groot. Hij droeg de koffer zelfs naar buiten en riep, uit het niets leek het wel, een taxi op.
De taxichauffeur keek gedurende de rit herhaaldelijk in het achteruitkijkspiegeltje.
‘English?’
‘No, American.’
De chauffeur knikte ernstig en mompelde voor zich uit. Toen zij de eerste straten van de stad Praag bereikten, vond Marc het tijd worden de stilte te verbreken, omdat die weleens als verdacht uitgelegd kon worden. Hij ergerde zich eraan dat hij sinds het oponthoud op het vliegveld onrustig was gebleven.
Restaurateurs knapten aan de buitenkant wat oude panden op, in een bekend gedeelte van Praag. Marc wist bijna zeker dat de chauffeur een omweg maakte. In het Engels, gemengd met enkele Tsjechische trefwoorden om het de chauffeur niet al te moeilijk te maken, zei hij:
‘Wat zijn ze daar aan het doen?’
‘Die daar? Restauratie... oude gebouwen schoonmaken.’
‘Zo, zo.’
‘Ja, Praag is erg oud, een erg oude stad.’
Marc herinnerde zich televisiebeelden van vroeger. Er kon bijna geen avond voorbij gaan of er werd wel een film over een stukje oud-Praag gedraaid. Het verveelde nooit.
Hotel International was nog steeds blokkerig. De herinnering was juist. De rode loper maakte het gebouw nog grijzer, nog killer in de lucht piekend. Het hotelbedrijf werd hier naar de gebruikelijke regels gevoerd: receptie, portiers, dragers.
En al deze mensen werkten samen toen de tanks door de straten rolden.