënburg bl. 13. Guikema II. 32. Sancho-Pança bl. 34, 39. Modderman bl. 110.
voetnoot7
Sartorius quart. 10.
voetnoot8
Sartorius pr. II. 1, III. 20, sec. II. 60, IX. 15.
voetnoot9
de Wendt-Posthumus II. bl. 62-63.
voetnoot10
Motz bl. 8, 20. de Brune bl. 83.
voetnoot11
Gruterus III. bl. 176.

voetnoot12
Campen bl. 10. Sartorius pr. III. 49, VI. 32, VII. 33, sec. II. 18. Tuinman I. bl. 7.

voetnoot13
Gruterus III. bl. 162. Meijer bl. 86.
voetnoot14
Witsen 293.

voetnoot15
Tuinman I. bl. 356, II. bl. 21. Gales bl. 25.

voetnoot16
Folie II. 437.

voetnoot17
Tuinman II. bl. 171. Mulder bl. 409. Modderman bl. 102.
voetnoot18
Prov. eriosa bl. 10. 12 Jan. Gruterus I. bl. 92. Cats bl. 410. Witsen 336. Tuinman I. bl. 119, 366. Gales bl. 13. Martinet 23. Euphonia bl. 517 v.d. Hulst bl. 78. Fakkel bl. 193. Koning bl. 20. Wassenbergh III. bl. 99. v. Eijk II. bl. 79, III. bl. 4. Mulder bl. 411. Verkl. 20. Modderman bl. 108. v. Sandwijk 47.
voetnoot19
Sartorius tert. III. 65. Harrebomée Tijd 54.
voetnoot20
Gales bl. 23.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 285, 367. v. Waesberge Vrijen bl. 54.
voetnoot22
Harrebomée III. 3.
voetnoot23
de Brune bl. 464. Sartorius sec. I. 75, tert. VIII. 1. Tuinman I. bl. 56, 152, 248, II. bl. 172. Gales bl. 35. Loosjes Vee bl. 147. v. Eijk II. bl. 53. Bogaert bl. 87.
voetnoot24
Cats bl. 526. de Brune bl. 407. Tuinman I. bl. 235. Magarijn 19. Verz. 23. Modderman bl. 115.
voetnoot25
Sartorius tert. X. 98.
voetnoot26
20 Junij. Gruterus I. bl. 103. Wijsheid bl. 141.
voetnoot27
Sancho-Pança bl. 23.
voetnoot28
Folie II. 211.
voetnoot29
v. Eijk II. nal. bl. 10. Bogaert bl. 102.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 56. Braakënburg III. 8. Koning bl. 12. Mulder bl. 423.
voetnoot1
Tuinman I. bl. 75. v. Eijk III. 37.

voetnoot2
Bogaert bl. 103.
voetnoot3
Bogaert bl. 82. 3 Julij 53.
voetnoot4
Cats bl. 442. Mergh bl. 55. Tuinman I. bl. 56.
voetnoot5
Servilius bl. 15*. Sartorius sec. III. 23

voetnoot6
Mergh bl. 25. Witsen 131. Tuinman I. bl. 56. Smids VIII. Oct. 16. Everts bl. 228. Braakënburg III. 9. Koning bl. 8. Posthumus I. bl. 84. v. Waesberge Wijn bl. 14. Mulder bl. 430. Manvis bl. 123. Harrebomée III. bl. 182. Modderman bl. 78.
voetnoot7
Harrebomée III. 10.

voetnoot8
Cats bl. 432. Mergh bl. 47.
voetnoot9
Gruterus II. bl. 124. Mergh bl. I. v. Nyenborgh bl. 131. Tuinman I. bl. 83.
voetnoot10
Tuinman II. bl. 62. v. Waesberge Vrijen bl. 67.
voetnoot11
Scheltema bl. 322 (166, 290).
voetnoot12
Campen bl. 39. 24 Junij. Gruterus I. bl. 92. Tuinman II. bl. 235. Meijer bl. 19.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 70. April 8.
voetnoot14
Winschooten bl. 301. Tuinman II. bl. 65.
voetnoot15
Tuinman II. bl. 64.
voetnoot16
Tuinman I. bl. 70.
voetnoot17
Sartorius tert. VI. 92.
voetnoot18
Gruterus III. bl. 129.
voetnoot19
Sartorius tert. II. 3.
voetnoot20
Prov. seriosa bl. 12.
voetnoot21
Prov. seriosa bl. 12.
voetnoot22
Gruterus III. bl. 136. Meijer bl. 86.
voetnoot23
Gruterus II. bl. 136. Cats bl. 423. Mergh bl. 12. v. Nyenborgh bl. 130. Tuinman I. bl. 87, 263, II. bl 63. N. Blijg. 22. v. Duyse bl. 220. Modderman bl. 146.
voetnoot24
Winschooten bl. 258.
voetnoot25
Gruterus III. bl. 131.
voetnoot26
28 Sept. Gruterus I. bl. 103.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 142. Cats bl. 485. de Brune bl. 385. Tuinman I. bl. 86, II. bl. 64. Bogaert bl. 17.
voetnoot28
Campen bl. 33. Tuinman bl. 16, I. bl. 231.
voetnoot1
Scheltema bl. 322 (118).
voetnoot2
Tuinman I. nal. bl. 32.
voetnoot3
Servilius bl. 129*. Campen bl. 43. Gruterus II. bl. 153. Mergh bl. 29. Sartorius sec. III. 63. v. Nyenborgh bl. 130. Witsen 3. Tuinman I. bl. 87. Folie I. 391. Meijer bl. 23. Modderman bl. 43.
voetnoot4
Witsen 380.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 129.
voetnoot6
Campen bl. 33. Meijer bl. 16.
voetnoot7
Gruterus III. bl. 157. Meijer bl. 104.
voetnoot8
Scheltema bl. 323 (161).
voetnoot9
Gruterus III. bl. 161. Tuinman II. bl. 64. Meijer bl. 79.
voetnoot10
v. Hasselt bl. 16.
voetnoot11
Zoet bl. 5.
voetnoot12
Wassenbergh bl. 92. Hoeufft XLII. Wassenbergh III. bl. 93. Modderman bl. 111.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 85.
voetnoot14
Gruterus II. bl. 161. Mergh bl. 37. Tuinman II. bl. 64.
voetnoot15
Winschooten bl. 215.
voetnoot16
v. Eijk III. bl. 17.
voetnoot17
Campen bl. 78. Zegerus bl. 10. 12 Oct. Idinau bl. 89. Gruterus I. bl. 105. de Brune bl. 478, 480, 492. Sartorius pr. IV. 20. Tuinman I. bl. 87. de Jager Bijdr. bl. 118.
voetnoot18
Prov. seriosa bl. 6.

voetnoot19
Folie I. 323.

voetnoot20
Motz bl. 57. Gruterus III. bl. 124. Cats bl. 502, de Brune bl. 47, 146, 231. Sartorius sec. VIII. 2, Fakkel bl. 195. Wassenbergh III. bl. 100. Meijer bl. 71. v. Eijk II. bl. 46. Mulder bl. 411 Modderman bl. 108. Bogaert bl. 69.
voetnoot21
Folie II. 16.
voetnoot22
Motz bl. 49.
voetnoot23
Scheltema bl. 322 (178, 227).
voetnoot24
Motz bl. 78.
voetnoot25
Scheltema bl. 322 (285).
voetnoot26
Motz bl. 55.
voetnoot27
Motz bl. 47.
voetnoot28
v. Eijk II. nal. bl. 14. Bogaert bl. 34.
voetnoot29
Folie I. 256.
voetnoot30
Gruterus II. bl. 150. Mergh bl. 27. Meijer bl. 87.
voetnoot31
Gruterus III. bl. 153. Meijer bl. 107.
voetnoot1
Prov. seriosa bl. 39. Gruterus III. bl. 169.
voetnoot2
Motz bl. 2.
voetnoot3
Sartorius tert. VII. 56. v. Duyse bl. 216.

voetnoot4
Folie II. 287.
voetnoot5
v. Eijk II. bl. 11.

voetnoot6
Tuinman I. bl. 298.
voetnoot7
v.d. Venne bl. 236. Sartorius tert. II. 69. Winschooten bl. 277. Tuinman I. bl. 298, II. bl. 77. v. Eijk II. bl. 12.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 182, 298.
voetnoot9
Motz bl. 34. v. Eijk II. 32. Modderman bl. 94.

voetnoot10
Campen bl. 29. 31 Mei. Gruterus I. bl. 102. de Brune bl. 494. Tuinman I. bl. 77, 148.
voetnoot11
Winschooten bl. 38.
voetnoot12
Witsen 10. Winschooten bl. 38, 175. Tuinman I. bl. 148. Gales bl. 43. v. Waesberge Vrijen bl. 65.
voetnoot13
Tuinman I. bl. 325. v.d. Hulst bl. 12. v. Eijk III. bl. 57.
voetnoot14
v.d. Hulst bl. 12. Sermoen bl. 56. Sancho-Pança bl. 31.

voetnoot15
Prov. seriosa bl. 6.
voetnoot16
de Brune bl. 472. Sartorius quart. 41.
voetnoot17
Sartorius pr. V. 9.
voetnoot18
Campen bl. 41. Meijer bl. 20.
voetnoot19
Sartorius sec. II. 62.
voetnoot20
Tuinman II. bl. 32.
voetnoot21
Sartor us sec. I. 88, tert. IX. 77.
voetnoot22
Campen bl. 54. de Brune bl. 465. Sartorins tert. I. 9, IX. 60. Meijer bl. 26.
voetnoot23
Sartorius pr. III. 37. Tuinman I. bl. 254.
voetnoot24
Campen bl. 10. Meijer bl. 6.
voetnoot25
Tuinman I. bl. 362.
voetnoot26
Prov. seriosa bl. 35. Zegerus bl. 49. Gruterus II. bl. 160. Mergh bl. 36.
voetnoot27
Campen bl. 10.
voetnoot28
Sartorius pr. V. 76.

voetnoot29
Servilius bl. 79.
voetnoot30
Prov. seriosa bl. 1. Gruterus III. bl. 124. Meijer bl. 95.
voetnoot31
de Brune bl. 323.
voetnoot32
Gruterus III. bl. 125. Tuinman I. bl. 303, II. bl. 36. Meijer bl. 94. Sancho-Pança bl. 22. Bogaert bl. 26.
voetnoot33
Prov. seriosa bl. 1. Meijer bl. 79.
voetnoot34
19 April. Gruterus I. bl. 91. de Brune bl. 279, 484.
voetnoot35
Gruterus II. bl. 127. Mergh bl. 4. Tuinman I. bl. 76, 99.
voetnoot36
Gruterus II. bl. 128. Mergh bl. 5. Tuinman I. bl. 99. Mulder bl. 414.
voetnoot37
Campen bl. 103. Sartorius (sec. IX. 53), tert. II. 46. Meijer bl. 49.
voetnoot1
Campen bl. 76. Gruterus II. bl. 132. Mergh bl. 9. Meijer bl. 35.
voetnoot2
Campen bl. 23. de Brune bl. 78.
voetnoot3
Gruterus III. bl. 132.
voetnoot4
Tuinman I. bl. 350.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 117, 334, II. bl. 130. Mulder bl. 416. Bogaert bl. 30.
voetnoot6
Tuinman I. bl. 335.
voetnoot7
Folie II. 8.
voetnoot8
v. Zutphen Duivel bl. 705.
voetnoot9
Winschooten bl. 38. v. Zutphen Duivel bl. 705.
voetnoot10
Cats bl. 544.
voetnoot11
Campen bl. 16. 23 April, 10 Oct. Gruterus I. bl. 97, II. bl. 136. v.d. Venne bl. 98. de Brune bl. 495. Mergh bl. 12. Tuinman bl. 89, I. bl. 74, 99. Wijsheid bl. 139. v. Eijk I. bl. 52, III. bl. 104. Sancho-Pança bl. 38. Bogaert bl. 112.
voetnoot12
Campen bl. 23. Meijer bl. 12.
voetnoot13
Gruterus III. bl. 135. de Brune bl. 11. Tuinman I. bl. 100. Meijer bl. 98.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 136. Tuinman II. bl. 5. Meijer bl. 104.
voetnoot15
Gruterus III. bl. 138. Meijer bl. 108.
voetnoot16
29 Sept. Gruterus I. bl. 102. Cats bl. 501. Mergh bl. 51. Tuinman I. bl. 116. Dec. 7.
voetnoot17
Servilius bl. 51*. Gruterus II. bl. 130, 132. de Brune bl. 193, 194, 481. Mergh bl. 7, 8. Witsen 204. Tuinman I. bl. 60, 97, II. bl. 22. Folqman bl. 124. v. Zutphen II. bl. 39. v. Duyse bl. 223. Guikema II. 26. 29 April, 18 Dec. 53.
voetnoot18
Servilius bl. 230. 25 April. Gruterus I. bl. 103. de Brune bl. 14, 292, 338. Wijsheid bl. 134.
voetnoot19
de Brune bl. 14. Winterv. bl. 46.
voetnoot20
Tuinman I. bl. 106, II. bl. 41.
voetnoot21
Tuinman I. bl. 208.
voetnoot22
v. Eijk III. bl. 49.
voetnoot23
Tuinman I. bl. 334, II. bl. 46. Bogaert bl. 30.
voetnoot24
Sancho-Pança bl. 30.
voetnoot25
de Brune bl. 345. Tuinman II. bl. 76. Everts bl. 230. v. Zutphen Duivel bl. 705. Sancho-Pança bl. 23.
voetnoot26
Servilius bl. 10.
voetnoot27
Gruterus III. bl. 132.
voetnoot28
Sancho-Pança bl. 58.
voetnoot29
Sartorius sec. IX. 50. Tuinman I. bl. 108, II. bl. 36.
voetnoot30
Tuinman I. bl. 236. v. Zutphen Duivel bl. 705.
voetnoot31
Tuinman I. bl. 277. v. Zutphen Duivel bl. 705.
voetnoot32
Winschooten bl. 39.
voetnoot33
Witsen bl. 502. Winschooten bl. 38.
voetnoot34
Tuinman II bl. 98. v. Eijk II. nal. 79.
voetnoot35
v. Zutphen Duivel bl. 705.
voetnoot36
Folie I. 406.
voetnoot37
Servilius bl. 134*. Campen bl. 99. II Dec. Gruterus I. bl. 112. de Brune bl. 219, 220, 466. Tuinman I. bl. 276. v. Zutphen Duivel bl. 417, 705-706. Meijer bl. 46. v Duyse bl. 229. Bogaert bl. 44.
voetnoot38
Bogaert bl. 88.
voetnoot39
Tuinman I. bl 174.
voetnoot40
Prov. seriosa bl. 30.
voetnoot41
de Brune bl. 466. Sartorius tert. VIII. 82. v.d. Hulst bl. 16. v. Eijk II. bl. 98. Gedachten bl. 753.
voetnoot42
Prov. seriosa bl. 30. Gruterus III. bl. 160. Meijer bl. 74.
voetnoot43
de Brune bl. 465. Sartorius tert. II. 46. Winschooten bl. 38. Tuinman I. bl. 345, II. bl. 30.
voetnoot44
Campen bl. 16. Gruterus II. bl. 132. de Brune bl. 142. Mergh bl. 9. Meijer bl. 8.
voetnoot1
Prov. seriosa bl 1. Campen bl. 73. 1 Oct. Gruterus I. bl. 92, III. bl. 124. Cats bl. 473. de Brune bl. 16. Tuinman I. bl. 123, II. bl. 36. Meijer bl. 33. v. Waesberge Wijn bl. 12.
voetnoot2
Sermoen bl. 54. Modderman bl. 52.
voetnoot3
Hoffmann 146. Motz bl. 55.
voetnoot4
v. Duyse bl. 221.
voetnoot5
Folie I. 441.

voetnoot6
15 Febr. Gruterus I. bl. 94.
voetnoot7
de Brune bl. 466. Mergh bl. 9. Sartorius tert. III. 47. Halbertsma bl. 30.
voetnoot8
Gruterus III. bl. 162. Meijer bl. 75.

voetnoot9
v. Waesberge Wijn bl. 17.
voetnoot10
Tuinman I. bl. 188, 243. Febr. 26. Neus-Spreekw. 2, 5. Sancho Pança bl. 53.
voetnoot11
Gales bl. 17.

voetnoot12
Winschooten bl. 352. Folie I. 331. v. Eijk I. nal. bl. 5, II. nal. bl. 14, de Jager Bijdr. bl. 103. Modderman bl. 15.

voetnoot13
Folie II. 322.
voetnoot14
Campen bl. 35.
voetnoot15
Winschooten bl. 214.
voetnoot16
Witsen 374.

voetnoot17
Cats bl. 467.
voetnoot18
Cats bl. 531.

voetnoot19
Euphonia bl. 518.

voetnoot20
Servilius bl. 109*.
voetnoot21
v. Eijk III. bl. 20.
voetnoot22
Sartorius tert. VIII. 25.

voetnoot23
Sartorius sec. VII. 47. Witsen 109. Tuinman I. bl. 217, II. bl. 161.

voetnoot24
Cats bl. 519. de Brune bl. 377. Modderman bl. 66. Bogaert bl. 32.
voetnoot1
Cats bl. 520.

voetnoot2
v. Kijk I. nal. bl. 6.

voetnoot3
Prov. seriosa bl. 31. Gruterus III. bl. 161. Meijer bl. 86.

voetnoot4
Tuinman I. bl. 85. Modderman bl. 74.
voetnoot5
Tuinman I. bl. 133. Gales bl. VII.
voetnoot6
Sartorius sec. V. 24. Tuinman I. bl. 22.
voetnoot7
Tuinman I. bl. 291. v. Eijk II. 13, III. bl. IV.
voetnoot8
Tuinman I. bl. 22, II. bl. 35. Modderman bl. 149. Bogaert bl. 30.

voetnoot9
Winschooten bl. 309.
voetnoot10
Campen bl. 27. Tuinman II. bl. 103. Koning bl. 34. v. Waesberge Geld bl. 171.
voetnoot11
Winschooten bl. 350.
voetnoot12
Sancho-Pança bl. 61.

voetnoot13
Gruterus III. bl. 125. Meijer bl. 78. v. Duyse bl. 231.
voetnoot14
Winschooten bl. 35, 39.

voetnoot15
Sartorius pr. VII. 33, sec. II. 15.
voetnoot16
Folie I. 440. de Jager Bijdr. bl. 101. Modderman bl. 109.
voetnoot17
de Brund bl. 425. v.d. Hulst bl. 18. Modderman bl. 149.
voetnoot18
Tuinman bl 40, I. bl. 228. Everts bl. 231. v.d. Willigen 1. Mulder bl. 410. Modderman bl. 109.
voetnoot19
Folqman bl. 122. v. Duyse bl. 205.
voetnoot1
Gruterus I. bl. 94. v. Duyse bl. 205.
voetnoot2
Cats bl. 468.
voetnoot3
Motz bl. 61, 66.
voetnoot4
Sancho-Pança bl. 38. Bogaert bl. 9.
voetnoot5
Campen bl. 97. Meijer bl. 45.
voetnoot6
Folie II. 145.
voetnoot7
Cats bl. 519. Bogaert bl. 33.
voetnoot8
de Brune bl. 450. Sartorius pr. I. 17.
voetnoot9
Campen bl. 18. 20 Junij. Gruterus I. bl. 94, II. bl. 139. de Brune bl. 231. Mergh bl. 15. Sartorius sec. IV. 60. Tuinman I. bl. 360. v.d. Hulst bl. 18. Meijer bl. 9. Guikema II. 33. Schrant bl. 276. Modderman bl. 45, 109.
voetnoot10
Gruterus III. bl. 143. de Brune bl. 231. Meijer bl. 89.
voetnoot11
Campen bl. 18. 20 Nov. 53.
voetnoot12
v. Hasselt bl. 7.
voetnoot13
Modderman bl. 109.
voetnoot14
Gruterus III. bl. 147. Meijer bl. 100.
voetnoot15
de Méry Holl. 8.
voetnoot16
Witsen 269.
voetnoot17
Sancho-Pança bl. 35.
voetnoot18
Tuinman I. bl. 358, nal. bl. 11.
voetnoot19
Everts bl. 316.
voetnoot20
Sartorius tert. X. 28.
voetnoot21
Gales bl. 26.
voetnoot22
Prov. seriosa bl. 14. Gruterus II. bl. 148, III. bl. 151. Mergh bl. 23. Sartorius sec. VI. 61, VIII. 34. Tuinman I. bl. 7. v. Zutphen I. bl. 13. Verz. bl. 38. Meijer bl. 86. 9 April 53.
voetnoot23
Servilius bl. 97*, 229. Campen bl. 29. Meijer bl. 14.
voetnoot24
Tuinman II. bl. 185.
voetnoot25
Folie I. 368.
voetnoot26
Cats bl. 525.
voetnoot27
Rabener bl. 17.
voetnoot28
Sartorius tert. V. 84. Tuinman I. bl. 167. Bogaert bl. 40.
voetnoot29
Campen bl. 32. Meijer bl. 15.
voetnoot30
30 Jan. Gruterus I. bl. 116. Cats bl. 424. de Brune bl. 477. Mergh bl. 54. Willems IV. 5. 30 Jan. 53.
voetnoot31
Campen bl. 32. 14 Junij. Gruterus I. bl. 116, II. bl. 159. de Brune bl. 231. Mergh bl. 35. Tuimman I. bl. 235. Gales bl. 26. Meijer bl. 15. 12 Junij 53.
voetnoot32
Sartorius tert. I. 100.
voetnoot33
Tuinman bl. 101.
voetnoot34
Meijer bl. 90.
voetnoot1
Sartorius pr. VII. 47. Magazijn 55. Everts bl. 315. Modderman bl. 114.
voetnoot2
de Brune bl. 190. Tuinman I. bl. 195, 214.
voetnoot3
Cats bl. 460. Sartorius tert. II. 88.
voetnoot4
Folie II. 97.
voetnoot5
Prov. seriosa bl. 46. Gruterus III. bl. 173. Meijer bl. 103.
voetnoot6
Cats bl. 495, 505. de Brune bl. 376. Bogaert bl. 103.
voetnoot7
Gruterus III. bl. 175. Meijer bl. 78.

voetnoot8
Gruterus II. bl. 152. Mergh bl. 28.

voetnoot9
Cats bl. 468.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken